In de 14e eeuw stelde de Indische wiskundige Narayana zich de vraag
hoeveel kalveren we na twintig jaar zouden tellen als een koe elk jaar één
kalf op de wereld zet dat, na vier jaar zelf koe geworden, op zijn beurt
elk jaar een
kalf werpt. In 1969 inspireerde dit vraagstuk Tom Johnson (°1939) tot
het componeren van zijn zeer populaire 'Narayana's cows'.
In het
heersende muzikale discours wordt dit werk beschouwd als één van de
nieuwste takken aan de boom die zijn wortels heeft bij Josquin en zijn
stam in Monteverdi, Bach, Haydn, Mozart en Beethoven, Liszt, Wagner en
Brahms, Mahler, Schönberg en Strawinsky.
Stellen we ons daar de nodige vragen bij.
VERBALISERING
Tom Johnsons compositie bestaat uit twee lagen: een verbale en een
muzikale. In de verbale laag horen we geen muzikant, maar een spreker die Narayana's
getallenreeks omzet in woorden: 'The first year there is only the original
cow and her first calf. The
second year there is the original cow and two calves. The third year there is the original cow and three
calves. The fourth year the oldest calf becomes a mother, and we begin a
third generation of Narayana's cows.' En zo verder tot het zeventiende
jaar. Op het eerste gezicht lijkt dat een verhaal, maar op het tweede
gezicht blijkt dat we ons geen koeien in steeds
drukker bezette weiden voorstellen, maar helemaal niets, en indien al
iets, dan eerder getallen of
hoogstens steeds talrijker wordende icoontjes van koeien. De spreker is
geen verteller
dus - zijn woorden roepen geen beelden op - zijn omzetting van een
getallenreeks verwijst hoogstens naar de dadelijk te bespreken omzetting
ervan in klanken.
Zo'n puur discursieve - puur verwijzende - tekst kan al dan niet kunstig
zijn geformuleerd. Door met nadruk te doen wat bij schoonschrijverij in
eerste instantie verboden is - herhalen - krijgt Johnsons tekst een
uitgesproken ritmisch - 'muzikaal'- karakter (zoals in het 'Zahlengedicht' van
Gerhard Rühm, of bij telrijmpjes van kinderen). Daardoor mag hij worden
ondergebracht in de klasse 'literatuur' in de zin van 'qua taal interessante
tekst' - bellettrie, of om het nauwkeuriger uit te drukken: literaire
design.
SONORISERING
In de tweede laag wordt Narayana's getallenreeks niet omgezet in woorden, maar in
muzikale klanken. De sleutel voor de omzetting is ditmaal niet lexicaal
-
omzetting van cijfers in de woorden die er willekeurig bij horen - maar een dubbele analogie: toonhoogte duidt de generatie aan, en
duur het aantal, evenals het onderscheid tussen koe (lange noot) en kalf
(korte noot). We krijgen dus een motief te horen dat, door
uitbreiding met telkens nieuwe analogieën voor nieuwe koeien, uitgroeit
tot een accumulatieve 'melodie', een bijzondere variant van 'repetitieve
muziek'. Alleen
duur en toonhoogte zijn betrokken in de analogie: zoals gebruikelijk in
traditionele muziek zijn klankkleur en dynamiek willekeurig: 'I left this
score simply as three lines of music, because it didn't seem right to
lock the music into one specific instrumentation.'
Narayana's getallenreeks
wordt dus niet alleen geverbaliseerd, maar ook gesonoriseerd. Beide omzettingen kunnen
worden vergeleken met de meer vertrouwde
visualisering: temperatuurcurves en grafieken
allerhande. We zouden de verbalisering door een spreker en de
sonorisering door muzikanten ook nog kunnen aanvullen met een visualisering op een scherm, waarbij de koeien zouden worden voorgesteld
door een groot vierkant, en de kalfjes door een kleiner - ongeveer
zoals bij een Albers - en door
aan elke generatie een andere kleur te geven.
VERBALISERING, SONORISERING, EN BEELD
I am not interested in autobiography
Tom Johnson
Het idee om dergelijke vertalingen van getallen in woorden en
klanken komt niet zomaar uit de lucht gevallen. Het is ontstaan uit de dodekafonische
muziek, waarbij de twaalf halve tonen werden gelijkgesteld met getallen
uit een reeks, die autonoom - los van wat ze dan uitdrukt - aan diverse
bewerkingen kon worden onderworpen. In de seriële muziek
werden dergelijke reeksen omgezet niet alleen in tonen, maar ook in
lengtes, klanksterktes, en kleuren (Babbit), en figuren als Nono speelden
met de gedachte om er ook gekleurd licht bij te betrekken (Nono
Prometeo). Bij
John Cage wordt de Schönbergse reeks vervangen door toevallige reeksen, en bij Xenakis
door wiskundige modellen. En
sedertdien zijn de omzettingen van uitgangspunten allerhande in klanken niet
meer te overzien: gaande van 'visuele partituren', over sonorisering van
ruimtestraling of menselijke bewegingen (Christophe de Boeck
Steel sky), tot
de verklanking van de stelling van Pythagoras door Jean-Paul van
Bendegem.
De bijzondere variant van Tom Johnson heeft het voordeel dat hij is
gekoppeld aan een wiskundig probleem, zodat de afloop ervan enigszins
volgbaar en voorspelbaar is: hersengymnastiek voor gevorderden.
Al lijkt deze ontwikkeling gewoon een lineair proces
- onstuitbare vooruitgang - in werkelijkheid behelst ze ongemerkt een breuk. Aanvankelijk gaat het
immers om
één van de vele varianten van de manier waarop kunstenaars de beelden
waar ze mee werken trachten te componeren - en daar komen heel vaak wiskundige
principes bij kijken (symmetrie, progressie, permutatie, en wat dies
meer zij) - denk aan de
Vitruviusman van da Vinci. Maar geleidelijk
wordt het spelen met al dan niet wiskundige of geometrische verhoudingen
een vehikel voor de antimimetische ijver die vanaf het einde van de
negentiende eeuw steeds sterker wordt. Het zou bij de Vitruviusman niet
zozeer om het mannelijk lichaam gaan, dan wel om de verhoudingen. En die
komen pas tot hun volle recht als niet langer de omweg over een lichaam
wordt genomen: veel geschikter zijn zichtbare of
hoorbare analoga - denk slechts aan de vierhoeken en de drie hoofdkleuren
van Mondriaan.
In de beeldende kunsten manifesteert de antimimetische trend zich
onverbloemd als weerstand tegen het beeld - tegen het figuratieve. In de muziek liggen de zaken ingewikkelder, omdat
muziek van oudsher werd begrepen als abstracte, niet-mimetische kunst -
als de 'tönend bewegte Formen' van Hanslick - zodat het mathematische
moeitloos kon doorgaan als de natuurlijke habitat van de muziek. Maar
al van meet af aan wordt het
puur formele - het mathematische - van de compositie uitgespeeld tegen
het 'expressieve' - denk slechts aan Stravinsky. Zoals ondubbelzinnig blijkt uit volgend citaat uit 'Explaining
my Music'' situeert Tom Johnson zich in deze traditie: 'I have often tried to explain that my music is
a reaction against the romantic and expressionistic musical past, and
that I am seeking something more objective, something that doesn't
express my emotions, something that doesn't try to manipulate the emotions of the listener either, something outside myself.' Het is
echter niet
moeilijk om in te zien dat het wraken van het expressieve - door Johnson daarom
bestempeld tot het 'autobiografische' - in feite een manier is om het beeldkarakter van (mimetische) muziek te
treffen (Kivy).
Want, al is niet alles wat expressief is een beeld - denk slechts aan
echt wenen of klagen - bij uitstek van wat expressief is, worden (in
casu: auditieve) beelden
gemaakt - van Monteverdis Lamento d'Arianna tot Xenakis' Pithoprakta.
De anti-expressieve ijver in de nuziek blijkt dus de muzikale tegenhanger van het
antifiguratieve pathos in de beeldende kunst.
(Voor een grondiger uiteenzetting van deze gedachtegang, zie 'Mimesis
en expressie').
Net zoals in vele beeldende kunst de 'figuratie', werd ín de muziek het
'expressieve' geweerd omwille van de schoonheid van een autonome
compositie. In beide gevallen is er dan geen sprake meer van gecomponeerde beelden
- 'toegepaste' composities - maar gewoonweg
van composities die niet langer ondergeschikt zijn aan andere opgaves -
'schone' composities. We kunnen vergelijken met de designer die niet
langer een stoel zou maken die mooi is gecomponeerd, maar gewoon een object
dat puur omwille van de compositie wordt genoten - denk slechts aan de
schoonheid van geometrische figuren, of aan die van de
guldensnedespiraal onder de titel van deze tekst.
VISUELE, VERBALE, EN
MUZIKALE DESIGN
De muziek van Tom Johnson is dus wel degelijk muziek, maar
niet langer
mimetische muziek zoals die uit de traditie waarin hij zich situeert. Ze
hoort thuis in de wereld van het auditief design.
En
de bijbehorende tekst is ongetwijfeld literatuur, maar geen mimetische
literatuur - geen verbaal zelfbeeld (lyriek), en evenmin een verhaal. En
de derde visuele laag die we probleemloos aan dit werk zouden kunnen
toevoegen, zou evenmin tot de beeldende kunst behoren, maar gewoonweg
tot de wereld van het visueel design. Narayana's cows is dus een
combinatie van verbaal en muzikaal design.
We mogen niettemin een belangrijk verschil tussen een mooie visuele
compositie en het muzikale design van Tom Johnson over het hoofd zien.
Want alleen ogenschijnlijk organiseert Tom Johnson klanken zoals in
bovenstaande guldensnedespiraal lijnstukken zijn gecombineerd. Want de klanken van
Tom Johnson zijn niet zomaar klanken, maar vanwege de accentuering
uitgesproken bewegingopwekkende tekens,
vergelijkbaar met de tonen van dansmuziek, met dien verstande dat de
bewegingen die Tom Johnson opwekt niet vertrouwd en voorspelbaar zijn, maar
alleen te voorspellen door iemand die Narayana's berekeningen zou kunnen
voltrekken. In die zin is ze niet langer puur op zichzelf te genieten
'schone' (pure) design, maar 'toegepaste' (gemengde) design die ditmaal gepaard gaat met het
opwekken van bewegingen. En - Tom Johnson ten spijt - zijn bewegingen,
ook al zijn ze vanwege hun puur mathematische herkomst 'spastisch' zoals
in Narayana's Cows, wel degelijk expressief. Wat nog niet wil zeggen dat
ze daarom voor lange tijd genietbaar zijn - niet voor niets reduceerde
hij de 20 jaren van Narayana tot 17 ...
Geen 'schone' muzikale design dus, maar
ongewild ook 'toegepaste': auditief
design van bewegingopwekkende
tekens (dansmuziek of speelmuziek).
Net zoals bij elke dansmuziek die wordt gespeeld zonder de bijbehorende
dansers zouden we de op zichzelf beluisterde muzikale laag van
Narayana's cows kunnen opvatten als de auditieve
verschijning van audiovisuele dansers die de bijbehorende bewegingen zouden uitvoeren, waardoor de klankenreeksen tot auditieve
beelden van die audiovisuele verschijning zouden
worden. Maar de nadrukkelijke aanwezigheid van de verbale laag smoort
deze mimetische lectuur in de kiem - en zou het werk overigens van alle
charme beroven die het als designobject bezit.
IDEOLOGISCHE MYSTIFICATIE
Onnodig te vermelden dat
Tom Johnson zich beroept op Marcel Duchamp en John
Cage. 'Find an object, any object, declare it a work of art, and it is
a work of art. (....) This Marcel
Duchamp principle, the “readymade” or the “objet trouvé,” is
now recognized everywhere as a perfectly valid way of making
art.'
Dat is een dubbele mystificatie. Om te beginnen is aan Tom Johnsons
compositie alleen maar de getallenreeks van Narayana gevonden: zijn
bijdrage bestaat er niet in die formule uit te spreken of op te
schrijven, maar ze te transformeren in woorden en tonen. Daarom behoort 'Narayana's cows'
niet zozeer tot het
domein van de gevonden voorwerpen -
tentoongestelde
werkelijkheid - dan wel tot het rijk van het muzikale design. Net
zoals men op het domein van de tentoongestelde werkelijkheid blijk kan
geven van 'de kunst van het
vinden van interessante objecten', kan men op het domein van het design
blijk geven van de 'kunst van het maken van interessante objecten'. En
om de mystificatie compleet te maken behoort geen van deze kunsten
tot dé kunst - met name: de
kunst van het maken van beelden.
DESIGN ALS STATEMENT
'Narayana's cows' behoort dus niet tot het domein van de al dan niet
goed gecomponeerde mimetische muziek zoals die van de meesters waarvan
Tom Johnson zich de erfgenaam waant. Dat hij zich in een traditie
plaatst die hij tegelijk wil ontkennen, verraadt dat het hem Tom Johnson niet om dat componeren - het design -
op zich is te doen. Eerder wil hij door het bannen van het mimetische een
belangrijke stap zetten in het ritueel van
de permanente plaatsvervangende revolutie..
Hij en zijn aanhangers genieten dan ook niet zozeer van deze
muziek als design, maar van het feit dat dergelijk 'niet-expressieve'
design weeerklinkt op het podium waar anders 'expressieve' - mimetische -
muziek was te horen. Daarom is het ook zo belangrijk dat deze muziek die
niet langer keizer wil zijn zich toch nog in keizerlijke kleren tooit. De theoretische tegenhanger van dergelijke
travestie is de theorie van Nelson Goodman
(1976)
die de mimetische relatie tussen beeld en origineel op gelijke voet
stelt met de relatie tussen teken en betekenis - en zodoende een
houtsnede van de Fujiyama van Hokusai op dezelfde hoop kan gooien als een
temperatuurcurve, niet anders dan Tom Johnson die ons wil laten geloven
dat zowel de melodieën uit Mahlers 'Der Abschied' als zijn auditieve
analoga van getallenreeksen kunnen opgediept uit dezelfde zak 'muziek'.
© Stefan Beyst, oktober 2016.