Al van toen ik ze – inmiddels 40 jaar geleden – voor het eerst hoorde,
hebben ze mij in de greep: Ligeti’s ‘Aventures’ En die greep is na al
die jaren niet verslapt, wel integendeel. Dat geldt ook voor twee andere
werken van Ligeti uit 1962: ‘Atmosphères’ en ‘Volumina’. Maar in dit
opstel wil ik me beperken tot de onovertroffen Aventures, in mijn ogen -
wellicht afgezien van Alban Berg’s Wozzeck - de enige grote, zij het dan
negatieve ‘opera’ die de twintigste eeuw heeft voortgebracht. Want, al
duurt het werk – in de beste traditie van Weberns Bagatellen - slechts
een goede elf minuten, er valt een aardig boompje over op te zetten.
Niet in het minst omdat dit werk in het teken staat van de discrepantie
tussen woord en daad. Of om het van meet af aan volmondig uit te
spreken: van de Fehlleistung, die hier zoals elders een ware voltreffer
mag worden genoemd.
HET ONBEHAGEN IN DE TAAL |
Daar is om te beginnen de verklaring van Ligeti dat hij in dit werk een
imaginaire taal wil scheppen.
Een componist die voor stemmen wil schrijven, wordt immers meteen
geconfronteerd met het feit dat stemmen niet kunnen zingen tenzij ze
woorden articuleren. Woorden komen uit een tekst en confronteren de
componist zodoende met een afgewerkt geheel, waaraan de componist zich
moet onderschikken. Wil hij de muziek voor zich laten spreken, dan kan
hij natuurlijk zijn toevlucht nemen tot sprakeloze instrumenten. Maar
als hij toch het schrijven voor stemmen niet kan laten – stemmen zijn
tenslotte de oerinstrumenten – en die stemmen ook nog voor zich wil
laten spreken, dan zal hij de tekst op een of andere manier moeten
neutraliseren. Daar zijn veel methodes voor. De vroege polyfonisten
herleidden de tekst vaker tot ‘bladvulling’. En zelfs dan plachten ze er
nogal slordig mee om te springen. Waar hij te kort was in verhouding tot
de melodie, werd hij aangepast door afzonderlijke klinkers op meerdere
noten te zingen (melismen). Ook van het tempo van het spreken werd
afgeweken: dit werd soms mateloos gerekt (zoals op een cantus firmus).
De taal wordt daarbij van haar betekenislaag beroofd en gereduceerd tot
klankmateriaal waarover naar muzikale willekeur wordt beschikt. Een
andere methode is gewoon van meet af aan een willekeurig, goed zingbaar
onderdeel van de taal te kiezen – een klinker of een lettergreep – en
die op elke noot te herhalen: zoals de lettergrepen ‘do re mi fa sol la
si’ waarmee men noten zingt, het ‘lalala’ dat vaak wordt gebruikt als
men de tekst is vergeten, om nog maar te zwijgen van de inventieve
improvisaties van jazz-zangeressen.
Niet anders vergaat het Ligeti in ‘Aventures’: ook hij wil voor stemmen
schrijven zonder zich aan een vooraf bestaande tekst te moeten
onderschikken. Hij schept daarom naar eigen zeggen een eigen tekst in
een imaginaire taal. Hij laat daartoe de woorden uiteenvallen in losse
lettergrepen zoals ‘ku’, ‘pi’, ‘khè’, ‘poe’, ‘tha’, ‘tho’ in maat 24*.
Soms worden die lettergrepen bij elkaar gevoegd tot nieuwe ‘woorden’
zoals ‘toe-hai’ of ‘kitoepa’ eveneens in maat 24 (een beetje zoals
Schwitters in zijn ‘Ursonate’). Maar elders gaat Ligeti nog verder. Hij
laat ook nog de lettergrepen uiteenvallen in afzonderlijke klinkers of
medeklinkers. Ook die rijgt hij aan elkaar tot opeenvolgingen van
klinkers zoals ‘u-o-a’ (maat 4, 28, 48 einde, 93) of van medeklinkers
zoals tschthsdcfddj (maat 20-23 ‘stage whisper) of s-z-zj-sch- en f-v in
maat 44. En de herinnering aan woorden is al helemaal zoek als Ligeti
van maat 65 tot 89 een lange opeenvolging van klinkers laat overgaan in
de opeenvolging van medeklinkers met gesloten mond (variërend rond de m)
waarbij het vibrato geleidelijk overgaat in trillende bewegingen van
tong, lippen en kaken (‘Plappern’). De ‘linguïstische’ logica wordt dus
ongemerkt afgelost door een puur muzikale logica. Instrumenten kunnen
geen meerdere klinkers en van de ‘medeklinkers’ alleen telkens dezelfde,
hun 'aanslag' Stemmen kunnen deze tekortkoming opheffen en daarbij op
hun eentje een soort van ‘Klangfarbenmelodie’ maken – een streven dat
ook Berio in dezelfde periode ertoe aanzette om in zijn Sequenza voor
bazuin dit instrument tot ‘spreken’ te brengen door het manipuleren van
de trechter, inzingen enz.
Ook van het normale ritme van het spreken wijkt Ligeti af, niet alleen
door het mateloos te rekken zoals in het ‘noehiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiidha’
van maat 47, maar ook door het even mateloos te versnellen (naar het
voorbeeld van versneld afspelen van een tape). Zozeer zelfs dat men zich
afvraagt hoe de zangers het uitgesproken krijgen. Zo moet de ‘Olympische
loper’ in maat 47 in ijltempo PEtomopodonorobolotodorobomono DEpamabla
CIdurulumupumuTHODJ articuleren (zie voorbeeld hierboven), en wel
‘duidelijk’! Al voegt Ligeti er schuldbewust bij: ‘maar niet ten koste
van de snelheid’.
Het is dus maar de vraag of Ligeti er inderdaad om bekommerd is een –
zij het dan imaginaire - taal te scheppen. Want Ligeti reduceert de taal
niet alleen tot wat ‘muziek’ aan haar is - haar klanklichaam - hij
bespaart zich ook de omweg over de taal door gewoonweg niet-verbale
elementen in te voeren: puur auditieve expressies – kreten en gefluister
zeg maar. Ook die ontbraken niet in de klassieke muziekpraktijk: denk
maar aan uitroepen als ‘Oh!’ ,’Oh weh!’ ‘Ah!’, ‘Oimè!’ – of aan het
modernere ‘yeah! yeah!’. Dat die zoals woorden met letters worden
genoteerd, kan niet verhelpen dat we ons met dergelijke ‘interjecties’
buiten het domein van de verbale taal begeven. Temeer omdat het bij
Ligeti niet gaat om min of meer gestandaardiseerde tussenvoegsels in een
overigens uit woorden bestaande tekst, maar om een uitgebreid
repertorium van niet-verbale expressies. Sommige daarvan doen zich, net
zoals hun gestandaardiseerde voorlopers, nog talig voor door zich als
letters te laten noteren: het hijgen als ‘h’ in maat 1, het ‘hmmm’ in
maat 8, het ‘bèèh’ en ‘psst’ in maat 92 en het ‘aha! in maat 98. Maar
andere worden gewoon met hun naam aangeduid: ‘Lachen’ in maat 6, ‘Plappern’
in maat 90. En net zoals de klinkers en de medeklinkers worden ook deze
puur auditieve expressies tot nieuwe gehelen aangeschakeld, zoals de
opeenvolging van – via hun woordnaam aangeduide - geluiden in het
continuüm ‘Räusperen, Lachen, Weinen, Ächzen, Stöhnen en Röcheln’ in
maat 12-14. Ook het reeds vermelde - als opeenvolging van medeklinkers
genoteerde - fluisteren (‘stage whisper’) moet hierbij gerekend. Want al
ligt er wel degelijk taal aan ten grondslag, het wordt tot gefluister
pas als het onbegrijpelijk en dus puur auditief verschijnsel is
geworden.
En alsof dat nog niet genoeg was, krijgen de auditieve expressies bij
Ligeti – net zoals bij Schwitters - ook nog het gezelschap van wat wij
‘kinetische prikkels’ noemen: de uiteenlopende geluiden of kreten
waarmee de mens zijn bewegingen kracht pleegt bij te zetten – denk maar
aan Japanse vechtsporten met de bijbehorende geluiden (zoals wanneer
iemand ‘VLAMMMM’ zegt bij het neergooien van een voorwerp). In de
traditionele muziek behoren tot deze categorie het ‘Heisa, heisa,
hopsasa’ van Papageno of het ‘Heiatoho!’ van Brünnhilde. De tegenhangers
bij Ligeti zijn het met ‘vvv’ bekrachtigde dreiggebaar naar publiek in
maat 6 of de als ‘tit’ ‘cit’ ‘kit’ en dergelijke aangeduide geluiden die
de mechanische - ‘uurwerkachtig-stijve’ - bewegingen van de zangers
articuleren in maat 45.
De laatste band met de taal wordt ten slotte helemaal doorgesneden als
Ligeti ook echte geluiden inlast, zoals het doen klappen van een
opgeblazen papieren zak.
HET ONBEHAGEN IN DE MUZIEK
De taal wordt dus niet zozeer imaginair, dan wel ontmanteld en
uiteindelijk overboord gegooid. En Ligeti’s opruimwoede stopt niet bij
de taal. In zijn pogingen om de muziek te bevrijden van onder het juk
van de taal, lijkt Ligeti zich ook van de muziek zelf te willen ontdoen.
Want alle bovenbeschreven geluiden worden niet langer gezongen op de
tonen van een melodie en al helemaal niet meer ingebed in een
harmonische begeleiding of verweven in een meerstemmig weefsel. Wat we
opgediend krijgen onderscheidt zich op het eerste gezicht nauwelijks van
‘pure natuur’: geluiden zoals ze al in de werkelijkheid zijn te horen.
Het zou echter misleidend zijn om – een beetje in de trant van Rousseau
– deze metamorfose van de muziek te begrijpen in termen van een
terugkeer naar een vermeend oerstadium waarin de oertaal nog nauwelijks
was te onderscheiden van muziek. Of, om het niet in fylogenetische, maar
in ontogenetische termen uit te drukken: alsof taal en muziek
terugstromen naar de bron waaruit ze in het individuele leven ooit
ontsproten: de oerkreet, het wenen.
Want ’t is niet al muziek wat klinkt. Auditieve expressies en
‘kinetische prikkels’ zijn pure werkelijkheid: ze zijn de auditieve
verschijning van de mens, net zoals het gelaat zijn visuele verschijning
is. En net zoals de visuele werkelijkheid, kan ook de auditieve worden
opgeroepen. We krijgen dan auditieve mimesis: zoals wanneer de actrice
het smachten of de doodsrochel van Desdemona nabootst of de zanger de
kreet van ontzetting die Mozarts Don Giovanni slaakt als hij in de hel
wordt gedreven.
Maar, zoals al blijkt uit deze voorbeelden: niet elke auditieve
nabootsing is muziek. Om tot muziek te worden, moet ze ingepast in het
stramien van vaste toonhoogtes (en het bijbehorende tonale stelsel) en
zich buigen naar de regelmaat van het metrum (dat de opeenvolging van
impulsen tot ritme maakt). Dat deden al de kabbelende beekjes bij
Vivaldi en de koekoek bij Beethoven, niet anders overigens dan het
spreken dat zich in de opera tot zang verheft. Wil ze zich deze
transformatie niet laten welgevallen, dan blijft ze wat ze was: gewone
auditieve nabootsing, zoals de bandopname van een vogel of het spreken
van de acteur, de auditieve tegenhangers van de visuele nabootsing van
de vogel of een personage op de scène. We verlaten daarbij geenszins het
rijk van de kunst. Gewone auditieve nabootsing kan niet alleen bestaande
werelden oproepen, zoals dialogen of natuurgeluiden, maar ook de meest
uiteenlopende imaginaire werelden. Dat is afdoende aangetoond door heel
wat ‘elektronische muziek’, die in het decennium dat voorafging aan de
creatie van ‘Aventures’ dit nieuwe mimetische domein begon te ontginnen.
Maar voor een goed begrip van de eigenaard van ‘Aventures’ – of van de
ontwikkeling van muziek en de auditieve kunst in het algemeen – is het
zinnig om de gewone van de muzikale auditieve mimesis te onderscheiden.
Want het punt is juist dat de eigenschappen die gewone auditieve mimesis
tot muzikale mimesis maken ontleend zijn aan wat klank is aan de taal!
Bij het spreken bedienen we ons van vaste toonhoogtes die op een
toonladder kunnen worden ondergebracht en deel uitmaken van een
toonaard. En de lettergrepen van onze woorden vormen door hun
uiteenlopende duur ritmes, die vanwege de klemtonen worden ingevoegd in
een maat (de ‘versvoeten’). Auditieve expressies allerhande daarentegen
hebben geen vaste toonhoogte: ze glijden van de ene toonhoogte naar de
andere. Al evenmin zijn ze - afgezien van lachen of hijgen - ritmisch
geleed: dat zijn pas gearticuleerde woorden. Pas bij de onderschikking
aan de taal wordt het verglijden van de klank vervangen door het op en
neer bewegen tussen vaste toonhoogtes en pas de aaneenschakeling van
lettergrepen genereert de articulatie en daarmee maat en ritme. Zodoende
maakt auditieve mimesis zich meester van de tover die het oor aan elk
spreken bindt. De muziek drijft deze magie nog op door het glijden van
de stem tussen vaste toonhoogtes bij het spreken te vervangen door een
aangehouden toonhoogte en de maat tot een regelmatig metrum. Pas door
deze ‘muzikalisering’ worden de hysterische kreten van een woedende
vrouw tot de coloraturen van Mozarts koningin van de nacht. En die
transformatie treft niet alleen de auditieve expressies, maar ook het
spreken zelf: als muziek sprekende mensen opvoert, zijn ze omgetoverd
tot die goddelijke zingende wezens die Rousseau in de oertijden zag
rondwaren. Al zijn die in werkelijkheid slechts de nabootsingen van de
imaginaire wezens die de ontwikkelde mens het aanschijn gaf door zijn
muziek.
Maar de muziek gaat ook elders te leen. Terwijl ze haar hypnotiserende
kracht ontleent aan de taal, ontleent ze haar aanstekelijkheid aan het
vermogen van kinetische prikkels om aan te zetten tot beweging en die te
synchroniseren (Bühler). En dat gaat des te makkelijker als de herhaling
voorspelbaar is, zoals al bij het articuleren van woorden, maar vooral
bij het stappen, het dorsen of het roeien. Vanwaar de maat. Die, als ze
eenmaal in de muziek is opgenomen, ook nog toelaat het samenzingen of
samenspelen van de muzikanten zelf te synchroniseren.
Nu werden precies de eigenschappen die gewone auditieve mimesis tot
muziek maken, één voor één aangetast in de twintigste eeuw. Met de
atonaliteit en de dodekafonie wordt eerst de magie van de tonaliteit
gebroken, geleidelijk vervluchtigt ook het sympathisch-synchroniserende
vermogen van de maat, tot ten slotte in de seriële muziek – die geen
voelbare maat meer hanteert, maar gewoon een ‘notatiemaat’ - alleen nog
geïsoleerde tonen in een ongelede tijd zijn te horen. En ook deze
ontwikkeling ging - zij het dan schuchter en slechts occasioneel -
gepaard met een terugval van zingen op vaste toonhoogte naar verglijdend
spreken: denk aan de ‘Sprechstimme’ in Schönbergs ‘Pierrot Lunaire’. In
die zin zijn Ligeti’s ‘Aventures’ alleen maar de voltooiing van deze
trend. In de traditie van Stravinsky is het buiten spel zetten van het
‘talige’ aan de muziek minder drastisch. Hier uit het zich hier vooral
in het toenemend belang van wat de muziek aan de kinetische stimuli
ontleent: de ontketening van het pure ritme in ‘Le Sacre du Printemps’.
Tegen deze achtergrond wordt duidelijk dat de onwil van Ligeti om zich
onder te schikken aan de taal alleen maar de gedaante is waarachter een
veel diepere – maar niet als zodanig ervaren – onwil schuil gaat: de
onwil om zich nog langer in het rijk van de muziek te bewegen. Of om het
ding bij de naam noemen: het onbehagen in de muziek.
IS DAT NOG MUZIEK? |
|
Dit onbehagen in de muziek mag geenszins worden
verward met het anti-mimetisch élan dat al zo’n goede honderdvijftig
jaar huishoudt in de plastische kunsten. Alleen reeds de titel ‘Aventures’
herinnert ons daaraan, om nog maar te zwijgen van die van het
gelijktijdige ‘Atmosphères’ of het kort daaraan voorafgaande ‘Apparitions’.
Niemand zal eraan twijfelen dat er in ‘Aventures’ een hele wereld wordt
opgeroepen door geluiden.
Al bevinden we ons nog steeds in het rijk van de kunst, door het opgeven
van vaste toonhoogte en ritme lijkt het wel alsof we ons buiten het rijk
van de muziek hebben begeven. Ligeti geeft daar ongewild rekenschap van
door zijn ‘Aventures’ geen opera te noemen, maar een mimodrama. Het
theater was van oudsher de natuurlijke biotoop van de niet-muzikale
auditieve nabootsingen: haar dragende element, de dialoog, is pure
auditieve mimesis van dialogerende dramatis personae, en ook op de
achtergrond wordt er ook graag gebruik gemaakt van de auditieve
nabootsing van allerlei andere geluiden: van de donder met metalen
platen, over de wind met zijde tot paardenhoeven met kokosnoten enz.
(opgevolgd door geluidsband in film). Ongetwijfeld is toneel nog meer
dan alleen maar auditieve mimesis: de acteurs bewegen zich ook in de
visuele dimensie. Zo ook in de ‘Aventures’: de muzikanten worden geacht
hun auditieve optreden kracht bij te zetten met allerlei mimiek,
gebaren, houdingen, ja zelf hele handelingen, waarop we later uitvoerig
terugkomen.
Geen opera, maar een woordloos - en muziekloos - ‘mimodrama’ dus. Maar
het zou misleidend zijn om Ligeti’s Aventures zomaar te reduceren tot
woordloos theater. Ook al vinden kreten als ‘vvvè’ hun verlengde in een
dreigend gebaar naar het publiek, ze kunnen evengoed op zichzelf blijven
staan. Ze roepen dan de bijbehorende bewegingen op, zonder dat ze
concreet moeten worden uitgevoerd. Wie naar ‘Aventures’ alleen maar
luistert, mist het visueel-mimische aspect van het drama, maar stelt
zich juist daarom de opgeroepen bewegingen wellicht accurater voor dan
wanneer ze worden uitgevoerd door zangers/acteurs. Overigens zijn in
passages zoals de grote solo van de bariton in maat 47-48 de gebaren van
het lichaam zozeer tot gebaren van de stem geworden, dat we ons
nauwelijks kunnen voorstellen hoe ze door het lichaam van een acteur
zouden kunnen worden uitgevoerd. De auditieve mimesis heeft hier de
visuele opgeslokt. Het acteren van Ligeti’s muzikanten - de naam
‘acteurs’ is niet echt toepasselijk - heeft dan ook meer weg van de
sporadische en onsamenhangende mimiek, gebaren en houdingen die de
zanger bij een lied aanneemt, dan van de echte uitwerking van een
concrete dramatische situatie zoals in het theater. Wat ook tot uiting
komt in het feit dat Ligeti ze vaak slechts achter de coulissen laat
zingen, terwijl acteurs hun bewegingen uitvoeren.
Bovendien wijst alleen al het feit dat het de stem is die beweegt, en
niet het lichaam, dat we ons wat hebben vergaloppeerd door te beweren
dat bij Ligeti de muziek dreigt te worden ontmanteld tot puur auditieve
mimesis: hoe onwillig ook, de geluiden blijven zich in de regel bewegen
binnen het stramien van de vaste toonhoogtes. Nauwkeuriger: sommige
worden nauwkeurig aangeduid met noten (zoals het lachen in maat 7),
andere met kruisjes en blokjes (zoals het in ‘gedesonoriseerd kuchen’
overgaand lachen in dezelfde maat 7), nog andere zijn vervangen door
linguïstische tekens zoals de vraagtekens die in de eindsolo de - zij
het dan verglijdende - intonatie van de vraag aangeven. Al moet het
gezegd: ze lijken zich daardoor niet zozeer te verheffen tot het niveau
van de muziek. Eerder lijken ze bij hun val in de afgrond nog met de
vingertoppen aan de rand van de rots te blijven hangen. En hun
verankering in de muziek wordt nog versterkt doordat ze zelden op zich
staan: zo lijkt de lach uit maat 7 los te barsten uit de aangehouden
noot die de instrumenten de hele tijd daarvoor speelden. Zoiets komt in
het echt nooit voor. Maar het is een prachtige evocatie van de (in ons
geval onderdrukte) spanning die zich opbouwt vooraleer ze zich ontlaadt
in de lach. En het doet onwillekeurig denken aan de stelselmatig
opgebouwde spanning in de slotscène van Mozarts don Giovanni die zich in
een kreet ontlaadt: in beide gevallen breekt de ongebroken expressie uit
het keurslijf van de muziek – een aloude mimetische truc.
En de stelligheid waarmee we de indruk hebben nog met muziek te maken te
hebben wordt, ten slotte, alleen maar versterkt door de tussenkomst van
de instrumenten. Zij zijn de echte ankers die beletten dat Aventures
naar de wateren van de pure auditieve mimesis afdrijft. Merkwaardig
genoeg: want uitgerekend in het begin van diezelfde zestiger jaren
waarin ‘Aventures’ het daglicht zag, probeerde de toenmalige avant-garde
naar het voorbeeld van de elektronische muziek allerlei nieuwe
speelwijzen uit waarbij aan de instrumenten alle mogelijke geluiden
werden ontlokt waarvoor ze niet waren ontworpen: denk maar aan Ligeti’s
eigen ‘Volumina’ voor orgel en de reeds vermelde ‘Sequenza’s’ van Berio.
In de Aventures van Ligeti produceren de instrumenten – in tegenstelling
tot de druk ‘experimenterende’ zangers – de aloude vertrouwde geluiden.
Slechts sporadisch begeven ze zich op avontuurlijker paden – zoals in de
meesterlijke passage in maat 98 waarbij de instrumentisten over de
snaren strijken met papier en hun vingernagels. Deze omkering is des te
merkwaardiger omdat instrumenten tenslotte ontworpen zijn met het oog op
het idealiseren van de menselijke stem – waarom hun hele opmaak is
gericht op het produceren van gelede klanken op vaste toonhoogte.
Terwijl hun voorbeelden in Aventures terugvallen in een voor-muzikale
klankwereld, blijven zij als afstammelingen getuigen van wat verloren
ging – zij zijn de rots waaraan de vingers van de suïcidale stemmen zich
nog pogen vast te klampen. De conservatieve instrumenten zijn dus de
tegenpool van de door hun regressie ‘revolutionaire’ stemmen.
Hier zoals elders belet het eminente muzikale instinct van Ligeti dat
hij in doodlopende straatjes verzeild raakt.
DE SCALA DER EMOTIES
Terwijl Ligeti dus naar eigen zeggen de traditionele relatie van muziek
tot woord wou omkeren door uit de muziek een taal te laten voortkomen in
plaats van omgekeerd, dreigt hij in werkelijkheid niet alleen elke taal
uit de muziek te laten verdwijnen, maar ook nog alles wat taal is aan de
muziek.
‘Aventures’ vertoont nog meer discrepanties tussen bewuste intentie en
volbrachte daad. Neem nu de ‘scala van expressies’ die Ligeti aan dit
werk ten grondslag wil leggen. Al in de zogenaamde ‘dodekafonie’ van
Schönberg werden alle twaalf tonen van de chromatische toonladder op een
rijtje gezet en dan volgens een door de componist gekozen vaste volgorde
- de reeks - doorlopen. Dit ‘reeksbeginsel’ werd door de ‘seriële
muziek’ uitgebreid tot de andere dimensies – de andere ‘parameters’ –
van de muziek: ritme, klanksterkte en kleur, ja zelfs plaatsing in de
ruimte en ga zo maar door. Ook deze werden systematisch op een rijtje
gezet en dan doorlopen volgens de vaste volgorde van een ‘reeks’. In
Aventures sluit Ligeti bij deze werkwijze aan, zij het dan dat hij niet
langer toonhoogte, ritme, klankkleur of tijdsduur in reeksen ordent maar
‘expressies’. Hij stelt een spectrum van ‘groupes de caractères
expressifs’ op dat er uit ziet als volgt:
1er groupe : ironie, moquerie, raillerie et négation
2ème groupe, caractères dépressifs : nostalgie, tristesse, mélancolie,
sanglots et manque de contacts
3ème groupe : formules humoristiques et ricanantes
4ème groupe : expressions érotiques, désirs de toutes sortes,
exaltations et agressions
5ème groupe : diverses formes de peur
(Samengevat als Ironie, tristesse, humour, érotisme, peur)
Het eerste wat daarbij opvalt is dat de vlag de lading niet dekt: niet
alle expressies uit Aventures kunnen in Ligeti’s scala worden
ondergebracht. Waar moeten we bijvoorbeeld die meesterlijke uitbarsting
van de bariton in maat 47-48 plaatsen? Het is een karikatuur van een
druk gebarende patriarch – we moeten onwillekeurig denken aan de
inmiddels bekend geworden chimpansees die hun dominantie willen
demonstreren. We zouden hem hoogstens kunnen onderbrengen in een
combinatie van twee ‘groupes expressifs’: ‘ironie’ en ‘agressie’.
En dat maakt ons attent op een tweede tekortkoming van Ligeti’s scala:
het ontbreekt haar aan interne logica. Niet alleen zijn tegenstellingen
zoals ‘erotiek’ en ‘agressie/dominantie’ onder éénzelfde noemer
ondergebracht, andere polen moeten het zonder hun evidente tegenstelling
stellen. Zo zouden we als tegenhanger van de ‘caractères depressifs’ een
groep ‘caractères maniques’ verwachten. Maar die ontbreken. Tenzij we de
groep ‘ironie, moquerie et négation’ als zodanig zouden begrijpen. Maar
waarom dan in deze groep ook niet de derde opgenomen: ‘formules
humoristiques et ricanantes’?
En deze tweede tekortkoming legt er meteen een derde bloot: de scala is
hoogst onvolledig. Een oppervlakkige beluistering van het werk leert
meteen dat niet het gehele spectrum van menselijke ‘expressies’ wordt
bestreken. Van de gehele waaier van gevoelens waarin liefde zich
uitdrukt krijgen we alleen ‘erotische’ geluiden te horen zoals
giechelen, hijgen en wellustig kreunen. En dat mag – de vlucht indachtig
die de liefde nam in de klassieke muziek - toch wat mager worden
genoemd.
Achter de allesomvattende ordening die wordt gesuggereerd door het
seriële beginsel gaat dus het complete tegendeel schuil: een
onverbloemde willekeur. Of beter: een merkwaardige eenzijdigheid. Het is
alsof men onder het mom van een dodekafone reeks met een tonale melodie
zou komen aandraven. Ligeti liet zich klaarblijkelijk niet leiden door
een seriële logica, maar eerder door het complete tegendeel ervan: een
mimetisch instinct. Het is er hem om te doen een welbepaalde wereld op
te roepen, en daar passen niet zomaar alle expressies in, laat staan dat
hun optreden door een uiterlijke combinatoriek zou mogen worden
bepaald.
HET ONBEHAGEN IN DE LIEFDE
Stel dat we het spectrum van de emoties zodanig zouden uitbreiden dat
het alle gevoelens zou omvatten. Dan zou al meteen blijken dat het niet
volledig kan worden zolang we ons beperken tot puur auditieve
expressies. Zo zijn - om te beginnen - de puur auditieve expressies van
liefde vrij beperkt: met het geluid van een kus, mmm, hijgen, en de
kreten van het orgasme is de kous al af. Al breder is het spectrum van
talige expressies: geliefden spreken elkaar toe in korte zinnetjes op
gedempte toon en ze scheppen er genoegen in elkaar te echoën. Maar het
is pas als gezang dat de gehele waaier van liefdevolle gevoelens zich
ontvouwt – dat wisten al de oude Darwinistische kunstfilosofen die in de
bronstkreet de oorsprong van de melodie zagen. Want in de zang wordt
niet alleen de liefdevolle talige expressie opgedreven en tot volle
ontplooiing gebracht door naast de echo ook nog de samenzang mogelijk te
maken, ze wordt ook nog verrijkt doordat de muziek ook alle genegenheid
en gedrevenheid weet over te brengen die bij echte geliefden wordt
uitgedrukt in hun mimiek, gebaren en houdingen. Vervolgens zijn, in
tegenstelling tot de van nature eerder onhoorbare liefde, agressie en
dominantie omgekeerd vrij luidruchtige bedoeningen, zodat ze in een
scala van puur auditieve expressies ruim vertegenwoordigd zouden zijn.
Maar ook hier geldt dat woede en boosheid niet zozeer in kreten,
stampen, slaan en gooien tot uiting komen, maar vooral in de manier van
spreken. En pas de muziek weet ook hier deze uitdrukkingen op te drijven
en te verrijken door ook nog de bijbehorende mimiek, gebaren en
houdingen op te roepen: denk slechts aan de indrukwekkende tonen waarmee
de commandeur bij Mozart don Giovanni de hel in drijft. Want het
wonderlijke is juist dat in die langgerekte tonen de imponerende houding
van een indrukwekkend figuur wordt opgeroepen – en zo’n houding maakt in
het echt echt geen geluid: integendeel, het is de roerloze stilte ervan
die indruk wekt. Hier hebben we te maken met muziek op haar best: ze
weet niet alleen beweging, maar ook nog onbeweeglijke stilstand op te
roepen door middel van - niet-bewegende - klank.
Het spectrum van emoties kan dus niet volledig worden zonder ook de
talige, maar vooral de muzikale expressies te omvatten. Maar ook het
omgekeerde is waar: nemen we het spectrum van emoties als uitgangspunt,
dan blijkt meteen dat ‘Aventures’ niet het gehele spectrum van auditieve
expressies omvat. Zo is bijvoorbeeld geen strijdkreet te horen, geen
alarmgeroep, geen smeken om hulp, geen gillen in paniek, geen
woeduitbarsting en er is al helemaal geen sprake van de oerkreet: het
wenen.
Een echte ordening zou dus een progressie te zien moeten geven uitgaande
van de meest elementaire expressies en opgaande tot de muzikaal
ontplooide vormen ervan. En op een tweede as zouden alle emoties moeten
zijn opgenomen. Pas op een dergelijk schaakbord van gecombineerde
parameters zou naar behoren een echte seriële partij kunnen worden
gespeeld.
Deze dubbele tekortkoming van Ligeti’s ‘reeks van de emoties’ is, zoals
meteen zal blijken, niet alleen ingegeven door mimetische overwegingen,
ze legt ook de diepere weerstand bloot die ten grondslag ligt aan het
ons reeds bekende onbehagen in de muziek, dat zelf al ten grondslag lag
aan het onbehagen in de taal. Het onbehagen in de muziek wortelt op zijn
beurt in een onbehagen in de liefde onder al haar vormen: het taboe op
de muziek is slechts de uitdrukking van het dieperliggende taboe op de
liefde – niet anders overigens dan het mimetische taboe (zie: ‘Het
erotische oog’).
HET ONBEHAGEN ONDER DE TERREUR
Want kijken we even naar het geheel dat Ligeti aan de hand van deze
elementen opbouwt: een ‘seriële’ structuur, waarin de diverse emoties ‘contrapuntisch’
met elkaar worden verweven. Geen opera dus met een verhaal, al dan niet
ingedeeld in min of meer op zichzelf staande nummers, maar een
opeenvolging van diverse combinaties van emoties bepaald door een
seriële logica. Ook hier wordt ‘taal’ in de zin van een ‘verhaal’
geweigerd. We besparen de lezer de moeite om deze structuur te
doorgronden. Want we stuiten hier op een volgende discrepantie tussen
intentie en daad. De ontstellende eenvoud van Ligeti’s constructie is
eerder een soort afscheid van - zoniet een parodie op - de seriële
werkwijze, dan een uitbreiding ervan tot nieuwe parameters.
Want alles wijst erop dat de ‘seriële logica’ voor Ligeti niet meer is
geweest dan een soort aanleiding - zoniet een alibi - om ongegeneerd het
mimetische domein te kunnen betreden dat door de seriële muziek in het
verschiet kwam te liggen. Om dat te begrijpen moeten we door de bomen
van het structurele heen kijken naar het bos van wat ermee wordt
opgeroepen - niet anders dan Ligeti zelf die ons erop wees dat de
seriële muziek anders klinkt dan uitgedacht.
Luisteren we dus ook in zijn eigen ‘Aventures’ naar wat er te horen valt
met het blote oor. Het stuk blijkt dan uiteen te vallen in negen - vaak
door volle maten rust - netjes gescheiden episoden** waarvan er 5
(I,II,III, VI, VII) worden ingeluid door lange aangehouden tonen, als
waren het de strofen van een lied.
Elke episode is gecentreerd rond het optreden van een soort ‘opzichter’.
Zijn aanwezigheid wordt gesuggereerd door een aangehouden dreigende
toon, die alleen tijdelijk ontbreekt episodes IV, VIII en IX. Die
dreigende toon is niet de aankondiging van het indrukwekkend optreden
van een eerbiedwaardig figuur zoals Mozarts commandeur die don Giovanni
ter verantwoording komt roepen. Het is integendeel de prelude op de
onfatsoenlijke, zoniet obscene geluiden waarmee de ‘opzichter’ te kennen
geeft dat hij zich roert: maat 6 in episode 1 en maat 11 in episode 2.
Naarmate de onderdanen roeriger worden in episode IV barst hij uit in
aanvallen van regelrecht machtsvertoon: de driftige oratie in 47- 48 en
de luidruchtige klappen op maat 50 en 57 van episode V, het betrappende
'Ahaa!' op maat 98 van episode VII. Tot hij zich enigszins gekalmeerd
terugtrekt in de aanzwellende dreigende toon op maat 105-107 van episode
VII. Om ten slotte helemaal te verstommen in episodes VIII en IX.
De aangehouden toon is - net zoals de kruipende motieven die de
aangehouden tonen van de commandeur omspelen in de slotscène van Mozarts
don Giovanni - evenzeer de uitdrukking van de manier waarop de
geterroriseerde onderdanen zich drukken uit angst voor het alziende oog
dat op hen rust. Maar als de ‘opzichter’ de andere kant op kijkt, of
genoegen neemt met te herinneren aan zijn aanwezigheid door het
produceren van obscene geluiden, zien de onderdanen de kans schoon om
zich over te geven aan een of andere verboden activiteit. In I ontlaadt
hun begerige hijgen zich - blijkens de geile lach en het giechelen van
de meisjes - in een of andere ongeoorloofde daad. In II wordt - blijkens
de geluiden in maat 15 en 16 - iets gedaan dat de onderdanen wild doet
uiteenstuiven. In III lijken ze hun slag te willen slaan zonder de
aandacht van de oervader te trekken: haastig fluisteren ze elkaar
allerlei toe of ze gaan overijld over tot de daad, af en toe
uiteenstuivend, tot de dreigende aanwezigheid van de ‘opzichter’ hen tot
kalmte aanzet. Maar in IV is er geen houden meer aan. Ze halen steeds
heftiger naar elkaar uit. Wat de woeste oratie van de ‘opzichter’
uitlokt. Waarna ze in V toch weer uitbarsten en tot de orde worden
geroepen door een wild om zich heen slaande ‘opzichter’. Zodat ze zich
weer braaf gebaren en uiteindelijk weer verzinken in de hypnose van de
dreiging. In VI beginnen ze de opzichter weer uit te dagen, maar na
enige korte zelfbeperkende terechtwijzingen buigen ze zich weer onder de
terreur. Als ze in VII toch weer van plan blijken om iets verbodens te
ondernemen, betrapt de ‘opzichter’, die maar deed alsof hij de andere
kant uitkeek, hen op heterdaad. Op zijn ‘Ahaaa!’ verstarren de zondaars
in episode VII tot ware muzikale zoutzuilen: door hun luidkeelse
onbeweeglijkheid gebaren ze allen om ter hardst dat ze niets hebben
gedaan! In VIII raken ze onderling slaags. Waarop de ‘opzichter’ in
episode IX de vruchten plukt van zijn verdeel en heers.
Het geheel roept onvermijdelijk reminiscenties op aan het gebeuren in
pensionaten, klassen, speelplaatsen, werkplaatsen, bureau’s, kazernes om
nog maar te zwijgen van hiërarchieën allerhande. Of ook: aan de
alpha-males in een troep bavianen die angstvallig hun dominante positie
moeten zien te handhaven. Of treffender nog: aan Freuds oervader, die de
oervaderwijfjes in zijn oerhorde zou willen monopoliseren, maar daarbij
constant wordt belaagd door de uitgesloten zonen die achter zijn rug hun
slag willen slaan, en daarom door de oervader worden verjaagd,
gecastreerd of gedood. Ook daarin hebben Ligeti’s Aventures iets weg van
Mozarts don Giovanni, waarin deze schelm de hele opera door op de vlucht
is voor een aangroeiende schare van bedrogen echtgenoten, om
uiteindelijk door de commandeur bij de lurven te worden gegrepen. Al is
er een wereld van verschil tussen de strijd van de kampioen van de
monogamie tegen de sympathieke vrijbuiter en de terreur van de obscene
machtswellusteling tegen het opstandige geteisem dat als verzet alleen
maar het grimas van de pure transgressie weet op te brengen.
De bijna strofische structuur van Aventures is dus niet alleen een soort
parodie op de seriële compositie. De seriële ‘onvoorspelbaarheid’ van
het muzikale verloop doorheen de strofes - en hier komt weer het
muzikaal-mimetische instinct van Ligeti op de proppen – is ook omgezet
in een treffende weergave van de manier waarop het gebeuren onder de
terreur zich structureert. In een wereld waarin alles zich in het
verborgene moet afspelen en waar achter elke hoek de betrapping loert of
het verraad - Ligeti werd geboren in 1923, is jood en Hongaar! - kan er
van een organisch verloop geen sprake zijn. Het onvoorspelbare wordt
zodoende de rode draad die alle strofen intern en onderling bindt…
Het meesterlijke aan deze mimetische omduiding van formele procédés is
nu precies dat de wereld die wordt opgeroepen perfect past bij de
aangewende middelen. Geen betere manier om doorbreken van het tot
onkenbaarheid verminkte onderdrukte weer te geven dan de auditieve
expressies waarin het zich uitdrukt te laten losbreken uit de zinvolle
orde van taal en muziek. En geen betere manier om de chaos geschapen
door de terreur van de oervader weer te geven dan het schrikbewind van
de seriële overstructurering te parodiëren en los te laten op een
materiaal dat zich alzijdig aan elke ordening onttrekt. Daarom kon dit
werk ook alleen maar worden geschreven op het moment dat de hegemonie
van de serialiteit vanuit alle hoeken in vraag werd gesteld. Door de
seriële muziek als het ware haar ware mimetische gelaat voor te houden,
brengt Ligeti haar de genadeslag toe terwijl hij tegelijkertijd ook
inhoudelijk de waarheid blootlegt van de menselijke verhoudingen in het
bijbehorende tijdsgewricht – toen het kwaad nog een gezicht had. Maar we
voegen hier meteen aan toe: al is het gezicht vandaag verdwenen, de
terreur is er niet minder alomtegenwoordig om geworden...
HET BEHAGEN IN HET BEELD
En dat brengt ons tot de laatste tegenstelling tussen woord en daad. We
gingen tot nog toe totaal voorbij aan het feit dat Aventures geen
‘absolute’ muziek is: er hoort een libretto bij van de hand van de
meester zelf. Het bovenstaande is dan ook slechts de persoonlijke
weergave van de manier waarop ik het werk lange tijd heb benaderd. Want
door omstandigheden maakte ik pas veel later kennis met het libretto en
nog later met een concrete uitvoering ervan op de scène. Een dergelijk
lot is trouwens de meeste muziek in mijn discotheek beschoren. Want ik
kan de omstandigheden alleen verwijten dat bij de ‘Aventures’ de
overgang naar de tweede en derde fase zo lang heeft geduurd. Ik moet
immers altijd een zekere weerstand overwinnen als ik bij gezongen muziek
de tekst ter hand neem. En die aarzeling ontpopt zich tot regelrechte
onwil om in het geval van een opera ook nog naar de concrete uitvoering
op de scène te gaan kijken. Want al winnen sommige werken – bv.
madrigalen, liederen van Schubert, de Tristan – als je de tekst erbij
leest, een confrontatie met de visuele dimensie ervaar ik in de regel
als een regelrechte afgang. De introductie van het visuele element doet
al te vaak afbreuk aan het muzikale. En dat komt omdat de wereld die in
muziek wordt opgeroepen van een geheel andere aard is dan de wereld
zoals hij in de visuele dimensie verschijnt***. Wagners liefdesduet van
Tristan en Isolde is muzikaal méér dan overtuigend. Maar op de scène zie
je – elke theorie over het Gesamtkunstwerk ten spijt - twee stuntelende
acteurs tot mislukken gedoemde pogingen ondernemen om te gebaren dat ze
elkaar liefhebben. Het probleem is ook te vergelijken met de relatie van
programmamuziek tot haar ‘programma’. Een werk als de 'Fantasia quasi
Sonate' "Après une lecture de Dante" van Liszt - die andere grote land-
en geestesgenoot van Ligeti - kan worden beschouwd als een voortzetting
van het streven van de late Beethoven om de sonate en de sonatevorm te
verdichten, zoals in de ‘Grosse Fuge’. Als men er het programma bij
leest, heeft men het gevoel alsof aan de rijkdom van de muziek een
inperkende interpretatie wordt gegeven: ze verliest meer dan ze wint.
Hetzelfde is in de regel het geval als muziek op ballet wordt gezet.
Al deze overwegingen rechtvaardigen de goede gewoonte om alle muziek met
tekst eerst als pure muziek te beluisteren. En dat geldt in het
bijzonder voor de Aventures van Ligeti. Want groot was mijn verbazing
toen ik het libretto onder ogen kreeg. Ik kon de daarin beschreven
taferelen maar niet koppelen aan de muziek tot ik maat voor maat de
aanduidingen uit het libretto naar de partituur had overgebracht****.
En toen pas werd me in alle omvang duidelijk dat het libretto zich als
een soort veelarmige poliep meester maakt van de muziek en haar
samenhang verstoort door alle elementen in een nieuwe context te
plaatsten. Zo horen we in het begin meerdere personen – de gehele groep
van ‘onderdanen’ - hijgen, maar alleen de bariton verschijnt door een
opening in het gordijn. Hier zijn er dus minder acteurs dan gesuggereerd
in de muziek. Het omgekeerde gebeurt in maat 47-48 waarin op het
hysterische gezang van de bariton zich eerst een eerste en dan een
tweede dubbelganger op de scène begeeft, tot ten slotte als derde de
echte bariton verschijnt. De bariton splitst zich niet alleen simultaan,
maar ook successief: volgens het libretto leent hij zijn stem –
voorzover ze al niet opgaat in de achtergrondsmuziek als zodanig -
achtereenvolgens aan een kavalier-poeet, een Olympische loper, een
Noordpoolreiziger met een verrekijker en een professor die wordt
uitgedaagd door ondeugende studentinnen. En de samenhang wordt helemaal
verstoord doordat het libretto heel wat gebeurtenissen introduceert die
zich alleen in het buiten-muzikale - het visuele - afspelen. We denken
daarbij in de eerste plaats aan het optreden van de golem. Deze maakt
geen geluid, en zijn bewegingen zijn nergens muzikaal vertegenwoordigd
in de partituur: hij verschijnt 'enkele maten voor het einde van de
scène (maat 46)', zet in maat 50 geruisloos 'twee, drie schreden', om
ten slotte weer ongermerkt in het duister te verdwijnen. Hoogstens zou
je de dreigende aangehouden klanken kunnen beschouwen als zijn muzikale
gedaante, ware het niet dat ze het gehele stuk door als rode draad te
horen zijn als de belichaming van de terreur van de 'oervader', waarvan
de golem slechts de folkloristisch afgezwakte afschaduwing is.
Merkwaardig toch dat de enige figuur op de scène met enige oervaderlijke
allures zich volledig heeft losgemaakt van de muziek, waarin hij in
vlees en bloed was belichaamd. En hetzelfde geldt ook voor de drie
beelden van de Laokoongroep, de reeks dia’s, de stoommachine en het
anatomische model. Het ziet er naar uit dat Ligeti een muzikale logica
met een visuele logica heeft willen verbinden tot een nieuw
overkoepelend geheel (Kagel). Maar dat valt dan weer niet te rijmen met
de dwingende muzikale en mimetische logica waarvan deze muziek
ontegensprekelijk getuigt.
Hier is dus geen sprake van een mise-en-scène van de muziek.
Weg-ensceneren - zoniet een 'mise-hors-musique' - zou een toepasselijker
benaming zijn. Mij deed het meteen denken aan de manier waarop de dromer
zijn droom na het ontwaken ‘samenhangend’ probeert te maken – Freuds ‘sekundäre
Bearbeitung’. Al is hier niet de omzetting van beelden in woorden
verantwoordelijk voor de censurerende omduiding, maar de omzetting van
muziek in beelden. En zo blijkt dat Ligeti zich alleen maar aan de
tirannie van de taal onttrok om zich onder te schikken aan een nieuwe
heerschappij: die van het beeld. Al wordt daarbij paradoxaal genoeg de
sterk ‘narratieve’, ja ‘strofische’ inslag van de muziek
vertaald/gecensureerd door de droomachtige, onsamenhangende -
surrealistische - beeldtaal zoals we die aantreffen in het eigentijdse
theater van Ionesco/Becket.
DE EK-STASEN VAN LIGETI
In ‘Aventures’ zet Ligeti dus nieuwe mimetische middelen in die toelaten
mimetische domeinen te ontsluiten die tot dan toe in de muziek niet aan
bod waren gekomen. Maar deze nieuwe mimetische middelen zijn geen nieuwe
‘muzikale taal’ waarin om het even wat kan worden ‘uitgedrukt’. Ze
hebben slechts een beperkt ‘mimetisch domein’: ze passen alleen op de
weergave van de pogingen om te ontsnappen aan de alzijdige
onderdrukkende terreur.
Dat blijkt al meteen als Ligeti tussen 1962 en 1965 een tweede werk in
dezelfde ‘stijl’ wil maken: de ‘Nouvelles Aventures’, waarin de
mimetische impact danig is verbleekt. Wat hem niet belette om beide
werken in 1965 te presenteren als één nieuw geheel: ‘Aventures &
Nouvelles Aventures. Musikalisch-dramatische Aktion in 14 Bilderen’. En
het wordt pas in zijn volle omgang duidelijk als Ligeti aan zijn ‘Grand
Macabre’ begint (1974-1977): een volwaardige opera op een libretto naar
Michel de Ghelderode. Al heeft Ligeti lang gezocht naar een geschikt
libretto, de weg die hij inslaat is tegengesteld aan die van ‘Aventures’:
hij onderwerpt zijn muziek aan de vreemde logica opgelegd door andermans
verhaal. Met als gevolg dat ook zijn muzikale middelen moeten aangepast.
De kreten die zich in Aventures aan de taal en de muziek ontworstelden,
nestelen zich weer in hun muzikaal omhulsel en de taal. Zij het slechts
aarzelend. Want we krijgen niet de volle melodieuze en harmonische
muziek uit de klassieke periode te horen, maar het muzikale medium van
de twintigste eeuw, dat, zoals we hierboven zagen, begint te verzaken
aan precies die eigenschappen die auditieve nabootsingen tot muziek
maken. We krijgen een mengsel van Bergiaanse melodieën, Schönbergiaanse
Sprechstimme, en gewone gesproken stukken zoals in het traditionele
Duitse Singspiel. De ‘imaginaire taal’ uit Aventures overleeft alleen
als onfatsoenlijke episode in de mazen van een in taal en muziek gehuld
geheel, als een soort van omgekeerde atavismen in de muzikale
‘regressie’ naar een vertrouwder mimetisch medium.
Dit aansluiten bij de pre-seriële mimetische middelen van de twintigste
eeuw werkt overtuigend zolang het gaat over de burleske figuren uit de
Ghelderodes universum. Anders ligt het met figuren als Amando en Amanda,
het verliefde paar dat enigszins verloren rondloopt, zowel op de scène
als in de muziek. Binnen het beperkte scala van de mimetische middelen
van Aventures kon een verliefd paar al evenmin aan bod komen als binnen
de ‘oerhorde’ die ze uitbeelden. En dat geldt ook voor de wereld van ‘Le
Grand Macabre’. Om een verliefd paar tot zingen te brengen, volstaat het
niet om terug te grijpen op de middelen die Schönberg ontwikkelde in de
Pierrot Lunaire en Berg in de Wozzeck. Alleen een terugkeer naar de
wereld van Salomé van R. Strauss, of beter nog: naar die van Tristan en
Isolde van Wagner zou volstaan - de Traviata van Verdi of de Figaro van
Mozart zouden van het goede teveel zijn. Maar ook hier blijft het
onbehagen in de muziek Ligeti parten spelen: het lijkt erop alsof hij
zich van de muziek alleen wil bedienen als ze reeds is aangetast door
het taboe op de muziek. Dezelfde Ligeti, die bereid was om naar Berg
terug te keren als het erom ging de ‘oervader’ te incarneren in
concretere, burleske figuren, wil niet zover gaan om ook nog Wagner in
zijn werk aan het woord te laten. Hij is er slechts als allusie, als
karikatuur in vertegenwoordigd, net zoals in de slotscène van Aventures,
waar het kreunen van de alt de nodige herinneringen aan de 'Liebestod'
van Isolde oproept. Toch heeft de muzikale vervoering van Amando en
Amanda, hoe vertekend ook, iets van het ‘muziekje’ dat Bela Bartok –
alweer een grote landgenoot van Ligeti - midden in het ritmische geweld
van het laatste deel van het vijfde strijkkwartet vol heimwee laat
opklinken om het meteen via een polytonale vertekening in het opnieuw
ontketende geweld te laten opgaan – of aan die ‘Nachtmusiken’ en andere
epifanieën in Bartoks werken. En het zal wel geen toeval zijn dat ook
Ligeti in de Nouvelles Aventures een dergelijke epifanie van
gekarikatureerde muziek (ook inhoudelijk: als ‘kerkmuziek’) inlast. Deze
doorbraken van heimwee lijken de tegenhanger te zijn van de sardonische
lach die in het begin van de Aventures weerklinkt, de belichaming van de
parodiërende houding die Ligeti in de eerste plaats tegenover de
eigentijdse muziek aanneemt, maar blijkens zijn 'wegensceneren ervan:
ook tegenover zijn eigen muziek. Dat lachen dat Ligeti maar niet kan
vergaan heeft daarom iets van het hoongelach van Don Giovanni wiens
demonische drijven tenslotte slechts een vergeefse poging is om niet te
moeten luisteren naar de stem van de commandeur die diep in zijn
innerlijk weerklinkt. En het is betekenisvol dat de wijding van die roep
uit het innerlijk wel doorbreekt in Atmosphères en Volumina. Deze -
ditmaal ongebroken - epifanieën geven uitdrukking aan het verlangen dat
ontbrandt aan het onbehagen onder de terreur. Pas in deze werken wordt
de mystieke opgang van de Tristan muzikaal en inhoudelijk doorgedacht
(anders dan in de Salomé van Richard Strauss of de Pierrot Lunaire van
Schönberg). Dit alles maakt pas goed duidelijk dat het anti-muzikale
taboe zelf slechts de uitdrukking is van het onderliggende anti-ideale
of anti-utopische taboe op de liefde in al haar vormen.
Daarom is de echte voltooiing van de Aventures niet in de Nouvelles
Aventures of Le Grand Macabre te vinden, maar in Volumina en Atmosphères.
Terwijl in de Nouvelles Aventures het mimetisch domein achter de
mimetische middelen veschraalt, wordt het in le Grand Macabre verbreed
zonder het geschikte medium te vinden. In de Aventures daarentegen
vallen de nieuw ontdekte mimetische middelen perfect samen met het nieuw
ontgonnen mimetisch domein. Ze worden niet uiteengerukt doordat ze elk
hun eigen weg beginnen te bewandelen.
Dat hebben de Aventures van Ligeti gemeen met andere meesterwerken zoals
de Pierrot Lunaire van Schönberg, de Salomé van Richard Strauss en de
Tristan van Wagner. En het is maar de vraag waarom sedert de Tristan
dergelijke doorbraken alleen maar worden opgevolgd door hun afgang, en
niet door hun verdere uitdieping.
Waarmee meteen aan Ligeti’s Aventures de plaats is toegekend die hun
toekomt in het Pantheon van de Muziek.
© Stefan Beyst, januari 2003
* Dit en en volgende 'citaten' zijn slechts de gebrekkige omzetting van
het fonetisch schrift in de partituur.
** De negen episoden zijn: I (1-9), II (10-18), III (20-37), IV
(38-48),V (49-88), VI (89-97), VII (98-107), VIII (108-113), IX
(114-115)
*** Zie 'De muzikale ruimte en haar bewoners' .
Ook Stockhausen voorzag in 1961 zijn' Kontakte' van een scenario,
waarbij het geheel werd omgedoopt in 'Originale'.
**** Het oproepen - nabootsen - van een al dan niet bestaande wereld.
Zie 'Mimesis'
GERAADPLEEGDE TEKSTEN:
BAUER, Amy: ‘Ligeti and Nonsense – Aventures’
LENTZ, Michael: ‘Sprechen macht die Musik. Ein Ausflug in Grenzbereiche’,
Donaueschinger Musiktage, 2002.
http://www.swr.de/imperia/md/content/swr2/donaueschingen/2002/5.rtf
MICHEL, P. : ‘György Ligeti’ Ed. Minerve coll. Musique ouverte
SABBE, Herman: Ligeti, Lezingenreeks Radio 3.
Friedemann Sallis, An Introduction to the early works of György Ligeti.
Studio, Köln, 1996.
SPANGLER, Eric: Language and Media: An Examination of Ligeti's
Artikulation and its World of Discourse
PARTITUUR
Györgi Ligeti: Aventures & Nouvelles Aventures. Musikalisch-dramatische
Aktion in 14 Bildern. Musik und Libretto van Györgi Ligeti. Henry
Litolff's Verlag/C.F. Peters, Frankfurt-London-New York, nr 5935.
DISCOGRAFIE
György Ligeti : Chamber concerto ; Ramifications ; String quartet N° 2 ;
Aventures ; Lux aeterna, Deutsche Grammophon 423 244-2, 1983.
György Ligeti : Requiem ; Aventures ; Nouvelles Aventures, Wergo WER 60
045-50, 1985 (met Bruno Maderna!).
Györgi Ligeti, Varèse, Penderecki,: Cerha, Srpinger, Vox 5142, 1996:
Györgi Ligeti e.a. Esa-Pekka Salonen Sony 62 311, 1997
Györgi Ligeti: Aventures etc., Boulez, Universal 471608, 2002
referrers:
the artist.org
Universität Mozarteum Salzburg
Classical Composers Database
Sirius
New Music Links
NRC
Music & Vision Magazine
Ralph Lichtensteiger diary
Minima Musicalia
Torres Maldonado
Savannah Agger
Arts
Academy in the
Woods
Vitro Nasa
Josh Ronsen
Startpagina Klassieke Muziiek
Muziekbus
NRC
Mathilde Mayer
Adel.FM
Amy Marie Bauer