In 1987 vroegen Heinz-Klaus Metzger en Reiner Riehn aan John Cage om een
opera te schrijven die een "onomkeerbare ontkenning van de opera als
zodanig" zou moeten worden. In 1987 gingen Europera 1 & 2 in première in
de Frankfurter Opera. Het jaar daarop contacteerde Yvar Mikhashoff John
Cage om een versie te schrijven voor het Almeida Festival in Londen,
alwaar Europera 4 & 5 in 1990 in première gingen. In 1991 wordt de
cyclus afgesloten met Europera 5, voor het eerst opgevoerd in 1991 op
het North American New Music Festival in Buffalo. Vijf opera's, in
totaal goed voor 4 uur en 55 minuten - een stuk langer dan de intussen
maar al te bekende 4' 33" uit 1952. Veertig jaar na deze eerst bom onder
de muziek, in 1992, tussen de tweede en derde van vijf opvoeringen in de
tuin van het Museum of Modern Art te New York, stierf John Cage. Wat de
zwanenzang van de opera had moeten zijn, werd zo de zwanenzang van John
Cage – en niet alleen in letterlijke zin zoals nog zal blijken.
Onderzoeken we stap voor stap in hoeverre we hier te maken hebben met
een '"irreversible Negation der Oper an sich'.
HET MATERIAAL (1): DE MUZIEK
Het muzikale materiaal van de Europera's bestaat uit fragmenten uit
opera’s van de achttiende en negentiende eeuw. Geen zelf gemaakte, maar
'gevonden' muziek dus: 'ready made music', of 'musique trouvée'.
In Europera 1 & 2 wordt dit materiaal gebracht door 19 zangers en
zangeressen die de gezongen partijen uit operafragmenten zingen, 28
instrumentalisten die afzonderlijke partijen uit de orkestrale
begeleiding spelen, en door de 'Truckera', een geluidsband waarop 101
aria's over elkaar zijn opgenomen. In Europera 3 worden de
instrumentalisten vervangen door twee pianisten die opera-arrangementen
spelen onder meer uit de Opern-Phantasien van Liszt. Het aantal zangers
wordt gereduceerd tot zes, maar dat verlies wordt gecompenseerd door de
introductie van zes operatoren die oude opnamen ten gehore brengen op
twaalf oude Victrola’s met hoorn. Het geheel wordt afgerond met de
'Truckera'. In Europera 4 gaat de reductie tot 'kameropera' nog verder:
slechts één pianist speelt de operatranscripties, slechts twee
zangeressen zingen hun lievelingsaria’s, en slechts éénVictrola brengt
oude opnames ten gehore. Ook hier ontbreekt de trouwe 'Truckera' niet.
In Europera 5 stopt de reductie. Drie van de zes arrangementen moeten
worden gespeeld in 'shadow play': de pianist raakt de toetsen nauwelijks
aan, zodat slechts af en toe een noot 'per ongeluk' wordt ingedrukt.
Nieuw is de introductie van een radio die jazzmuziek uit een lokale
zender moet laten horen. De geleidelijke afname van het aantal
muzikanten is in eerste instantie ingegeven door de noodzaak om een
‘portable and tourable version' van de twee vorige tweeluiken te maken.
Maar hieronder zal duidelijk worden dat andere factoren een belangrijker
rol hebben gespeeld.
In de loop van deze ontwikkeling scaleert John Cage zijn 'musique
trouvée' gaandeweg in uiteindelijk vier tijdsdimensies: de uitvoering
door zangers in de tegenwoordige tijd, de uitvoering door zangers op
historische opnames, de tijd van de transcripties – door Franz Liszt
zelf ‘reminiscences’ genoemd - en ten slotte de tijd van de
oorspronkelijke compositie van de opera's. De scalering in tijd vindt
zijn tegenhanger in een scalering in de ruimte. Het lijkt erop alsof de
operafragmenten ons van op steeds grotere afstand bereiken: het dichtst
klinken de zangers en de pianist op de scène, de vervormde op
78-toerenplaten lijken door een filter tot ons te komen, nog verder
verwijderd klinkt het gedempte zingen van de zangers als ze off-stage
zingen, en door het 'shadow play' worden de transcripties bijna geheel
onhoorbaar. Denken we deze scalering door, dan worden deoorspronkelijke
opera's herleid tot algehele stilte: zelfs geen schaduwen meer, maar
onhoorbare entiteiten.
HET MATERIAAL (2): DE ENSCENERING
Het oorspronkelijk concept voor Europera 1 & 2 in Frankfurt omvatte
worstelaars, acrobaten en afstandsbediende zeppelins. In de
uiteindelijke opvoering beperkte John Cage zich tot dansers, zangers en
instrumentalisten. De kostuums en decors zijn ontleend aan oude
encyclopedieën: evenzeer 'objets trouvés'. Voorts zijn er allerlei
rekwisieten voorzien evenals een ‘draaiboek’ voor de bewegingen op de
scène. De enscenering van Europera 3 & 4 is heel wat bescheidener. De
dansers zijn verdwenen, het aantal zangers en instrumentalisten wordt
gereduceerd, terwijl hun plaats wordt ingenomen door piano’s en twaalf
Victrola’s. Tot in Europera 5 ook een radio en een televisie bij de
rekwisieten gaan behoren, evenals lichteffecten geproduceerd door 75
lampen die aan- en uitgaan op aanwijzing van een bijgeleverd
computerprogramma.
Zoals bij een opera gebruikelijk, maken dansers en zangers deel uit van
het visuele gebeuren op de scène. Ongebruikelijk is dat ook de
instrumentalisten dat doen. Helemaal ongebruikelijk is dat bij de
zangers de auditieve verschijning wordt afgesplitst van de visuele. Met
nadruk stelt John Cage dat de zangers slechts de gebaren mogen maken die
minimaal vereist zijn om goed te zingen, en dat hun verschijning
overigens niets met de bijbehorende rol te maken mag hebben. De rol die
ze moeten belichamen wordtverdrongen door de visuele verschijning van
de uitvoerder. En dat is helemààl het geval als de pianist in shadow
play moet spelen: waar we eigenlijk muziek moesten horen, krijgen we
uiteindelijk mime te zien. Eenzelfde lot treft uiteindelijk ook de
zangers die na het zingen als rekwisieten op de scène moeten blijven en
in Europera 5 dan ook nog een dierenmasker moeten dragen - wat hen het
zingen voorgoed onmogelijk maakt. Al deze visuele rekwisieten worden als
pionnen op een schaakbord verschoven over een genummerd raster dat op de
scène is aangebracht.
Ook deze ruimte op de scène is gescaleerd. In het midden bevinden zich
op wisselende posities binnen het raster de zangers, de pianisten en de
Victrola('s). Aan de periferie zijn luidsprekers opgesteld voor de
Truckera. Deze concentrische structurering van de reële ruimte door
visuele elementen wordt aangevuld door die van de auditieve elementen
die we hierboven beschreven. Met dien verstande dat alleen het geluid
van de zangers en de pianist is te horen op de plaats waar het in de
reële ruimte wordt geproduceerd: hetzij in het centrum op de scène,
hetzij in de periferie achter de coulissen. Ook het geluid van de
Victrola's wordt gesitueerd in het centrum in zoverre we ze gewoon
beschouwen als geluidsbron. Maar dat geldt niet voor de zang die ze ten
gehore brengen: die bevindt zich in de imaginaire ruimte op de plaats
waar de historische zangers zich bevonden. Hetzelfde geldt voor de
jazzmuziek uit de radio. Weer anders liggen de zaken met het geluid van
de Truckera. Dat wordt geproduceerd door de luidsprekers in de
periferie. Maar het moet af en toe geleidelijk tot oorverdovende sterkte
aangroeien en zich daarbij van de ene kant van de scène naar de andere
bewegen. We krijgen de indruk dat het ver buiten de periferie van de
luidsprekers opduikt, om zich dan naar het centrum te begeven en weer te
verdwijnen ver achter de schermen. Door de introductie van auditieve
objecten wordt de theatrale ruimte zodoende uitgebreid met nieuwe,
verder verwijderde lagen. Al geldt dat alleen zolang men niet opgaat in
de muziek die de geluidsbronnen ten gehore brengen. Want dan gaat de
muzikale ruimte op en verdwijnt de reële ruimte in het niet.
HET MATERIAAL (3): DE TEKST
Al is er in de Europera’s geen sprake van enige dramatische ontwikkeling
op de scène, voor Europera 1 & 2 vervaardigde John Cage niettemin twaalf
libretto’s. Hij stelde ze samen uit fragmenten van bestaande libretti,
die hij volgens toeval tot nieuwe gehelen samenstelde en naar willekeur
onder het publiek uitdeelde. Een van de libretti luidt: ‘Dressed as an
Irish princess, he gives birth; they plot to overthrow the French. He
arranges to be kidnapped by her; rejuvenated, they desert: to him she
had borne two children. He prays for help. Since they have decided she
shall marry no-one outside, he has himself crowned emperor. She, told he
is dead, begs him to look at her. First, before the young couple come to
a climax, he agrees. Accidentally she drowns them’.
De tekst – of het verhaal – is dus voor John Cage in de traditie Antonin
Artaud niet langer een structurerend gegeven, maar een materiaal te
meer, op gelijke voet met de muziek, het acteren en de enscenering.
DE STRUCTUUR VAN DE AFZONDERLIJKE OPERA’S
'Tu lis les prospectus les catalogues les affiches qui chantent tout
haut?
voilà la poésie ce matin…Apollinaire.
In tegenstelling tot de klassieke opera, waar men streefde naar de
integratie van verschillende kunsten in één samenhangend geheel, laat
John Cage muziek, enscenering en tekst geheel onafhankelijk van elkaar
evolueren. Al sedert zijn samenwerking met Merce Cunningham hanteerde
hijimmers de stelregel : ‘Music and dance are independent but
coexistant’.
Het principe van 'onafhankelijke maar co-existente' parameters stamt uit
de seriële muziek: daar ging men in toenemende mate het muzikale
materiaal opdelen in parameters die volgens eigen ordeningsprincipes
werden gestructureerd.Het idee wordt uitgebreidtot de visuele dimensie
in wat John Cage zelf beschrijft als de eerste happening in 1952 in het
Black Mountain College: 'D'isparate activities, dancing by Merce
Cunningham, the exhibition of paintings and the playing of a Victrola by
Robert Rauschenberg, the reading of his poetry by Charles Olsen or hers
by M. C. Richards from the top of a ladder outside the audience, the
piano playing of David Tudor, my own reading of a lecture that included
silences from the top of another ladder outside the audience, all took
place within chance-determined periods of time within the over-all time
of my lecture'*. John Cage zelf verwijst in de eerste plaats naar het
concept van het circus: 'In Sevilla on a street corner I noticed the
multiplicity of simultaneous visual and audible events all going
together in one's experience and producing enjoyment. It was the
beginning for me of theater and circus.‘*
Al zijn ze ook in de Europera's onafhankelijk en co-existent zoals de
nummers in een circus, alle afzonderlijke parameters zijn slaaf van
dezelfde meester: niet de reeks, zoals in de seriële muziek, maar het
toeval. Een computerprogramma dat de werkwijze van de I Ching simuleert,
bepaalt wanneer de zangers, de instrumentalisten of pianisten hun ding
mogen doen. In Europera 1 & 2 bepaalt het eveneens welke fragmenten uit
welk van de zeventig gekozen opera's de instrumentalisten moeten spelen.
Een gemilderde vorm van toeval is de vrijheid waarmee de pianist(en) en
de zangers mogen kiezen wat ze zullen spelen of zingen.
Ook de enscenering gehoorzaamt aan de regels van het toeval. Voor
Europera 1 & 2 werden de kostuums en decorsgekozen uit oude
encyclopedieën. De rekwisieten en de handelingen werden willekeurig uit
Webster's Unabridged Dictionary geplukt. De belichting wordt gestuurd
door een computerprogramma dat het toeval simuleert, en dat geldt ook
voor de bewegingen van de acteurs en de rekwisieten over de nummers van
het raster op de scène. Net zoals de keuze van de aria's, wordt de keuze
van de kostuums overgelaten aan de willekeur van de dragers.
En hoe John Cage met de tekst tewerk ging, beschreven we reeds
hierboven.
Het beroep op het toeval zelf is een reactie op de overorganisatie in de
seriële muziek, maar als zodanig al een aloude praktijk in het dadaïsme
en het surrealisme. We herinneren aan het verhaal volgens het welk de
naam 'dada' zou ontstaan zijn door toevallig een woordenboek open te
slaan, aan de toevalscollages van Hans Arp, aan de gedichten die Tristan
Tzara maakte door uit een krant geknipte woorden op te vissen uit een
hoed, aan technieken 'Le Cadavre exquis' en wat dies meer zij. Maar
terwijl de surrealisten de toevallige combinatie van disparate elementen
gebruikten als een manier om nieuwe, onvermoede resonanties tussen
schijnbaar onsamenhangende elementen hoorbaar te maken, dient het bij
John Cage het tegengestelde doel: de autonomie van de elementen te
waarborgen. En die autonomie gaat onherroepelijk verloren als de
elementen worden ondergeschikt aan een overkoepelende intentie, of die
nu bewust is of onbewust, 'realistisch' of 'surrealistisch'.
HET MATERIAAL (4)
'Onafhankelijk maar co-existent' dus als een radicale ontkenning van het
elk streven naar organische samenhang, naar integratie van de kunsten in
een 'Gesamtkunstwerk'. Maar juist daarom is de opera niet erg geschikt
om ze op te delen in haar samenstellende onderdelen. Alleen de
historische opnames op de Victrola en de arrangementen behouden iets van
het geïntegreerde geheel waaruit ze zijn gelicht: ze worden alleen
geïsoleerd van wat er aan voorafgaat en wat erop volgt. Erger is het
gesteld met de fragmenten die de zangers moeten zingen: daar wordt uit
het integrale weefsel van zang, orkestrale begeleiding en visueel
gebeuren op de scène alleen maar een zangpartij gelicht. Met alle
gevolgen van dien. Om te beginnen moet een zanger over bovenmenselijke
capaciteiten te beschikken om de toon te houden als hij zonder
begeleiding zingt. Bovendien moet hij die onmogelijke klus zien te
klaren terwijl andere zangers een andere zangpartij aan het zingen zijn
in een andere toonaard en/of terwijl een piano, eveneens in een andere
toonaard, een transcriptie van een andere aria speelt. Erger is dat er
weinig aria's zijn die hun reductie tot zangpartij overleven, om de
doodeenvoudige reden dat het orkest een vaak onmisbare rol speelt bij
het tot stand komen van het geheel: men stelle zich maar een solistisch
gezongen versie voor van Isoldes Liebestod. En de klap op de vuurpijl is
dat deze tot zangpartij gereduceerde operafragmenten ook nog eens worden
gezongen door zangers wier gebaren, houdingen en verschijningen niet
mogen passen bij de rol die ze zingen. Hetzelfde lot treft de orkestrale
begeleiding waaruit in Europera 1 & 2 afzonderlijke partijen werden
gelicht.
Terwijl het toeval zich in zijn natuurlijke biotoop bevindt als het zich
beweegt in de wereld van de geluiden of geïsoleerde tonen, richt het in
de wereld van complexe en samenhangende gehelen een ware ravage aan. Het
volstaat om daartoe de 'Music of Changes' te vergelijken met vooral
Europera 1 & 2. Het harmonieuze klankbeeld aldaar heeft plaats gemaakt
voor een kakofonisch allegaartje van uit de toon zingende zangers, die,
geamputeerd van hun eigen lichaam, los door elkaar heen verhakkelde
aria's proberen te zingen.Terwijl geluiden of losstaande tonen alleen
maar winnen bij hun onderschikking onder het primaat van het toeval,
verliest een geïntegreerd geheel alles als het wordt opgedeeld in
'onafhankelijke maar co-existente' delen. Hier wordt niet het hoorbare
materiaal bevrijd uit zijn onderschikking in een omvattender geheel,
maar een geïntegreerd geheel tot losse brokken uiteengereten.Met
onmiskenbaar genoegen...
REVOLUTIE
I make music, not cages'
John Cage
En dat genoegen herinnert er ons aan dat de Europera's in de geest van
de opdrachtgevers waren bedoeld als "irreversible Negation der Oper an
sich", een late echo op de uitspraak van Pierre Boulez 'dat de meest
elegante oplossing voor de opera erin zou bestaan de operahuizen op te
blazen'.
Vanaf het begin van zijn carrière begon John Cage zich af te zetten
tegen autoriteiten door ze humoristisch weg te lachen. Zo kwam hij met
vijfentwintigtoonrijen op de proppen als alternatief voor Schönbergs
twaalftoonreeksen. Als geen ander verstond hij daarbij de kunst om zijn
protest in welsprekende niet-verbale uitspraken teverpakken: zijn 'prepared
piano's' zijn het zichtbare en hoorbare manifest waarmee de verschuiving
van de toon naar het timbre en ritme als dragende parameters in de
muziek wordt bezegeld. Als hij door het in vraag stellen van de
hegemonie van de toonhoogte bij Arnold Schönberg inconcurrentie kwam te
verkeren met figuren als Pierre Boulez, zette hij die een neus door de
nieuwe parameters te onderwerpen, niet aan de rigide discipline van de
veralgemeende reeks, maar aan de grillen van de teerling. Tot hij in
1952 met 4' 33'' - waarin de pianist zonder te spelen voor de piano gaat
zitten en daarbij de gewone geluiden aan het woord laat - niet alleen de
verdrongen parameters bevrijdt van de hegemonie van de toonhoogte, maar
ook nog de geluiden van de tirannie van de muziek. En in datzelfde jaar
laat hij ook nog eens tot 'objets trouvés' gereduceerde muzikanten en
dansers, schilderijen en films als volkomen onafhankelijke elementen met
elkaar co-existeren in een ongeplande en ongestructureerde 'happening'.
Niet alleen zijn leraars en tijdgenoten moeten het ontgelden, maar ook
klassieke grootmeesters als Beethoven: 'I placed a lecture that opposed
Satie and Beethoven and found that Satie, not Beethoven, was right.'* En
zijn opstand breidt zich ook uit tot autoriteiten buiten de muziek:
tegenover de autoriteit van Freud stelde hij de antiautoriteit van
Zenmeesters.*
Reden genoeg dus om te verwachten dat John Cage met zijn Europera's
inderdaad de door Boulez aangekondigde bom onder de opera zou hebben
geplaatst. Temeer daar hij zich vaak minachtend uitliet over de opera,
inzonderheid over het tremolo van de zangers. De opera was voor hem,
meer nog dan het conservatorium, een typisch Europese kwaal. Ook de naam
'Truckera' die hij bedacht naar analogie van 'Opera' spreekt boekdelen.
Temeer daar hij het geluid ervan - 'that has the quality of a large
heavy truck passing around, outside of or under the space' -
herhaaldelijk van de ene kant van de scène naar de andere laat razen. In
Europera 5 wordt de Truckera daarin bijgestaan door een radio die tot
vier maal toe een tijdlangjazz zit te spuien terwijl de zangers en de
pianist op de scène hun operanummer trachten op te voeren. Overigens
kunnen deze beide stoorzenders elk op hun manier worden beschouwd als
nieuwe variaties op het thema van 4' 33". In dit auditief manifest wordt
de pianist het zwijgen opgelegd, zodat in de (muzikale) stilte die
daarbij ontstaat de gewone geluiden uit de omgeving aan bod komen. In de
Europera's worden die gewone geluiden vervolgens - als Truckera of
'Jazzera' - zodanig versterkt dat ze de muziek - in casu de opera die
blijkbaar niet zomaar wil verstommen - storen of overstemmen.
Maar het zijn vooral meer wezenlijke kenmerken van de Europera's die een
bom leggen onder de klassieke opera. We beschreven reeds hoe hij de
integratie van de kunsten in de klassieke opera vervangt door de
'onafhankelijke maar co-existente' gehelen - voor zover men de
uiteengereten brokstukken van een geïntegreerd geheel 'gehelen' kan
noemen. En dat uiteenrijten kan in deze context begrepen worden als
alweer een andere variant van 4' 33" - al wordt de muziek hier eerder
verminkt dan het zwijgen opgelegd. Wat dan weer een licht werpt op de
scalering van het materiaal in de tijdelijke en ruimtelijke dimensie die
we hierboven bespraken: het 'verstommen' van de muziek in 4' 33" wordt
hier tot een verstommen van de opera, maar dan in verschillende trappen
uitgesmeerd over de tijdelijke en ruimtelijke dimensie.
Overigens legt John Cage niet alleen een bom onder de opera, maar ook
onder de gehele wereld die ze belichaamt. Zo zijn de 'onafhankelijke
maar co-existente' partijen niet alleen een ontkenning van de integratie
van tekst, muziek en enscenering in een Gesamtkunstwerk, maar ook de
voorafspiegeling van de anarchistische maatschappij. Daarom is ook de
dirigent als Führer vervangen door een klok. Hetzelfde geldt voor de
toepassing van toevalsprocedures die niet alleen symbool staan voor de
opstand tegen de tirannie van Schönbergs twaalftoonstelsel, maar ook
voor de 'onderschikking van individu aan groep' (Correspondance). John
Cage legt dus zijn bommetjes niet alleen onder Schönberg-Boulez en het
Gesamtkunstwerk van Wagner, maar evenzeer onder de 'autoritaire
maatschappij' waarvan deze fenomenen slechts de uitingen zijn.
MANIFEST
'In creating artistic models of diffusion and freedom, Cage is a
libertarian anarchist'.
Richard Kostelanetz
Maar het is niet met echte bommetjes dat John Cage de opera te lijf
gaat. Hij beperkt zich tot het doen van uitspraken over de opera, maar
dan uitspraken in een niet-verbale taal, en wel een die zich bedient van
de muziek of de opera zelf als betekenaar. In wezen doet hij daarbij
niets anders dan iemand die in plaats van de vlag van een land te
verbranden, steeds meer valse noten zou laten spelen in de nationale
hymne, ofeen opname ervan geleidelijk zou wegfilteren, of bij het
afspelen zou vertragen.
Ongetwijfeld krijgen we in beide gevallen muziek te horen -
operafragmenten of nationale hymnen - maar het is hem de boodschapper
niet om die muziek te doen, maar om de boodschap. Het zal degene die een
pop van een gehaat persoon verbrandt worst wezen of ze een hoogstaand
kunstwerk is of niet, als maar duidelijk is wie de pop voorstelt.
Zonodig volstaat daarvoor een bundel stro. Overigens is, zoals bij elke
boodschap, de aard van de drager in wezen onverschillig: ook het
verbranden van een foto van de gehate persoon, van zijn huis of van zijn
naam zouden volstaan. Dat geldt ook voor wie muziek als medium voor een
manifest gebruikt. En dat heeft zo zijn gevolgen. De logica van een
discours is immers een geheel andere dan de logica van muziek. Wie in
zijn discours twee naties tegen elkaar wil uitspelen en zich daarbij van
muzikale betekenaars wil bedienen, zou twee nationale hymnen tegen
elkaar kunnen uitspelen. Maar niet alle hymnen lenen zich daar even goed
voor. Dat geldt in het bijzonder voor de toevalsprocedures waaraan John
Cage het muzikale materiaal onderwerpt omwille van zijn discours.
Afzonderlijke tonen of geluiden lenen zich daar veel beter voor dan
operafragmenten. Hierboven beschreven wat daarvan de gevolgen waren voor
het muzikale materiaal in de Europera's. Hieronder zal duidelijk worden
hoe het materiaal zich verzet tegen zijn onderschikking aan
toevalsprocedures en zodoende ongewild het discours begint te bepalen en
juist daardoor aan Europera 5 een zeggingskracht verleent die weinig
andere werken van John Cage ook maar benaderen.....
Hoe dan ook, in zoverre de Europera's een manifest zijn, zijn ze geen
muziek - geen 'opera's' - maar een discours over de opera met
betekenaars ontleend aan de opera. En dat discours bestaat uit de
hierboven besproken variaties op die éne basisuitspraak die John Cage
deed met 4' 33". Omgezet in een ander medium - dat van de verbale taal -
zou die basisuitspraak ongeveer luiden als het antwoord dat Cage gaf aan
de journalist van L'Humanité die hem vroeg of hij naar de opera ging:
'Nee, ik luister naar het verkeer. Ik woon op de Sixth Avenue in New
York, en daar is veel lawaai. Dat is mijn muziek'. Een nieuwe variant
van bovenbeschreven verhaal over zijn verlichting in Sevilla.
Een discours heeft niet alleen een andere logica dan het medium waarvan
het zich bedient, het moet ook met andere maatstaven worden beoordeeld.
De enige adequate maatstaf om uitspraken te beoordelen is hun
waarheidsgehalte. En daar is het bij John Cage maar povertjes mee
gesteld. Zo ziet 4' 33" volledig over het hoofd niet alleen dat muziek
geen discours is, maar vooral dat muziek een (in de regel
niet-auditieve) wereld oproept, terwijl de geluiden van de vrachtwagens
op de Sixth Avenue nooit méér zijn dan wat ze zijn: al dan niet boeiende
geluiden die uitgaan van reële objecten in een reële wereld (zie 'Drie
soorten soundscapes, één muziek'). En het is maar de vraag of de
tirannie van het toeval zoveel heilzamer is dan de tirannie van de twaalftoonreeks, die zelf weer de ontkenning is van de organische manier
waarop de tonen zich spontaan organiseren rond de tonica. Het is
evenzeer de vraag of de anonieme dictatuur van de chronometer die
steevast het verloop van de gebeurtenissen in John Cages creaties
bestuurt, de voorkeur verdient boven de coördinatie van instrumenten
door één dirigent. Het gaat er in Cages Europera's immers lang niet zo
speels aan toe als de idee van een circus zou doen vermoeden...
We kunnen ons nog meer vragen stellen. De opstand tegen de
dodekafonische en seriële dictatuur had in de vijftiger jaren nog enige
zin. En in het toenmalige klimaat van de Koude Oorlog is de allergie
tegen de dirigent aan het hoofd van het slaafse orkest maar al te
begrijpelijk. Maar het lijkt me dat er op het einde van de tachtiger
jaren andere thema's aan de orde waren, zowel inzake muziek als inzake
de politieke context - het zijn de jaren van de triomf van het
neoliberalisme en de val van het IJzeren Gordijn. John Cage blijft dus
een boodschap de wereld insturen die er al lang geen boodschap meer aan
heeft. Zou het kunnen dat de instituties John Cage hebben vastgepind op
het imago waarmee hij in de vijftiger jaren beroemd werd? Zelf schrijft
hij daarover: 'Ik ben gelukkiger zonder muziek. De enige reden waarom ik
nog verder doe is dat de mensen erop aandringen.'
Zowel in de inhoud van John Cages uitspraken, als de herhaling en
opstapeling van steeds nieuwe variaties op één oude boodschap, heeft dus
iets van een dwanghandeling. Het korte en krachtige pamflet dat 4’ 33”
was, wordt in telkens nieuwe werken breder uitgesponnen. Met als gevolg
dat je op de duur zit te luisteren naar een discours waarvan je de
inhoud al kent nog voor de eerste noot heeft geklonken. En dat is alleen
maar leuk voor degenen die zoals gelovigen in de kerk steeds maar
hetzelfde evangelie willen horen.
COMPOSITIE
"Die Negation des musikalischen Objekts als eines mit sich selber
Identischen
ist als historische Aufgabe John Cage zugefallen"
Heinz-Klaus Metzger, Musik wozu, Literatur zu Noten, p. 223.
In het citaat hierboven slaat Heinz-Klaus Metzger dus de bal danig mis.
Hij verwart het medium met de boodschap en ziet daarbij over het hoofd
dat John Cage de klank helemààl niet heeft bevrijd, maar hem integendeel
als betekenaar onderschikt aan een discours over muziek. En die
metamorfose is niet de enige die de muziek bij Cage ondergaat.
Want onderzoeken we nogmaals het materiaal waarop Cage zijn
toevalsbewerking toepast. Schönbergs twaalftoonreeks bepaalde de
volgorde waarin de tonen moesten optreden. De seriële reeks bepaalde de
overige parameters van de muziek: tijd, geluidssterkte en klankkleur.
John Cages toeval daarentegen wordt in toenemende mate toegepast op
geheel andere materialen. In 4' 33" schuift hij nadrukkelijk bestaande
geluiden naar voor en vanaf de reeds besproken happening ook elementen
die al helemaal niets meer te maken hebben met geluid, laat staan met
muziek: de bewegingen van de dansers, film, schilderijen. De Europera's
zetten deze traditie alleen maar verder.
.
Met de veralgemening van het compositieprincipe verandert ook de natuur
ervan. Zowel een octaaf als het kleurenspectrum kunnen in twaalf worden
opgedeeld, maar daarom verhouden de aldus bekomen kleuren zich nog niet
tot elkaar als tonen: er bestaat niet zoiets als een kleur die dominant
zou zijn van een andere die tonica is. De getalsverhouding die zo'n
relatie uitdrukt, verliest dus elke muzikale concreetheid als ze wordt
veralgemeend tot het domein van de kleur. En dat geldt ook voor de
toevalsbewerkingen van John Cage. In de muziek waren ze bedoeld om de
seriële ordening van de tonen te ontkennen die zelf weer de tonale
ordening ontkent. Maar vermits er in het theater - of in de dimensie van
het visuele als zodanig - nooit zoiets heeft bestaan als tonale
verhoudingen, laat staan iets als dodekafonie of seriële organisatie,
verliest het principe van het toeval zijn hoedanigheid als muzikaal
compositieprincipe.
John Cage is dus nog wel aan het 'componeren', maar dan niet langer in
de muzikale, maar in een algemene zin: zoals een architect zuilen ordent
of een boer voren. En het is niet alleen op vlak van de compositie dat
het terrein van de muziek wordt verlaten, maar ook op het vlak van het
gecomponeerde materiaal. De veralgemening van het compositieprincipe
verandert immers niet alleen de aard van de compositie, maar in de
eerste plaats die van het materiaal zelf. Sedert 4' 33" worden niet
alleen geluiden in de compositie opgenomen, de muziek zelf wordt tot
geluid. Dat is bijzonder duidelijk in de Europera's, waar de toevallige
combinatie van operafragmenten vaak elk muzikaal beluisteren onmogelijk
maakt. De aria wordt daarbij herleid tot het pure geluid dat uit de mond
van een zanger komt of uit de hoorn van een Victrola, en de
operatranscriptie tot het geluid van een piano die wordt bespeeld. En in
dezelfde adem worden de pianist en de Victrola's herleid tot pure
geluidsbronnen die deel uitmaken van een 'soundscape'. Nu pas begrijpen
we goed de ware aard van de ruimte waarvan we de scalering in het begin
van dit artikel beschreven. Dat is niet langer de muzikale ruimte. Samen
met de reductie van zangers en pianisten tot pure geluidsbronnen,
implodeert de muzikale ruimte immers tot reële ruimte, waarin sommige
sonore objecten zich op de plaats bevinden waar ze weerklinken, terwijl
de afstand van andere sonore objecten alleen maar wordt gesuggereerd.
In de Europera's wordt dat soundscape zelf weer gecombineerd met een 'lightscape'
waarin de zangers, de pianist en de bediener van de Victrola ook nog
optreden als visuele objecten, op dezelfde voet als de Victrola en de
piano als meubel en de andere rekwisieten op de scène zelf. Want in de
visuele dimensie doet zich dezelfde transformatie voor als in de
auditieve: vermits de zangers in de Europera's niet langer een rol
moeten uitbeelden, maar alleen de gebaren mogen maken die nodig zijn om
te zingen, voeren ze niet langer een personage op, maar worden ze
herleid tot hun eigen visuele verschijning. En dat geldt ook voor de
pianist en de bediener van de Victrola: zolang we naar de muziek
(kunnen) luisteren die ze ten gehore brengen, nemen we ze niet waar
omdat we ons bevinden in de onzichtbare wereld van de muziek. Zodra het
slechts geluidsbronnen zijn, verschijnen er op de scène pianisten aan
hun piano en Victrola's met hun bedieners, als puur visuele elementen.
En dat werpt een nieuw licht op de introductie van het 'shadow play'.
Dat blijkt hier nog meer te zijn dan alleen maar de bovenbeschreven
derde trap in het verstommen van de muziek: het bezegelt ook de
transformatie van muziek in geluidsbron - een in eerste instantie
visueel object, zoals de radio of de televisie als meubel in een
huiskamer. In die zin zijn de Europera's een verfijnde synthese van de
beide statements van John Cage in 1952: de transformatie van muziek tot
geluid - tot soundscape - en de transformatie van muzikale compositie
tot het componeren van reële, visuele en auditieve objecten in reële
ruimte.
LIGHT- AND SOUNDSCAPE (HAPPENING)
Met andere woorden: de veralgemening van het toevalsprincipe heeft tot
gevolg dat de muziek uiteindelijk wordt getransformeerd tot multimediaal
light- and soundscape, of, om de tijdsdimensie van het gehele gebeuren
te benadrukken: tot happening. Tot happening, en niet tot theater: want
we hebben hier te maken met reële gebeurtenissen, niet met een drama dat
wordt opgevoerd. Dat heeft de happening gemeen met het circus waar John
Cage zich zo graag op beroept. (Een gelijkaardige transformatie, maar
dan van schilderkunst, beschreven we in 'Hermann Nitsch: de kunstenaar
als hogepriester').
In zijn pogingen om de doodgraver te zijn van de opera heeft John Cage
dus alleen maar een nieuwe impuls gegeven aan een overigens heel oud
genre: het soundscape**. Jammer is alleen dat hij zijn hele leven lang
niet heeft begrepen dat hij niet zozeer de muziek - of de opera - ten
grave heeft gedragen, dan wel zichzelf als componist -want hij bleef
zichzelf halsstarrig als componist begrijpen: 'I make music, not Cages'.
Dat heeft hij gemeen met
Donald Judd, die zichzelf bleef begrijpen als
beeldhouwer. En daarom ontging het hem evenzeer dat hij daarbij werd
herboren als verdienstelijk meester van het soundscape - of breder van
het light- and soundscape, al miskende hij de natuur ervan meteen door
het als medium te gebruiken voor uitspraken over muziek. De titel 'Imaginary
Landscape' die hij behield voor zijn stuk voor twaalf radio's uit 1951
en voor zijn stuk voor 42 plaatopnames uit 1952, getuigde nog van een
juist inzicht in de ware draagwijdte van zijn onderneming. Dat hij
uiteindelijk de voorkeur gaf aan een meer verdoezelende term als
'circus' is onbedoeld zeer verhelderend: afgezien van de clowns die een
vorm van rudimentair theater brengen, zijn er in het circus alleen maar
reële 'performances' te zien, 'happenings', net zoals op een de kermis.
En de term is ook heel grappig, maar dan in een andere zin als bedoeld
door John Cage. Zelf wilde hij er ongetwijfeld het sérieux van Wagner,
Schönberg en vooral ook Boulez mee weglachen - en dat was in de
vijftiger jaren een hele herademing. Maar door zijn eigen lachen au
sérieux te nemen - als muziek te laten doorgaan - maakte hij van de
concertzaal of het operahuis pas goed een circus en hemzelf tot een
eerder tragische clown.
Geen 'irreversibele Negation der Opera' dus, niet eens een fase in de
geschiedenis van de opera, want kortweg een stap uit de muziek. Met 4'
33" heeft John Cage zich ingeschreven in een andere geschiedenis: die
van het soundscape. Maar, omdat hij het niet kon laten om het nieuwe
genre te misbruiken als medium voor manifesten over muziek, was het niet
hij die de renaissance van het soundscape inluidde. Die rol komt eerder
toe aan figuren als Bill Fontana, al verkoopt die zijn soundscapes dan
weer als 'musical sculptures'. Ook daarvoor was John Cage slechts de
wegbereider....
DE TERUGKEER VAN HET VERDRONGENE (1) MIMESIS*
Hierboven kondigden we een mogelijk verzet aan van de muziek tegen haar
reductie tot betekenaar in een discours (in casu tegen haar
onderschikking aan toevalsprocedures). Naarmate hij steeds nieuwere
versies maakte, legt John Cage immers een steeds groter mededogen aan de
dag tegenover de opera die hij van plan was op te blazen.
Dat begint al met de geleidelijke reductie van het aantal stemmen.Van
de 19 zangers en zangeressen en 28 instrumentalisten in Europera 1 & 2
blijven in Europera 5 slechts twee zangers, één pianist en één Victrola
over. Dat is niet alleen ingegeven door de noodzaak om een 'tourable and
portable' version van Europera 1 & 2 te maken, maar in de eerste plaats
door de logica van het materiaal zelf. In tegenstelling tot losse tonen
of geluiden, kan men aria's niet zomaar willekeurig met elkaar
combineren. Wellicht is het daarom dat John Cage gaandeweg zijn
destructieve neigingen opzijschoof en hoe langer hoe meer recht liet
wedervaren aan de eigenaard van het materiaal dat hij aan het ordenen
was. En dat deed hij niet alleen door met het aantal stemmen ook de
kansen op storende gelijktijdigheid te laten afnemen. Vanaf Europera 4
worden de losse instrumentale partijen vervangen door transcripties voor
piano en de eveneens uit hun orkestrale begeleiding losgeweekte
zangpartijen door opnames van operafragmenten: in beide gevallen wordt
daarbij de oorspronkelijke organische eenheid van het materiaal
hersteld. Daarbovenop wordt in Europera 3 à 4 verhinderd dat de
pianisten elkaars spel zouden storen door het voorschrift dat de
transcripties van elkaar moeten worden gescheiden door een duidelijk
pauze, al is de duur ervan nog steeds door het toeval bepaald. In
Europera 5 wordt daar nog eens bovenop uitdrukkelijk vermeld dat, als
het toeval voorschrijft dat twee zangers tegelijk moeten zingen, er één
verwezen wordt naar de coulissen, waar hij slechts hoorbaar is 'at a
distance', zodat de aria die de zanger op de scène zingt veel beter tot
haar recht komt. En als het toeval voorschrijft dat een zanger en een
pianist samenspelen, moet de pianist overschakelen op 'shadow-play',
zodat hij bijna onhoorbaar wordt. Door al deze ingrepen wordt de greep
van het toeval op het gebeuren danig ingeperkt, met als gevolg dat het
materiaal steeds meer 'tot zichzelf komt': we krijgen steeds meer aria's
of arrangementen integraal te horen. Omdat de zangers nog steeds hun van
de orkestrale omkadering geïsoleerde zangpartijen uit de toon blijven
zingen, blijft bij hen de opgang van de muziek wat uit. Maar waar we de
historische opnames uit de Victrola of de ronduit prachtige
transcripties te horen krijgen, breekt de gebroken magie van de muziek
weer in volle omvang door. Niemand blijft onberoerd bij zoveel
schoonheid. Ryan ontlokte ze de volgende woorden: 'The 78s provide
endearing snapshots of an irretrievable past and conjure up an
expressivity that is implicit in their materiality--rather like faded
old photographs in an album, they appear as images of both mortality and
tenderness'. Zo wordt het discours van John Cage ongemerkt omgekeerd in
zijn tegendeel: de opera die hij aanvankelijk met heel veel enthousiasme
wilde opblazen, lijkt hem gaandeweg in haar ban te hebben geslagen,
zodat hij aarzelend wat op zijn passen terugkwam.
Maar er is meer. We zagen al dat de zangers in de Europera's niet langer
een rol moeten spelen, maar alleen maar de gebaren mogen maken die nodig
zijn om te zingen en dat ze daardoor worden getransformeerd tot reële
personen die zingen op dezelfde voet als pianisten die piano spelen.
Maar ze dragen wel een kostuum, al is het er een naar eigen keuze, en ze
moeten hoe dan ook bewegen, al mogen hun bewegingen niet verwijzen naar
de rol die ze in hun aria vertolken. Dat maakt ze tot een soort van
wandelende multimediale collage en de verleiding is groot om die te
lezen als een - zij het dan 'surrealistisch' - personage in een
imaginaire wereld. In Europera 5 werkt John Cage zelf dit soort lectuur
in de hand door de zangers na het zingen een dierenmasker te laten
dragen. Ook als twee of meer zangers verschillende aria's zingen is de
verleiding even groot om hun 'onafhankelijk maar co-existent' samenzijn
te lezen als een - alweer 'surrealistisch' - tafereel. Ongewild zondigde
John Cage hier tegen zijn eigen principes als hij de tekst van de
libretti tot een alweer 'surrealistisch' verhaal aaneenreeg.
Ook de Victrola's werken de terugkeer van (zij het ditmaal slechts van
puur auditieve, geen muzikale) mimesis* in de hand. De opname van een
zanger laat slechts diens stem horen. De verleiding is groot om zich er
dan de visuele gedaante bij voor te stellen. We worden dan uit de reële
tijd weggerukt en weggevoerd naar de operavoorstelling waaruit ze een
opname zijn - ongeveer zoals we ons bij het beluisteren van elke opname
eigenlijk in een imaginaire concertzaal of opera bevinden. De verleiding
wordt des te groter omdat we ook de combinatie van zangers, pianisten en
Victrola's die elk hun nummer staan te doen, precies omdat de combinatie
zo onmogelijk is, gaan lezen als een soort in de tijd uitgesmeerde
collage van allerlei scènes uit de wereld van de klassieke muziek in het
algemeen en de wereld van de opera in het bijzonder. Die begint ons dan
heel vreemd over te komen. Wat eigenlijk als 'light- and soundscape'
bedoeld was, dreigt zodoende bij gelegenheid en onbedoeld te veranderen
in een combinatie van auditieve en visuele mimesis*, zoals theater.
DE TERUGKEER VAN HET VERDRONGENE (2): INTENTIONALITEIT
'My work became an exploration of non-intention’
John Cage*
Cages dictatuur van het toeval kan dus de opgang van allerlei vormen van
mimesis* niet verhinderen. En ze is evenmin in staat om de door John
Cage zo gewraakte 'intentionaliteit' te breken. Want al verleidt de
'absurde' combinatie van elementen ons soms tot de bovenbeschreven
lectuur als 'surrealistisch' tafereel, het ligt meer voor de hand om er
de dragers van een boodschap in te zien en ze zo tot teken te herleiden.
Aan die verleiding vallen vooral commentatoren ten prooi. Zo schrijft
James Pritchett als hij in de begeleidende tekst voor Europera 5 dat
'the application of this approach produces some humorous situations,
incongruities and silliness’ produceert. Al probeert hij - John Cages
evangelie indachtig - het principe van het intentieloze toeval te redden
door te ontkennen dat er hoe dan ook 'zin' wordt geproduceerd: volgens
hem is de combinatie van de bewerking van 'Oh mio babbino caro’ van
Puccini met de Victrola uitvoering van ‘Caro nome’ uit Rigoletto niet
ironisch, sarcastisch of cynisch bedoeld' - waarmee tevens is gezegd dat
we ze zo lezen. Maar vooral regisseurs en uitvoerders zullen moeilijk
aan de neiging kunnen weerstaan om hun aria's zodanig te kiezen dat de
combinatie een of andere visie uitdrukt. Zo liet Nigel Lowery bij zijn
enscenering van de vijf Europera's in Hannover 2001 in Europera 3 het
terzet uit de Zäuberflöte van Mozart zingen tezamen met de scène van de
drie Nornen uit de 'Götterdämmerung', een combinatie die moeilijk aan
het toeval kan worden toegeschreven.
De logica - en de charme - van het materiaal dwongen John Cage dus om
geleidelijk wat op zijn stappen terug te komen, zodat de zwanenzang van
deze anarchist, die door de opdrachtgevers als 'irreversibele Negation
der Oper' was bedoeld, uiteindelijk en ongewild een hommage is geworden
aan wat hij wilde ontkennen. Het wonder is nu dat Europera 5 precies aan
deze dubbelzinnige status zijn ongekende charme ontleent. Of: hoe
uiteindelijk toch het (ditmaal echte: ongeorganiseerde) intentieloze
triomfeert....
OUR OPERA?
De titel "Europera" is uiteraard een woordspeling die we niet alleen
kunnen lezen als 'Your opera' maar ook als 'Europe’s operas'. John Cage
zelf gaf bij deze titel volgende commentaar:
"For 200 years the Europeans have sent us their operas. Now I am
returning them all to them"
Als Europeaan voel ik me daardoor aangesproken.
Maar ook een beetje bedrogen. Want hoe verdienstelijk vooral Europera 5
ook moge wezen, we kunnen dit light- and soundscape, al is het een
manifest over de opera, onmogelijk bijzetten in het pantheon van de
grote opera's van de tweede helft van de twintigste eeuw, waar alvast
Györgi Ligeti's 'Aventures' en
Luigi Nono's 'Prometeo' een ereplaats
mogen innemen...
© Stefan Beyst, augustus
2005
DISCOGRAFIE:
Europeras 3 & 4: Andrew Culver, Michael Milenski, Kevin Bell, Long Beach
Opera, et al.,Mode, 1995.
Europera 5: Yvar Mikhashoff, Martha Herr, et al. Mode, 1994.
Zie ook: The John Cage Discography'
BIBLIOGRAFIE
CAGE, John: 'Silence: Lectures and Writings' Wesleyan University Press,
1961.
CAGE, John: ‘An autobiographical Statement’
CAGE, John and RETALLACK, Joan: 'Cage Muses on Words, Art, Music',
Wesleyan University Press; 1996.
KOSTELANETZ, Richard: 'The anarchist art of John Cage'
1993
METZER, David: Musical Decay: Luciano Berio's Rendering and John Cage Europera 5
METZGER, Heinz-Klaus: "Europe's Operas: Notes on John Cage's europeras 1
& 2" in Kostalnetz, ed. p. 231.
NATTIEZ, Jean-Jacques: 'Pierre Boulez/John Cage: Correspondance',
Christian Bourgeois Editeur, 1991.
NICHOLLS, David (Editor): 'The Cambridge Companion to John Cage',
Cambridge University Press, 2002.
PRITCHETT, James:
On Cage's Europera 3 & 4
REVILL, John: 'The Roaring Silence : John Cage: A Life', Arcade
Publishing, 1993.
RYAN, David: De-composing Opera/Re-composing Listening: John Cage's Europeras
Joan Retallack, Musicage: John Cage on Words, Art and Music, (Boston,
MA: Wesleyan Univ. Press, 1996).
PICCOLOMINI, Manfredi: "Europeras" in Richard Kostalnetz, ed. Writings
About John Cage (Ann Arbor, MI: Univ. of Michigan Press, 1993) p. 244.
SHULTIS, Christopher: 'The Interdisciplinary World of John Cage'
http://music.unm.edu/
courses/music584/2004/09/05/cage.php
Leonardo Music Journal, Volume 9, Number 1, 1999, pp. 121-122(2)
Publisher: MIT Press http://mitpress.mit.edu/catalog/item/default.asp?ttype=6&tid=5584
DIE ZEIT 43/2001 Backstein auf den Kopf Der Zufall als Unfall - John
Cages Opern in Hannover Spahn
referrers:
John Cage Online
Re-structures
Références/musicologie
Stefan Drees