KIVY, Peter:
The corded shell: reflections on musical expression,
Princeton University Press, 1980.
HET OPZET
Uitgaande van expressietheorieën van 17e en 18e eeuw uit
de Camerata Fiorentina, Reid, Mattheson, wil Peter Kivy aantonen dat muziek
expressief is - meer technisch uitgedrukt: dat 'some emotive predicates are applicable to music, and
why these are applicable intersubjectively' (p.11).
Peter Kivy verwerpt daarbij de theorie dat muziek de uitdrukking zou zijn van
een of ander subject. Hij maakt daarom onderscheid tussen 'to express' en 'to be expressive of'
(p.12). Het gelaat van de Saint-Bernard is 'expressive of sadness' - het ziet er
droevig uit - maar dat wil nog niet zeggen dat het de uitdrukking
is van het gevoel van de hond in kwestie. Zo kan ook muziek expressief zijn,
zonder daarom de uitdrukking te zijn van de
gesteldheid van de componist. Peter Kivy verwerpt evenzeer
de theorie dat muziek expressief zou zijn in de zin van 'emoties in de
toeschouwer opwekken': 'Sadness is a quality of the music, not of the power of the music to do
things to the listener' (p.23). Wel waardevol vindt hij de 'cognitive
speech theory' (Reid) die stelt dat 'music can resemble the passionate speaking voice'
zodat we er de bijbehorende emotie in herkennen (p.23). Maar hij wil
deze theorie uitbreiden in twee opzichten. Om te beginnen vindt hij (in
aansluiting op Mattheson) dat muziek 'in its structure, bears some resemblance to the
'emotive life' (p.39). De gelijkenis moet dus uitgebreid tot 'the way we express (feelings) in gesture, facial configuration,
posture, and so forth' (p. 40). Muziek is dus niet zozeer een 'speech
icon', dan wel een 'emotive icon' 'resembling not the
vocal expression of sadness, but its expression in bodily gesture and
posture' (p.53). De 'resemblance' kan letterlijk zijn, maar ook 'synaesthetic and the metaphorical'
(p.54). Het volstaat echter niet om de theorie uit de breiden van
expressief spreken tot expressief gedrag in het algemeen. Ze moet, naast van gelijkenis (ook 'contour'
genaamd),
ook rekenschap
geven van een 'conventionele' relatie tussen muziek en expressief
gedrag'. Alleen schijnbaar wordt daarmee in de 'contour-convention' theory
(p. 113) een tweede factor geïntroduceerd: want 'all expressiveness
by convention was originally expressiveness by contour' (p.83). Hiermee
is de centrale stelling van Peter Kivy's boek weergegeven. Vanuit dit
perspectief behandelt Peter Kivy een aantal deelproblemen, zoals de
nauwkeurigheid van de expressie: de 'expressiveness' is volgens hem niet algemeen zoals bij Hiller/Langer, niet
precies, maar 'moderately indeterminate' (p. 198) waarbij de tekst voor
volledige bepaling kan zorgen.
MIMESIS?
Al gaat Peter Kivy uit van de oude mimetische theorieën, hij denkt helemaal
binnen het kader van het semiotisch-linguistisch model, zoals het inzonderheid
werd verdedigd door Susanne
Langer (Philosophy in a new Key, 1942) en Nelson Goodman (Languages
of Art, 1976)
Dat blijkt al meteen uit het feit dat hij onderscheid wil maken tussen 'to express'
en
'to be expressive of''. Peter Kivy
kan niet aanvaarden dat 'music expresses
sadness', omdat 'only sentient beings
can have emotions (p.6) - zodat, als we toch willen volhouden dat 'this music expresses
sadness', 'the obvious candidate is the composer' (p.13), en dat klopt
volgens Kivy niet, al was het alleen maar omdat een componist bij het schrijven van
droevige muziek net zo goed in een vrolijke stemming kan verkeren. Naar
mijn mening is dat geenszins een reden om te ontkennen dat
'music expresses
sadness'. Dat blijkt al meteen als we het
voorbeeld van de Saint-Bernard vervangen door dat van de Mona Lisa.
Het is waar dat de glimlach van de Mona Lisa niet
de uitdrukking is van de gemoedgesteldheid van da Vinci. Maar dat houdt niet in dat die
glimlach niemands uitdrukking zou zijn - dat hij zomaar 'expressive of
...' is: hij is integendeel de uitdrukking van de
gemoedsgesteldheid van de Mona Lisa. Beweren dat het schilderij
van de Mona Lisa alleen maar 'expressive of' is omdat het geen 'sentient being is', komt
dus neer op de ontkenning dat er op dat doek meer is te zien dan verf - met
name de Mona Lisa. Zodra we aannemen dat daar een
niet-aanwezige vrouw tegenwoordig is gesteld - zodra we denken in termen
van mimesis - is
het niet langer onzinnig om te spreken over een Mona Lisa die 'expresses'
veeleer dan van verf die 'expressive is of'. En wat voor de schilderkunst geldt,
geldt ook voor muziek
(in zoverre ze mimetisch is: zie verder): ook daar worden wezens nagebootst die via
auditieve expressies hun innerlijke gesteldheid tot uitdrukking brengen
- denk slechts aan het voorbeeld dat Peter Kivy zelf geeft: in het Lamento
d'Arianna van Monteverdi zijn het niet de klanken die klagen, maar Arianna. De muziek als klacht verschilt dus
alleen qua zintuiglijke modaliteit van de verf als glimlach, en voor beide
geldt wel degelijk dat ze de innerlijke
gesteldheid van een 'sentient being' uitdrukken - met name van de Mona Lisa en
van Arianna.
Zodra we het semiotische kader opgeven en beginnen te denken binnen het raam van de mimetische theorie (zoals die uit de 17e en 18e eeuw waar Kivy van uitgaat) is er dus geen
probleem meer met muziek (of een glimlach) als uitdrukking van
gevoelens. Dat wordt pas een probleem als we het idee van nabootsing
opgeven, en dan de verkeerde indruk krijgen dat we alleen maar een
klacht horen of een glimlach zien zonder de bijbehorende suggestie van
een 'sentient being' dat zich daarin uitdrukt. De vraag is dan niet langer
hoezo een glimlachend gelaat op doek of een klagende klank uit een
instrument de indruk wekken de uitdrukking te zijn van wezens die bij
nader toezien nergens te bespeuren vallen, maar wel hoe het komt
dat een bepaalde vorm (een glimlachende mond) of klank (een klagend
interval) 'expressive' kunnen zijn van een emotie. En die vraag heeft
niets met schilderkunst of (mimetische) muziek van doen, maar met expressiviteit als
zodanig: ze stelt zich evenzeer inzake het klagen van een echte wanhopige minnares
als inzake het klagen van de
imaginaire Arianna. Net zoals Nelson Goodman
belandt Peter Kivy dan ook ongemerkt van een kunstfilosofische
vraagstelling - hoezo muziek wordt ervaren als de expressie van een
wezen waarvan de aanwezigheid alleen maar via het opvoeren van de
klaagzang wordt gesuggereerd - in een vraagstelling
van algemene semiotiek - hoezo een dalend interval als klagen overkomt.
Gesteld dat zo'n theorie - los van de vraag of een dalend interval uit
de mond komt van een echte klager, dan wel uit die van een zanger die de
klagende Arianna nabootst - in staat is om die vraag te beantwoorden, dan is daarmee een
bijdrage geleverd tot een semiotisch begrip van de expressie, maar
niet tot een begrip van het verschil is tussen een echte Mona Lisa en
een
geschilderde, of tussen een echte Arianna en een waarvan de aanwezigheid
door de muziek alleen maar wordt gesuggereerd.
(Dat geldt ook als de kunstenaar - zoals het geval is met de Arianna van
Monteverdi - een klaagzang schept die veel indringender is dan welk
werkelijk bestaand klagen ook: zie het verschil tussen
onvoltooide en voltooide
mimesis). Met andere woorden: het kunstfilosofische probleem van (mimetische) muziek is niet te
begrijpen waarom een gegeven interval een gegeven emotie uitdrukt (al
dan niet sterker dan in de werkelijkheid), maar
wel hoe het komt dat we bij het horen van dat interval uit de
mond van de zangeres de stellige indruk hebben dat we Arianna horen
klagen,
en niet de zangeres.
Daarmee is in een notendop eigenlijk het hele drama van elke semiotische
theorie van het beeld (of van kunst in het algemeen) samengevat - en
mijn kritiek in wezen afgerond.
Maar het loont om even nader in te gaan op de valse problemen die
ontstaan als inzake kunstwerken - inzake nabootsingen - het mimetisch
paradigma wordt vervangen door het semiotische.
SEMIOSIS?
Onderzoeken we even hoe Peter Kivy antwoordt op de semiotische vraag waarom een
bepaalde opeenvolging van tonen klinkt als een klacht. In een eerste
fase vindt Peter Kivy de verklaring in de gelijkenis - resemblance - met spreken:
klanken als 'speech icon'. Dat in principe juiste inzicht - dat de
gezongen of gespeelde klacht in wezen identiek is aan de echte klacht -
schiet echter tekort omdat niet alle muziek te herleiden is tot
auditieve expressie. Zoals hierboven al vermeld, probeert Kivy zich hieruit te redden
door de 'resemblance' uit te breiden tot expressieve bewegingen in het
algemeen. Maar die uitbreiding schept een nieuw probleem: de meeste bewegingen - bij
uitstek expressieve gebaren - maken geen geluid: 'We don't hear human posture and movement' (p.54).
Kivy moet dan ook noodgedwongen de 'resemblance' niet langer in zijn
letterlijke betekenis gebruiken, maar ook in analoge of metaforische zin:
als 'emotive
icon'. Maar zelfs dit tot 'emotive icon' uitgebreide
'speech icon' is volgens Kivy niet in staat om de expressie te
verklaren van chromatiek en van de tegenstelling tussen toonaarden in groot en klein.
Om die te kunnen verklaren vult Kivy het 'emotive icon' (herdoopt tot 'contour')
aan met 'convention'. Zodoende construeert Kivy een continuüm
tussen icon/contour (gemotiveerde tekens) en
'convention' (ongemotiveerde tekens), met binnen
de pool van icon/contour een subcontinuüm tussen 'letterlijke resemblance'
(speech icon) en
'metaforische' of 'analoge' 'resemblance' (emotive icon).
Het is niet moeilijk om in te zien hoe deze theorie een compromis is
tussen
twee tegengestelde tendensen: de poging om zich af
te zetten tegen de mimetische
theorieën (speech icon) zoals die van de Camerata waar hij van uitgaat
enerzijds, en anderzijds
tegen andere vertegenwoordigers van het semiotisch paradigma die te
weinig oog hebben voor het 'mimetische'. Dat verraadt zich
in de keuze van de term 'resemblance' (die zoals gezien voor Peter Kivy niet alleen
letterlijk, maar ook metaforisch kan zijn). Die term laat hem toe zich
af te zetten, enerzijds tegen het 'isomorphisme' van Langer, evenals tegen Goodmans 'move from resemblance to
symbol' (p.61), maar anderzijds ook tegen de
mimesistheorie die hij afdoet als 'representation'. Muziek kan 'representational' zijn
('resembling' in de letterlijke zin, zoals bij de klacht van Arianna), maar is dat zoals gezien niet altiijd (p.64).
Daarbovenop verwerpt hij (in het voetspoor van Wollheims kritiek op
mimesis) representation omdat die de bedoeling om na te bootsen
veronderstelt (p.64): er kan resemblance zijn zonder (bedoeling van)
representation (p. 66). De tegenstrijdige neigingen die ten grondslag
liggen aan de keuze voor de term 'resemblance' verklaren ook de
onzorgvuldigheid in het gebruik ervan: Peter Kivy heeft het nu eens over
'the musical line' 'as a kind of musical icon, resembling a piece of
human emotive expression' (p.20), dan weer over 'analogy to the
impassioned speaking voice' (p.27),
over 'analogue to rapid bodily movement' (p.69), over 'formal analogy' (p.40), over 'congruentie' (77),
tot uiteindelijk over metafoor en synesthesie (p.55-56). Hij zou ook nog
de term 'isomorfisme' willen gebruiken, ware het niet dat die al in
beslag was genomen door Susanne Langer, en daar wordt verbonden met het
idee van algemeen 'symbool' dat hij verwerpt (p.60-61). Het spreekt boekdelen dat
Peter Kivy weigert om
een 'filosofische analyse' te geven
van de term, en dat hij zich van het probleem afdoet door te stellen dat
hij hem zal gebruiken 'in de gewone betekenis'(p.66).
Hoe dan ook, hier wordt een variant van het bekende 'continuüm tussen
beeld en teken' geconstrueerd. Zoals uitvoerig aangetonen in mijn
tekst 'Semiosis en mimesis', is er geen continuüm tussen beeld en teken:
er gaapt een fundamentele kloof tussen beide. Wel is er binnen het teken een continuüm
van soorten motivering, gaande van tekens die zijn gemotiveerd door
gelijkenis ('icons') tot de pool van ongemotiveerde tekens, met onder
meer analogie als tussentrap. Maar dat continuüm is een continuüm van
soorten motivering van tekens, geen continuüm tussen beeld en teken.
Niettemin wordt dit continuüm
gretig gebruikt door allen die een semiotische theorie over het beeld
willen construeren, maar daarbij niet naast de letterlijke 'resemblance'
kunnen kijken die vele beelden blijkbaar vertonen. Het spreekt ook hier
boekdelen dat Peter Kivy het aandeel van de 'conventie' wil ondergraven door
de historische prioriteit van de 'resemblance' te poneren:'all expressiveness
by convention was originally expressiveness by contour' (p.83). Hier
zoals elders zien we dus onder de gedaante van zo'n continuüm de
terugkeer van de verdrongen mimesistheorie onder de gedaante van het
'gemotiveerde teken'.
Uiteraard mag de vraag gesteld naar de relatie tussen de echte klacht en
de muziek van Monteverdi's Arianna. Maar het moet duidelijk zijn dat het antwoord op die vraag
- dat de muziek is een monosensorieel duplicaat van de imaginaire klacht
-
geen antwoord is op die heel andere vraag hoezo de muziek van Monteverdi een
'representatie' is van de klagende Arianna: het is immers niet de klacht
die in de muziek wordt wordt 'gerepresenteerd' (of nagebootst), maar de klagende Arianna.
De vraag is niet wat de relatie is tussen echte vogelzang en de opname -
zij is er gewoonweg een monosensorieel duplicaat van - de vraag is
alleen waarom we bij het horen van die opname de stellige indruk krijgen
dat daar een vogel aan het fluiten is.
SEMIOSIS EN MIMESIS
Los daarvan moet erop worden gewezen dat het antwoord op de vraag of
muziek expressief afhangt van het soort muziek waar we mee te maken
hebben. Er zijn immers veel soorten muziek, en het onderscheid
tussen die soorten muziek kan pas worden gemaakt als we duidelijk onderscheid maken tussen mimesis en
semiosis.
Er zijn om te beginnen de vele soorten nabootsende muziek (zie: 'Auditieve
mimesis en muziek).
Monteverdi's 'Lamento d'Arianna' is daar een voorbeeld van: door het
dupliceren van de klaagzang van een imaginaire Arianna bootst de
zangeres de klagende Arianna na. Maar naast de vele soorten mimetische
muziek, is er ook muziek die puur teken is. Want het is Peter Kivy blijkbaar ontgaan dat
heel wat bewegingen wel degelijk geluid maken, met name vele bewegingen van
arbeidende mensen, en bij uitstek de bewegingen van muzikanten, die op
allerlei instrumenten kloppen, blazen, strijken en tokkelen om daarmee
auditieve tekens produceren die de beweging van arbeiders of dansers
structureren en synchroniseren (zie 'Bewegingopwekkende tekens'). Pas op
deze tekens is het continuüm van soorten motivering van toepassing
waarmee Peter Kivy de expressiviteit wilde verklaren:
de tekens kunnen berusten op identiteit (bv. het geluid van dreunende
laarzen bij marcheren), maar zijn in de regel analoog (zoals wanneer hoog
en laag links of rechts
betekenen voor de sergeant die zijn soldaten laat marcheren op 'links,
rechts'). Hoezeer Peter Kivy in feite denkt in termen van dansmuziek moge blijken
uit zijn uitnodiging om de aria uit het tweede deel van het eerste Brandenburgse concerto van Bach te lezen 'as a choreography of
expression. Think of the motions a player or conductor might make in performing it;
or the way a dancer might move to it'.(p.52)
Naast dansmuziek is er ook muziek waarin mimesis en semiosis zijn
gecombineerd: voorstellingopwekkende muziek (o.a.'klankschildering' en
'programmamuziek') waarbij bewegingopwekkende tekens worden gebruikt om
voorstellingen op te wekken, zoals wanneer we ons bij op en neer gaande
tonen de beweging van golven voorstellen. Deze drie soorten muziek
kunnen zelf weer op vele wijzen met elkaar worden gecombineerd.
Men kan niet
zomaar een uitspraak doen over muziek die voor al deze soorten muziek
opgaat. Wie het, zoals Peter Kivy, wil hebben over 'musical expression', zal
dus eerst duidelijk moeten bepalen over welk soort muziek hij het heeft.
Dan blijkt dat bij dansmuziek en voorstellingopwekkende muziek niet
zozeer de muziek op zich expressief is, dan wel de visuele expressies
die worden vertoond door de lichamen van de dansers, en de meestal visuele
voorstellingen die door de muziek worden opgeroepen. Alleen bij wat wij
spraakmuziek noemen en
bij vele mimetische muziek (zowel het Lamento d'Arianna als vele
absolute muziek) is er sprake van klanken die emoties (ook van
imaginaire wezens) uitdrukken .
MUZIEK EN EMOTIE
Pas als we deze onderscheidingen hebben aangebracht, kunnen we,
vervolgens, het probleem van de relatie tussen muziek en emotie in het
juiste daglicht stellen.
Om te beginnen moeten we er dan op wijzen dat niet alleen muziek, maar
zowat de hele werkelijkheid 'expressief' is: van om het even wat gaat
een of andere stemming uit. Zeker, van al die werkelijkheden kunnen we
niet zeggen dat ze die stemmingen of gevoelens 'express', maar alleen
dat ze er 'expressive of' van zijn. Het probleem van de Saint-Bernard is
dus, net zo min als de vraag waarom een dalend motief als klacht
overkomt, geen specifiek muzikaal probleem, maar, zoals al de
Saint-Bernard zelf aangeeft, een probleem van onze benadering van de
werkelijkheid als zodanig - een probleem dus dat geen muziektheoretisch
probleem is.
Inzake emoties is er, vervolgens, wel degelijk een probleem dat strikt
te maken heeft met kunst (mimesis) in het algemeen: de vraag
wiens gevoelens in de muziek wordt uitgedrukt. Dan is duidelijk dat in
het Lamento d'Arianna de gevoelens van Arianna worden uitgedrukt, en
niet die van Monteverdi of die van de zangeres. En in het 'Vorspiel' tot
'Das Rheingold' wordt de stemming weergegeven die uitgaat van
oermoederlijke wateren, niet die van de componist of de uitvoerder.
Wat inzake muziek al vanouds en nog steeds een probleem lijkt,
is inzake beeldende kunst een evidentie:
iedereen zal het ermee eens zijn dat het de Mona Lisa is die haar
gevoelens uitdrukt en niet da Vinci, of dat het van de ijsvlakte is waar de Erhabenheit
van uitgaat, en niet van Kaspar David Friedrich. Hoogstens zal men erop
wijzen dat de kunstenaar (of de uitvoerende muzikant) de nodige
affiniteit moeten hebben met de expressiviteit die ze uitbeelden of dat
ze er al dan niet enige voorliefde voor hebben. Merken we op dat het
probleem zich uiteraard alleen stelt in de kunst. In de werkelijkheid
zijn uitdrukkingen van emoties de uitdrukking van degene die ze
vertoont. In niet-mimetische spraakmuziek zijn het dus wel degelijk de (al
dan niet muzikale) klagers die hun emotie uitdrukken in de muziek. En
dat geldt evenzeer voor de visuele expressie van (niet-mimetische)
dansers. Maar, vermits Peter Kivy geen onderscheid maakt tussen mimetische en niet-mimetische muziek, kan hij ook geen oog hebben voor de vele
gevalleen waarin muziek wel degelijk de gevoelens uitdrukt van
degene die ze zingt of speelt.
Er is, vervolgens, ook een probleem dat strikt te maken heeft met (niet-
nabootsende én nabootsende) muziek. Muziek is immers in de regel
verbonden met bewegingopwekkende tekens. Gaat het om dansmuziek, dan zetten de bewegingopwekkende tekens
alle dansers ertoe aan dezelfde bewegingen uit te voeren, zodat ze allen
in dezelfde stemming komen; gaat het om spraakmuziek, dan drukken allen ook nog dezelfde gevoelens uit;
gaat het om
mimetische muziek, dan zetten de bewegingopwekkende tekens alle
luisteraars ertoe aan om mee te zingen of mee te bewegen met de
nagebootste wezens, zodat allen evenzeer in dezelfde stemming komen. (Zie:
sympathische mimesis).
Daardoor verschilt onze reactie op het klagen van Arianna fundamenteel
van die op het glimlachen van de Mona Lisa: met Monteverdi's Arianna beginnen we mee
te klagen en ons even miserabel te voelen, met de Mona Lisa daarentegen
beginnen we niet mee te glimlachen. Hoogstens voelen we ons in haar
gemoedstoestand in om er des te adequater op te kunnen reageren. Bij
muziek ontplooit zich het empathische moment dat werkzaam is bij elke
waarneming van expressie tot volle sym-pathie (meevoelen). In combinatie
met de theorie dat muziek de uitdrukking is van de uitvoerder of de
componist leidt dat tot de klassieke misvatting als zou
muziek rechtstreeks gevoelens kunnen overbrengen van ziel tot ziel (zie
'sympathische mimesis
en expressie')
Merken we ten slotte op dat het door Hanslick gelanceerde probleem
dat muziek emoties zou weergeven zonder object een vals probleem is. Ook
van de Mona Lisa weten we niet waarom ze kijkt zoals ze kijkt, en waarom
er bij Munch wordt geschreeuwd zal ons voor eeuwig ontgaan, en daar
heeft nog nooit iemand een probleem rond gemaakt. Wie een verhaal bij
deze schilderijen zou bedenken dat de expressies verklaart zou de
werking ervan juist teniet doen. Het wenen van een kind beroert ons des
te dieper naarmate we niet weten waarom het weent. Volledige bepaling
door een tekst is dus mogelijk, maar geenszins noodzakelijk.
Stefan Beyst, juni 2012.