Darwin slaagde erin begrijpelijk te maken hoe de hoogst ingewikkelde verschijningsvormen van het leven konden ontstaan door de blinde inwerking van natuurlijke selectie op de noodzakelijke variabiliteit van levensvormen. Dennet probeert het mechanisme filosofisch te herformuleren (in termen van een ‘algoritme’). Vervolgens onderneemt hij een poging om het ontstaan van het leven zelf volgens deze veralgemeende principes te verklaren. Niets kan hem dan beletten om door te dringen tot het gebied van de fysica. Ik ben niet in staat om te oordelen over de verdienste van Dennets poging ter zake, al heb ik zo mijn bedenkingen. Mij verontrust echter iets anders.
Hoe vruchtbaar een welbegrepen reductionisme ook moge zijn, het moet zich bewust blijven van zijn ingebouwde tekortkomingen. Zo kan het niet eindeloos doorgaan, tenzij het bereid is ergens om te slaan in zijn tegendeel: wat zelf niet reduceerbaar is, kan alleen maar worden geschapen uit een Niets. Het Niets is echter even ondenkbaar en onverklaarbaar als de God - of de andere wonderen - die het reductionisme uit de wereld wilde helpen. Het is wel in te zien hoe ontwerp (biologie) ontstaat uit orde (fysica), en orde uit chaos, maar waar chaos (of de oorsprong van de chaos enz.) dan weer vandaan komt, blijft een open vraag. Het denken heeft zijn grenzen. Reductionisme is alleen een middel om ze beetje op te schuiven – en daar winnen we heel wat bij - maar ze kunnen nooit worden opgeheven. Wie niet verstandig genoeg is om te weten dat hij moet ophouden, zal uiteindelijk beroep moeten doen op wat hij precies door reductionisme uit de weg wilde gaan: op een ‘ongeschapen schepper’, een oorzaak die zelf geen verklaring behoeft. Dennet stelt dan ook zonder blikken of blozen dat ‘het concrete universum ...zichzelf creëert ex nihilo, of in ieder geval uit iets dat zo goed als niet te onderscheiden is van helemaal niets’ (Hoofdstuk 7). Dat komt neer op het installeren van het ultieme ‘Niets’ op de troon waar vroeger de ultieme God zetelde. Dennet maakt zichzelf wijs dat hij hier iets anders poneert dan de God die hij al de hele tijd kwijt wou raken: ‘Anders dan de raadselachtige zelfcreatie van God, is deze zelfcreatie geen raadselachtige krachttoer, die veel sporen heeft nagelaten’. Of ze nu sporen nalaat of niet, zelfcreatie is alleen maar een andere naam voor de activiteit van de ‘ongeschapen schepper’, de oorzaak die zelf geen verklaring behoeft.
Dennet gaat echter helemaal de mist in wanneer hij - in zijn ijver om de Grote Darwinistische Synthese tot stand te brengen - na zijn afdaling naar de fysische wereld, vervolgens meent te moeten ‘opstijgen’ naar de mens of beter: naar de ‘cultuur’. Ik heb geen enkel principieel probleem met de onderneming om de mens met alles wat hij voortbrengt naadloos in te passen in de boom van de evolutie, wat de essentie is van het project van Darwins ‘Descent of Man’, dat ik helemaal onderschrijf. Voor Dennet is er echter naast de fysische wereld niet alleen een ‘biosfeer’, maar ook nog een ‘infosfeer’ (wijlen Teilhard de Chardin had het over de ‘noösfeer’...). Net zoals het ontstaan van de biosfeer wordt ingeluid door het ontstaan van de replicatoren (de genen) wordt het ontstaan van de infosfeer ingeluid door het verschijnen van Dawkins ‘memen’ (een soort ‘geestelijke genen’, zie onze bijdrage over Dawkins). Het ‘Niets’ dat we onder de fysica vonden, heeft dus zijn tegenhanger in de als ‘memen’ vermomde ‘Geest’ die ons boven de biologie verheft. Reductionisme als middel om een verdieping aan de wereld toe te voegen.....
In plaats van Darwins ‘gevaarlijke gedachte’ te onderbouwen, verraadt Dennet ze alleen maar door via Dawkins ‘memem’ een autonome wereld van de geest te introduceren. Dat die ‘infosfeer’ alleen maar kan verschijnen nadat de genen uiteindelijk de hersenen en de taal produceerden, en dat die geestelijke wereld wordt beheerst door ‘darwinistische wetten’, kan de pil alleen maar vergulden. Door met Dawkins ‘memem’ te flirten, ondergraaft Dennet de gehele teneur van het evolutionistische credo: de strijd tegen verklaringen ‘van hogerhand’ (creationisme en andere wonderen). Ongetwijfeld begrijpt Dennet de wereld van de geest in termen van de evolutieleer, maar zijn benadering staat diametraal tegenover die van Darwin. Darwin zag de geest niet alleen als een product van de evolutie, maar ook als een instrument ten dienste van een organisme, op dezelfde voet als een groep, een spinnenweb of een orgaan. Of om het in modernere termen uit te drukken: geesten en groepen en artefacten zijn onderdelen van de overlevingsmachinerie van de genen. Dennet daarentegen onttrekt eerst de ‘infosfeer’ aan de biosfeer om vervolgens aan te tonen dat de - tot algoritme veralgemeende - wetten van mutatie en selectie er ook van toepassing zijn....Darwin een doodsteek toebrengen onder het mom van hem te willen onderbouwen en veralgemenen: de formule is niet nieuw. Lacan deed iets gelijkaardigs met Freud....Van memen naar signifiants, il n’y qu’un pas.
Het moet gezegd dat Dennet niet overal in de valstrik trapt die hem door Dawkins ‘memem’ is gespannen. Op andere plaatsen - waar hij de moraal benadert bvb. - bewandelt hij de respectabeler paden waarop meer verlichte Darwinisten en Darwin zelf hem zijn voorgegaan. Maar dat ondergraaft alleen maar de samenhang van zijn betoog. Overigens ontslaan we ons hier van de plicht om een oordeel uit te spreken over Dennets benadering van moraal (en kunst): we zullen dat doen door de auteurs te bespreken waar Dennet van uitgaat. Wel willen we terloops vermelden dat Dennet naast de bijdragen van Hobbes en Locke ook die van Nietzsche het vermelden waard acht. Over de bijdragen van Freud en die van Darwin zelf... geen woord!
© Stefan Beyst, maart 2001.