INLEIDING
Een bespreking van een werk van Sloterdijk: geen sinecure. Zijn grote
sterkte - het schrijven van essays - speelt hem
parten als hij een boek, laat staan een trilogie moet bouwen: geen duidelijk geformuleerde en systematisch uitgewerkte stellingen,
eerder een rizoom van inzichten ingegeven door telkens nieuwe
interpretaties van een centrale metafoor.
Dat weerhield me er al langer van iets over hem te schrijven. Maar toen ik 'Woede en Tijd'
in handen kreeg, realiseerde ik me meteen dat hier, in een niet te zeer
uit de kluiten gewassen werkstuk, een aantal centrale problemen op
exemplarische manier worden miskend. Mijn besluit was snel genomen: dit
boek kon ik niet onbesproken laten.
Laat me meteen de stier bij de horens vatten.
THYMOS
Sloterdijk wil de woede - de 'thymos' - weer centraal stellen. Beter gezegd: de
thymotische gevoelens. Want het gaat hier om een brede waaier die naast
de woede zelf ook trots, moed, kordaatheid, geldingsdrang (ambitie),
gevoel van eigenwaarde en eer (prestige) omvat. Maar ook het gevoel
van verontwaardiging, het verlangen naar gerechtigheid, wraak, ja
zelfs
schaamte, zelfverwijt,
haat, misantropie en
ressentiment (p. 22, 23, 31,296, 276). Met deze laatste
gevoelens heeft Sloterdijk het wat moeilijker, want hem staan in de eerste
plaats de deugden van de mannelijke krijger voor ogen, zoals blijkt uit
de ode aan Achilles, waarmee het boek een aanvang neemt
(p. 13).
Sloterdijk dacht zich 'Zorn und Zeit' ongetwijfeld als een
wereldhistorisch overzicht van de wederwaardigheden van de thymotiek, in
de trant van Nietzsches 'Zur Genealogie der Moral' (1887) of van Bruno
Snells: 'Die Entdeckung des Geistes' (1946).
Proberen we zijn verhaal te reconstrueren als volgt:
De oertoestand van de thymotische gevoelens is belichaamd in de figuur
van de krijger Achilles.
Diens heroïsch-militaire woede - we denken onvermijdelijk aan 'Das Wüten
der blonden germanischen Bestie' in Nietzsches 'Genealogie der Moral' - wordt
weldra in toenemende mate
gedomesticeerd (p. 34), eerst schuchter in de Griekse steden (Plato's wagenmenner, zie
verder), maar weldra veel radicaler in de stoïcijnse afwijzing van woede bij de
ambtenaren in de grote imperiale apparaten (zoals in Seneca's 'de Ira')(p.
34),
Tegenover dit Griekse 'woedeverwerkingssysteem' staat de Joodse variant
die culmineert in de voorstelling van de socialistische wereldrevolutie.
In dit model wordt de woede eerst afgestaan aan een god die geleidelijk de rol van
wrekende rechter opneemt, niet alleen over het eigen volk, maar vooral
over de
vijanden ervan.
Gedurende de Babylonische gevangenschap en
onder de hellenistische en de Romeinse overheersing, wordt de wraak van
God uitgesteld tot het einde der tijden: het Laatste Oordeel
- de Dies Irae,
dag der wrake - waarbij de in God opgespaarde menselijke woede
uiteindelijk kan gekoeld (p. 137).
Aan deze verbanning van de woede uit het aardse leven komt een einde in de moderne tijden (p.
28), als de burgers in de steden het roer overnemen van lijfeigenen,
monniken en vazallen. Na de opkomst van de steden is het ontstaan van de natiestaat een nieuwe
stimulans voor de 'herwaardering van prestatieaffecten' (p. 27).
Een en ander komt tot een hoogtepunt in de Verlichting die aanleiding
is tot een ongekende cultus van excessieve wraak,
niet langer uitgesteld tot het Laatste Oordeel, maar hier en nu
te koelen (p. 67). De rol van God als drager van de woede wordt
overgenomen door de revolutionair. Een eerste hoogtepunt is de
Franse revolutie, die in de twintigste eeuw werd opgevolgd door de
Russische Revolutie en het fascisme. Met de val van de Berlijnse muur
lijkt ook het uur van deze wereldlijke 'ressentimentsbewegingen' geslagen.
Een derde tijdperk is aangebroken: dat van de
bescheiden hervormingen op basis van de liberale democratie. Maar, net zoals het Westen na zijn
overwinning op Hitler, komt nu ook het voormalige Oostblok in de ban van de hebzucht (de 'erotiek' zoals we zo dadelijk
zullen zien). De beweging werd reeds ingezet in de moderne tijden, maar
bereikte met de ontwikkeling van het kapitalisme een ongekende hoogte. Om uit dit dieptepunt van de thymotische beweging te geraken
hebben we nood aan een thymotische revolutie: een nieuwe cultuur van de
ambitie, de cultus van een meritocratie.
Vooraleer we in een tweede deel overgaan tot een bespreking van deze
visie op de geschiedenis, buigen we ons in een eerste deel over de
antecedenten van Sloterdijk.
GEDAAN MET DE GROTE VERHALEN
Wat heeft Sloterdijk met woede zal men zich afvragen, dat hij er een
heel boek aan wil wijden? Dat wordt duidelijk zodra we doorhebben dat
zijn 'thymotiek'
is bedoeld als tegenhanger van 'erotiek'.
Eros, dat is voor Sloterdijk 'het verlangen naar 'objecten die ons
ontbreken' (p. 25) - met name: seksuele partners en
consumptiegoederen. Erotisch is
dus niet alleen de libido van Freud, maar ook de
hebzucht van Marx: twee auteurs die volgens Sloterdijk het klimaat van
de afgelopen eeuw ingrijpend hebben bepaald - beter gezegd: verpest.
Zo zou de psychoanalyse van Sigmund Freud alleen oog hebben gehad voor de
'eros' in de mens, terwijl ze - in het voetspoor van de christelijke
veroordeling van de hoogmoed (superbia)(p. 25) - de 'thymos' verdacht maakte als
narcisme. Voor Sloterdijk moet de infantiele verslaafde aan seks en geld plaatsmaken voor de
volwassen strijder, de ambitieuze persoonlijkheid (p.23): Achilles, veeleer dan
de krachteloze Narcissus en Oedipus.
Los van het feit dat Sloterdijks weergave van de theorie van
Freud niet zou misstaan in een of ander boulevardblad, is het maar de
vraag of Achilles ons meer over de menselijke ziel
onthult dan Narcissus en Oedipus, laat staan dan de toch wat meer
indrukwekkende vader van Oedipus: de mythische oervader
die zijn zonen castreerde en zijn dochters monopoliseerde - een figuur
die Sloterdijk niet schijnt te kennen. In een boek dat de Russische
Revolutie als hoofdonderwerp heeft, mag dit toch wel de nodige verbazing
wekken. Want het is precies naar aanleiding van die revolutie -
ingeluid door de moord op de Tsaar - dat Freud
het verhaal introduceerde
van de oervadermoord door de horde van opstandige zonen om
er zijn 'psychopolitieke geschiedenis' van de mensheid aan op te
hangen.
Maar het is niet zozeer Sigmund Freud die het moet ontgelden in 'Zorn
und Zeit', dan wel Karl Marx.
Waar Freud vandaag alleen maar ongeloofwaardig is, heet het over Marx
onomwonden: 'Afgezien van enkele nog citeerbare passages zijn de geschriften van de
marxistisch klassieken heden ten dage praktisch onleesbaar geworden voor
mensen met eigentijdse intellectuele, morele en esthetische reflexen' (p.
88). De 'marxistische klassieken' - zeg maar de 'Parijse manuscripten'
of 'Het kapitaal' - worden op één hoop gegooid met de 'communistische'
praktijk die ermee werd gelegitimeerd - alsof men met Heidegger zou
kunnen afrekenen door te herinneren aan zijn betrokkenheid bij het
nationaalsocialisme. Men zou met heimwee terugdenken naar de tijden van
Hayek, von Mises en Popper, toen er nog met redelijke en vaak ter zake
doende argumenten tegen Marx werd ingegaan.
.
Het derde grote verhaal - de evolutietheorie van Darwin - ontbreekt. Dat
mag alweer verwondering wekken: de evolutietheorie werd gebruikt ter
legitimatie van imperialisme en fascisme, en, sedert
de actualisering ervan door Trivers - die populair is geworden door
figuren als Wilson en Dawkins - ook nog van het neoliberalisme, de economische prelude op
de politieke val van de Berlijnse muur. Het
stilzwijgen van Sloterdijk valt des te meer op omdat talloze echo's van het Darwinisme weerklinken in
zijn
werk. Dat geldt al voor zijn speculaties over
eugenetica in 'De mensentuin' (naar Desmond Morris' 'The Human Zoo), waar de eugenetica
op overigens erg verouderde - pastorale - wijze wordt benaderd, net
zoals bij Plato en Hitler.
Afgezien daarvan is de evolutieleer voor Sloterdijk niet meer dan bron
van inspiratie voor de door hem zeer geliefde stijlfiguur van de
metafoor: 'warmbloedigheid' als vorm van vrijheid (p.31), en wraak als een soort van
'wondheling' (p.
65).
Nog merkwaardiger is, ten slotte, het stilzwijgen over een laatste grote
verhaal - het enige overigens dat het beter doet dan ooit: dat van de vrije
markt van Adam Smith en zijn hedendaagse vertegenwoordigers. Even
recapituleren met het oog op wat volgt. In de 'Wealth of Nations' (1776)
beschrijft Adam Smith de ontwikkeling van een
steeds omvangrijker, steeds minder overzichtelijk netwerk van
ruilrelaties tussen een groeiend aantal steeds meer gespecialiseerde en
almaar productiever producenten. Allen streven ze alleen maar hun
eigenbelang na, maar, gestuurd door de wet van vraag en aanbod -
de Invisible Hand -
bevredigen ze elkaar niettemin steeds beter en efficiënter - scheppen ze de 'Wealth of Nations'. Het model van Adam Smith was - na de toepassing ervan op de leer
op de bevolkingstoemane door Thomas Malthus in zijn 'The Pinciple
of Population' (1798 and 1826) - een belangrijke impuls voor de ontwikkeling van Darwins evolutieleer.
Zoals Adam Smith toonde hoe het
nastreven van eigenbelang onbedoeld de coördinatie tussen een toenemend
aantal toenemend gespecialiseerde producenten stuurt en daarmee de Wealth
of Nations produceert, zo toonde Darwinin
1859 'The origin of species'(1859) aan hoe
mutatie en selectie even onbedoeld de evolutie voortstuwen en daarbij de
mens produceerden.
Pas hieronder zal duidelijk worden waaraan dit
stilzwijgen is te danken - en welke tol er voor is betaald.
KLEINE VERHALEN DAN MAAR...
Liever dan bij Smith, Darwin, Marx en Freud gaat Sloterdijk te rade bij
meer verlichte geesten.
Daar is om te beginnen Francis Fukuyama. Zoals Sloterdijk zelf aangeeft,
is 'Zorn und Zeit' een poging om een dialoog aan te gaan met diens 'The End of History
and the Last Man' (1992): na de val van de Berlijnse muur is het tijdperk van de linkse en
rechtse dictaturen afgelopen en dat van het
zegevierende economische en politieke liberalisme aangebroken.
Sloterdijk vindt wel dat er nog een 'thymotisch' overstijgen van het
'erotische' kapitalisme moet worden doorgevoerd.
Vervolgens laat Sloterdijk zich inspireren door Georges Bataille (leerling
van Kojève).
Inzijn 'Part maudite. Essai
d'économie generale' zet Bataille zich af tegen het
marxisme, en tegen de burgerlijke economie - zeg maar : Adam Smith - in het algemeen. Hij pleit
voor een economie die niet langer zou
zijn gebaseerd op accumulatie - het kapitaal - maar op het feestelijke verspillen van het surplus,
waardoor de telkens opnieuw ontstane ongelijkheid telkens opnieuw weer
ongedaan wordt gemaakt (zoals in de 'potlatch' beschreven door
Marcel Mauss). In het voetspoor van Bataille
pleit ook Sloterdijk voor de 'vrijwillige gift' als tegenhanger van de
'ruil' die wordt afgedaan als het krenterige 'vereffenen van schulden' (p.
42-44). Wijzen we er terloops op dat bij deze economische herverdeling elke verwijzing ontbreekt naar de
seksuele tegenhanger daarvan - het communaal delen van de vrouwen, thema
dat nochtans in de socialistische literatuur erg populair was, en mede
daarom ook werd
gethematiseerd in Freuds oervaderverhaal.
Van de 'vrijwillige gift' naar de 'Schenkende Tugend' van Friedrich Nietzsche
- die het al evenmin had begrepen op kruideniers als Adam Smith en Karl Marx - is uiteraard maar
een stap. Sloterdijk noemt Nietzsche de 'meest inspirerende neothymotische psycholoog van de moderniteit' (p.38),
maar vindt niettemin dat zijn interpretatie van de christelijke moraal
als wraakneming op het leven - als ressentiment van de slaaf - moet
worden herzien (p. 37). Niet zozeer het christendom, dan wel de 'nationaalrevolutionaire en
wereldrevolutionaire huichelarij' (p. 40) was intussen de echte vijand
geworden. Naar mijn mening was een andere kritiek op Nietzsche meer ter
zake geweest. Wat Nietzsche de 'Sklavenmoral' noemt (Sloterdijks
'erotiek'), is een
vorm van moraal die hoort bij de samenwerking met niet-verwanten (het
reciprocal altruism van Trivers). En het is precies door deze vorm van
samenwerken - Adam Smith's ruil en arbeidsdeling -
waardoor de mens zich danig van de overige zoogdieren
onderscheidt. De 'Herrenmoral' daarentegen is eerder een bijzondere vorm van
de bij vele dieren vanzelfsprekende moraal van de concurrentie (Sloterdijks
thymos): wees de beste en schuif de zwakke opzij. Dat maakt meteen
duidelijk dat de 'Sklavenmoral' geen reactieve afgeleide is van de 'Herrenmoral'.
Er zijn immers vele moralen, en die
zijn niet altijd verenigbaar: naast de moraal van de
zelfhandhaving en die van de concurrentie, is er ook de moraal van het
altruïsme (tegenover bloedverwanten), de moraal van de samenwerking (met
niet-bloedverwanten), en de moraal van de identiteit (het 'wij'
tegenover de 'barbaren') om er maar enkele te noemen. Samenwerking
en het tot stand brengen van een 'wij-gevoel' veronderstelt het inperken van concurrentie. In die zin temmen
twee aspecten
van de vermeende 'Sklavenmoral'' inderdaad het 'blonde beest'
- Sloterdijks Achilles. Door zijn afkeer voor de 'kruidenier'
in de mens miskent Nietzsche uitgerekend een belangrijke eigenschap die
onze soort van de overige zoogdieren onderscheidt.
Tegelijk meent hij het menselijke bij uitstek te herkennen in wat de
mens alleen maar gemeen heeft met de meerderheid van de dieren - het tot
'Wille zur Macht' veredelde 'werken met de ellebogen'. Aan deze miskenning
van een wezenlijk aspect van de menselijke natuur beantwoordt een wetenschappelijke
regressie: al zijn de echo's van Darwin via Spencers 'Survival of the fittest' maar
al te hoorbaar, in werkelijkheid sluit Nietzsche geenszins aan bij de
stroming die van Adam Smith via Malthus naar Darwin leidde, maar geeft
hij er de voorkeur aan de Schopenhaueriaanse 'Wille' op te kloppen tot 'Wille zur
Macht'.
Op het eerste gezicht beroept Sloterdijk zich ook op een veel oudere
filosoof. De tegenstelling tussen 'thymos' en 'eros' is immers geen uitvinding van
hem, maar van Plato. Men zal zich de wagenmenner uit de Phaedros
herinneren: diens paarden heten 'Eros' en 'Thymos'. Het is Leo Strauss -
vriend van Kojève - die de tegenstelling weer op de agenda zette. Ze
werd populair door het boek 'The End
of History and the Last Man' (1992) van een van zijn leerlingen: Francis
Fukuyama. En ze is evenzeer aan de orde in een boek dat in
hetzelfde jaar 2006 verscheen als Sloterdijks 'Woede en tijd': 'Manliness' van Harvey Mansfield.
Maar de verwijzing naar Plato misleidt omtrent de werkelijke
herkomst uit Hegel. Die had het
alleen over de thymos - het verlangen naar erkenning - en beschouwde de
overige eigenschappen van de mens - de eros van Sloterdijk - als 'slechts
dierlijk'. Meteen wordt ook duidelijk wat 'thymos' met 'het einde
van de geschiedenis' te maken heeft. In Hegels 'Phänomenologie des Geistes'
(1807) begint de geschiedenis - als menswording, als zelfverheffing van
de mens boven het dier - met
de onderwerping van de slaaf door de meester, en ze eindigt met opstand van de slaaf die leidt
tot de wederkerige erkenning van alle mensen als burgers van de liberale
staat. Meteen wordt evenzeer duidelijk waarom 'thymos' na Hegel weer het
gezelschap krijgt van 'eros'. Dat hebben we te danken aan Marx. Zoals
bekend zette die de 'puur
thymotische' versie van Hegel op zijn kop door niet langer de geest,
maar de materie - de economie, Sloterdijks eros - tot drijvende motor
van het gebeuren uit te roepen. Bij hem is de menswording dan ook niet
voltooid als de liberale democratie is tot stand gekomen, maar als de klassenloze
maatschappij is gerealiseerd. In dit perspectief is de Franse revolutie
slechts de aanloop naar de socialistische revolutie. Beide benaderingen
worden verenigd in Kojève. Diens leerling Leo Strauss voert de socialistische
revolutie weer af, om, onder de dekmantel van Plato, weer de 'thymos'
op de voorgrond te plaatsen, waaruit dan weer
Fukuyama. Ook Sloterdijk vervoegt deze
beweging. Hij doet de 'socialistische' revoluties van de twintigste eeuw
af als ressentiment, zodat we na de val van de
Berlijnse muur eigenlijk niet veel verder staan dan na de Franse
Revolutie. Maar bij
Sloterdijk, niet anders dan bij Marx en Kojève, moet er nog een economisch slot
aan het politieke verhaal worden gebreid, zij het dan geen erotisch,
zoals bij Marx, maar een thymotisch: de vervanging van het 'erotische'
kapitalisme door een 'thymotishe' economie van de generositeit, die én proletariaat én kapitalist
bevrijdt uit hun
slechts dierlijke, 'erotische'
slavernij.
Via Leo Strauss en Kojève verschijnt Hegel dus als laatste model in deze
reeks van 'kleine verhalen'. Klein: want verdacht. Dat blijkt pas goed
als we een en ander in een breder historisch perspectief plaatsen. In vergelijking met Adam Smith's verzameling van zelfzuchtige
individuen wier
handelen wordt gestuurd door de 'Invisible hand', is de zo'n dertig jaar
later ontworpen
constructie van de zelfontplooiing van de Geest waarbij de mens zich
boven het dier verheft, één grootscheepse mystificatie: een
idealistische waan om het ding bij de naam te noemen. Door het 'op de kop zetten van Hegel' bekende Marx zich
in 'Das Kapital' (1867) tot de economische benadering in de traditie van
Adam Smith. Al had hij intussen de trein gemist. Want inmiddels had het
denken een nieuw hoogtepunt bereikt met het verschijnen van 'The origin of species' van Charles Darwin
in 1859. Daardoor werd Hegel pas goed op zijn kop
gezet: geen groter tegenstelling denkbaar dan die tussen de zich
doelgericht ontvouwende dialectiek van de Geest en de blinde mechanismen
die bij Adam Smith de samenhang en de ontwikkeling van de maatschappij
beheersen en bij Darwin het indrukwekkende fenomeen van de evolutie. Welnu: het mag toch merkwaardig heten dat het denken over
de mens na 1859 er nauwelijks is in geslaagd om verfijnde modellen te
ontwikkelen waarin de eigenaard van het menselijk beestje - inclusief de
sociale formaties die hij ontwikkelde, zijn cultuur en en zijn moraal - op
overtuigende wijze te grondvesten in deze
evolutionaire onderbouw. We bedoelen wel degelijk 'grondvesten' en niet
'herleiden tot'. Toegegeven,
het was wachten op figuren als Trivers vooraleer meer solide grondvesten
voor dergelijke onderneming waren gelegd: niet eens eigenbelang, laat
staan 'zelfbehoud' en 'soortbehoud' (voortplanting), maar
het 'belang' van de genen is de werkelijke 'Geist' of ''Wille'. In afwachting is door
figuren als Herbert Spencer, Francis Galton en Arthur de Gobineau het
nodige onheil aangericht. Maar dat pleit geenszins diegenen vrij die er de voorkeur aan
geven verder te denken alsof er nooit een Darwin is
geweest, of die, juist omdat hij er is geweest - als evenzovele
'autocreationisten' - des te heviger begonnen te ontkennen dat de mens
een dier is. Het lijkt er wel op
of vele menswetenschappen, en bij uitstek de filosofie, tot vrijplaats
zijn geworden voor allen die zich de meest wilde speculaties over de
mens menen te mogen veroorloven - zijn menswording die wordt afgesloten met 'het einde van zijn geschiedenis' om er maar één te noemen - onder het mom van de vermeende
'fundamentele
breuk' tussen dier en mens. Dat ook Marx de trein van Darwin heeft gemist,
verleent zijn denken, ondanks de aansluiting bij de traditie van Adam
Smith, van meet af aan een reactionaire ondertoon. Dat is bijzonder
duidelijk bij
Engels, die in 'Familie, privaat eigendom en staat' (1884) probeerde aan
te tonen dat de familie gewoonweg een historische
formatie was, net zoals de staat en het privaat eigendom (aan
productiemiddelen). Het privaat eigendom aan vrouwen - het gezin - en
productiemiddelen zou in het socialisme worden vervangen
door het 'collectief bezit aan de vrouwen' en het communisme.
De geschiedenis heeft intussen geleerd dat men niet straffeloos de
menselijke natuur ontkent, al is die zeer plooibaar: de mens weet wel het nodige altruïsme
op te brengen voor zijn kinderen, maar met vreemden werkt hij alleen samen
uit eigenbelang, zoals Adam Smith al voor Darwin wist. Daar zullen nog
geen honderd 'eindes van de geschiedenis' noch duizend 'thymotische overstijgingen' van het kapitalisme iets aan veranderen.
Dat geldt nog
meer voor figuren als Nietzsche, die het eerder op Lamarck dan op Darwin
had begrepen en al helemaal niet op 'kruideniers' als Adam Smith (en
Marx). En het geldt pas goed voor allen die meteen teruggrijpen op
Hegel, of nog verder regresseren naar Plato en Arsitoteles, laat staan
tot de oertaal van de presocratici.
Veeleer dan de grote verhalen tot één enkel samenhangend verhaal uit te
bouwen - veeleer dan Smith/Marx en Freud op Dawkins te stoelen - geef Sloterdijk (net
zoals de door hem gewraakte Lacan, die Freud via Kojève bij Hegel van
Darwin wilde bevrijden) er dus de voorkeur aan om op te trekken met
allen die er na elke nieuwe bijdrage tot het uiteindelijke Grote Verhaal
de voorkeur aan gaven hun eigen openbaring te boek te stellen.
...EN FLIRTEN MET GROTE FILOSOFEN
De titel 'Zorn und Zeit' verwijst naar Heideggers 'Sein und Zeit', nog
zo'n filosoof die - om het enigszins anachronistisch uit te drukken - de
mens liever in de taal laat wonen dan in de genen (met taal en al).
Met dit soort toespelingen op grote werken uit de geschiedenis van de
filosofie is Sloterdijk niet aan zijn proefstuk toe: ook het werk waarmee
hij beroemd werd - 'Kritik der zynischen Rede' (1983) - verwijst
uiteraard naar Immanuel Kant. Het flirten met de grote filosofen uit het
verleden gaat verder dan het laten horen van een echo
in de titel. In 'Sferen' zweefde Sloterdijk de aanvulling van 'Sein und Zeit'
tot 'Sein und Raum' voor ogen. En in 'Zorn und Zeit' wil hij in het
eerste hoofdstuk
het perspectief van het 'Sein-zum-Tode' (p. 63) vervangen
door iets als een 'Sein-zur-Rache'. Een staaltje: 'woede onder projectvorm maakt de
tijd vectorieel en sticht aldus geschiedenis' (p. 81).
Heidegger zou de samenhang niet hebben begrepen tussen
het ressentimentskarakter van het bestaan en historiciteit (p. 88).
Met evenveel recht zou men Sloterdijk kunnen verwijten dat hij niets
begrijpt van ons bestaan
als voertuig voor de genen. Pas dat inzicht verklaart waarom we als
omhulsel worden weggeworpen als onze taak is volbracht - het 'Sein
zum Tode' als epifenomeen van het 'Sein zum Zeugen'. En pas dat inzicht
verklaart - althans voor degenen die niet in de thymotische waan
verkeren dat het voertuig de bestuurder is - waarom het 'Sein zum Zeugen' de
echte geschiedenis sticht die overigens is ingebed in de nog meer
indrukwekkende evolutie.
Ook bij Marx probeert Sloterdijk zich van de nodige geloofsbrieven te
voorzien. Op sommige plaatsen neemt hij diens jargon over, zij het dan
met een - overigens mateloos oppervlakkige - nieuwe inhoud. Het volstaat
om te verwijzen naar de diepzinnige uitspraak waarmee hij zijn analyse
van het kapitalisme besluit: 'Het is makkelijk in te zien waarom de
laatste 'klassentegenstelling' in het kapitalisme die tussen de
buitensporig beloonden en de normaal of slecht betaalden zal zijn' (p.
260) ...
Het is duidelijk dat Sloterdijk zich 'Zeit und Zorn' niet alleen dacht
als een verbeterde versie van 'Sein und Zeit', maar evenzeer van 'Das Kapital':
het ontwerp van een 'woede-economie naar het voorbeeld van de
geldeconomie' (p. 85). Terwijl Marx Hegel op zijn kop zette, gebruikt
Sloterdijk Marx als provider van metaforen. Neem nu de in
'Woede en Tijd' centrale metafoor van de 'woedebank'. Zoals Marx in
'Das Kapital' de ontwikkeling beschreef van waar over geld naar kapitaal (met
schatvorming en 'primitieve accumulatie' als tussenstadium), zo
beschrijft Sloterdijk ons de verschillende gedaantes van de wraak:
directe wraak, de projectvorm - de uitgestelde wraak -, de schatvorm en
de bankvorm (p.79). Al gooit hij de chronologische
volgorde overhoop, in de 'woede-economie' van Sloterdijk figureert het ontstaan van het
joodse
ressentiment tijdens de Babylonische deportatie als de 'oorspronkelijke accumulatie van de
woede' (p. 108), en de ontwikkeling van de socialistische partijen als een overgang van
schatvorming naar kapitaalvorm. Het ontgaat Sloterdijk daarbij dat er een
verschil is tussen een voorraad en een schat of kapitaal. Een
schat of kapitaal bestaat immers niet uit waren, zoals een graanschuur, maar uit
geld, dat in het geval van kapitaal meer geld opbrengt. Van geld is geen sprake bij
ruil 'in natura' waarbij appelen tegen peren worden geruild. Inzake
wraak hebben we te maken met ruil in natura: oog om oog, tand
om tand.
In feite is er niet eens sprake van ruil, maar alleen van wederkerigheid:
inzake waren worden appelen niet tegen appelen geruild, maar tegen
peren, terwijl inzake wraak geen ogen tegen tanden worden geruild, maar
uitsluitend tegen andere ogen: de wraak wordt betaald 'met gelijke munt'.
En precies daarom is er inzake wraak nooit sprake van geld, laat staan van schat of
kapitaal. Hoe ongepast de vergelijking
tussen wraak en waar of geld wel is, blijkt pas goed als we
wraak dezelfde kringloop zouden laten doorlopen als de waar: dan zou het
'wraakgevoel' bij de 'verkoop' moeten worden omgezet in een algemeen gevoel (het geld) om
vervolgens bij de 'koop' weer in een daarvan verschillend bijzonder gevoel te worden
omgezet, neemvreugde. En dat is toch niet de
bedoeling! En de absurditeit blijkt pas goed als we het algemene gevoel
(het geld) waarin de wraak werd omgezet als kapitaal aan het werk zouden
zetten om meer 'algemeen gevoel' (meer geld) te produceren. Dat zouden
we dan bij het opstrijken van de winst weer kunnen omzetten in een ander
bijzonder gevoel - nog meer vreugde...
In feite bedoelt Sloterdijk iets heel anders: dat gezamenlijke actie 'productiever' is dan
individuele actie. Dat geldt ook voor het
uitoefenen van wraak. Maar daarom is gezamenlijk uitvoering nog geen kapitaal. Want er is een verschil
tussen de 'winst' (meerwaarde) op het kapitaal, en de productiviteit van
de arbeid. Ook niet-kapitalistisch georganiseerde vormen van arbeid
kunnen immers meer of minder productief zijn. Dat geldt niet alleen
voor de jacht, maar evenzeer voor andere coöperatieve ondernemingen
zoals oorlog, en bij uitstek voor de
'politieke productie' - het verkrijgen van politieke rechten zoals
stemrecht, of het verkrijgen van economische rechten zoals een rechtvaardige(r)
verdeling van de coöperatief gerealiseerde opbrengsten: de onderneming
wordt pas goed mogelijk en/of is des te efficiënter naarmate ze
gezamenlijk wordt uitgevoerd. Hoezeer
Sloterdijk kapitaal en samenwerking met
elkaar verwart, verraadt zich in het feit dat hij de 'kapitaalvorm' van
woede aanduidt als 'bankvorm'. Bij de term 'bank'
kun je immers zowel denken aan het kapitaal als aan de
coöperatieve organisatie die dat kapitaal beheert. Maar zelfs het woord
'woedebank' laat niet toe te versluieren dat het begrip 'woedekapitaal'
een onding is. Daarom geeft Sloterdijk nog vaker de voorkeur aan minder
verdachte - en meer toepasselijke - termen zoals 'woedeagentschappen',
'woedecentrale' en 'schuldarchieven'.
Niet meer
dus dan een poging om zich respectabele geloofsbrieven te verschaffen,
die overigens het nodige 'thymotische
rendement' oplevert: socialisten worden via deze metafoor zelf
tot
de kapitalisten die ze beweren te
bestrijden! Maar voor dat genot betaalt het
intellect een zware prijs: de metafoor schept hier geen inzicht, maar
berooft ons ervan. Want, net zoals men zich maatschappelijke
productiemiddelen privaat kan toe-eigenen (jullie maken de
auto's, maar de fabriek en de winst is voor mij), kan men dat ook met
coöperatieve ondernemingen als zodanig: dat doen al van oudsher veldheren met hun
soldaten, evenals religieuze en politieke leiders met hun clerus en ambtenaren.
Precies om deze private toe-eigening te verzekeren,
gebruikten
politieke machtshebbers vroeger graag eunuchen of
priesters en monniken die geen (wettelijke) erfgenamen konden verwekken.
Hoe de opbrengst wordt verdeeld
hangt, bij mensen zoals bij dieren, af van de machtsverhoudingen tussen
de medewerkers: dat geldt al in het huwelijk, maar bij uitstek in
organisaties als partijen en kerken. Men hoeft van Lenins, Mao's of Castro's wat dat betreft geen
wonderen te verwachten. Het volstaat om de 'dialectische' blindheid
voor de menselijke natuur af te leggen en om - met Adam Smith - in te
zien dat niet alleen ruil, maar elke vorm van menselijke coöperatie
egoïstisch is. Pas tegen deze achtergrond krijgen we een betere kijk op
fenomenen als de
'bureaucratische ontaarding' van instellingen allerhande, inzonderheid
van het socialisme (waarover verder meer).
Ook wat het
kapitalisme als zodanig betreft, speelt Sloterdijk- anders dan
Fukuyama - naar het voorbeeld van Marx met de gedachte dat deze
economische formatie eindig is, maar dan op de weinig overtuigende
gronden dat het in wezen niet verschilt van een piramidespel (en dat er
ecologische grenzen zijn aan de groei). Tegenover de dialectische opheffing van de
tegenstelling tussen het privaat bezit en openbaar karakter van de
productiemiddelen, stelt hij de niet-dialectische omslag van het
kapitalisme in zijn 'radicaalste tegendeel' (p. 46): de economie van het
geven. Op deze voluntaristische afglans van Marx' dwingende dialectiek
komen we later terug.
THYMOTISCHE GEVOELENS
Nu we weten waar Sloterdijk zich situeert in de geschiedenis van het
westerse denken, moet onze aandacht in een tweede deel uitgaan
naar de kwaliteit van Sloterdijks
'thymotiek' als zodanig.
Meteen valt op dat er een opvallende asymmetrie is tussen de
omschrijving van 'erotiek' en 'thymotiek'. Sloterdijk omschrijft erotiek
inhoudelijk en algemeen als 'het verlangen naar het
ontbrekende'. Van de 'thymotische gevoelens' krijgen we geen algemene omschrijving, maar alleen
de opsomming van zeer uiteenlopende gevoelens. Naar analogie met 'het verlangen naar het
ontbrekende' zouden we kunnen spreken van 'het verwijderen van het ongewenste'
- inzonderheid van
concurrenten die ons bestaansrecht in vraag stellen. In een dergelijke
'veralgemenende' aanpak spreekt men vaak van
'agressie'. Bij wijze van lapsus doet ook Sloterdijk dat, zoals wanneer
hij het inzake de 'thymotiek van fascisme en marxisme' gewoonweg heeft
over het 'primaat van de agressieve waarden' (264). Hegels 'verlangen
naar erkenning' vooronderstelt een dergelijk in vraag stellen van ons
bestaansrecht. In de context van concurrentie wordt het gewone verlangen naar 'zelfhandhaving'
tot verlangen naar 'zelfbevestiging': om de beste te zijn,
uit te blinken in de concurrentiestrijd. Dat
Sloterdijk dergelijke veralgemenende omschrijving uit de weg gaat, komt
mijns inziens omdat anders al te duidelijk zou blijken dat zijn
benadering niet wezenlijk verschilt van de gewraakte indeling van Freud
(in elk van de vele versies van zijn indeling van de driften). Ik wil me
hier echter van de plicht ontslaan om daar op in te gaan. Want de
veralgemenende aanpak inzake driften is op zich misleidend, zowel bij
Freud als bij Sloterdijk. Veel
vruchtbaarder is het afzonderlijke gedragingen in hun functionele
samenhang te begrijpen. Dan wordt meteen duidelijk dat het verkrijgen
van erkenning - het opzij schuiven van andere mannetjes - al bij dieren
niet zozeer een manier is om zich te handhaven, dan wel om toegang te
krijgen tot de wijfjes en daarmee tot het
doorgeven van de genen. Al de oorlog
waarin Achilles optrad was niet zozeer een oorlog om
erkenning, dan wel een oorlog om een vrouw: Helena. En gedurende die
oorlog bleef het 'blonde
beest' lange tijd vol ressentiment mokken in zijn tent omdat Agamemnon
zich de schone Briseis had toegeëigend, waar hij recht op meende te
hebben als trofee voor zijn heldendaden. Overigens wordt niet alleen in het epos om vrouwtjes
gestreden, maar ook
in de werkelijkheid. Al is dat sinds kort wat minder gebruikelijk, men
weet dat de 'de besten' gehele geschiedenis door ook
altijd de eigenaars van vaak zeer omvangrijke harems**, waarvan de
maagden van Mao nog de laatste afglans waren. Waarmee we alweer van Hegel
bij de oerhorde van Darwin en Freud zijn aanbeland. De 'erkenning' die Freuds
oervader afdwong door zijn zonen te verjagen, te castreren of te doden, diende hem in
eerste instantie om de wijfjes in de oerharem te monopoliseren.
De 'thymotische gevoelens' staan dus helemaal niet als hogere,
menselijke gevoelens tegenover de lagere, dierlijke 'erotische driften':
ze vormen er een onverbrekelijke eenheid mee. En in dat geheel figureren
ze eerder als middel dan als doel.
De harem is de sociale formatie waarin de functionele onderschikking onverbloemd
tot uitdrukking komt.
Het spreekt boekdelen dat de harem in Sloterdijks wereld gewoonweg niet
blijkt te bestaan: zijn
thymotische helden hebben - overigens volkomen zeitgemäss - meer
weg van Bill Clinton die zich in het Witte Huis zelfs geen zijsprongetje
mocht veroorloven, dan van Koeblai Khan met zijn uitgebreide harems in
Xanadoe en de 'Verboden Stad'.
HET HISTORISCH PERSPECTIEF
Inzake de historische ontwikkeling van de
thymotische gevoelens lijdt de benadering van Sloterdijk
aan een aloud
gebrek. In heel zijn verhaal wordt met geen woord gerept over de
thymotische ontwikkelingen in Egypte, Mesopotamië, India,
Afrika, China en Japan, laat staan in precolumbiaans Amerika, kortom het
gebied waar zich tot de
ontdekkingsreizen het centrale verhaal van de wereldgeschiedenis
afspeelde. We vernemen alleen iets over de gebeurtenissen in lange tijd
- met name tot 1492 of tot de ontwikkeling van het kapitalisme - slechts perifere
gebieden zoals Griekenland en Palestina, en daarna Europa.
Maar ook dit perifere traject wordt heel slordig doorlopen.
Om te beginnen vangt de geschiedenis bij Sloterdijk niet aan met het ontstaan van de
homo sapiens, maar in de Ilias van Homeros. Hij ontslaat zich
daarmee van de plicht om de 'woede-economie' van de eerste mensen te beschrijven - en daarmee om aan te geven hoe die zich
onderscheidt van die van de overige primaten. Het
ontgaat Sloterdijk blijkbaar dat er een groot verschil is tussen eenvoudige sociale formaties zoals hordes en stammen,
en de op oorlog gespecialiseerde krijgervolkeren die we in de Ilias zien
optreden. Wat een relatief laat verschijnsel is - het tot oorlogsmachine
opgefokte 'blonde beest', denk maar aan de eugenetische krijgerkweek van de Spartanen - wordt dus, net als bij Nietzsche, voorgesteld als oerfiguur, verpersoonlijkt in Achilles, bij wie we de 'woede' in haar
'natuurtoestand' zouden aantreffen.
Van die vermeende 'oerkrijger' stevenen we meteen af op de burgers in de Griekse steden,
bij wie de woede van de krijger wordt
ingeperkt. De burgers in de Middeleeuwse steden worden daarentegen
voorgesteld als de herauten van een nieuw thymotisch tijdperk
Die indruk van een cesuur kan alleen ontstaan bij wie vergeet dat er na de triomf van
het christendom op het Romeinse Rijk in Europa naast kloosters en
hutjes van
lijfeigenen ook kastelen werden gebouwd, en dat het krijgslustig volkje
dat daarin huisde zich niet danig gehinderd voelde door het christelijke 'ressentiment' -
het volstaat om te verwijzen naar thymotische uitbarstingen van
groot formaat zoals de Kruistochten, waarvan de echo's vandaag
nog altijd nagalmen in de islamitische wereld - én als je vergeet dat er
ten tijde van Achilles natuurlijk ook onderworpen boeren en mijnwerkers waren.
En dat maakt er ons natuurlijk attent op dat het stadium van de burger
niet op dat van de krijger volgt: al duizenden jaren voor het optreden van de Griekse
krijgers breidde een uitgebreid net van handelsrelaties zich over de
bewoonde wereld uit, en de handelscentra op de knooppunten van dit net
waren van meet af aan een machtige prikkel voor de thymotische opstoten
van meer geavanceerde krijgers die het niet zozeer hadden begrepen op
voedselproducerende boeren, maar vooral op de rijkdommen
die handelaars in de steden opstapelden. Al het Troje van de Ilias had Sloterdijk
moeten leren dat de strijd om handelssteden werd gevoerd. De 'oerwoede' van
Achilles wordt dus niet alleen voorafgegaan door de op militair vlak
veel bescheidener prestaties van hordes en stammen, maar vooral
door de 'erotische' hebzucht van stammen die zich op ambachten en handel hadden
gespecialiseerd - en ook die hadden ongetwijfeld een heel andere 'thymotische economie'
dan die van de 'oerkrijger Achilles'.
Niet anders is het gesteld met het 'joodse ressentiment' dat ons door Sloterdijk -
volgens het aloude adagio over de 'Grieks-joodse' wortels
van onze westerse cultuur - als tegenhanger van Achilles' oerwoede wordt
opgevoerd. Ook hier gaat het niet om een oerfiguur, maar om een eerder
late en bijzondere formatie in de geschiedenis van de mensheid. Lange tijd werden bij
conflicten tussen stammen de mannen gedood en vrouwen overgenomen ('moord
en verkrachting'); van ressentiment kon hier alleen bij de overlevende
vrouwen sprake zijn. Waar de conflicten beperkt bleven tot individuele
moorden, werd wraak genomen (vendetta). Zodra gespecialiseerde
krijgers ontstaan, schakelen die weldra over van het brute uitmoorden en
plunderen tot het meer lucratieve sparen van de vijand om hem aan het
werk te zetten. Dat kan rechtstreeks door de overwonnenen tot slaven te maken, of
meer subtiel door ze schattingen te laten betalen. Het is bij deze onderworpenen dat,
nog lang voor er van joden sprake was, het ressentiment ontstaat. Zeker,
de gehele geschiedenis door kwamen velen in opstand, maar vermits de krijgers zich van het
'geweldmonopolie' hadden verzekerd, bleef in de regel niet veel meer
over dan zich bij de feiten neer te leggen. Na de landbouwrevolutie werd
de situatie algemeen, en de onderworpenen moesten dan ook
hun 'thymotische' economie daaraan aanpassen. Een voor de hand liggende
oplossing is de constructie van een leer van de wedergeboorte waarbij
men hoopt in een later leven in een hogere kaste terecht te komen, of
van het
geloof in een leven (in de hemel) na de dood. Een andere oplossing, vooral voor de
geatomiseerde verworpenen in de steden, is de verzaking: individueel (denk aan de Griekse
cynici en hun tegenhanger/voorlopers in India en China) of in kloosters, die
zich eerst in het centrum (India) en dan in de periferie rond de
Middellandse zee begonnen te verbreiden. Vermelden we ook de opgang in
muziek zoals bij zigeuners, negerslaven en rasta's, of in
allerlei soorten exotische rituelen (denk aan de voodoo enz.). Minder
opvallend, maar daarom niet minder belangrijk, is de wijdverbreide,
bijna tot vanzelfsprekende ervaringsmodus geworden inperking van de
wereld tot private (seksuele en parentale) relaties, of het zich
verdrinken in consumptie. Meer opvallend daarentegen is de opgang in
grote gemeenschappen rondom helden, goden, wetenschappers en
kunstenaars, stars en sporthelden. Kortom: mensen maken zich het leven in de
echte wereld draaglijk door zich een behaaglijker plek uit te kiezen in
een steeds meer uitgebreid spectrum van buiten- en binnenwerelden, voor- en
nawerelden, boven- en onderwerelden. Bij Sloterdijk wordt heel deze
waaier
herleid tot twee oerfiguren die dan elk twee fasen in de
'wereldgeschiedenis' mogen domineren: het geloof in het Laatste
Oordeel tot aan de moderne tijden (waaraan heel het tweede hoofdstuk is
gewijd), en daarna het geloof in de revolutie (waaraan heel het derde
hoofdstuk is gewijd).
Geschiedenis niet meer dus dan een hinkstapsprong à la carte .
THE EMPIRE OF EVIL..
Gesteld dat hel en revolutie gedurende de laatste millennia inderdaad de
dominante voorstellingen zouden zijn geweest,
waarom in 's hemelsnaam Stalin tot seculiere wrekende god bij uitstek
uitverkoren? Dat is op zijn zachtst uitgedrukt wel een verdacht eenzijdige
voorstelling van zaken.
Om te beginnen vernemen we niets over het kapitalistische
ressentiment tegen het communisme, in naam waarvan de Verenigde Staten zich toch
wel enkele memorabele vrijheden hebben veroorloofd - niet
alleen tegen de eigen bevolking (denk aan McCarthy) maar vooral tegen
'vijandige regimes' over de gehele wereld, die zo nodig met de installatie van vaak bloedige dictatoriale
regimes, van de kaart werden geveegd (zie Chomksy). Opmerkelijk is
evenzeer dat Sloterdijk het fascistische ressentiment wel behandelt,
maar met aanzienlijk minder verve dan het communisme. Volgens Sloterdijk
- ongeveer zoals voor Ernst Nolte - leerden de fascisten hun vak bij de
communisten, de echte wortel van het kwaad. Het is waar dat men zich al te lang
blind heeft gestaard op de wandaden van het fascisme en die van het
communisme heeft vergoelijkt als antifascistisch. Maar een analyse
van de nationalistische en racistische 'woedebanken' van de laatste
eeuwen zou wellicht veel leerrijker zijn geweest (want minder complex, zie verder) dan die van de
socialistische. Toch vernemen we van dat
nationalistische ressentiment nog minder dan van het fascistische -
alsof het niet aan de basis lag van de Eerste Wereldoorlog, die
meest gruwelijke aller thymotische opwellingen.
Vervolgens horen we nauwelijks iets over het antifeodale 'liberale' ressentiment dat geleid heeft tot de
gruwelen van de Franse revolutie en haar export onder Napoleon - waaraan we toch de eerste grote triomf
van de 'democratie' te danken hebben. Afgezien van een enkele verwijzing
naar de dissenters en de methodisten vernemen we helemaal niets over het
reformatorische ressentiment tegen Rome, al hebben we daar die leuke godsdienstoorlogen
aan te danken die Europa toch wel een paar
eeuwen hebben geteisterd - evenals uiteindelijk onze veelgeroemde
scheiding van kerk en staat. En zo zouden we - vertrekkende van nog
andere plaatsen op de wereld dan het Westen - nog een tijdje kunnen
doorgaan tot in de oertijd.
Meer nog dan aan een uit eigenwaan ingegeven Eurocentrisme lijdt
Sloterdijks wereldgeschiedenis van de thymos aan een andere thymotische
kwaal: een manifest ressentiment tegen alles wat naar
communisme ruikt. Het druipt er langs alle kanten af. We wezen er
al op hoe Marx tezamen met het reëel existerende communisme
naar de mestvaalt wordt verwezen. Dat 'reëel existerende communisme'
wordt van antifascisme tot
'linksfascisme' herdoopt, ja zelfs als
'klassen(geno)cidaal'systeem (p.
218),
en zodoendeop één hoop gegooid met 'rechtsfascisme' en
'racisme' (p. 215). Omgekeerd wordt het fascisme zonder verpinken tot
'socialisme in één land' herdoopt, zodat uiteindelijk communisme
en fascisme broederlijk als 'nationaalrevolutionaire en de wereldrevolutionaire huichelarij'
naar de hel kunnen worden verdreven (p. 40). De inmiddels al eeuwenoude en
wereldwijde onvrede met het 'reëel existerende kapitalisme'
zoals ze - terecht of ten onrechte - werd gekanaliseerd in het verlangen
naar revolutie, wordt kortweg afgedaan als 'ressentiment tegen eigendom'
(p. 48). Via de metafoor van de bank worden socialisten tot de kapitalisten
gepromoveerd die ze beweren te bestrijden. In diezelfde bank zijn de
revolutionairen
slechts 'employés' (p. 85).(p. 86), zoniet carrièrejagers p. 149. Elders
worden ze dan weer afgedaan als kaalgeschoren hooligans avant la lettre (p. 160).
Als een uitgeraasde God der Wrake verklaart Sloterdijk uiteindelijk triomfantelijk dat in 1991 de wereldbank
van de woede werd gesloten en dat het communisme nu evenzeer heeft
afgedaan als de christelijke hel....
In combinatie met wat we hierboven zeiden
over het culpabiliseren en neurotiseren van de meritocratie,
valt het niet moeilijk om te zien dat hier om te beginnen het ressentiment van de
'nieuwe thymotische persoonlijkheid' aan het werk is tegen allen die haar in
haar opgang willen stuiten: een soort weerwraak tegen de verdachtmaking van kapitalisten en carrièremakers door marxisten én freudianen
gelijk. Naar aanleiding van Camus' boutade: 'Ik kom in opstand, dus wij
zijn', merkt Sloterdijk schamper op: 'Dergelijke leuzen klinken even hol
als leuzen uit een almanak voor ontwikkelde verliezers (p.
157). Terwijl Marx het ter zake had over slavenhouders en slaven,
feodale heren en lijfeigenen, kapitalisten en proletariërs, heeft
Sloterdijk het - in het voetspoor van Nietzsche die nog erg imperiaal of feodaal
de voorkeur gaf aan categorieën als 'voorname rassen' en 'kuddedieren' - veel 'zeitgemässer' over 'winners' en 'losers'
en over de bijbehorende miserabilisten en victimologen.
Men kan zich niet van de lugubere indruk ontdoen dat deze luchtige
termen alleen maar de dekmantel zijn voor nog archaïscher thymotische
categorieën dan die van Nietzsche: Plato/Hegel tegen Marx en Freud - of
Achilles tegen Jahweh/Stalin: een en ander is blijkbaar nog erg levendig
in de diepere lagen van de thymotische onderwerelden van de postmoderne
psyche.
VERZET ALS RESSENTIMENT
Het verbreden van het perspectief leert ons ook nog iets anders: dat
de mensen zich de gehele geschiedenis door, op telkens andere plaatsen, om telkens andere redenen,
aan telkens nieuwe
vormen geweld tegenover hun soortgenoten hebben bezondigd.
Vermelden we om te beginnen het hele spoor van moord en vernieling dat door de
historische tegenhangers van het mythische blonde (of andersharige) beest Achilles over de
aarde is getrokken: denk maar aan de exploten van de diverse Egyptische
dynastieën, de Babyloniërs (van
Hamurabi tot Nebuchadnezzar),
de Assyriërs (van Tiglath-Pileser tot Ashurbanipal), de Perzen (Darius en Cyrus),
de Macedoniërs (Alexander), de Romeinen (Julius
Caesar), de diverse golven van Germaanse veroveraars (Vandalen enz.), de Arabische
leiders, de Hunnen (Attila) de Vikingen, de Mongolen (Djengis Khan),
de Turken, de Afrikaanse en precolumbiaanse verovervaars en in de moderne
tijden aan de wereldwijde veroveringen van Spanjaarden,
Portugezen, Hollanders, Fransen en Engelsen, om nog maar te zwijgen van
de vernietigende oorlogen der Imperialistische mogendheden onderling (culminerend
in Hitler en Stalin).
Vermelden we vervolgens de minder het in het oog springende, mildere
vormen van uitbuiting en onderdrukking die door het woeden van deze
krijgers werden mogelijk gemaakt of gegarandeerd. Tot aan het afschaffen
van de ooit wereldwijde slavernij werden overwonnenen op alle
continenten ondergeschikt als slaven. Intern werden hele lagen van de
bevolking tot lijfeigenschap gedwongen. Sedert de opkomst van het
kapitalisme kennen we de nog meer subtiele vormen van uitbuiting van de
loonslaven op de vrije markt, al zijn die hoe langer hoe meer geneigd
zich in hun lot te schikken omdat de stijgende productiviteit hen
tenminste van een leefbaar minimum voorziet (zeker zolang de Russische
stok achter de deur stond, en ook omdat de intussen danig gestegen
productiviteit het lage loon aanvaardbaar maakt).
Datzelfde bredere perspectief leert ons ook dat mensen de gehele
geschiedenis door - waar mogelijk - tegen dit geweld en tegen deze
uitbuiting in opstand zijn
gekomen: precies daaraan hebben we het onder meer te danken dat er geen
slaven en lijfeigenen meer zijn, zodat alleen de 'mildere' vormen van
uitbuiting van het kapitalisme overleven. De vraag stelt zich dan waarom Sloterdijk het verlangen naar
wraak eigenlijk aanduidt met de denigrerende term 'ressentiment', dit
ressentiment vervolgens voorstelt als een uitvinding van Joden en
socialisten, en het ten slotte laat uitschijnen alsof de stervelingen, die tot nog toe hun lot met
gelatenheid droegen, er pas vanaf 1770 op werd gewezen dat ze
eigenlijk ontevreden hoorden te zijn, zodat de 'verontwaardigingscultuur'
(p. 155) ontstond die culmineerde in de socialistische revoluties.
Het ziet ernaar uit dat het ressentiment tegen alles wat naar communisme
ruikt, Sloterdijk drijft tot het in vraag stellen van verzet als zodanig en daarmee van de noodzaak tot ingrijpende
veranderingen van de bestaande orde. Die
lijkt in het thymotische wereldbeeld van Sloterdijk wel omgeduid tot een
spel, en in spelen zijn er zoals bekend nu eenmaal 'winners' en
'losers'. De 'winners' hebben hun positie aan hun geluk en eigen verdienste te
danken en zijn de losers dus niets verschuldigd. De losers moeten maar tegen
hun verlies kunnen, zich bij hun lot neerleggen, veeleer dan hun verlies
door miserabilisten en victimologen te laten opkloppen tot een onrecht dat dringend moet gewroken in een
Laatste Oordeel of een wereldomvattende revolutie.
HEL EN REVOLUTIE
En om in het licht van het aangerichte kwaad ook het verzet ertegen in ere te
herstellen, komt het er op aan om de nodige vragen
stellen bij Sloterdijks voorstelling van revolutie als een
geseculariseerde versie van het Laatste Oordeel - de dag der wrake.
Ongetwijfeld is de voorstelling van het Laatste Oordeel
sterk bepaald door het idee
van een omkering:
de laatsten zullen
de eersten zijn. Allen die zich tijdens hun leven straffeloos vergrepen
aan hun medemensen (als het gebruik van dit woord me nog is veroorloofd) krijgen op het
einde der tijden hun verdiende straf, en allen waaraan men zich
ongewroken vergreep, zullen in de hemel worden beloond. Het is evenzeer waar dat het Laatste Oordeel het karakter
heeft van een nogal onchristelijke bloedige afrekening met de voormalige
uitbuiters. Merken we echter op dat het idee van een omkering van de
verhoudingen niet specifiek is voor het Laatste Oordeel. Het is
integendeel slechts een bijzonder geval van
de logica zelf van de wraak - oog om oog, tand om tand - los van de
vraag of de wraak wordt uitgesteld tot een vermeende eindtijd, dan wel
wordt uitgevoerd in het hier en nu.
Maar dat mag nog geen reden zijn om - meedenkend in de logica van de
wraak - het begrip revolutie te ontwaarden tot een pure
omkering van de verhoudingen, ook al leeft in menig revolutionair het
verlangen om zodoende het voorheen geleden onrecht te wreken. Want aan elke revolutie ligt
een geheel andere idee ten
grondslag: dat de verhoudingen zelf - de spelregels - worden gewijzigd! Het doel van de democratische revolutie was niet dat dat koningen
lijfeigenen zouden worden en de lijfeigenen koning, maar dat allen vrije
burgers zouden worden. Het doel van een socialistische revolutie is niet
dat arbeiders kapitalisten worden en kapitalisten arbeiders, maar dat
niemand nog de positie van kapitalist kan innemen.
In dat opzicht is
het idee van revolutie niet zozeer verwant met dat van het Laatste
Oordeel, maar eerder met de voorstelling van het verloren paradijs of de
lang verwachte
utopie (die alweer geen joods-christelijk privilege is). Elke revolutie als
gezamenlijke onderneming versterkt de gevoelens van broederlijkheid - de
moraal van de identiteit - en wekt daarmee de verwachting dat na
de revolutie de moraal van de concurrentie blijvend zal worden
onderdrukt - denk aan de broederhorde van Freud, die gezamenlijk aan
het voorrecht verzaakte om er een harem op na te houden ten koste van de
anderen. Maar dat mag evenmin een reden zijn om het concrete doel van
een
revolutie te ontwaarden door het te vereenzelvigen met de onrealistische verwachtingen
naar het verloren of verwachte paradijs op aarde die erdoor worden
gewekt. Al hebben de burgers na een democratische
revolutie gelijke
rechten, ze hebben uiteenlopende genetische aanleg, worden geboren in
zeer uiteenlopende milieus en zullen gedurende hun leven zeer
uiteenlopende kansen kunnen grijpen of mislopen. De moraal van de concurrentie zal
ervoor zorgen dat ze - binnen de beperkingen opgelegd door de moraal van
de identiteit die hun voorschrijft elkaars rechten te respecteren - deze verschillen zo goed mogelijk zullen benutten.
Sloterdijks ressentiment tegen de (socialistische) revolutie is zo groot, dat hem
al deze toch wel cruciale 'nuances' lijken te ontgaan. Met als gevolg
dat hij zich bezondigt aan de platste demagogie. Onder het mom dat er nu
eenmaal een 'structurele schaarste is aan voorkeursposities' (p. 147)
stelt hij: 'De enigen die erop vooruitgaan zijn de revolutionairen die
leven van de vruchten van de zelfveroorzaakte omwenteling' (p. 149). Van
'structurele schaarste' aan voorkeursposities is er wel degelijk sprake
in elk politiek apparaat, en het spreekt vanzelf dat niet alle
revolutionairen na de revolutie daar deel van kunnen uitmaken.
Gesteld dat ze dat zouden willen. Want het was hen niet
te doen om politieke leiders te worden, maar vrije burgers in een democratische staat of arbeiders in een maatschappij
zonder kapitalisten. En aan plaatsen voor vrije burgers of arbeiders die niet langer
willen uitgebuit worden door kapitalisten is er lang geen 'structurele
schaarste', maar integendeel 'structurele overvloed'. Sloterdijk
verdonkeremaant dus het verschil
tussen de verdeling van de schaarse postjes
binnen de partij of de nieuwe staat en het scheppen van nieuwe politieke en economische of politieke
verhoudingen - het invoeren van nieuwe spelregels - die voor allen van toepassing zijn.
De voorstelling van revolutie als een seculier Laatste Oordeel levert
Sloterdijk nog een tweede demagogische winst. Velen zijn terecht geschokt door het vele geweld
en de terreur die gepaard gaan met vele revoluties (net zoals bij vele
oorlogen). Dat heeft niet alleen te maken met het reeds vermelde feit
dat na omwentelingende
lang opgespaarde wraak vaak op heel primitieve en bloedige
manier wordt gekoeld, maar ook met het feit dat de degenen die
structureel onrecht plegen niet altijd bereid zijn zomaar hun
geprivilegieerde positie op
te geven. Maar dat mag geen reden zijn om revolutie gelijk te stellen
met bloedige terreur naar het voorbeeld van het eeuwige hellevuur. Uitgerekend de grootste revolutie uit de tweede helft van de twintigste
eeuw - de val van het Oostblok - is gerealiseerd met puur geweldloze
middelen - afgezien van enkele lokale ontsporingen zoals de
terechstelling
van Ceauscescu. Bovendien werd er al vaak op gewezen dat de eenmaking
van Europa, die men al zo vaak op bloedige manier probeerde tot stand te
brengen, er nu pas lijkt te komen, en wel op de vreedzaamste aller
manieren: door puur politieke, democratische hervormingen. Dergelijke
geweldloze omwentelingen zijn geenszins een nieuw verschijnsel in de
geschiedenis: denk maar aan het door de socialisten geliefde strijdmiddel van
de vreedzame betoging en de staking, het vreedzame verzet van Gandhi, om nog maar te zwijgen van het lijdzame verzet van de christelijke martelaars
dat de
spirituele val van het Romeinse Rijk inluidde. Alle
verhoudingen in acht genomen (technieken en bevolkingstoename) geeft de geschiedenis een geleidelijk
'vreedzamer' worden van de agressieve relaties tussen de mensen te zien.
Dat geldt al voor de oorlog als zodanig.
Door het monopoliseren van het geweld in steeds grotere politieke
gehelen neemt het geweld intern af (culminerend in de democratie waar
conflicten in het stemhokje worden beslecht), al wordt het tussen deze gehelen
steeds indrukwekkender.
Bovendien blijkt de menselijke afkeer van agressie uit de ontwikkeling
van de wapens zelf: al pijl en boog beroven het vechten van zijn fysieke
dimensie, en dat geldt nog meer voor de slimme bommen, die zelf weer in
het verlengde liggen van de lange afstandswapens sedert het buskruit.
Ook de vormen van uitbuiting worden steeds minder brutaal: slaven waren
er erger aan toe dan lijfeigenen en die hadden het weer slechter dan loontrekkenden
op de vrije markt. Wat voor de oorlog en de vormen van uitbuiting geldt,
geldt ook voor het verzet ertegen.
Laten we ons dus niet misleiden door de demagogie van Sloterdijk.
Het geeft geen pas revolutie met communistische revolutie te
vereenzelvigen, en nog minder om met de kritiek op weerzinwekkende strijdmiddelen
als geweld en terreur, of op primitieve mechanismen als wraak, de strijd
tegen structureel onrecht in de wereld zelf te begraven - om na het
geloof in het Laatste Oordeel nu ook het geloof in revoluties als
zodanig op te geven. Of: om de wereld te beschouwen als een lottospel
waarin slechts weinigen het grote lot trekken, en de meerderheid alleen
maar zijn inzet verliest.
DE
TRIOMF VAN LIBERALE DEMOCRATIE?
In die zin is liberalisme - als vreedzaam overleg en wederzijds
erkenning - inderdaad de meest menselijke manier om problemen op te
lossen. Maar dan moet wel duidelijk gesteld dat de
democratische revolutie in de wereld bij lange niet is afgesloten.
Zolang de wereld is opgedeeld in zo'n tweehonderd staten -
waarvan er nog heel wat niet eens democratisch zijn - zijn we nog altijd niet
toe aan een structurele 'erkenning van allen door allen'.
Die erkenning geldt alleen voor de burgers binnen éénzelfde staat. Ze
wordt gegarandeerd door het
geweldmonopolie van de staat, dat de burgers noodzaakt zich aan de wet
te onderwerpen. Maar datzelfde geweldmonopolie houdt in dat staten legers hebben, waarmee ze hun nationale belangen
desnoods met
geweld kunnen afdwingen. Tussen de staten onderling heerst dus nog steeds het recht van de sterkste en is dus de 'dialectiek van
meester en slaaf' nog lang niet voltooid. De democratische staat heeft
het blonde beest naar binnen aan banden gelegd, maar naar buiten uit
krijgt het nog steeds de vrije teugel. Van een erkenning van allen
door allen kan dus alleen sprake zijn als de staten met hun
soevereiniteit ook hun
geweldmonopolie afstaan aan een wereldomvattende staat die de
rechten van alle wereldburgers beschermt. Pas dan zou het blonde beest
in zijn laatste schuilplaats zijn teruggedreven. In afwachting daarvan hebben
we slechts te maken met een staatsgewijze ingeperkte - of
gemuilkorfde -
democratie.
De vorming van een wereldregering is des te dringender omdat al vanouds
de betrekkingen tussen de mensen zich weinig gelegen laten aan
staatsgrenzen. Dat zijn in wezen slechts territoriale (uit militaire
logica ontstane) eenheden die geenszins 'naties' omschrijven. Etnische, culturele, linguïstische, religieuze, maar bij uitstek voor economische
relatiesoverschrijden per definitie de staatsgrenzen, exemplarisch
in de etnisch principieel gelaagde structuur van de staten gebaseerd
op slavernij en lijfeigenschap, maar ook in het vandaag wereldwijd opererende
kapitalisme. De contradictie tussen
het wereldwijd opereren van het kapitalisme en de opsplitsing van de
wereld in nationale staten schept niet alleen talloze mogelijkheden om
waar nodig de vrije markt buiten spel te zetten, maar is in de eerste
plaats de beste waarborg voor de
onaantastbaarheid van het kapitalisme: elke poging om het buiten spel te
zetten blijft beperkt tot één enkele staat (die zelf weer moeiteloos buiten spel
kan worden gezet of waaraan men zich door 'delocalisering' gewoon kan
onttrekken).
Dat werpt een nieuw licht op de analyse van de wederwaardigheden van het
socialisme in de twintigste eeuw Het socialisme van de Tweede Internationale was
net zoals de wereld staatsgewijze opgedeeld. Daarom werd ze
moeiteloos buiten spel gezet toen de Imperialistische logica van de Eerste
Wereldoorlog de Europeanen staatsgewijze tegenover elkaar in het geweer
riep in plaats van klassengewijs. Niets lag meer voor de hand om deze
situatie om te keren via de oproep om de wapens niet te keren tegen de
kameraden aan de andere kant van de loopgraven, maar tegen de
gemeenschappelijke klassenvijand in de rug. Via de ontketening van het geweld in
handen van de staat, zou het socialisme zodoende een gewapende beweging
worden die de klassenvijand benaderde alsof hij een staatsvijand was.
Gedaan dus met het pacifisme. Gesteld dat
alle arbeiders in alle landen de wapens zouden keren tegen de 'vijand'
achter hen in plaats van tegen de 'broeders' aan de andere kant, zou deze
overmacht meteen hebben kunnen leiden tot een vreedzame overgave. Maar
dat is zonder de waard gerekend. Toen Lenin de omkering aan het
Russische front in gang zette, werd het socialisme pas goed meegesleurd
in de staatslogica die hij buiten spel wilde zetten. Vermits de omkering zich niet doorzette in de andere
staten, was hij gedwongen een vredesovereenkomst te sluiten met zijn 'klassenvijanden'
in Duitsland, wat hem alleen maar een belegering door de geallieerden op
de hals haalde. Alliantie dus met de klassenvijand en oorlogsverklaring
aan het proletariaat aan de geallieerde kant: verraad aan de
socialistische zaak. Maar vooral binnen de staat waarmee het socialisme
zich via het gebruik van de wapens in de echt had verbonden, waren de gevolgen desastreus.
Er waren nauwelijks proletariërs en kapitalisten in Rusland, maar veel
lijfeigenen en feodalen, en bovendien waren er nog wel meer 'miserabilistische' partijen dan
die van Lenin. Zo met de wapens in de hand kon Lenin - geleid door zijn
thymotische ambitie om de leider te worden van een wereldrevolutie, de
Napoleon van het socialisme - niet
weerstaan aan de verleiding om ook intern de nodige allianties te
sluiten en zich zodoende nog meer vijanden op de hals te halen, én om
zijn politieke concurrenten uit te schakelen en daarmee de prille
democratie te neutraliseren. Het huwelijk van het socialisme met het
geweld leidde dus intern tot een burgeroorlog en het installeren van een
dictatuur ('van het proletariaat'), en extern tot een oorlog met de geallieerden -
hun proletariaat
incluis. Het idee om de imperialistische oorlog om te zetten in een
proletarische revolutie was dus een fatale fout, die niet alleen de
onderschikking van het socialisme aan nationale belangen inluidde, maar
vooral de noodlottige koppeling van socialisme met het blonde beest: dictatuur intern en
imperialisme extern (culminerend in de verovering van het 'Oostblok'). Een gelijkaardige
analyse is ook van toepassing op andere in wezen transnationale
fenomenen zoals godsdiensten die zich een 'moederland' uitverkiezen:
denk aan het Spanje van Filips II, of meer recentelijk aan Iran of
Israel. En het verhaal geldt bij uitstek voor de staatsgewijze inperking
van de democratische revolutie na Napoleons exportpoging: naar buitenuit
is elke democratische staat potentieel het tegendeel van wat hij intern
verdedigt.
Deze analyse toont om te beginnen hoezeer het marxisme al van meet af
aan tekort schoot in
zijn analyse van de staat (vm). Ze ontmaskert ook de truc waarmee Sloterdijk erin slaagt om
de socialistische revolutie te ontwaarden door haar dubbelkarakter te
miskennen: een door de staatslogica gecorrumpeerd socialisme. Wat voor
ons een truc blijkt, is voor Sloterdijk
een evidentie, die hem is ingegeven door de tegenwoordig wijdverbreide
blindheid voor het januskarakter van de democratische staat: het
vriendelijke gezicht van de staat die intern democratisch is, maar naar
buitenuit zo nodig de grimmige tanden van het blonde beest laat zien. Door deze dubbele miskenning van het duale
karakter van beide fenomenen ontstaat de valse
tegenstelling tussen socialisme/dictatuur/imperialisme enerzijds en
liberalisme/democratie/'volkerenbond' anderzijds. Deze blindheid verklaart waarom Sloterdijk zijn analyse van
de terreur van het socialisme, die hij ziet verder evolueren in de
terreur van het fascisme, laat aanvangen in
1917 en niet in 1914: alsof de staat en zijn oorlogen een natuurfeit
zijn. Overigens behoudt ook nog de meest democratische staat, zelfs een
die niet langer de doodstraf uitvoert, zich het recht voor om
de soldaten die weigeren hun opdracht uit te voeren zonder meer te
bedreigen met de 'dood met de kogel'. Dat verklaart waarom jonge mannen met honderdduizenden tegelijk de loopgraven
werden ingestuurd om te worden neergemaaid onder het mitrailleurvuur van
hun soortgenoten aan de andere kant.
Socialisme stelt alleen dat de kapitalisten moeten worden onteigend,
niet dat ze moeten worden gedood. Daarna hebben ze evenzeer recht op
arbeid als alle andere proletariërs, die dan gezamenlijk beslissen wie
wat verdient. En daarin verschilt het socialisme
van het fascisme. Dat raakt niet onverhoeds verstrikt in de geweldlogica van
de staat, maar is er van meet af aan - toen de staten nog gewoonweg
heersende kasten over slaven en lijfeigenen waren - identiek mee.
Herrenrassen regeren met de harde knoet over mindere Sklavenrassen en
moorden ze zo nodig kortweg uit: in die zin is fascisme gewoonweg een
regressie. Waarom het pure demagogie is om de term
'linksfascisme' in te voeren als tegenhanger van 'rechstfascisme'. Het
is in dit verband niet overbodig om eraan te herinneren dat de Griekse
democratie slechts het voorrecht was van de 'mensen': de 'barbaren' in
de onderlaag - de zowat 100.000 slaven van de 40.000 vrije burgers en
hun gezinnen -
werden niet anders behandeld dan die buiten de grenzen van de staat. Dit
aspect van de staat overleeft in de betrekkingen tussen de staten: die
tenderen er eerder naar om hun overmacht ook als anderssoortige
superioriteit te interpreteren. Zolang dit soort thymotische gevoelens
van 'uitverkoren zijn' de relaties tussen bewapende partners beheersen,
moeten we ons niet teveel voorstellen bij 'de triomf van het liberalisme
na de val van de Berlijnse muur'. Spreken de feiten niet voor zich?
NAAR EEN ECONOMIE VAN DE GENEROSITEIT?
Mio nonno fava i mattoni,
mio babbo fava i mattoni,
fazzo i mattoni anche me',
ma la casa mia n'dov'è?
Mijn grootvader bakte stenen,
mijn vader bakte stenen,
ook ik bak stenen,
waar staat mijn huis?
(Fellini,
Amarcord)
Met de triomf van het kapitalisme na de val van de muur lijkt Sloterdijk minder gelukkig. Anders dan
Fukuyama, maar in het voetspoor van Marx, gelooft hij zoals gezien dat
het kapitalisme eindig is, maar dan op de weinig overtuigende gronden dat
het in wezen niet verschilt van een piramidespel. Tegenover de dialectische opheffing van de
tegenstelling tussen het privaat bezit en het openbaar karakter van de
productiemiddelen, stelt hij de niet-dialectische ontwikkeling van het
kapitalisme tot zijn 'radicaalste tegendeel' (p. 46). Voor hem moet er
geen 'socialistische', maar een 'thymotische' revolutie plaatsgrijpen:
de reeds vermelde vervanging van een 'economie van de hebzucht' door een
'economie van het geven', waarbij het hebzuchtige
'erotische' dier tot trotste schenkende mens zou worden wedergeboren.
Zoals gezien mag de
kapitalist - zeg maar: de ondernemer - niet langer marxistisch worden geculpabiliseerd als uitbuiter en
niet langer freudiaans geneurotiseerd als compenseerder. Het komt erop
aan alle ruimte te scheppen voor
een meritocratie: waarom zouden de meer begaafden hun beste talenten
niet mogen tentoon spreiden op steeds nieuwe
terreinen?
De 'ondernemer' mag daarbij wel niet langer worden gedreven
door hebzucht, maar door trots: niet alleen de trots van het uitbouwen
van zijn onderneming, maar vooral de trots van anderen te
kunnen laten delen in zijn rijkdom. Pas dan zal hij zich niet langer
over zichzelf moeten schamen (p. 49). Omgekeerd moeten alle minder bedeelden, minder getalenteerden en
de onfortuinlijken alle ressentiment terzijde schuiven.
De contradictie springt in het oog. Als een
ondernemer of manager niet langer wordt gedreven door hebzucht, wat
zou hem dan zijn gelegen aan geld - winst of hoog inkomen ? Zou hij
zich niet eerder tevreden
stellen met de erkenning omwille van zijn talenten als ondernemer?
Waarom zou hij niet grootmoedig afstand doen van de winst om zijn
producten nog goedkoper op de markt brengen en zijn prestatie zodoende
nog indrukwekkender maken? Of waarom zou hij de winst niet gewoonweg
verdelen onder zijn hebzuchtige werknemers, als erotische compensatie voor het feit dat
met hun slavenarbeid toch geen
thymotische eer valt te verdienen? Meteen blijkt meteen hoe misleidend het is om de 'filantropie' van
lieden als Carnegie (of Bill Gates) (p. 45) te vergelijken met de
potlatch. Er is immers een verschil tussen iemand die het teveel
wegschenkt dat hij eigenhandig heeft geproduceerd, en de filantroop die
eerst - op basis van 'erotische' hebzucht - vergaart, en pas daarna
- uit thymotische trots - grootmoedig weggeeft: de ene hand steelt eerst wat de
andere vervolgens schenkt.
Dat is slechts een thymotisch vernis over een 'erotische'
grondlaag. Bovendien is het maar de vraag waarom het teveel aan
willekeurige derden moet geschonken veeleer dan aan degenen die het
hebben geproduceerd. Is het niet wat cynisch om eerst een bedrijf
te delokaliseren, om vervolgens met lager betaalde arbeiders extra winsten te maken,
en daarmee ten slotte
goede werken te doen, bij voorkeur voor de camera's in eigen land?
Overigens behoort zo'n metamorfose van de ondernemers tot het rijk der vrome wensen.
De verwachting dat mensen voor anderen zouden gaan werken puur en alleen om
de eer, is hoogst onrealistisch, tegennatuurlijk, meer nog dan het marxistische verlangen
om het privaat bezit (aan productiemiddelen) op te geven.
Terwijl Marx tenminste nog kon rekenen op het 'ressentiment' van degenen
die met hun arbeid bijdragen tot het privaat eigendom (aan
productiemiddelen) van de kapitalist, en daarmee hun status van loonafhankelijke
bestendigen,
veronderstelt Sloterdijk dat de mens zijn diep ingewortelde, 'dierlijke'
drijfveer om samen te werken - zijn egoïsme - zou vervangen door het
hogere, typisch menselijke, thymotische genot aan het schenken!
Het lijkt wel alsof we hier alweer een Stalin, Mao of Che Guevara horen
pleiten voor een 'nieuwe mens'. Dat geldt zelfs als we
de thymotische economie als pure bovenbouw op een erotische onderbouw
opvatten: het zal wel altijd een vrome wens blijven te verwachten dat kapitalisten en managers
plots Carnegies worden die hun teveel weggeven aan goede werken. Net
zoals Carnegie zullen ze hoogstens schenken omwille van het prestige dat
daarmee kan worden gewonnen - zonder zichzelf daarbij al teveel pijn te
moeten doen, en vooral als ze met hun daden hun slecht geweten kunnen
sussen - zoals Sloterdijk zelf, die naar verluidt van plan is om de
verfilming van
Alexander Kluges Film 'Das Kapital' te financieren, al luidt de
ondertitel wel 'Berichten uit de ideologische
oudheid' ... Al de potlatch was geenszins de regel op tribaal niveau. In
imperiale tijden
kenden we fenomenen als brood en spelen. Na de opkomst van de
wereldgodsdiensten kenden we verschijnselen als de christelijke caritas
en de islamitische zakat. Pas de socialisten in Europa konden (zolang de
communistische stok achter de deur stond) efficiënter vormen van herverdeling
van het inkomen doorvoeren, al overschrijdt die solidariteit de staatsgrenzen
niet. Van een herverdeling op wereldschaal van op wereldschaal geïnde
belastingen kunnen we alleen dromen zolang de territoriale staten
blijven bestaan. En dat geldt nog meer voor haalbare en zinvolle ingrepen op niveau van het kapitaal
zelf.
In
afwachting moeten we niet bang zijn dat
Sloterdijks thymotische
'economie van het geven' er ooit zal komen. In een wereld waarin steeds
meer duidelijk wordt dat er grenzen zijn aan de groei, valt eerder een toenemende verbetenheid
te verwachten in de (staatsgewijze gevoerde) strijd om de schaarse bronnen
evenals een toenemende repressie van Sloterdijks meritocratie tegen alle miserabilisten die de groeiende ongelijkheid binnen de
staatsgrenzen in vraag zouden willen stellen: een thymotische
restauratie veeleer dan een thymotische revolutie.
EEN NIEUW GROOT VERHAAL?
Nog geen 'einde van de geschiedenis' in zicht dus, niet als voltooiing van
de liberale democratie, niet als het einde van het kapitalisme als
overheersende vorm van uitbuiting, laat staan als voltooiing van zoveel
andere ontwikkelingen die hier niet eens ter sprake kwamen.
Dat er ooit zo'n 'einde' komt,
valt alleen maar te hopen: te vrezen valt eerder een regressie of
ontsporing. Een nieuw groot verhaal dat de verdiensten van de oude grote
verhalen in zich zou verenigen zou van groot belang kunnen zijn om ons
voor die nachtmerrie te behoeden of de intrede van zo'n vermeend 'einde'
te bespoedigen.
Zoals uit onze analyse blijkt, brengt Sloterdijk's 'Zorn und Zeit' ons
niet zo'n nieuw verhaal. Eerder vernemen we de tekenen van het 'einde
van het denken' dat wel lijkt ingetreden nu zovelen, uitgerekend na de
val van de Berlijnse muur, in de waan verkeren dat het 'einde van de
geschiedenis' is aangebroken...
© Stefan Beyst, zomer2008.
referring links:
ikje
Hans van der Gugten