de oervader


hoofdstuk een van 'de ek-stasen van eros',


waarin aangetoond wordt dat polygamie bij de mens stuit op gelijke aantallen van geslachtsrijpe mannetjes en vrouwtjes
én op polygame aanspraken van alle mannen,
zodat bij afwezigheid van economische en politieke machtsverhoudingen
de meerderheid zich bij feitelijke monogamie moeten neerleggen.


De patriarchale oerhorde.
Het zwanenmeer.
Historische harems.
Kronos.
Vrouwenroof.
Feitelijke monogamie (1)



DE PATRIARCHALE OERHORDE.
'How happy were our Syres in ancient time,
Who held plurality of loves no crime'.
'Hoe gelukkig waren niet in vroeger tijden d'ouden,
die veelvuldigheid van liefde niet voor misdaad hielden'.

John Donne, Elegy XVII.

De huwelijksvorm die het meest tot de verbeelding spreekt, is ongetwijfeld de polygamie, vooral dan in de gedaante van de oosterse harem. We beginnen dan ook onze zoektocht door het labyrint der liefdesrelaties met een onderzoek naar het mannelijk verlangen om vele vrouwtjes te monopoliseren.

De meest fascinerende theorie over mannelijke polygamie werd uitgewerkt door Sigmund Freud. Hij formuleerde ze voor het eerst in 'Totem und Tabu' en kwam er later nog viermaal op terug: een tweede maal in 'Massenpsychologie und Ich-analyse (1921), een derde maal in 'Das Unbehagen in der Kultur (1930) een vierde maal in 'Der mann Moses und der Monotheismus' 1937) en een vijfde maal in het derde opstel van datzelfde werk (1939). De theorie luidt dat in de oertijden een sterk mannetje aanspraak maakte op alle vrouwtjes: moeder, zusters en dochters, aangevuld met van andere haremhouders afgesnoepte vreemde vrouwen. De zonen werden door deze oervader op afstand gehouden, verjaagd, en zo nodig gecastreerd of gedood. In de geest van Freud was de oerliefde van de mens dus polygaam en incestueus.

Dat de moderne man deze oervaderlijke verlangens opgaf en zich neerlegde bij monogame liefde voor vreemde, niet-incestueuze vrouwen, vrouwen, schrijft Freud toe aan de oervadermoord. Deze doodslag moet zich in de oertijden ontelbare malen in ontelbare hordes hebben voorgedaan. Hij werd uitgevoerd door de zonen van de oervader, die zich voor de gelegenheid in een broederhorde verenigde. Na de moord verorberden de kannibalistische broeders gezamenlijk het lijk van de vader. Het schuldgevoel daarover inspireerde hen tot het oprichten van de twee eerste en fundamentele taboes: het verbod op de vadermoord en het verbod om bloedverwante vrouwen te beslapen, wat tot dan toe het voorrecht van de oervader was. Zo komt het dat de mensen sindsdien hun polygame en incestueuze natuur onderdrukten.

Freud beroept zich bij de constructie van zijn oervaderverhaal op Darwin en Atkinson. Deze beide auteurs baseerden zich op het gedrag van wilde dieren, respectievelijk gorilla's en wilde runderen en paarden. Ze situeerden zich daarbij in een traditie die het seksueel gedrag van mensen meet aan dat van wilde dieren. Deze traditie kende een grote bloei sedert de opkomst van de urbane mens na de industriële revolutie. In de agrarische periode die daaraan voorafging, leefde de mens temidden van door hemzelf gedomesticeerde dieren. Het mannetje, dat het meest geschikt wordt geacht, mag polygaam en incestueus alle vrouwtjes (bij uitstek zijn dochters) bevruchten. Wat bij Freud een theorie over de oermens is, is van oudsher een praktijk die de mens aan de door hem getemde dieren gunde.

Niet alleen de observatie van dieren sterkte velen in hun geloof aan polygame oertijden. Het zich uitbreidende net van handelsrelaties bracht de zogenaanm e 'monogame' culturen in contact met volkeren die er andere gewoontes op na hielden. Al de Grieken waren er waren er zich terdege van bewust dat ze omgeven waren door polygame 'barbaren' (Herodotos) en het 'monogame' eiland van de christelijke cultuur was van oudsher omgeven door een zee van polygamie. Dit was vooral zo sedert de opkomst van de islam, die het christendom voortdurend bedreigde op zijn zuidelijke en oostelijke flank. De ontdekkingsreizen tenslotte hebben veel antropologisch materiaal over de polygamie opgeleverd, vooral vanaf het optreden van de eerste geschoolde antropologen.

Geen wonder dat vele auteurs ervan overtuigd raakten dat het monogame vernis van de westerling polygame verzuchtingen toedekte. Vanaf het moment dat de bijbel toegankelijk werd in de volkstaal, begon de polygamie van de aartsvaders de fantasie van veel mensen te prikkelen. Vermelden we de wederdoper Jan van Leyden die in 1534 openlijk de polygamie predikte in Münster, de 'Dialogus Nebuli' uit 1541, door Lening geschreven op aandringen van Philip van Hesse, die van Luther en Melanchton een bigaam huwelijk wilde afdwingen . In 1563 werden de 'XXX Dialogen' geschreven door de oud-franciscaan Bernardino Ochino, die via het calvinisme evolueerde in richting van de wederdopers . Pas in 1823 ontdekte men het door Milton gelijktijdig met 'Paradise Lost' geschreven manuscript 'De doctrina' . Johan Lyserus (Leyser) schrijft in 1673 een 'Discursus de Polygamia', in 1676 verschijnt een boek waarin hij opmerkt dat Adam vele ribben had: 'Das Koenigliche Mark aller Laender'. In 1682 volgt zijn 'Polygamia Triumphatrix' . Vergeten we niet de preken van de afvallige methodist Westley Hall en het in 1780 gepubliceerde 'Thelyphthora' van de dito Martin Madan.

De modellen uit de bijbel moeten hoe langer hoe meer plaats ruimen voor meer wereldlijke legitimaties. Vooral de verhalen van ontdekkingsreizigers prikkelden de westerse verbeelding. Het verslag van de Léry over zijn verblijf bij de Indianen (1578) inspireerde Montaigne tot positieve uitspraken over polygamie . Auteurs als D. Veyras ('L'île des Séverambes', 1677) en C. Gilbert ('Histoire de Caléjava', 1700) construeerden voortaan profane utopiën, in plaats van verwachtingen naar een duizendjarig godsrijk. Voltaire (Essay sur les Moeurs) en Diderot vonden hun inspiratie in het relaas van Abbé Rochon over Madagascar, maar vooral in dat van Bougainville (1768) en Cook (1769) over het paradijs in de stille Zuidzee. Hoe langer hoe meer brengen ook juristen nieuwe argumenten aan. Johan Selden toont in 1640 aan dat polygamie toegelaten was onder de Mozaïsche wet en praktisch universeel was in de Oudheid. Pufendorf verwerpt in 1672 in zijn 'De Jure Naturae et Gentium' het idee dat polygamie tegen de natuurwet is. Zelfs filosofen laten zich niet meer onbetuigd. Schopenhauer meent dat monogamie 'bij de man kunstmatig is, maar bij de vrouw natuurlijk' op grond van hun verschillend aandeel in de voortplanting. Op het einde van de 19de eeuw worden al deze perspectieven gecombineerd in ambitieuze historische reconstructies. Niet alleen Darwin, Atkinson en Freud, maar ook Lubbock, Anquetil, Pitt Rivers en zelfs Westermarck (1891) nemen aan dat in de oertijden één man samenleefde met meerdere vrouwen. Lubbock (1870) meent dat polygamie de regel werd na een aanvankelijke fase van promiscuïteit. Volgens Simmel (1911° kiest de vrouw voor een individu, terwijl de man wordt aangetrokken door de soort. Lévi-Strauss (1947) gelooft dat 'zowel sociale en biologische gegevens suggereren dat polygame tendenzen natuurlijk en universeel zijn bij de mens, en dat slechts beperkingen uitgaande van het milieu en de cultuur verantwoordelijk zijn voor hun verdringing' . Symons volgt hem daarin. Recentelijk wordt deze stelling vooral vanuit biologische hoek naar voor geschoven. Zo zijn Tiger en Fox (1974) van mening dat geen enkele huwelijksvorm universeel is, behalve dan mannelijke (!) ontrouw . De sociobioloog Barasch (1979) meent 'dat wij gedurende het grootste deel van onze geschiedenis haremhouders geweest zijn'. Shepher (1983) meent dat polygamie de regel was voor de mens overschakelde op coöperatief jagen. Bij Robertson Smith (1984) is het de vegetarische Australopithecus die haremhouder was, terwijl diens opvolger, de Homo erectus, vanwege zijn jagersbestaan zijn harem niet meer kon handhaven.


HET ZWANENMEER

Tegenover deze relatieve overvloed van wetenschappelijke pleidooien ten voordele van de polygame man, staat merkwaardig genoeg een schaarste aan literaire werken waarin polygamie wordt verheerlijkt. Briffault meent dat de Merovingische en Karolingische literatuur de polygamie verheerlijkte en dat de christelijke bewerkingen de sporen daarvan hebben uitgewist.

Daar staat echter een meer omvangrijke literatuur tegenover waarin polygamie louter negatief wordt erkend als een toestand die door monogamie is overwonnen. Dat geldt niet alleen voor de westerse literatuur, waarin de hoofse liefde het leidmotief is, maar ook voor de oosterse, die voor deze literatuur model stond. In oosterse verhalen is het thema van de haremhouder geliefkoosd: temidden van de verleidingen wordt hij monogaam verliefd (Sheherazade). In het westen vinden we vaak het thema van de bevrijding van de geliefde uit de tirannie van de haremhouder ('Die Entführung aus dem Serail'). Paradigmatisch voor deze benadering is 'Het zwanenmeer', waarin een tovenaar talloze tot zwanen omgetoverde meisjes in zijn ban houdt. Uit deze metamorfose kan de vrouw slechts worden gered door een prins die haar onvoorwaardelijk trouw zal zijn. Merken we op dat niet een horde van opstandige broeders, maar een enkeling deze bevrijding realiseert.


HISTORISCHE HAREMS
And in that day seven women shall take hold of one man,
saying, We will eat our own bread, and wear our own apparel:
only let us be called by thy name, to take away our reproach.

Isaiah 4:1

Polygamie is ongetwijfeld een zeer oude en sterk verbreide praktijk. We kunnen aannemen dat ze van in de oertijden beoefend werd door alle mannen die het zich konden veroorloven. Veel voorkomend is de 'sororale polygynie'*: een man trouwt met alle zussen. (8) Murdock stelde ze vast bij 70 van de 132 polygame stammen uit zijn selectie en het zouden er meer zijn bij juiste gegevens. Vaak was polygamie een noodzaak in samenlevingen waar huwelijk en erfrecht de plaats innamen van onze huidige geldrelaties. Het leveren van vrouwen (en de bijbehorende regelmatig te herhalen diensten en schenkingen) aan het stamhoofd was de manier waarop de stam zijn 'belastingen' betaalde.

De ontwikkeling van de handel en de daaruit voortvloeiende uitbouw van staten na de landbouwrevolutie heeft een sterke impuls gegeven aan polygamie. Niet alleen om economische, maar ook om politieke redenen (bezegelen van allianties) hebben koningen vaak meerdere vrouwen. In toenemende mate worden vrouwen echter ook verzameld wegens het seksuele genot en de voortplanting. De vrouwen kunnen in afzonderlijke woningen leven in de buurt van de man, zoals op het vroegere stamniveau gebruikelijk was. Meer voor de hand ligt echter de concentratie van vrouwen in één besloten ruimte die door oude mannen of eunuchen wordt bewaakt en die onder de Arabische naam van 'harem' bekend is geworden. In wat volgt zullen we - in het voetspoor van primatologen - deze term 'harem' gebruiken in de brede zin van 'verzameling vrouwen van een polygame man', los van de vraag of ze worden opgesloten. Het is opvallend dat het soort relaties zich ten slotte ook legaal diversifieert: naast volwaardige huwelijken komen er ook relaties met nevenvrouwen, concubines of slavinnen die niet dezelfde wettelijke status hebben. Ook in deze gevallen blijven we van polygamie spreken.

In de nieuwe steden of staten ontwikkelt zich een soort piramidale opbouw. De man aan de top beschikt over een zeer grote harem. Deze werd gevuld met de mooiste meisjes, die werden aangevoerd uit alle hoeken van het rijk. Daaronder bevindt zich een tweede laag van lagere adel, ambtenaren of handelaars met kleinere harems, waarin de afdragertjes terecht kwamen. De grote massa tussenin moet zich beperken tot één vrouw. Helemaal aan de basis moet een min of meer grote groep uitgerangeerden het ten slotte proberen te stellen zonder vrouw.

Reeds in het oude Soemerië moeten koningen gebruik gemaakt hebben van hun geprivilegieerde positie. In Egypte schijnt polygamie gebruikelijk te zijn geweest tijdens het derde millennium. Geleidelijk aan echter verspreidde monogamie zich, die in de bovenlagen ruimte liet voor concubines en slavinnen. In Babylon mocht een man maar één officiële vrouw hebben, maar bijvrouwen en concubines waren een zaak van financieel vermogen. De Assyrische koningen hadden meerdere vrouwen en vele concubines. Ook de Perzen waren haremhouders. Bij de Joden hield Rehabeam er achttien vrouwen en zestig concubines op na en we vermeldden reeds Salomon die volgens de Bijbel over zevenhonderd echtgenoten en driehonderd concubines beschikte. Polygamie werd bij de Joden nooit verboden. De gewoonte verdween wel onder druk van het christendom, maar overleefde in het christelijke westen nog tot in de Renaissance en bleef behouden in het islamitische milieu. We vinden polygamie ook bij de Grieken. Van Themistocles wordt verteld dat hij vier hetaeren voor zijn wagen spande en zich zo liet rondrijden onder de bomen van de Kerameikos. Ook de Romeinen lieten zich niet onbetuigd. Keizer Commodus had een harem van driehonderd vrouwen en driehonderd knapen.

In het oude China maakte de stampolygamie geleidelijk plaats voor de nieuwe piramidale structuur. Boven een laag van monogame boeren, was er een middenlaag die er drie à twaalf vrouwen en concubines op na hield. Daarbovenop verhief zich een adellijke laag die tot dertig vrouwen verzamelde.De adel in de laag daarboven verzamelde tot dertig vrouwen. Van de vorst en de keizer aan de top tenslotte werd verwacht dat hij met één vorstin, drie echtgenoten van de eerste, negen van de tweede en zevenentwintig van de derde rang huwde, en er tevens éénentachtig concubines op na hield. Reeds onder het Tsjow-koninkrijk (1100-222 a.C.) namen de harems aanzienlijke proporties aan. Tegen de T'ang dynastie (618 907 A.C.) telde de Chinese vorstelijke harem honderden vrouwen. Gespecialiseerde hofdames moesten een copulatiekalender bijhouden, opdat iedereen op het juiste (vruchtbare) moment aan de beurt kwam . Gedurende hun glorietijd breidden de Mongolen de stampolygamie uit tot keizerlijke proporties. Djenghis Khan verzamelde meer dan vijfhonderd vrouwen in zijn harem en van Kublai Khan (13de eeuw) wordt verteld dat elk van zijn vier keizerinnen niet minder dan tienduizend dienaren (inclusief eunuchen) bezat. Kublai Khan zelf kon beschikken over vier à vijfhonderd secundaire vrouwen en concubines die om de twee jaar vervangen werden. Ze werden verdeeld in groepen van vijf, die hem telkens drie dagen en drie nachten moesten verzorgen. Uit alle hoeken van het rijk voerde men meisjes aan en rangschikte hen naar schoonheid. De adel moest zich tevreden stellen met de minder mooie exemplaren.

In de Arabische wereld zien we eenzelfde ontwikkeling. Mohammed is geenszins de uitvinder van de polygamie, zoals vele christenen geneigd zijn te denken. Hij moedigde de reeds bestaande polygamie aan, maar liet maximaal vier vrouwen toe. Vele moslims omzeilen het probleem door hun vrouw(en) regelmatig te vervangen of door er secundaire vrouwen en concubines op na te houden. De Turken net als andere steppevolkeren zoals Mongolen, Kirgiezen en Tartaren van huize uit polygaam namen de harem over na de verovering van Byzantium in 1453. Op het hoogtepunt van de Ottomaanse macht in de 16de eeuw telde het in het Westen legendarische 'seraglio' van de Sultan ongeveer duizend vrouwen, voor het merendeel concubines. In de 17de eeuw maakt Koning Ismail van Marokko 1056 kinderen. Ismail Pasha, de onderkoning van Egypte, bezat rond 1860 verschillende harems aan de oevers van de Nijl, enkele aan de Bosporus en één op het eiland Chios. Herinneren we ook aan de exploten van Faroek, de laatste koning van Egypte, die problemen had met zijn potentie en de hulp van neushoorns moest inroepen. Ibn Saoed (1880 1953), hoeder van de heilige plaatsen, wist zich aan Mohammeds beperkingen te houden door te scheiden van zodra hij één van zijn vier wettelijke vrouwen beu was. Zo passeerden vierhonderd wettelijke echtgenoten de revue vooraleer zijn kaars na drieënzeventig jaar was opgebrand. Daarnaast hield hij er ook slavinnen en concubines op na, evenals een stal van vijfhonderd auto's. Hij verwekte 44 wettelijke zonen en 64 dochters.

In het oude India kwam polygamie eveneens voor bij vorsten en rijke handelaren. Onder de Perzische naam 'zenana' werd de harem (in enge zin) door moslims in India geïntroduceerd. Onder de Moguls werden in de 16de eeuw harems uitgebouwd die inclusief personeel en eunuchen vaak duizenden inwoners telden. In Siam kreeg Mongkut (1804 1868) die tot zijn 46ste als monnik leefde bij zijn kroning een harem van driehonderd vrouwen in de schoot geworpen.

Ook in de Afrikaanse koninkrijken vinden we de harem terug. In Soedan bezat Mahdi Mohammed Ahmed voor zijn val in 1898 een enorme harem van concubines uit alle windstreken, die hem aanbaden als een messias. In het christelijke Ethiopië bezat de koning honderde vrouwen en het concubinaat was wijd verbreid. Ook dieper in Afrika vinden we haremhouders. De overigens impotente 'Fon' van Bikon in Kameroen bezat in de eerste helft van de twintigste eeuw een honderdtal vrouwen . Het aantal vrouwen van de koning van de Asjanti mocht de 3.333 niet overschrijden . Uit recenter tijden herinneren we ons Idi Amin Dada uit Oeganda en Bocassa uit de Centraal Afrikaanse Republiek, evenals Mobutu in Zaïre.

In de Nieuwe Wereld die tot 1492 van de Oude geïsoleerd was ontwikkelt zich hetzelfde patroon. Bij de Inca's werd van vooraanstaande burgers verwacht dat ze vijftig vrouwen hadden om het aantal burgers in het rijk te vergroten . De harem van de Inca zelf werd samengesteld door een selectie uit de mooiste meisjes van het rijk, zoals bij Kublai Khan. Bij de Azteken waren harems vooral bedoeld om nakomelingen te scheppen.

In het voorchristelijke westen tenslotte was polygamie eveneens een wijdverbreide gewoonte. De eerste christenen zelf erfden de polygamie van de joden die ze pas in de 11e eeuw verboden (Gershom ben Judah). Paulus verbiedt ze slechts bij bisschoppen . Dat neemt niet weg dat sekteleiders niet ongevoelig waren voor de charmes van vurige aanbidsters. Heel wat priesters en bisschoppen - zoals Paul van Samosata, bisschop van Palmyra - maakten misbruik van de celibataire vrouwen die ze in hun woning onder hun hoede namen. In de 5de eeuw had de christelijke keizer Valentianus vele vrouwen, maar Justinianus voert in de 6de eeuw een verbod op polygamie in. Dat belette vele feodale heren niet om er naast hun officiële huwelijkspartner ook concubines op na te houden bij wie ze bastaarden verwekten. We vermelden Chlotar I, Charibert I, Pepijn I, Karel de Grote, Graaf Roger op Sicilië, de kruisvaarder Frederik II, keizer van het Heilige Roomse Rijk vanaf 1220 Philips de Goede, Karel de Stoute, Karel VII (Agnes Sorel) Frans I en zijn 'petite bande' bestaande uit bereidwillige adellijke dochters (evenals Agnes Sorel), Rodrigo Borgia (geselecteerd door zijn zonen) en Lodewijk XV. In sommige gevallen werden de nevenrelaties door een huwelijk bezegeld. Gregorius II bepaalt in 726 dat iemand een tweede vrouw mag nemen als de eerste haar echtelijke plichten niet kan vervullen. Van deze bepaling werd gebruikt gemaakt door koning Sigismund Augustus van Polen en nog in 1521 geeft de paus toestemming aan Hendrik de IV van Castilië om een tweede huwelijk aan te gaan vanwege de onvruchtbaarheid van Dona Blanca . Heel wat middeleeuwse theologen stonden positief tegenover polygamie, vooral in het door de islam beïnvloede Spanje . Vele kruisvaarders veroverden een tweede vrouw, die ze soms mee naar huis mee brachten, zoals Graaf Gleichen van Thüringen deed. In de 16de eeuw mochten de Portugezen in Goa die er net zoals de Hollandse kolonisten vaak harems met slavinnen op na hielden één vrouw huwen in Goa en één in Portugal. Vele trappers hadden een Indiaanse vrouw in de dorpen die ze regelmatig bezochten. Ook de clerus zelf liet zich niet onbetuigd. In de 11de eeuw leefde de bisschop van Fiesole openlijk temidden van een hele zwerm concubines en kinderen . Hetzelfde geldt voor bisschop Hendrik van Luik in 13de eeuw . Vooral protestanten waren geneigd hun aanval op het celibaat te versterken met polygame argumenten tegen de monogamie. De sporadisch voorkomende polygamie komt tot een hoogtepunt als Jan van Leyden in 1534 Münster tot 'Nieuw Jeruzalem' uitroept en er de polygamie installeert. Deze was niet gereserveerd voor hem alleen - al liet hij zich vereren als de messias en omgaf hij zich met een harem van rijkelijk uitgedoste mooie jonge vrouwen die regelmatig sensuele vertoningen opvoerden . Het feest werd echter elf maanden later in bloed gesmoord en een katholieke bisschop ging celibatair zetelen op de troon van de polygame messias.

Voortaan moesten de wederdopers zich beperken tot heimelijke polygamie. Jan Willemsen, die in Westfalen een nieuwe polygame gemeenschap had gesticht, eindigde op de brandstapel in 1580. . Een en ander was verantwoordelijk voor een verstrakking van de houding van de katholieke kerk. In 1531,wilde Hendrik de VIII een bigame relatie aangaan, wat hem door Rome werd geweigerd. Karel V zorgde er in 1532 voor dat bigamie tot de doodzonden behoorde. Pas op het concilie van Trente wordt polygamie officieel verboden . Luther en Melanchton - die in principe polygamie niet vijandig gezind waren - stonden Philip van Hesse in 1539 slechts een bigaam huwelijk toe als het geheim zou blijven. De strakkere houding van de katholieke kerk kon niet beletten dat in 1650 nadat tengevolge van de dertigjarige oorlog de mannelijke bevolking was gedecimeerd - een regionaal concilie in Nürenberg in 1650 bepaalde dat geen jongeren meer in de kloosters mochten, dat priesters mochten trouwen en dat leken gedurende tien jaar een tweede vrouw mochten nemen . Ook bij de protestanten blijft de geest van de polygame wederdopers rondwaren. De afvallige methodist Westley Hall hield er in de 18de eeuw een religieuze commune op en het Nieuwe Jeruzalem van Münster kent in de 19de eeuw een wedergeboorte in Utah, waar Joseph Smith de Mormoonse beweging oprichte. Hij beweerde dat Christus polygaam was. Zelf verzamelde hij 27 vrouwen en anderen zoals B. Young moesten niet voor hem onderdoen. Bij de opname van de staat Utah in de Verenigde Staten moesten de Mormonen in 1890 de polygamie afzweren. Vanaf de zestiger jaren is er een revival (Mormoons fundamentalisme). Vermelden we tenslotte dat onder Hitler ook Bormann in 1944 voorstelde om een campagne voor polygamie te lanceren.

De polygamie werd bij de christenen tenslotte ook bedreven onder meer verdoken vorm. Figuren zoals koning Ethelbald (8ste eeuw) beschouwden vrouwenkloosters als persoonlijke harems . Via het 'ius primae noctis', het recht van de eerste nacht, werd een soort huwelijk van de feodale heer met al zijn lijfeigenen bezegeld. In de Karolingische tijd fungeerde op vele domeinen het 'vrouwenhuis' waarin de vrouwen en dochters van lijfeigenen samenkwamen om er te werken als bordeel. Dergelijke gebruiken overleven bij herenboeren en grootgrondbezitters na het feodale tijdperk. Welbekend is de relatie van de grootgrondbezitter met zijn negerinnen in het zuiden van de Verenigde Staten en in Midden en Zuid Amerika. Ook de burgerij liet zich niet onbetuigd: de 'harems' van Pietro Aretino en Byron in Venetië, die van Shelley met Mary Wollstonecraft en de dochter van W. Godwin, de dubbelrelatie van Claude Monet, die van Auguste Rodin met Camille Claudel en Rose Beuret (en talloze modellen), de driehoeksrelatie van Carl Gustav Jung met Emma Jung en Toni Wolff, die van Sigmund Freud met zijn schoonzus Minna (al dan niet geconsumeerd) zijn slechts een greep uit de duizenden polygame harems. Aanvankelijk waren ook de veelal ongetrouwde en inwonende meiden in trek, zoals bij Karl Marx. Een bijzonder geval is Howard Hughes die kandidaat filmsterren in luxeappartementen verzamelde als vogeltjes in een kooi. Tenslotte zijn de talrijke scheidingen waarin alimentatie verschuldigd is, te beschouwen als een veelvoorkomende vorm van westerse polygamie.

De polygamie in het Westen bleef dus lange tijd een praktijk die schuilging achter een monogame façade. Seiler schat dat er 25.000 à 35.000 polygyne huwelijken zijn in de Verenigde Staten en Cuber en Harroff vermelden vele geheime polygyne huwelijken bij succesvolle Amerikanen . Openlijke polygamie zonder religieuze legitimatie, op zuiver seksuele gronden (Ron Hubbard), is populair geworden vanaf de vijftiger jaren. We verwijzen naar vele sterren uit de wereld van de film en de muziek die de vroegere paternostermonogamie hebben geruild voor de harem. Rijke westerlingen bouwen zich vaak een harem uit in de derde wereld.


KRONOS.

De polygame praktijk kent dus zijn hoogste bloei in de feodale wereld van adel, koningen en keizers. Heel opvallend is hoe de haremhouders zich alle moeite moeten getroosten om hun verzameling vrouwen tegen indringers te beschermen met de hulp van een leger gecastreerde bewakers, de eunuchen. We vinden ze in de harems van Assyriërs, Perzen, Chinezen, Mongolen, Moslims, Ottomanen, Moguls, in Afrika en bij de Inca. De Inca en de Indiërs gebruikten ook oude mannen. Het aantal eunuchen benadert vaak het aantal bewaakte vrouwen.

Hun aanwezigheid doet de vraag rijzen naar de reactie van uitgesloten mannelijke concurrenten op het monopoliseren van de vrouwen door een haremhouder. In zijn oervaderverhaal gaat Freud er zonder meer van uit dat de zonen zich buiten spel laten zetten door hun vader. Ook Morris speelt met de gedachte dat 'het volwassen mannetje al gauw de jonge mannetjes zou wegjagen en zou paren met de jonge vrouwtjes' indien geen andere mechanismen deze polygame incest zouden verhinderen' . Freud en Morris lijken daarbij zonder meer aan te nemen dat de menselijke vader sterker is dan zijn zonen. Wie beweert dat ook de menselijke vader een harem kan uitbouwen ten koste van zijn zonen, zal er rekening mee moeten houden dat het bij de mensen heel lang duurt vooraleer een mannetje volwassen wordt. Dat houdt in dat de vader reeds over het hoogtepunt van zijn fysieke macht heen is als hij geconfronteerd wordt met opgroeiende zonen die hem zijn vrouwtjes afhandig zouden willen maken: het zou menig ouder wordende vader erg zwaar vallen om een zoon op afstand te houden, die in de kracht van zijn jaren is! Overigens zijn niet alleen de zonen een probleem, maar in de eerste plaats de volwassen concurrenten. Bij de gorilla, waarop Darwin, Atkinson en Freud zich hebben beroepen, is de 'haremhouder' wel degelijk de sterkste. Recentere onderzoekingen tonen aan dat hij desalniettemin geen monopolie over de wijfjes kan handhaven, net zomin overigens als andere primaten. Haremhouders kunnen hun positie overigens slechts voor korte tijd handhaven: slechts voor korte tijd een monopoliepositie innemen: er is een voortdurende aflossing van de wacht. Bovendien moeten wilde kalkoenen en bavianen vaak bondgenootschappen sluiten om andere mannetjes aan de kant te kunnen zetten. Waarom zou het er anders aan zijn toegegaan bij onze voorouders? McLennan wijst er terecht op dat een man zelfs niet één enkel vrouwtje zou kunnen monopoliseren: 'Hoe moedig en hoe sterk hij ook moge wezen, hij zou nauwelijks in staat zijn zijn onafhankelijkheid te bewaren tegenover de talrijke concurrenten'. Ook Shepher meent dat 'mannetjes elkaars polygyne neigingen onderdrukken tenzij het krachtsevenwicht radicaal wordt verbroken' . Des te meer moet het ons opvallen dat Atkinson en Freud alleen een verbond van broeders in staat achten om op te tornen tegen de machtige oervader...

Hoeveel realistischer zijn de verhoudingen ingeschat bij de Griekse oervader Ouranos, al staat er ditmaal geen vrouw op het spel, maar wel een troon! Uit angst dat zijn zonen hem zouden verstoten, zal Ouranos hen verbannen naar de onderwereld. De Titanen zijn de vrucht van zijn vrijage met Gaia. De jongste zoon Kronos zal zijn vader op zijn eentje met de sikkel van het lid beroven. Dat de zoon de vader castreert doet er ons aan twijfelen of het wel degelijk een troon was die op het spel stond. Hoe dan ook, om te voorkomen dat zijn zonen op hun beurt ook hem zouden ontmannen, besloot Kronos ze vlak na de geboorte op te eten.

Deze Griekse mythe was de inspiratiebron van Freuds oervaderverhaal. Ze onderging echter een dubbele metamorfose: pasgeboren zonen worden jonge mannen en kannibalisme wordt castratie. Deze metamorfose maakt Freuds verhaal ongeloofwaardig. Een andere Griekse mythe - die van Oedipus - laat er geen twijfel over bestaan hoe Oedipus, in de kracht van zijn jaren, er geen moeite mee heeft om op zijn eentje de afgetakelde Laios van kant te maken. In de Griekse mythe wachten de vaders dan ook de volwassenwording van hun zonen niet af: hun macht is immers het grootst als die van de zonen het kleinst is. Laios probeert zich van de pasgeboren Oedipus te ontdoen door hem als aas voor de gieren uit te zetten. Kronos was moediger en at zijn pasgeboren zonen eigentandig op. Alleen als Kronos is Freuds oervader denkbaar. Om alleenheerser te kunnen zijn over zijn (moeder, zussen en) dochters moet hij zijn zonen doden en opeten. Dat hij alleen concurrentie zou ondervinden van zijn kinderen (zijn zonen), en niet van volwassenen (zijn broers), zou hij te danken hebben aan zijn vader, die immers al zijn broers had opgegeten. Wij zijn de mening toegedaan dat Freuds constructie van een oervader die zijn volwassen zonen castreert het product is van een verdringing*. Het verhaal van een oervader die zijn zonen castreert, verhult het schrikbeeld van de voltooide, almachtige oervader die kannibaal is van zijn pasgeboren zonen.

Deze verdringing verraadt zich in twee merkwaardige details van Freuds verhaal. In de eerste plaats vervangt Freud het kannibalisme van de vader door dat van de zonen, die na de vadermoord gezamenlijk hun vader opeten. In de straf die de zonen opleggen verraadt zich de aard van de misdaad die de vader bedreef: kannibalisme! Indien de vader de zonen slechts castreerde zouden we volgens het principe van 'oog om oog, tand om tand' mogen verwachten dat de opstandige broederhorde zich eveneens tot deze ingreep zou beperken. In de tweede plaats castreert Kronos in de Griekse mythe zijn vader op zijn eentje, terwijl er in Freuds verhaal een hele schare broeders nodig is om een ouder wordende vader te vermoorden. Net zoals het broederlijke kannibalisme onthult de broederlijke samenwerking haar waarheid bij de omkering ervan. Wil de vader zijn zonen de toegang tot zijn harem kunnen ontzeggen, dan zal hij zich zoals zijn reële tegenhangers in de historische harems moeten omgeven met een leger eunuchen. En het zijn deze eunuchen die hij zal moeten castreren om te beletten dat ook zij hem van oervaderlijke horens voorzien. De broederhorde is dus de omkering van het eunuchenleger van de haremhouder.


VROUWENROOF.

Er schuilt echter een kiem van waarheid in het verhaal van de vader die zijn concurrerende zonen opeet (of verjaagt). De kern is dat polygamie een overvloed aan vrouwtjes veronderstelt. Als elk mannetje polygaam is, en elk mannetje wil in tegenstelling tot zeeolifanten die zich tijdelijk laten verdrijven door de sterkste stier aan zijn trekken komen, dan moeten er veel meer geslachtsrijpe vrouwtjes dan mannetjes zijn. Vele auteurs wijzen dan ook op het bestaan van een overschot aan vrouwen bij polygame volkeren. Bachofen verwijst naar de 18de eeuwse reizigers Bruce en Niebuhr evenals naar de antieke auteurs Pausanias en Strabo om zijn overtuiging te staven dat in het Nabije Oosten en Egypte het aantal vrouwen aanmerkelijk hoger is dan het aantal mannen (vier à twee tegen één!). De meeste auteurs zien dat overschot ontstaan door een overschot aan vrouwelijke geboorten. Sedert Darwin wees op de grotendeels gelijke verhouding tussen mannelijke en vrouwelijk geboorten en Fisher in 1930 het 'Fisher principe' beschreef, dat verantwoordelijk is voor een in principe gelijke verhouding tussen de geslachten bij alle diersoorten, zoekt men naar andere oorzaken. Reeds Darwin wees op hogere sterfte bij mannetjes tengevolge van moeilijker geboorte en van grotere blootstelling aan gevaar (roofdieren en onderlinge vechtpartijen). Anderen zoals Lowie wijten de grotere sterfte bij mannen aan de gevaren van jacht (zoals bij Eskimo's) . Deze laatste auteur wijst er terecht op dat het vrouwenoverschot dat daarvan het gevolg is zelfs niet volstaat om polygamie in te voeren op de beperkte schaal van bigamie*.

Daar staat tegenover dat er bij vele polygame diersoorten, inzonderheid bij de primaten, aanzienlijke overschotten aan geslachtsrijpe vrouwtjes aangetroffen worden. Dat verschil ontstaat noch door een overschot aan vrouwelijke geboorten, noch als gevolg van een grotere sterfte bij mannetjes. De werkelijkheid is dat de leeftijd waarop mannetjes geslachtsrijp worden vaak dubbel zo hoog is als bij vrouwtjes. Hoewel er dan evenveel mannetjes als vrouwtjes zijn, zijn er veel meer vruchtbare vrouwtjes dan geslachtsrijpe mannetjes. Stelt u zich maar eens voor dat bij de mens de vrouwtjes geslachtsrijp zouden worden op twaalf jaar, de mannetjes op vierentwintig, en dat daarenboven de gemiddelde levensduur zesendertig jaar zou bedragen! Dan zouden er voor elk mannetje twee vrouwtjes zijn ofschoon het totaal aantal mannen gelijk zou zijn aan het totaal aantal vrouwen. Pas bij een dergelijke overvloed aan vrouwtjes kunnen mannetjes seksuele rechten laten gelden op meerdere wijfjes. Dit betekent nog niet dat elk mannetje evenveel vrouwtjes in zijn harem kan opnemen: sterkere (dominante) mannetjes kunnen meer wijfjes onder hun hoede nemen dan hen volgens een eerlijke verdeelsleutel zou toekomen. Tegenover een aantal mannen dat meerdere vrouwen ter beschikking heeft, staat dan een aantal jongere en zwakkere mannen dat het zonder vrouwen moet stellen of met terloopse vluggertjes wanneer ze zich aan het waakzame oog van de sterken kunnen onttrekken.

Auteurs die zich in hun pleidooi voor menselijke polygamie op primaten beroepen vergeten dat er bij de mens evenveel geslachtsrijpe mannen zijn als dito vrouwen omdat het tijdstip waarop de puberteit intreedt bij beide geslachten bijna gelijk is geworden, zeker als men rekening houdt met een aantal onvruchtbare cycli bij geslachtsrijpe vrouwtjes. In dit licht moeten we vraagtekens plaatsen bij de opvatting van Hrdy (1981) en anderen dat de mens grote seksuele dimorfie vertoont, wat eigen zou zijn aan polygyne soorten. De seksuele dimorfie is groter bij onze voorouders. Qua gestalte bedraagt ze bij chimpansees en gorilla's 25% of meer, terwijl bij de mens de mannen slechts 5à 12% groter zijn dan vrouwen. Maar vooral vergeten ze dat de vruchtbare levensduur van de man veel langer duurt dan die van de vrouw (menopauze). Er is dus veeleer een tekort aan vruchtbare vrouwen. Willen polygame mannen ondanks deze ongunstige verhoudingen toch aan hun trekken komen, dan zullen ze een overvloed aan vrouwen moeten scheppen.

Zo'n overschot kan op vele manieren geschapen worden. Bij vele polygame stammen wordt het overschot geschapen door het opdrijven van de huwbare leeftijd van mannetjes of door moord op pasgeboren jongetjes. Ofschoon beide methoden op stamniveau sporadisch voorkomen bewandelden de echte haremhouders noch het pad van Kronos, noch dat van Freuds oervader, maar dat van de oorlog. De vrouwen uit de historische harems (inclusief die van de christelijke kruisridders) zijn door militairen (koningen of gewapende ronselaars) veroverd op vijanden. Dat is de waarheid aan de wijdverbreide theorie van de vrouwenroof ('roof der Sabijnse maagden') die door McLennan (1865) in de antropologische literatuur werd geïntroduceerd en werd overgenomen door Lubbock, Spencer en Wundt (1916) Deze laatste wijst erop hoezeer de polygynie eigen is 'aan het barbaarse tijdperk van de volkerenoorlogen'. Hij onderscheidt dee vrouwenroof echter nog van de 'vreedzame vrouwenroof' die in de oertijden de oervorm van het huwelijk was en beschrijft hoe de gewoonte ook in vredestijd door de 'rijken' werd overgenomen. De term 'vrouwenroof' verzwijgt de voorafgaande mannenmoord die de verhouding tussen de geslachten wijzigt. Door mannen in een andere groep te doden, kan men hun vrouwen binnenhalen in de eigen groep. Om ze tegen concurrentie van binnenuit te beveiligen volstaat het een paar overwonnenen te castreren en als eunuch in dienst te nemen. Niet zozeer de moord op pasgeboren zoontjes of het optrekken van de huwbare leeftijd, maar de 'broedermoord' op vijanden levert een overschot aan vrouwen op, dat men door 'broedercastratie' kan beschermen tegen andere broeders.

Merken we op dat er bij elke oorlog uiteraard mannen sneuvelen in beide kampen en dat daardoor een bijkomend vrouwenoverschot ontstaat. 24 procent van Yanonamo-mannen sneuvelen in de oorlog en strijden onderling om vrouwen . Vooral in oorlogen tussen 'monogame' volkeren schept dat een probleem. In het Münster van Jan van Leyden bestond er een verhouding van vier à vijf vrouwen voor één man. Dit overschot ontstond doordat vele vrouwen van verdreven katholieken in de stad achterbleven én doordat veel vrouwen die hun mannen in de godsdienstoorlogen verloren, hadden naar de stad toestroomden. Vermits alle mannen polygaam mochten zijn, bleef de vraag naar vrouwen echter groot: veel meisjes huwden reeds voor de puberteit . Ook in het Mormoonse Utah ontstond het vrouwenoverschot door toestromen van vrouwelijke bekeerlingen. Na de dertigjarige oorlog pleit het concilie van Nürenberg in 1650 voor tijdelijke polygamie om het vrouwenoverschot op te vangen en aldus de bevolking op peil te brengen. Na de Eerste Wereldoorlog pleit Anquetil voor polygamie om aan het vrouwenoverschot te verhelpen. En de bovenvermelde campagne voor polygamie door Bormann was geïnspireerd door het vrouwenoverschot van drie à vier miljoen vrouwen als gevolg van Hitlers oorlogen.

Wie andere mannen kan doden kan ook hun rijkdommen roven en hun volk plunderen. Hij krijgt daarmee de middelen om een harem te onderhouden. Weldra ontstaan er subtieler manieren om dezelfde resultaten te verkrijgen. geruggensteund door militairen die het eigendom beschermen, volstaat het rijkdommen te verzamelen om vreemde vrouwen te kopen. Vrouwenroof wordt vrouwenkoop. De beroofde mannen blijven hier weliswaar in leven, maar ze zijn als armen economisch gecastreerd doordat ze niet over de financiële middelen te beschikken om tegen de rijken op te bieden.

De conclusie uit het bovenstaande is dat de oervaderlijke castratie alleen maar de mythische versie is van een historische werkelijkheid: de legerscharen die elkaar uitmoorden en hun opvolgers, de rijken die de armen met geld van hun vrouwen beroven!


FEITELIJKE MONOGAMIE (1).

Menselijke polygamie is dus van een heel andere aard dan die van onze broeders, de primaten. De gelijkenis is alleen oppervlakkig. Ze kan in geen geval aanleiding zijn voor fundering van menselijke polygamie in een erfgoed dat we gemeen zouden hebben met primaten of zoogdieren. Haremvorming bij de mens is afhankelijk van de mate waarin politieke of economische ongelijkheid kan gerealiseerd worden. Ze komt dan ook pas goed tot ontwikkeling in het voetspoor van militaire macht in de bovenste lagen van de bevolking.

Moord op vijandige mannen en roof van hun vrouwen zijn de oudste methoden voor haremvorming. De historische voorwaarden voor dergelijke rooftochten waren niet altijd aanwezig en evolueren ongunstig. Verovering van vreemde territoria is militair technisch in toenemende mate onmogelijk en overigens tengevolge van de technologische revoluties in steeds minder gevallen lonend. Naarmate militaire macht plaats ruimt voor economische macht wordt roof vervangen door koop van vrouwen met bijbehorende economische castratie* van mannen. Ook de economische castratie - mannen beroven van de middelen om een vrouw te kopen en/of te onderhouden - is gedoemd om te verdwijnen. De stelselmatige verhoging van de productiviteit sedert de industriële revolutie zorgt er op lange termijn voor dat de armoede in voldoende mate afneemt om de verkoop van seksuele gunsten steeds onaantrekkelijker te maken, zodat omgekeerd het vermogen toeneemt om te overleven zonder zich te moeten verkopen aan een haremhouder. We komen hier uitvoerig op terug in het hoofdstuk over ascese. Bovendien heeft economische castratie het nadeel dat ze de kwantitatieve relatie tussen mannen en vrouwen niet beïnvloedt. De economisch gecastreerden worden daardoor tot een permanente bedreiging, niet zozeer van de harems, dan wel van de economische privileges waarop de uitbouw ervan is gebaseerd. We komen daarop terug in het hoofdstuk over het oercommunisme, waarin we de historische tegenhanger van de mythische broederhorde zullen beschrijven.

Deze factoren verklaren waarom haremvorming haar hoogbloei kende in het pre-industriële feodale tijdperk en laten toe te voorspellen dat ze op lange termijn ten dode is opgeschreven. Dat neemt niet weg dat de speelruimte voor openlijke of verdoken haremvorming op korte termijn nog zeer groot is: de voorlopig alleen maar toenemende verschillen tussen rijk en arm maken van de wereld de eerste honderd jaar een uitgebreid jachtgebied voor potentiële haremhouders, al zullen de nieuwe harems nooit meer de legendarische proporties kunnen aannemen van weleer.

Intussen kunnen degenen die zich geen harem kunnen veroorloven zich troosten met de gedachte dat de macht van haremhouders slechts relatief is. De uitgeslotenen zijn erop uit hem te breken en slagen daar ook in. Alleen al het feit dat de machtige haremhouders er niet alleen vrouwen op na houden, maar ook eunuchen, wijst erop dat ze zich constant bedreigd voelen door concurrenten die de bloempjes uit hun hofje willen plukken. De eunuchen aan de poorten van de harem of de goudstukken in de beurs zijn alleen maar de substituten van de talloze horens die anders het hoofd van de haremhouder zouden sieren.

Het besluit is dan ook onontkoombaar. Dat er bij de mens evenveel geslachtsrijpe vrouwtjes als dito mannetjes zijn moet - bij afwezigheid van politieke en economische ongelijkheid en in de veronderstelling dat mannen exclusieve relaties willen - leiden tot feitelijke monogamie, ook indien alle mannetjes polygame neigingen zouden hebben. De geringe en slechts fysieke machtsverschillen tussen mannen zouden alleen uitzonderlijk sterke enkelingen toelaten uitzonderlijk zwakke mannen hun vrouwtje afhandig te maken. Polygamie op zeer beperkte bigame schaal zou dus hoogstens een verwaarloosbare anomalie kunnen zijn, maar is nooit de regel.

Deze conclusie maakt er ons attent op dat het voor een juiste benadering van de problematiek van de polygamie (of van liefde in algemeen) van groot belang is onderscheid te maken tussen gewenste en feitelijke huwelijksvorm. Zelfs indien alle huwelijken monogaam zouden zijn, kan men daaruit niet besluiten dat mensen zich monogamie wensen. Omgekeerd moeten we de mogelijkheid overwegen dat een wijdverbreide polygame praktijk niet noodzakelijk op polygame wensen wijst.

© Stefan Beyst

 fndeel fbvolg    twitter
 
ontdek
mijn nieuwe e-boek:

zelfomslag


het zelfbeeld
tussen spiegel en dagboek