PERVERSIE EN ASCESE
Nadat we in het vorige hoofdstuk de brandstof ontdekten waaraan het
perverse vuur zich voedt, rest ons nog in dit hoofdstuk te aanschouwen
hoe dit vuur zichzelf verteert: hoe de perverse trend zich in ascese
voltooit. Deze laatste inhoudelijke analyse van de seksuele liefde
levert ons meteen ook een volgende sociale patroon op waarin de seksuele
liefde wordt beleefd: dat van het celibaat als algehele relatieloosheid.
De perverse trend houdt in dat steeds meer onderdelen uit de volledige
liefde geschrapt worden. In die zin is perversie de positieve
omschrijving van wat negatief begrepen kan worden als ascese. Terwijl de
perverse trend zich terugtrekt in steeds kleinere onderdelen van de
liefde, ontkent de ascese er steeds meer onderdelen van. Deze dubbele
beweging mondt uit in de volledige ontkenning van de seksualiteit: de
voltooide perversie als voltooide ascese .
Het is niet overbodig om erop te wijzen dat er een verschil is tussen
frigiditeit en ascese. Ascese is een bewuste keuze om niet seksueel
actief te zijn. Frigiditeit (of impotentie) daarentegen veinst de wil
tot seksuele omgang die in werkelijkheid geweigerd wordt en is dus
verdrongen ascese. Tegen deze achtergrond kan men zich vragen stellen
bij de uitspraak van figuren als S. Cline die erop wijst dat
'vrouwelijke frigiditeit gezien kan worden als een vorm van weerstand
tegen mannelijke overheersing' .
CELIBAAT
Sociaal gezien beantwoordt aan ascese het celibaat. Zoals er
gedeeltelijke of volledige ascese is, kan er ook gedeeltelijk of
volledig celibaat bestaan. En vermits ascese en perversie elkaars
negatief zijn, kan gedeeltelijk celibaat gepaard gaan met (polygame,
monogame of promiscue) liefdesrelaties. De mooie vrouw, die er zich toe
beperkt vele mannen rond zich te scharen, is polyandrisch op vlak van
verleiding, maar celibatair op vlak van vrijen, voortplanting en
samenwerking. De moeder, die aan verleiden en vrijen verzaakt, is
monogaam op vlak van voortplanting en samenwerking, maar celibatair op
vlak van verleiden en vrijen. De promsicue man of vrouw die zich
beperken tot verleiden en vrijen, zijn op celibatair op vlak van
voortplanting en samenwerking. Het omgekeerd geldt voor het 'celibataire
huwelijk' waarin de partners aan verleiden en vrijen willen verzaken,
maar zich toch houden aan het gebod om zich te vermenigvuldigen.
Naast partiële ascese op inhoudelijk vlak is er selectieve ascese op
sociaal vlak . De vrouw die koud is bij haar man, maar vurig bij haar
minnaar is celibatair bij haar man, maar monogaam bij haar minnaar.
MAATSCHAPPIJ EN CELIBAAT (1): EREMIETEN EN
KLOOSTERS
Er zijn
eunuchen, die zo geboren zijn uit de moederschoot;
en er zijn eunuchen die door de mensen
zo gemaakt zijn;
en er zijn eunuchen die zichzelf zo
gemaakt hebben om het rijk
der hemelen.
Wie het vatten kan, hij vatte het'.
Matheus 19, 12.
In het vorige hoofdstuk beschreven we hoe maatschappelijke coöperatie de
samenwerking uit de liefdesrelatie losweekt, zodat die gereduceerd wordt
tot seksualiteit (verleiden, vrijen, voortplanten). We beschreven ook de
poging om de scheiding ongedaan te maken door reseksualiseren van de
maatschappelijke relaties met producenten en consumenten, met
medewerkers en ondergeschikten, met producten en tenslotte met werk. In
dit hoofdstuk zullen we ons concentreren op een geheel tegengestelde
reactie: de ascese.
Naarmate de ontwikkeling van het maatschappelijke apparaat zijn
voltooiing nadert, wordt het immers steeds gemakkelijker om te verzaken
aan alle aspecten van de liefde, zowel de seksuele als de economische.
Door gedeseksualiseerde maatschappelijke arbeid te leveren kan men
immers overleven zonder zich te moeten verliezen in alles wat ruikt naar
geslachtelijkheid, kinderen en huishoudelijke sleur. In het pre
maatschappelijke stadium draait alles op geslachtelijke arbeidsdeling,
zodat volledige ascese zoveel betekent als zelfmoord: men verzaakt niet
alleen aan de geslachtelijke medewerker, maar ook aan de kinderen, die
men zal nodig hebben om in zijn oude dag verzorgd te worden . Naarmate
de maatschappelijke coöperatie zich ontwikkelt wordt de seksuele steeds
overbodiger. Maatschappelijke arbeid is zowel productiever als
veelzijdiger, zodat men met minder werk méér kan krijgen. Zo kan de geslachtelijke
arbeidsdeling op termijn verdwijnen. In het kielzog daarvan zal ook de
liefde zelf, die tenslotte de geslachtelijke arbeidsdeling ondersteunde,
ophouden te bestaan...
Deze mogelijkheid om te overleven zonder liefde kan een
heerlijk vooruitzicht zijn voor degenen die zich willen loswerken uit de
wurggreep, waarin de geamputeerde en verminkte onderdelen van de liefde
hen gevangen houden: verwijzen we naar Plotinus die vanuit zijn stinkend
lichaam in de Enneaden opging, naar Origines, die zich met het mes van
zijn lid beroofde, naar Augustinus die zich vol afschuw van zijn
vroegere zondige leven afkeerde om zich aan de opbouw van de Civitas Dei
te kunnen wijden of tenslotte naar Elisabeth I die bij haar vader
Hendrik VIII het klappen van de seksuele zweep leerde kennen.
De ontwikkeling van de maatschappelijke coöperatie schept niet alleen de
mogelijkheid, maar ook de noodzaak om aan geslachtelijke arbeidsdeling
te verzaken. Dat niemand nog werkt uit liefde, maar allen uit
eigenbelang en dat bijgevolg de best geplaatsten erin slagen anderen te
laten werken voor hun belang, maakt van de maatschappelijke coöperatie
een instrument om anderen uit te buiten. In deze termietenheuvel zijn
heel wat mensen niet meer in staat om het geld te verdienen, dat hen tot
aantrekkelijke huwelijkspartner zal maken. Ofwel verzaken ze dan aan
huwelijk en ouderschap en moeten ze zich tevreden stellen met hier en
daar een standje, ofwel vallen de gezinnen die ze willens nillens toch
stichtten uiteen. Ze laten dan hun partner en hun kinderen achter zonder
bestaansmiddelen. Binnen het raam van de geslachtelijke arbeidsdeling
konden die zich nog nuttig maken in ruil voor het geld dat hun mannen
verdienden, maar als dat niet volstaat kunnen ze nergens meer heen. In
de natuur valt al lang niets meer te rapen - alleen vuilnisbelten kunnen
nog volstaan - en zélf maatschappelijk gaan werken kunnen ze ook niet:
juist omdat er geen plaatsen genoeg waren, moesten hun mannen zich
verkopen voor een hongerloon. Dat leidt tot de huidige apocalyptische
hallucinatie van moeders, die op het platteland of in de krottenwijken
en achterbuurten met kinderen blijven zitten, die ze noodgedwongen
moeten verwaarlozen, terwijl de mannen druk doende zijn met in de steden
wat geld bijeen te schrapen om hun vege lijf in stand te houden.
Wie ongehuwd, gescheiden of als weduwnaar of weduwe achterbleef,
het verstoten of weggelopen kind, de bejaarde en zieke kunnen dus
nergens terecht: noch in de natuur, noch in een paar, noch in de
maatschappij. Ze zijn ten dode opgeschreven. Diefstal en hoererij zijn
normaal gesproken de enige manier waarop ze kunnen overleven, afgezien
dan van bedelen. Om dat mindere kwaad te begunstigen probeert men van
oudsher hun hoogste nood te lenigen door het geven van aalmoezen. Dit
werd aangemoedigd door het boeddhisme, joden (tsedeka), christenen
(caritas) en door de islam (zakat) .
De uitgestotenen waren wel dankbaar dat ze een aalmoes kregen, maar
sterker was hun wrok tegen de mechanismen die verantwoordelijk waren
voor hun lot: dat men niet kan overleven zonder deel uit te maken van
een paar, een harem of van de maatschappij. Hun afkeer voor het paar en
voor de (verkrachtende) seksualiteit die het bindt werd alleen maar
gevoed doordat zijzelf of hun soortgenoten door geld gedwongen konden
worden tot prostitutie. Hun afkeer voor de maatschappij werd nog
versterkt doordat zijzelf slechts met mondjesmaat kregen waar anderen in
zwolgen, zonder dat die anderen ook maar de behoefte voelden hun rijkdom
te delen, tenzij dan met hun minnaressen. Ook de (monogaam of polygaam)
gehuwden zelf hadden alle reden om zich tegen de in vorige hoofdstukken
beschreven relaties te verzetten. In die zin is de ascetische golf een
reactie zowel van de uitgestotenen als van de interne slachtoffers van
de seksueel-economsiche architectuur, een afwijzing niet alleen van de
de alomtegenwoordige economische dwanghuwelijken, maar ook van de
expansie van harems en bordelen. De reeds van oudsher optredende
geslachtsziekten, maar vooral de syfilis die wereldwijd toesloeg, voegde
bij de afkeer ook nog de angst.
Deze wrok - contemptus mundi - was er verantwoordelijk voor dat ze zich nu
zélf keerden tegen het paar en tegen de maatschappij die eerst hén
hadden uitgestoten of verkracht. In plaats van zich als hongerige honden
in de steden te verzamelen, om er de kruimels van goedgedekte tafelen op
te schrokken, trokken steeds meer uitgestotenen zich vol afschuw terug
in bergen of woestijnen, ver van de wereld die hen had uitgestoten. En
de velen die wél een plaats veroverden in de gehate wereld, maar die met
de uitgestotenen de afkeer deelden voor wat ze daar in bed (en kraambed)
of op het werk moesten ondergaan of aandoen, vervoegden hun gezelschap:
van koningszonen zoals Boeddha tot hoeren zoals Maria Egyptica (+ 422),
die zich zoals talloze van haar soortgenoten als kluizenares in de
woestijn terugtrok. We vinden ze in India reeds ten tijde van Rig-veda,
in Griekenland vanaf de 8e eeuw (o.a. bakiden, orfisten, cynici en
stoicijnen), zelfs bij de talmoedische joden. De beweging nam vaak
epidemische proporties aan: in de 4e eeuw waren er alleen reeds in de
Egyptische woestijn 24.000, die zich ophielden in graven, holen, bomen
(dendrieten), ja zelfs op zuilen (stylieten). We verwijzen ook naar de
concentraties in de holen van Gurume (een toeristische trekpleister in
het huidige Turkije).
Hun afwijzing van de zondige wereld kroonde hen met het aureool van de
heilige. En dat aureool verplichtte: van heinde en verre kwamen de
gehuwde en werkende of onderdrukkende termieten naar hen toegestroomd.
Zij brachten het karige voedsel mee waarmee de eremieten besloten hadden
rond te komen. Zo konden ze overleven door degenen die hen uitstootten
met schuld te beladen en hen deze schuld te laten aflossen door in hun
onderhoud te voorzien.
Ook de afgeloste schuld hield verplichtingen in, ditmaal van de kant van
de heiligen. Als getuigen
van de zondigheid van de wereld waren ze immers voorbestemd om taken te
vervullen, waar de liefdeloze wereld niet in kon voorzien, vermits deze
slechts uit was op eigenbelang. Ze gingen zich toeleggen op bezigheden
als onderdak verschaffen, onderricht geven, zieken verzorgen,
bankfuncties vervullen enzovoort. Daardoor werden ze weer ingeschakeld in de
maatschappij die ze veroordeelden, zij het dan uit niet eigenbelang,
maar uit 'naastenliefde'.
De ascese op samenwerken werd dus gelicht. De verachting van de wereld
moest zich dan ook gaan toespitsen op de veroordeling van de
seksualiteit. En ook dat werd een probleem, nu hun nieuwe taak hen niet
meer toeliet om zich als individuen van elkaar te isoleren, elk op zijn
eigen zuil. Afgezien van het 'spiritueel' huwelijk bestond de enige
mogelijkheid om samenwerking te realiseren zonder tot paarvorming te
moeten overgaan erin om mannen met mannen te laten samenwerken en
vrouwen met vrouwen. Zo werden de kolonies van eremieten en kluizenaars
omgevormd tot kloostergemeenschappen. Deze zijn aan de basis of buiten
de termietenheuvel de ascetische tegenhangers van bordelen, monogame
huwelijken en exuberante wereldlijke harems in de hogere regionen ervan.
De gemeenschapsliefde die hen bond stond in schril contrast met de
verloederde en geperverteerde vormen van liefde in de zondige wereld.
Getuige daarvan zijn de machtige zangen in boeddhistische, christelijke
en orthodoxe kloosters.
Het klooster als oplossing verschijnt samen met het ontstaan van de
eerste handelssteden. We verwijzen in India naar de kloosterordes
gesticht door de koningszoon Parsva (8ste eeuw a.C.), de Jains (7de eeuw
a.C.), de kloosterbeweging van Boeddha (560-480 a.C.) die zich naar Tibet,
China (alwaar ook taoïstische kloosters tot ontwikkeling kwamen) en
Japan uitbreidde en die van Mahavira (gesticht 477 a.C.). Ook in het
Westen krijgen we gemeenschappen rond figuren als Pythagoras, de Joodse
Essenen en Therapeutae en de eerste christengemeenschappen, die in de
2de eeuw PC vaak tot autocastratie overgingen, net zoals trouwens de
'heilige eunuchen' bij de joden . De marcionieten verboden blijkens hun
veroordeling door Tertullianus het huwelijk: wie tot de sekte wilde
toetreden moest scheiden : In de derde eeuw castreerden de Valesianen
zichzelf en hun gasten in het geloof dat ze god dienden. Reeds in 3de
eeuw PC ontstaan vrouwengemeenschappen in Egypte en Syrië . Om de stroom
van mannelijke en vrouwelijke eremieten te verwerken organiseerde
Pachomius (omstreeks 320 PC) de eerste christelijke kloosters en zijn
werk werd voortgezet door Basilius, Cassianus en Benedictus. Ook de
Manicheërs kenden hun ascetische 'volmaakten'. De katharen zagen vrijen
en zwangerschap als onzoenbare zonden en veroordeelden daarom het
huwelijk. Bij de protestanten vinden we bewegingen zoals de 'Sanctificationist
Sisters' (1879) . Castratie werd ook beoefend door de orthodoxe 18de
eeuwse sekte der Skoptsen (witte duiven), die zichzelf verminkten door
de testikels of zelfs de totale genitalia af te snijden of te verbranden
met een gloeiend ijzer, echter niet vooraleer ze nageslacht hadden
voortgebracht. Bij de vrouwen werden schaamlippen en clitoris, tepels of
borsten verwijderd. Vermelden we ook de Khlysti, al evolueerden die van
ascetische naar orgiastische beweging .
Naast scheiding van de geslachten kozen ook velen voor de riskantere
formule van het kuise samenleven van mannen en vrouwen in een
'celibatair huwelijk' of vaker in een 'economische commune'. Tot dit
type van ascese behoren gemeenschappen zoals die van Pythagoras, vele
vroege gemeenschappen van Christenen. Bij Protestanten krijgen we
ascetische communes zoals die van de Shakers (gesticht 1783) gesticht
door Ann Lee, de communes van Ephrata, Zoar, Amana (gesticht 1843) en
New Jerusalem. Cline vermeldt gemengde seksloze gemeenschappen in Irian,
Java en Indonesie .
MAATSCHAPPIJ EN CELIBAAT (2):
OPENBAAR AMBT EN ONDERGESCHIKTEN
'De ongehuwde man behartigt de belangen van de Heer...;
de gehuwde man houdt zich bezig
met wereldlijke zaken of, hoe zijn vrouw te behagen ,
en zijn belangen zijn verdeeld'
Paulus in Korinthiërs 7:32-33.
Het celibaat heeft echter ook nog een andere, ditmaal pre
maatschappelijke wortel. Op stamniveau schiet geslachtelijke
arbeidsdeling immers tekort in twee gevallen: wanneer één enkele persoon
beschikt over uitzonderlijke vaardigheden die allen ten goede kunnen
komen of wanneer hij opdrachten moet uitvoeren in het belang van allen,
terwijl hij alleen geacht wordt in te staan voor de belangen van de
leden van zijn gezin. Deze tegenstelling tussen privaat en openbaar
belang kan uit de aard van de bezigheid zelf volgen, zoals wanneer het
stamhoofd bij het uitoefenen van rechtspraak in de verleiding komt om
zijn eigen belangen te verdedigen. Ze kan echter ook ontstaan doordat de
producent in kwestie ook nog andere verplichtingen heeft: de genezer zou
aan de overige zorg voor zijn eigen gezin de voorrang kunnen geven boven
het genezen van een buitenstaander. De tegenstelling kan binnen het raam
van geslachtelijke arbeidsdeling alleen opgelost worden, door zo'n
uitzonderlijke enkeling te laten huwen met meerdere vrouwen (bv. één uit
elke clan). Hij wordt dan onderhouden door allen én is aan allen
verplicht. Deze oplossing komt neer op een polygame vermenigvuldiging
van de huwelijken, en daarmee van de reikwijdte van de geslachtelijke
arbeidsdeling. Een andere oplossing is het complete tegendeel daarvan:
het opleggen van een algeheel huwelijksverbod (vaak vermomd als 'mystiek
huwelijk' met symbolische vertegenwoordigers van de stam). Het
huwelijksverbod lost de tegenstelling tussen privaat en openbaar belang
op door het privaat belang uit te schakelen. In vele primitieve stammen
zien we dan ook dat vele tovenaars, priesters of priesteressen
levenslang of tijdens de uitoefening van ambt celibatair zijn . Deze
vorm van ascese is wellicht het eerste middel geweest om specialisering
en daarmee vermaatschappelijking mogelijk te maken, en dat heeft ze
gemeen met de kloosters. Waar voor deze oplossing gekozen wordt, moeten
er regels opgesteld worden om de kandidaten te selecteren: afstaan van
kinderen om openbare functies uit te oefenen, tweelingen enz.
Homoseksuelen zijn vanwege hun fertiele ascese voorbestemd voor
dergelijke taken.
Deze reeds op stamniveau aanwezige oplossing overleeft de ondergang van
de stamstructuur. Vanaf de vorming van steden, staten en rijken wordt
periodisch (Mozes op Sinaï) of levenslang celibaat opgelegd aan
priesters of priesteressen. Dat was het geval bij de Perzen en in
Griekenland (bv. Delfi), in Rome (Vestaalse maagden) en werd bezegeld
door fysieke castratie bij de eunuchenpriesters van Artemis in Efese,
van Cybele in Phrygië, van Astarte in Syrië en van Demeter in Rome. Het
celibaat zonder bijbehorende castratie wordt overgenomen door het
Christendom, aanvankelijk vrijwillig, als voorschrift voor de hogere
clerus sedert het Concilie van Elvira in 306 en voor de gehele clerus
sedert Gregorius de Grote in 590. Het huwelijksverbod moest
herhaaldelijk vernieuwd worden, onder meer tijdens het Concilie van
Trente (1545 1563) en het staat vandaag weer onder sterke druk. In China
is het huwelijk zowel van boeddhistische als taoistische priesters
uitdrukkelijk verboden. Ook in de Nieuwe Wereld vinden we het
priesterlijke celibaat bij Inca's en Azteken.
Uit dit overzicht blijkt dat celibaat of ascese in het algemeen
geenszins een joods-christelijke uitvinding is, maar een wereldwijd
verbreid verschijnsel. Herinneren we eraan dat niet in alle godsdiensten
de priesters celibatair zijn. Vele godsdiensten worden uitgedragen door
gehuwde priesters, waarbij het ambt vaak erfelijk is, zodat we kunnen
spreken van priesterkasten: in Egypte, bij de hindoes (brahmanen), bij
de joden, in de Islam (afstammingslijnen van Mohammed) en bij de
Protestanten.
De tegenstelling tussen privaat en openbaar belang herleeft op het
maatschappelijk niveau ook nog op een ander terrein: wanneer een
gespecialiseerde activiteit zelf weer coöperatief moet uitgevoerd
worden. Een koning kan zijn grondgebied niet alleen veroveren, belasten
en besturen, maar moet daarvoor beroep doen op soldaten en ambtenaren.
Het is er de koning niet om te doen om de rijkdommen, die hij van zijn
onderdanen afperst en van vijanden rooft, met zijn medewerkers te delen.
De tegenstelling lost zich op doordat de koning zich als privaat
eigenaar beschouwt van de gehele buit, en zijn medewerkers als
ondergeschikten. Zij worden voor hun diensten vergoed met een aandeel
dat lager ligt, dan wat hen bij eerlijke verdeling zou toekomen. De
koning kan zijn eigendom dan aan zijn kinderen overlaten. Om deze
oplossing af te dwingen werd ook hier vaak gekozen voor huwelijksverbod
van de ondergeschikten. Huwelijksverbod reduceert het eigenbelang van de
ondergeschikten tot dat van henzelf: bijkomende belangen van
huwelijkspartners en kinderen worden uitgeschakeld. De ondergeschikten
moeten niet ook nog werken voor hun vrouw en hun kinderen: hun leven
wordt geleefd ten dienste van de eigenaar.
Dergelijk huwelijksverbod, bezegeld in castratie, werd opgelegd aan de
eunuchenambtenaren van de Perzische Achaemeniden (559-330 a.C.), door
Romeinen en Byzantijnen, in China onder de Tsjow, Han en T'ang, in
Moslimstaten vanaf 750 inzonderheid bij de Ottomanen, evenals tenslotte
in vele West Afrikaanse Staten (zie o.m. vrouwelijke amazonenlegers). De
Indische keizer Asjoka (3de eeuw a.C.) en Westerse heersers sedert Karel
de Grote gebruikten kloosterlingen en/of de kerk voor deze doeleinden.
Waar het huwelijksverbod niet werd toegepast (zoals in het feodale
Westen) werkten de private belangen van de ondergeschikten
desintegrerend, wat de nodige speelruimte gaf aan de kerk met haar
priesters en kloosterlingen.
De verovering en het beheer van staten is de oudste specialiteit die
alleen coöperatief kan uitgevoerd worden, maar geenszins de enige. Ook
de handelaars, grootgrondbezitters, mijnuitbaters en eigenaars van
manufacturen stonden voor hetzelfde probleem. Ook bij hen nam de
onteigening van de ondergeschikten aanvankelijk zeer drastische vormen
aan: ze stelden slaven te werk, die niet mochten huwen en die zich niet
(wettelijk) mochten voortplanten: nieuwe slaven konden zonder kost voor
opvoeding lange tijd goedkoper verkregen worden door verovering.
Economische onteigening en uitbuiting is hier pas goed mogelijk door
tevens volledige seksuele ascese op te leggen.
MAATSCHAPPIJ EN CELIBAAT (3):
LIJFEIGENEN EN LOONTREKKENDEN
'Et croyez vous qu'on accepte la passivité désolante qui,
dans l'étreinte elle même, fait sentir le froid de la mort...
solitude des solitudes, divorce en pleine union! désespoir!...
quel célibat ne vaut mieux?
Trançons plutôt, comme Origène, et que le fer en finisse'
En geloof je soms dat men de ellendige passiviteit kan aanvaarden die,
tijdens de omarming zelve, de koelte des doods laat voelen...
eenzaamheid der eenzaamheden, scheiding in volle vereniging! wanhoop!
is het celibaat dan niet veel beter?
Laat ons er liever mee kappen, zoals Origines, en dat het mes er een
eind aan make!
Michelet, 'L'amour', 1858, p. 521.
De aanvankelijk onstuitbare optocht van beide soorten asceten slaat
weldra om in een steeds eerlozer aftocht. Deze wordt in het Westen
ingeluid door de protestanten, die vanaf Luther ten strijde trekken
tegen priesterlijk of kloosterlijk celibaat en voltooid door de
aanvallen van de Verlichters die culmineren in de stormloop tegen
de kloosters gedurende de Franse Revolutie. Dezelfde
ontwikkeling van de maatschappij, die aanvankelijk de grote motor was
voor de triomf van de ascese, begint vanaf de ontwikkeling van het
kapitalisme de ascese te ondergraven.
De diepere verklaring daarvoor is
te zoeken in de toenemende productiviteit, die motor en gevolg is van
diezelfde vermaatschappelijking. Al de ontwikkeling van landbouw maakt het mogelijk dat boeren naast
de productie voor de heer ook nog zichzelf kunnen onderhouden en
voortplanten. Zij reproduceren daarmee in hun kinderen hun
onderschikking en worden daardoor tot lijfeigenen. De overschakeling van
slaven naar lijfeigenen begint naarmate de speelruimte voor verovering
van economisch achtergebleven volkeren afneemt. Vooral in het centrum
van het gebied, dat door statenvorming werd ingepalmd staan gelijken
tegenover gelijken. De kost van verovering van slaven wordt daar
geleidelijk groter dan die van onderdrukking van zichzelf reproducerende
lijfeigenen. Op een volgend niveau ontwikkelt de lijfeigen boer zich tot
'vrije' arbeider die zijn werkkracht te koop aanbiedt in ruil voor een
loon. Dat is een gevolg van de ontwikkeling van het kapitalisme, dat
steeds nieuwe terreinen verovert waarop aan meerwaardeproductie* kan
worden gedaan. Het leger van steriele armen en uitgeslotenen, dat
vroeger maatschappelijk nuttig gemaakt werd in kloosters, kan nu aan het
werk gezet worden als loonarbeiders in kapitalistische en andere
ondernemingen. Terwijl ze zich in het klooster niet mochten
voortplanten, mogen ze zich nu wel reproduceren om de rangen van het
arbeidsleger blijvend te vernieuwen. Ook hier ontstaat dus een leger van
zichzelf reproducerende loonslaven. Deze zijn wel 'vrij' ten opzichte
van individuele kapitalisten, maar tegenover de klasse van kapitalisten
als geheel behouden ze het statuut van 'lijfeigenen'.
Vooral sedert de ontwikkeling van het industriële kapitalisme stijgt de
productiviteit zienderogen. Daardoor kan in principe ook de
uitbuitingsgraad toenemen: al stijgen de lonen, de kapitalist moet in
waarde uitgedrukt steeds minder betalen om in het levensonderhoud van de
arbeiders te voorzien. Waar het de kapitalisten lukt, drijven ze hun
loontrekkers nog steeds tot ascese: het celibatair bestaan van
seizoenarbeiders, gastarbeiders zoals in Saoedi Arabië of de
geslachtelijk gescheiden concentratiekampen van Hitler en Stalin. De
loontrekkenden verzetten zich echter met succes tegen deze hen
opgedrongen ascese. Tengevolge van de toegenomen productiviteit kan hun
welstand en daarmee hun toegang tot het huwelijk toenemen bij behoud van
meerwaardeproductie. Tegelijkertijd houdt hun toenemende consumptie de
industriële machinerie draaiende. Hierdoor verdwijnt de voedingsbodem
voor én de charme van volledige ascese. Dit verklaart het verdwijnen van
kloosters en van celibataire ondergeschikten (net zoals dat van de
harems overigens). Dit verklaart omgekeerd wat men de eerste seksuele
revolutie' pleegt te noemen, de verbreiding van de 'romantische liefde'
én de geleidelijke toenemende pleidooien voor vrije - niet-economisch
bepaalde - liefde .
Minder goed begrepen is een nieuwe paradox: dat het herstel van de
seksuele liefde gedwarsboomd wordt door dezelfde ontwikkeling van de
maatschappij die haar eerst mogelijk maakt. Het huwelijk, dat velen in
steeds groter getale proberen aan te gaan, wordt beroofd van de
geslachtelijke samenwerking en daardoor tot pure seksuele en parentale
relatie gereduceerd. Tengevolge van de ruil tussen rijkdom en schoonheid
moet de man zich bovendien zozeer op zijn werk toeleggen, dat hij
zichzelf wel tot asceet moét maken wil hij kunnen huwen met een zo
aantrekkelijk mogelijke vrouw. Naarmate de kloosters leeglopen en de
gezinnen zich vermenigvuldigen, verbreidt de schaduw van het
monnikenbestaan zich niet alleen over alle werkplaatsen, maar ook nog
over alle huiskamers. De tijd die in volledige seksuele ascese
doorgebracht wordt in fabrieken en kantoren is vergelijkbaar met het
kloosterleven, met dat verschil, dat het de monniken ditmaal wordt
toegestaan om zich na de arbeidstijd terug te trekken in een huiskamer
in plaats van in een kloostercel en dat ze er ijverig moeten consumeren
in plaats van te mogen vasten en te bidden. Voor zover er in de
woonkamer een seksuele partner rondloopt, ziet men hem slechts nadat men
het overgrote deel van de dag als celibatair maatschappelijke werk heeft
verricht. Vermits men er niet mee samenwerkt ontbreekt de drijfveer om
met hem te vrijen. En voor zover men daar na het werk nog toe in staat
is, gaat het vaak om het verkrachten van vrouwen die onwillig zijn,
omdat ze hun schoonheid slechts ruilden voor een in hun ogen steeds te
karig loon.
De seksuele ascese wordt gedurende de maatschappelijke ontwikkeling in
toenemende mate opgeheven, maar wat in de plaats komt is niet veel
beter: een toenemende ascese op geslachtelijke
arbeidsdeling, die ditmaal wort opgelegd door een 'invisible hand'. Deze ascese verminkt de liefde fundamenteel. En dat
confronteert de mensen met alle vormen van seksuele misère die we in de
vorige hoofdstukken beschreven. Zoals blijkt uit de wanhoopskreet die we
hierboven uit Michelet citeerden, kan deze misère in velen alleen maar
dezelfde afkeer wakker roepen, die vroeger eremieten de woestijn in
dreef. Ook zij worden gegrepen door een heimelijk verlangen om verlost
te worden van de gehele seksuele santenkraam. Zo komt het dat velen die
zich in seksuele relaties storten, tegelijkertijd alles in het werk
stellen om zich te verdrinken in maatschappelijke arbeid, terwijl
uitgerekend die maatschappelijke arbeid hun relatie pervers en
conflictueus maakte. Velen spiegelen zich bovendien voor dat ze zo hard
werken om hun relatie te verbeteren: het zal er in hun cellen veel beter
aan toegaan als ze er meer goederen in kunnen opstapelen. Ze zijn er wel
nooit, of nooit samen, want om te consumeren moeten ze hard werken, maar
het staat er allemaal te pronken. Uitgerekend wat het probleem
veroorzaakt, wordt tot middel uitverkoren om het op te lossen. De beker
met het gif verschijnt als kelk met de helende drank.
Steeds meer worden mensen gebiologeerd door geseksualiseerde
maatschappelijke relaties en geseksualiseerde consumptie, veeleer dan in
die van de liefde. Niet alleen de mannen, die al altijd moesten werken,
maar ook nog de vrouwen, die men van deze gesel wilde sparen, storten
zich nu als lemmings in een zelfvernietigende massasprint in de muil van
de moloch. In zoverre feministen zich wilden bevrijden van de seksuele
misère door frigide of ascetisch te worden, zijn ze de moderne
tegenhangers van de kloosterbeweging. Modernere vormen van celibaat
duiken in de 19de eeuw op bij de feministen (naast de lesbische reactie
) en S. Cline behoort tot de voorlopig laatste profetessen van de ascese
(ook onder de vorm van ascetisch huwelijk) . Aan het zich nuttig maken
in kloosters beantwoordt ditmaal de drang naar maatschappelijk werk,
vooral bij feministen die eerbare jobs in de maatschappij willen
veroveren. Niet alleen de armen, die des te harder moeten werken
naarmate ze ook voor rijken werken, maar ook de rijken, die reeds een
aandeel van de armen hebben opgeslokt weten van geen ophouden: van de
ascetische kapitalisten van Dickens/Marx tot de tegenwoordige
workaholics. Hen drijft niet zozeer seksualisering van maatschappelijke
relaties en consumptie, maar die van werk. En dat is er de verklaring
voor waarom velen, die in de kapitalistische maatschappij de top
bereikten er zich geen harems, concubines of hoeren meer op na houden,
maar hoogstens een autopark of een zeiljacht. De gehele mensheid lijkt
wel één wereldomvattend klooster geworden, al heeft het het uitzicht van
een bordeel, en al gaan de kloostermuren die allen gevangen houden
schuil achter glinsterende etalages, waarin ditmaal geen vrouwen maar
waren liggen uitgestald.
De vlucht in de gereseksualiseerde maatschappij kan de motor van de
vermaatschappelijking alleen maar sneller doen draaien. De grenzen van
wat men nodig meent te hebben om te 'overleven', worden steeds maar
verlegd, zodat Marx' droom nooit waar dreigt te worden, dat gestegen
productiviteit zich zal omzetten in toename van de vrije tijd. Boven
alles echter drukt de vlucht van allen in de maatschappij de
arbeidskost, niet alleen omdat het aanbod enorm toeneemt, maar vooral
omdat het meer kost om één loontrekker te betalen, die een gezin moet
onderhouden, dan twee loontrekkenden, die alleen voor zichzelf moeten
instaan en vaak vergeten dat ze nog kinderen wilden.
De aanhoudende golf van huwelijken dreigt dus alleen maar te verzanden,
niet alleen in een toenemende onbewuste ascese als frigiditeit en
impotentie, maar ook in de nauwelijks verholen openlijke ascese, die de
voltooiing van de liefde alleen maar nog sterker bemoeilijkt. Niet voor
niets groeit het leger van degenen die op zoek gaan naar een vluchtige
ontmoeting in de bars: dat is de dynamiek van de verborgen ascese, die
achter het toenemende enthousiasme voor het huwelijk de promiscue golf
laat opdoemen.
Onnodig erop te wijzen dat dit lot de mensheid in ongelijke mate treft:
steeds groeiende gebieden in de wereld worden veroordeeld tot
collectieve werkloosheid. De alleen in tijden van catastrofale
hongersnood op wereldschaal georganiseerde bedelstaf kan hen ditmaal
niet meer behoeden voor eveneens op wereldschaal als vrouwenhandel of
als sekstoerisme georganiseerde hoererij. Diefstal hoort er niet meer
bij, vermits de schaalvergroting alleen maar armen bij armen achterlaat
en rijken bij rijken. De rijken trekken prikkeldraad rond zich op en
scheppen daarmee een binnenste buiten gekeerd concentratiekamp. Maar hoe
fijn de mazen van dit net ook worden geweven, nooit zal de insijpeling
van goedkope werkkrachten of producten verhinderd kunnen worden. In een
gemoderniseerde 'diefstal' op wereldschaal beroven de minder
fortuinlijken de gegoede bewoners van het omgekeerde ghetto van hun
welstand. Het valt alleen maar te hopen dat de combinatie van
prijsdaling en productiviteitsstijging die deze 'ongeoorloofde
concurrentie' zal veroorzaken, ditmaal voor allen de poorten van het
huwelijk zal openen en te vrezen dat de dynamiek van de ascese tenslotte
allen in een veralgemeende promiscuïteit zal doen opgaan .
DER ÜBERMENSCH
We beschreven reeds hoe de maatschappelijke arbeidsdeling niet alleen de
seksuele relaties opslokt, maar ook nog de parentale. De
maatschappelijke arbeidsdeling maakte zich eerst meester van de
opvoeding - van universiteit tot kindercrèche - om daarna ook nog door
te stoten tot in de kern van de parentale relaties: de 'arbeidsdelige'
te weten: eugenetische en technologische voortplanting. Pas naarmate
deze beweging zich doorzet, kan de maatschappij elke geslachtelijke
arbeidsdeling integraal opheffen, en daarmee ook de seksuele liefde die
haar schraagde. Hierboven schilderden we het apocalyptische einde van
een geschiedenis, waarbij de productiviteitsstijging de pervers
ascetische spiraal lijkt terug te schroeven en met de toegenomen
toegankelijkheid van de seksuele en de parentale relatie ook nog de
poorten tot de liefde lijkt te heropenen, alleen maar om daar
teruggefloten te worden door een vernieuwde pervers ascetische
tegenwind, die aangewakkerd werd door de maatschappij, die de seksuele
liefde van elke grond berooft.
Dat we alleen oog hebben voor de apocalyptische wending van deze
ontwikkeling maakt ons wellicht blind voor een utopischer lectuur.
Wellicht is het alleen maar een grandioze vergissing als we ons
blindstaren op een herstel van de liefde dat onmogelijk blijkt te zijn.
Wellicht is de opflakkering van de liefde slechts een tijdelijke
regressie, erger nog: een restauratie, die zoals elke restauratie haar
eigen ondergang bezegelt. Wellicht moet de vermaatschappelijking van
alle relaties niet gelezen worden als een teloorgang van onze menselijke
natuur in een integrale verzakelijking, maar integendeel als de ware
menswording, die pas gerealiseerd kan worden door het vernietigen van
elke dierlijke erfenis in ons. Wellicht is de optocht van de zich
voltooiende promiscuïteit, die achter het herstel van de slechts
seksuele en fertiele 'huwelijken' opdoemt, alleen maar een laatste
stuiptrekking van het dier dat stervende is in ons. Wellicht is de
seksualiteit zelve, waarvan we aannemen dat ze ontwikkeld werd om de
seksuele arbeidsdeling tussen man en vrouw te schragen, in het
perspectief van een volledige vermaatschappelijking van de mens alleen
maar een atavisme, een hinderlijke rest zoals het staartbeentje, met dat
verschil dat het een plezierige rest zou zijn, ware het niet dat hij
voor allerlei onnodige complicaties zorgde, zoals blijkt uit de
oprukkende promiscuïteit, die opdoemt achter wat een herstel van de vrije
liefde lijkt te zijn. Wellicht zou een ander technisch product van de
vermaatschappelijking, de genetische manipulatie, ons tenslotte ook nog
kunnen verlossen van dit hinderlijke staartbeentje, dat als rest van een
voorvaderlijk aanhangsel ons het zitten bemoeilijkt? Wellicht verbergt
de heimelijke weerzin tegen de liefde, die schuilgaat achter de
promiscue vloedgolf, alleen maar een al te gerechtvaardigde afkeer voor
onze dierlijke erfenis, voor de evolutionistische ballast die onze hemelvaart doet stokken? Wellicht was seksuele liefde alleen maar de
touwladder waarmee we ons konden optrekken uit onze dierlijke natuur en
die we na de blijde inkomst in een werkelijk humane hemel alleen maar
moeten laten vallen in het moeras onder ons? En laat het ons tenslotte
maar uitspreken: wellicht is wat wij als pervers ascetische trend in het
verleden verankerden alleen maar een miskend transcenderend élan, dat
ons in een eerste fase verloste van de voortplanting en de
geslachtelijke arbeidsdeling en dat nu triomfantelijk voltooid moet
worden in een tweede fase van volledige ascese, een volledig afleggen
van alle evolutionistische omhulsels in een transcendente dans van
Salome, die ditmaal onze menselijke ziel onthult?
HET EINDE DER TIJDEN
Salome aan Christus:
'Tot hoe lang zal de dood heersen?'
Christus tot Salome:
'Zolang jullie vrouwen ermee door gaan kinderen te baren'.
Clemens Alexandrinus .
Het antwoord op deze vragen kan alleen gevonden worden door de logica
van de vermaatschappelijking volledig door te denken, veeleer dan de nog
slechts embryonale maatschappij af te wegen tegen een oeroude erfenis.
Nemen we aan dat we uit alle aardbewoners superieure genen isoleren, die
we in proefbuizen en artificiële placenta's tot kinderen laten
ontwikkelen. Nemen we vervolgens aan dat we die kinderen in superieur
bemande scholen of beter nog in een hoogtechnologisch educatief
computerpark laten opgroeien tot bovenmensen, die niet via technologisch
achterhaalde castratie, maar via genetische manipulatie van elke
liefdessmet zijn witgewassen. De opdracht waarvoor ze worden
grootgebracht is: ertoe bij te dragen dat andere geselecteerde genen in
de centrale tempel van de zich voltooiende maatschappij zo probleemloos
mogelijk tot bovenmensen opgroeien. Nemen we tenslotte aan dat ze
daartoe door computers gestuurde robotten ontwerpen, die immers alles
veel efficiënter uitvoeren dan de gespecialiseerde menselijke termieten,
die voor deze opdrachten zouden moeten worden uitgeselecteerd. Dat
bespaart niet alleen op moeilijk te kweken mensenrassen, die alleen maar
de verankering in de natuur zouden verstevigen, maar ook nog op onnodige
complicaties bij het kweken van de bovenmens: alle organen die de
evolutie ontwikkelde met vallen en opstaan en in haar creativiteit
gehinderd, doordat ze alleen maar kon ombouwen wat er reeds was, kunnen
stuk voor stuk vervangen worden door superieure creaties van de
menselijke geest. En alle genetische programma's, die de bouw van deze
organen in ons lichaam sturen, kunnen net zoals voorheen de programma's
voor de liefde geschrapt worden: de organen voor de stofwisseling, voor
de beweging, uiteindelijk ook de aardse zintuigen met hun gebrekkige
hersenaanhangsel, kortom het gehele lichamelijk 'voertuig' rond de kern
van de genen, zou ontmanteld kunnen worden door de bijbehorende
programma's in de genen te vernietigen. Bij deze ontmanteling zouden we
stap voor stap het resultaat van myriaden jaren evolutionisch geklungel
ongedaan maken. En wat uiteindelijk in de tempel van de maatschappij zou
opgroeien zou de kern van ons wezen zijn: zwevend in een
biotechnologische oersoep Dawkins zelfzuchtige genen, bevrijd van elke
overlevingsmachine die de evolutie errond moest uitbouwen . Of om het
metafysischer uit te drukken: het germen als essentia, bevrijd van elk
somatisch accidens .
De ascetische trend, die zich eerst schuchter aandiende als het afstoten
van samenwerking, reeds overmoediger als verzaken aan opvoeding en
voortplanting, nog onbeschaamder als algehele ascese op vrijen, ontpopt
zich uiteindelijk tot faustische poging om de evolutie terug te
schroeven tot het ontstaan van het leven in de oersoep. Wat zich
aandiende als transcendente opgang boven de natuur uit, ontpopt zich tot
absolute perversie: omkering niet alleen van een onooglijke
evolutionaire trend die tot onze menswording leidde - de ontwikkeling van
de complexe menselijke liefde - maar van de evolutie als zodanig. De
perverse trend is perverser dan we ooit konden vermoeden. Hij is de
lugubere prefiguur van de waan der wanen: het demonische verlangen niet
alleen naar een menselijke ascese, naar ook nog naar een mundane
involutie, ja zelfs naar een kosmische implosie! De kosmos die zichzelf
inslikt: dat is niet zozeer de grote castrator maar de absolute Kronos!
En dit demonische verlangen is reeds zo oud als de voltooide ascese.
Zoals de duivel in de schoonheid van de vrouw, zo vermomde deze waan der
wanen zich als de poging om aan elke aardse waan te ontsnappen. Reeds
door Boeddha werd ascese aangeprezen als middel om met de opheffing van
het individuele zijn het algehele niets te laten intreden. De
Hindoeïstische ascese heeft tot doel de keten van reïncarnaties (karma)
stop te zetten. De Essenen verzaakten aan voortplanting in afwachting
van de apocalyps. Bij Augustinus kan het Einde der Eeuwen pas aanbreken
als het voorbestemde aantal heiligen is bereikt. Voortplanting moet nog
alleen worden voortgezet met het oog daarop. Pas dan mag het mensdom op
aarde uitsterven om plaats te maken voor de Staat Gods. De Manicheeërs
en na hen de Katharen preekten afstand van de zondige wereld door
verzaken aan elke procreatie. Deze oudchristelijke waan schemert door in
Hegels ontwerp van de zelfontwikkeling van de Geest, die de materie
alleen maar poneert om ze uiteindelijk op te heffen in de stilstand van
zijn eigen zelfaanschouwing. Reeds voor hem had Kant het over de
'zedelijke verheffing' van de mensheid. En wat daar de geheime zin van
was dacht Schopenhauer in alle consekwentie door: de mortificatio van de
Wereldwil gerealiseerd door de mortificatio Martis! Het pessimisme van
Schopenhauer heeft lange echo's. Hartmann meent dat 'de liefde meer leed
veroorzaakt dan lust en dat de lust slechts een illusie is. De Rede zou
dan ook gebieden liefde te vermijden indien er niet de fatale
geslachtsdrift was. Bijgevolg zou de beste oplossing erin bestaan zich
te laten castreren' . Bij Schopenhauers discipel Wagner krijgt diens
visioen van de wereldondergang zijn artistieke uitdrukking in de komst
van Parsifal, de reine dwaas, die Kundry uit de banvloek van de eeuwige
hoererij moet bevrijden: als hij aan haar weerstaat valt Klingsors
spiegelpaleis onder triomfantelijk bazuingeschal in diggelen. Zich
beroepend op Kants 'zedelijke verheffing' en verder gaand dan
Schopenhauer en Wagner wiens Parsifal hij roemt als 'het diepzinnigste
werk uit de wereldliteratuur' meent Weininger dat de verlossing niet
door de man alleen gerealiseerd kan worden, omdat de vrouw hem steeds
opnieuw tot zijn orgaan wil reduceren: 'De man moet trachten de vrouw
ertoe te bewegen af te zien van de onzedelijke bedoelingen die zij met
hem heeft. De vrouw moet de coïtus innerlijk en oprecht uit eigen
beweging afzweren. Dat betekent echter: de vrouw als zodanig moet
ondergaan, en het koninkrijk Gods op aarde is onmogelijk zolang dit niet
is geschied' .
Weininger gaat tekeer tegen degenen die het een gruwelijk idee schijnen
te vinden dat de soort zou kunnen uitsterven: 'Wie zo denkt kan zich de
aarde niet voorstellen zonder al die wemelende, krioelende mensen, en
hij wordt bang, niet zozeer voor de dood, dan wel voor de eenzaamheid' .
In Weiningers woeden tegen de bange stervelingen is het laatste protest
te horen van de overstijgers oude stijl. Zij hadden nog niet door dat de
zondige maatschappij zelf de voorwaarden schiep voor een vernieuwe
realisering van de seksuele verlangens en daarmee de transcendente
dromen van elke aantrekkingskracht beroofde. Het leven op aarde leek
toch iets te hebben. Maar het is uitgerekend Nietzsche, de man die de
dood van God proclameerde en de strijd aanbond met diens laatste
schaduwen, die de tot zichzelf teruggekeerde mens belastte met een
nieuwe Faustische opdracht: zichzelf tot bovenmens te overstijgen.
Anders dan hij het zich had voorgesteld wordt de seculiere versie van de
transcendente droom gerealiseerd in een uit de hand gelopen
vermaatschappelijking die noodgedwongen moet uitmonden in een mundane
involutie .
Slachtoffer als ze zijn van de sluier, die ondertussen over de liefde
werd gehangen, slagen velen er niet de nieuwe doelen te formuleren. We
beschreven reeds hoe figuren als Marx en Freud er niet in slaagden het
grondplan te tekenen van de nieuwe Civitas Humama. Hoeveel zwaarder moet
dan het oordeel niet zijn dat we vellen over degenen wiens blik nog
beperkter is: van de talloze critici van een 'op het hol geslagen
kapitalisme' dat zijn eigen nest bevuilt, tot in de burcht van de
psychoanalyse zelf: Kristeva die het verval beschrijft van vele amoureuze
codes (hoofse liefde, libertinage, romantische liefde, pornografie) en
pleit voor een ascese van al deze concrete liefdes 'op de divan van de
psychoanalyse'. 'De psychoanalytische kuur zou doorgaan met zich te
voeden aan een liefde die de wisselvalligheden van de liefdes
transcendeert' .
THE DESCENT OF MAN
Van humane transcendentie tot mundane involutie zijn alle visioenen over
de ondergang van de mens paradoxaal genoeg getuigen van éénzelfde
boodschap: dat het niet goed wonen is in onze wereld en dat wij onderweg
zijn ergens heen. En deze boodschap blijkt een blijde boodschap te zijn,
als we beseffen dat bijgevolg het doel van ons onderweg zijn er in
geheimtaal moet zijn ingegrift. Het volstaat om zoals Marx met Hegel
deed de truc van de omkering toe te passen en de heenweg als terugweg te
lezen. Als we het archetype van de transcendentale visioenen de rede van
Diotima in Plato's Symposion achterstevoren lezen, ontpopt zich het
verlangen naar eeuwig leven als afstammeling van het verlangen naar
vleselijke reproductie in het kind, die alleen kan gerealiseerd worden
door de coïtus. En dezelfde wijsheid wordt ons ontsluierd in de tempel
van de voltooide maatschappij, die we hierboven construeerden: het wezen
van de mens, dat wat zich tegen elke vermaatschappelijking verzet en
waarvoor tenslotte niet alleen man en vrouw, maar ook de maatschappij
werden uitgevonden is het germen, vrucht en versmelting in één.
Voortplanting en liefde samengevat in de coïtus zijn de vlammende
zwaarden van de engel, die ons de toegang tot transcendente of
involutieve paradijzen vergrendelen. Waarlijk: in de coïtus dit
menetekel van het menszijn staat het geheim gegrift, dat man en vrouw
zich daartoe niet alleen moeten verenigen, maar dat ze ook moeten
samenwerken met elkaar en houden van elkaar, al kan een verloste
maatschappij hen daarbij wellicht het zweet van hun aanschijn wissen.
En een ware menswording kan dan ook alleen maar gerealiseerd worden
tegen de perverse trend en zijn transcendente of involutionistische
uitbreidingen in: door met Darwin de mensen te laten nederdalen op
aarde, waar ze schakel kunnen worden in de keten van andere sterfelijke
wezens. Pas Darwins 'Descent of Man' ditmaal niet als afgang van de man
maar als nederdaling van de mens kan ons laten herboren worden als
afstammeling én voorvader. Niet transcendentie, niet involutie, maar
immanentie is de boodschap; niet vergeestelijking, niet verzakelijking,
maar verdierlijking in de zin van menswording. De schoonheid waaraan
onze liefde ontbrandt is dus geen lokaas aan de haak van een verborgen
transcende hengel zoals bij Diotima, geen Schopenhaueriaanse 'list' van
de natuur om ons iets te laten doen wat anders ook kan. Het is
omgekeerd: de lust aan het orgasme en de schoonheid van de lichamen van
vrouwen en kinderen moet het einddoel zijn, waar al het andere slechts
middel voor is.
HET NOODZAKELIJKE FALEN VAN ASCESE
We hadden ons al deze retorische moeite kunnen besparen om tot het
inzicht te komen dat ascese geen uitweg biedt: de geschiedenis van de
ascese is immers alleen maar de geschiedenis van haar falen.
Uit ons historisch overzicht blijkt dat de vroegere openlijke ascese
geleidelijk ondergraven werd door de onstuitbare wil van allen om
seksuele relaties aan te gaan en zich voort te planten. De metamorfose
van slaaf over lijfeigene tot loonarbeider is een eerste
wereldhistorisch getuige tegen de ascese.
En ook de asceten zelf getuigen alleen maar tegen zichzelf. Overal waar
ze optraden bleken ze geplaagd te worden door de seksuele duivel: van de
orgieën van boeddhisten tot de alom bekende bekoringen van de H.
Antonius. Dat blijkt exemplarisch uit de christelijke ascese. Naarmate
de apocalyptische eindtijd uitbleef werd ascese die aanvankelijk op
ieders schouders woog gereduceerd tot asceten, priesters en
kloosterlingen, maar ze kon ook door hen niet volgehouden worden.
Aanvankelijk prezen figuren als Ephiphanius en Sextus castratie aan als
enige probaat middel en figuren als Leontius van Antiochië en Origines
voegden de daad bij het woord . De synode van Elvira legde in 306 het
celibaat op voor priesters in Spanje, maar het gebod werd geleidelijk
uitgebreid tot andere gebieden. Reeds in 590 moest Gregorius de Grote
opnieuw het veralgemeend celibaat opleggen. Tegen de 8ste eeuw was het
alweer in onbruik geraakt en pas na zware weerstand werd het voorschrift
tegen het einde van de 13de eeuw enigszins toegepast. Bekend zijn de
misbruiken in dubbelkloosters (als harem, bordeel of commune) die bij de
katholieken tot in de 16de eeuw voorkwamen. Vermelden we ook doorbraken
van seksuele hysterie zoals in het bekende klooster van Loudun . Net
zoals voorheen de Islam en nog vroeger de joden, die zich nooit
institutioneel tot het laat-Romeinse celibataire avontuur lieten
verleiden, haakten vervolgens de Protestanten af met de demonstratieve
huwelijken van Zwingli, Luther en Calvijn. De Talmoedische en
Middeleeuwse joodse ascese werd omgekeerd in de erotiek van Sabatai Zevi
en zijn vele volgelingen (zie orgie). Ook de Orthodoxe variant kende
zijn problemen. Zij voerde nooit celibaat voor priesters in, maar in de
negende eeuw moesten de dubbelkloosters, waar mannen en vrouw gescheiden
onder één dak leefden, opgeheven worden. Het volstaat om te verwijzen
naar de manier waarop de Chlysti evolueerden van een ascetische naar
orgiastische secte, die in Raspoetin het paradigma van de reële
promiscuïteit herbergde. Uit diens mond stammen de woorden: 'Zo lang je
de zonde heimelijk in je binnenste verbergt, en ze angstvallig bedekt
door vasten, gebed en eeuwige disputen over de schrift, zo lang ben je
schijnheilig en blijft je een nietsnut' . Het Concilie van Trente (1545
1563) moest de strenge wetgeving hernieuwen en vandaag meer dan ooit
blijkt celibaat voor velen een onoverkomelijke drempel te zijn. Zo is
ook de geschiedenis van het christelijke celibaat een tweede
wereldhistorische getuige, minstens tegen de mogelijkheid tot
veralgemening van de ascese.
Ook de reseksualisering van de maatschappelijke relaties zelf -
culminerend in de communistische droom van de maatschappij als één grote
gemeenschap van goederen en vrouwen - pleit tenslotte als derde
wereldhistorische getuige tegen de mogelijkheid van een algehele
vermaatschappelijking en rationalisering van de relaties.
LOF DER ASCESE
Dat neemt niet weg dat volledige of gedeeltelijke ascese haar zin heeft
gehad en kan behouden op voorwaarde dat niet allen er zich aan
overgeven. Niet alle mensen zijn gelijk en hun vermogen om lief te
hebben is blijkbaar zeer variabel. Waarschijnlijk is er een heel
spectrum van mensen, met aan het ene uiteinde degenen die voorbestemd
zijn om als vader en moeder samen te leven en aan het andere uiteinde
degenen die meer geschikt zijn om zich in volledig celibaat te wijden
aan maatschappelijke opgaven (zoals Newton of Elisabeth I). De
ascetische ijver van deze laatsten kan alleen maar degenen ten goede
komen, die daar niet geschikt voor zijn. Hun ascese is dan ook zinvol
in zoverre ze zich dienstbaar maken aan mensen die paren en zich
voortplanten. Een dergelijke levensbevestigende ascese zou toelaten een
doel na te streven dat veel bescheidener, maar des te lovenswaardiger is
dan de volledig stopzetting van de menselijke reproductie: het afremmen
van de bevolkingsexplosie. Dat de huidige productiviteitsstijging
gepaard gaat met een enorme bevolkingsexplosie maakt de gunstige
effecten ervan ongedaan en verdonkeremaant overigens de door Marx
blootgelegde ware tendens van haar ontwikkeling: realisering van de
speelruimte voor de volledige liefde.
Voor zover ascese een afwijzing is van alle vormen van liefde die we in
de vorige hoofdstukken leerden kennen is ze bovendien de enige - zij het
dan stomme - getuige van het vermoeden dat er aan de reëel existerende
liefdes iets schort. Paradoxaal genoeg is ascese daardoor vaak ultieme
trouw aan de liefde in een wereld die haar alleen maar tot onkenbaarheid
verminkt! En dat is wellicht een andere les die we uit de geschiedenis
van de ascese kunnen leren: in het licht van de vele diensten die de
kloosters vaak hebben bewezen aan de mensheid én aan hun bewoners die er
zich vaak konden beveiligen tegen de seksuele en maatschappelijke
verloedering, kunnen we het alleen maar betreuren dat allen vandaag
alleen maar het gezin als eindbestemming schijnen te kennen en kunnen we
- zonder overigens haar chagrijn te delen - Sally Cline alleen maar
bijtreden als ze schrijft dat (seksuele) 'bevrijding niet de
mogelijkheid lijkt in te houden om seksueel helemaal niet actief te
zijn'.
© Stefan Beyst.