ascese en celibaat


hoofdstuk zeven van 'de ek-stasen van eros',


waarin de perverse trend tot zich volledige ascese voltooit
en het celibaat oplevert volgende sociale verschijningswijze van de liefde;
waarin we aantonen hoe de ontwikkeling van de maatschappij niet alleen toelaat zonder liefde te leven,
 maar ook velen dwingt om voor het celibaat te kiezen;
waarin we de openlijk optocht van de ascese in kloosters beschrijven en de verborgen opmars ervan in de toenemende vermaatschappelijking;
waarin we de hoop uitspreken dat de liefde nooit helemaal zal verdwijnen,
en ons in deze hoop gesterkt weten door het uiteindelijke falen van elke ascese.



Perversie en ascese.
Celibaat.
Maatschappij en celibaat (1): eremieten en kloosters.
Maatschappij en celibaat (2): openbaar ambt en ondergeschikten.
Maatschappij en celibaat (3): lijfeigenen en loontrekkenden.
Der Übermensch.
Het einde der tijden.
The descent of man.
Het noodzakelijke falen van de ascese: de Heilige Antonius.
Lof der ascese.



PERVERSIE EN ASCESE

Nadat we in het vorige hoofdstuk de brandstof ontdekten waaraan het perverse vuur zich voedt, rest ons nog in dit hoofdstuk te aanschouwen hoe dit vuur zichzelf verteert: hoe de perverse trend zich in ascese voltooit. Deze laatste inhoudelijke analyse van de seksuele liefde levert ons meteen ook een volgende sociale patroon op waarin de seksuele liefde wordt beleefd: dat van het celibaat als algehele relatieloosheid.

De perverse trend houdt in dat steeds meer onderdelen uit de volledige liefde geschrapt worden. In die zin is perversie de positieve omschrijving van wat negatief begrepen kan worden als ascese. Terwijl de perverse trend zich terugtrekt in steeds kleinere onderdelen van de liefde, ontkent de ascese er steeds meer onderdelen van. Deze dubbele beweging mondt uit in de volledige ontkenning van de seksualiteit: de voltooide perversie als voltooide ascese .

Het is niet overbodig om erop te wijzen dat er een verschil is tussen frigiditeit en ascese. Ascese is een bewuste keuze om niet seksueel actief te zijn. Frigiditeit (of impotentie) daarentegen veinst de wil tot seksuele omgang die in werkelijkheid geweigerd wordt en is dus verdrongen ascese. Tegen deze achtergrond kan men zich vragen stellen bij de uitspraak van figuren als S. Cline die erop wijst dat 'vrouwelijke frigiditeit gezien kan worden als een vorm van weerstand tegen mannelijke overheersing' .

CELIBAAT

Sociaal gezien beantwoordt aan ascese het celibaat. Zoals er gedeeltelijke of volledige ascese is, kan er ook gedeeltelijk of volledig celibaat bestaan. En vermits ascese en perversie elkaars negatief zijn, kan gedeeltelijk celibaat gepaard gaan met (polygame, monogame of promiscue) liefdesrelaties. De mooie vrouw, die er zich toe beperkt vele mannen rond zich te scharen, is polyandrisch op vlak van verleiding, maar celibatair op vlak van vrijen, voortplanting en samenwerking. De moeder, die aan verleiden en vrijen verzaakt, is monogaam op vlak van voortplanting en samenwerking, maar celibatair op vlak van verleiden en vrijen. De promsicue man of vrouw die zich beperken tot verleiden en vrijen, zijn op celibatair op vlak van voortplanting en samenwerking. Het omgekeerd geldt voor het 'celibataire huwelijk' waarin de partners aan verleiden en vrijen willen verzaken, maar zich toch houden aan het gebod om zich te vermenigvuldigen.

Naast partiële ascese op inhoudelijk vlak is er selectieve ascese op sociaal vlak . De vrouw die koud is bij haar man, maar vurig bij haar minnaar is celibatair bij haar man, maar monogaam bij haar minnaar.

MAATSCHAPPIJ EN CELIBAAT (1): EREMIETEN EN KLOOSTERS

Er zijn eunuchen, die zo geboren zijn uit de moederschoot;
en er zijn eunuchen die door de mensen zo gemaakt zijn;
en er zijn eunuchen die zichzelf zo gemaakt hebben om het rijk der hemelen.
Wie het vatten kan, hij vatte het'.

Matheus 19, 12.

In het vorige hoofdstuk beschreven we hoe maatschappelijke coöperatie de samenwerking uit de liefdesrelatie losweekt, zodat die gereduceerd wordt tot seksualiteit (verleiden, vrijen, voortplanten). We beschreven ook de poging om de scheiding ongedaan te maken door reseksualiseren van de maatschappelijke relaties met producenten en consumenten, met medewerkers en ondergeschikten, met producten en tenslotte met werk. In dit hoofdstuk zullen we ons concentreren op een geheel tegengestelde reactie: de ascese.

Naarmate de ontwikkeling van het maatschappelijke apparaat zijn voltooiing nadert, wordt het immers steeds gemakkelijker om te verzaken aan alle aspecten van de liefde, zowel de seksuele als de economische. Door gedeseksualiseerde maatschappelijke arbeid te leveren kan men immers overleven zonder zich te moeten verliezen in alles wat ruikt naar geslachtelijkheid, kinderen en huishoudelijke sleur. In het pre maatschappelijke stadium draait alles op geslachtelijke arbeidsdeling, zodat volledige ascese zoveel betekent als zelfmoord: men verzaakt niet alleen aan de geslachtelijke medewerker, maar ook aan de kinderen, die men zal nodig hebben om in zijn oude dag verzorgd te worden . Naarmate de maatschappelijke coöperatie zich ontwikkelt wordt de seksuele steeds overbodiger. Maatschappelijke arbeid is zowel productiever als veelzijdiger, zodat men met minder werk méér kan krijgen. Zo kan de geslachtelijke arbeidsdeling op termijn verdwijnen. In het kielzog daarvan zal ook de liefde zelf, die tenslotte de geslachtelijke arbeidsdeling ondersteunde, ophouden te bestaan...

Deze mogelijkheid om te overleven zonder liefde kan een heerlijk vooruitzicht zijn voor degenen die zich willen loswerken uit de wurggreep, waarin de geamputeerde en verminkte onderdelen van de liefde hen gevangen houden: verwijzen we naar Plotinus die vanuit zijn stinkend lichaam in de Enneaden opging, naar Origines, die zich met het mes van zijn lid beroofde, naar Augustinus die zich vol afschuw van zijn vroegere zondige leven afkeerde om zich aan de opbouw van de Civitas Dei te kunnen wijden of tenslotte naar Elisabeth I die bij haar vader Hendrik VIII het klappen van de seksuele zweep leerde kennen.

De ontwikkeling van de maatschappelijke coöperatie schept niet alleen de mogelijkheid, maar ook de noodzaak om aan geslachtelijke arbeidsdeling te verzaken. Dat niemand nog werkt uit liefde, maar allen uit eigenbelang en dat bijgevolg de best geplaatsten erin slagen anderen te laten werken voor hun belang, maakt van de maatschappelijke coöperatie een instrument om anderen uit te buiten. In deze termietenheuvel zijn heel wat mensen niet meer in staat om het geld te verdienen, dat hen tot aantrekkelijke huwelijkspartner zal maken. Ofwel verzaken ze dan aan huwelijk en ouderschap en moeten ze zich tevreden stellen met hier en daar een standje, ofwel vallen de gezinnen die ze willens nillens toch stichtten uiteen. Ze laten dan hun partner en hun kinderen achter zonder bestaansmiddelen. Binnen het raam van de geslachtelijke arbeidsdeling konden die zich nog nuttig maken in ruil voor het geld dat hun mannen verdienden, maar als dat niet volstaat kunnen ze nergens meer heen. In de natuur valt al lang niets meer te rapen - alleen vuilnisbelten kunnen nog volstaan - en zélf maatschappelijk gaan werken kunnen ze ook niet: juist omdat er geen plaatsen genoeg waren, moesten hun mannen zich verkopen voor een hongerloon. Dat leidt tot de huidige apocalyptische hallucinatie van moeders, die op het platteland of in de krottenwijken en achterbuurten met kinderen blijven zitten, die ze noodgedwongen moeten verwaarlozen, terwijl de mannen druk doende zijn met in de steden wat geld bijeen te schrapen om hun vege lijf in stand te houden.

Wie ongehuwd, gescheiden of als weduwnaar of weduwe achterbleef, het verstoten of weggelopen kind, de bejaarde en zieke kunnen dus nergens terecht: noch in de natuur, noch in een paar, noch in de maatschappij. Ze zijn ten dode opgeschreven. Diefstal en hoererij zijn normaal gesproken de enige manier waarop ze kunnen overleven, afgezien dan van bedelen. Om dat mindere kwaad te begunstigen probeert men van oudsher hun hoogste nood te lenigen door het geven van aalmoezen. Dit werd aangemoedigd door het boeddhisme, joden (tsedeka), christenen (caritas) en door de islam (zakat) .

De uitgestotenen waren wel dankbaar dat ze een aalmoes kregen, maar sterker was hun wrok tegen de mechanismen die verantwoordelijk waren voor hun lot: dat men niet kan overleven zonder deel uit te maken van een paar, een harem of van de maatschappij. Hun afkeer voor het paar en voor de (verkrachtende) seksualiteit die het bindt werd alleen maar gevoed doordat zijzelf of hun soortgenoten door geld gedwongen konden worden tot prostitutie. Hun afkeer voor de maatschappij werd nog versterkt doordat zijzelf slechts met mondjesmaat kregen waar anderen in zwolgen, zonder dat die anderen ook maar de behoefte voelden hun rijkdom te delen, tenzij dan met hun minnaressen. Ook de (monogaam of polygaam) gehuwden zelf hadden alle reden om zich tegen de in vorige hoofdstukken beschreven relaties te verzetten. In die zin is de ascetische golf een reactie zowel van de uitgestotenen als van de interne slachtoffers van de seksueel-economsiche architectuur, een afwijzing niet alleen van de de alomtegenwoordige economische dwanghuwelijken, maar ook van de expansie van harems en bordelen. De reeds van oudsher optredende geslachtsziekten, maar vooral de syfilis die wereldwijd toesloeg, voegde bij de afkeer ook nog de angst.

Deze wrok - contemptus mundi - was er verantwoordelijk voor dat ze zich nu zélf keerden tegen het paar en tegen de maatschappij die eerst hén hadden uitgestoten of verkracht. In plaats van zich als hongerige honden in de steden te verzamelen, om er de kruimels van goedgedekte tafelen op te schrokken, trokken steeds meer uitgestotenen zich vol afschuw terug in bergen of woestijnen, ver van de wereld die hen had uitgestoten. En de velen die wél een plaats veroverden in de gehate wereld, maar die met de uitgestotenen de afkeer deelden voor wat ze daar in bed (en kraambed) of op het werk moesten ondergaan of aandoen, vervoegden hun gezelschap: van koningszonen zoals Boeddha tot hoeren zoals Maria Egyptica (+ 422), die zich zoals talloze van haar soortgenoten als kluizenares in de woestijn terugtrok. We vinden ze in India reeds ten tijde van Rig-veda, in Griekenland vanaf de 8e eeuw (o.a. bakiden, orfisten, cynici en stoicijnen), zelfs bij de talmoedische joden. De beweging nam vaak epidemische proporties aan: in de 4e eeuw waren er alleen reeds in de Egyptische woestijn 24.000, die zich ophielden in graven, holen, bomen (dendrieten), ja zelfs op zuilen (stylieten). We verwijzen ook naar de concentraties in de holen van Gurume (een toeristische trekpleister in het huidige Turkije).

Hun afwijzing van de zondige wereld kroonde hen met het aureool van de heilige. En dat aureool verplichtte: van heinde en verre kwamen de gehuwde en werkende of onderdrukkende termieten naar hen toegestroomd. Zij brachten het karige voedsel mee waarmee de eremieten besloten hadden rond te komen. Zo konden ze overleven door degenen die hen uitstootten met schuld te beladen en hen deze schuld te laten aflossen door in hun onderhoud te voorzien.

Ook de afgeloste schuld hield verplichtingen in, ditmaal van de kant van de heiligen. Als getuigen van de zondigheid van de wereld waren ze immers voorbestemd om taken te vervullen, waar de liefdeloze wereld niet in kon voorzien, vermits deze slechts uit was op eigenbelang. Ze gingen zich toeleggen op bezigheden als onderdak verschaffen, onderricht geven, zieken verzorgen, bankfuncties vervullen enzovoort. Daardoor werden ze weer ingeschakeld in de maatschappij die ze veroordeelden, zij het dan uit niet eigenbelang, maar uit 'naastenliefde'.

De ascese op samenwerken werd dus gelicht. De verachting van de wereld moest zich dan ook gaan toespitsen op de veroordeling van de seksualiteit. En ook dat werd een probleem, nu hun nieuwe taak hen niet meer toeliet om zich als individuen van elkaar te isoleren, elk op zijn eigen zuil. Afgezien van het 'spiritueel' huwelijk bestond de enige mogelijkheid om samenwerking te realiseren zonder tot paarvorming te moeten overgaan erin om mannen met mannen te laten samenwerken en vrouwen met vrouwen. Zo werden de kolonies van eremieten en kluizenaars omgevormd tot kloostergemeenschappen. Deze zijn aan de basis of buiten de termietenheuvel de ascetische tegenhangers van bordelen, monogame huwelijken en exuberante wereldlijke harems in de hogere regionen ervan. De gemeenschapsliefde die hen bond stond in schril contrast met de verloederde en geperverteerde vormen van liefde in de zondige wereld. Getuige daarvan zijn de machtige zangen in boeddhistische, christelijke en orthodoxe kloosters.

Het klooster als oplossing verschijnt samen met het ontstaan van de eerste handelssteden. We verwijzen in India naar de kloosterordes gesticht door de koningszoon Parsva (8ste eeuw a.C.), de Jains (7de eeuw a.C.), de kloosterbeweging van Boeddha (560-480 a.C.) die zich naar Tibet, China (alwaar ook taoïstische kloosters tot ontwikkeling kwamen) en Japan uitbreidde en die van Mahavira (gesticht 477 a.C.). Ook in het Westen krijgen we gemeenschappen rond figuren als Pythagoras, de Joodse Essenen en Therapeutae en de eerste christengemeenschappen, die in de 2de eeuw PC vaak tot autocastratie overgingen, net zoals trouwens de 'heilige eunuchen' bij de joden . De marcionieten verboden blijkens hun veroordeling door Tertullianus het huwelijk: wie tot de sekte wilde toetreden moest scheiden : In de derde eeuw castreerden de Valesianen zichzelf en hun gasten in het geloof dat ze god dienden. Reeds in 3de eeuw PC ontstaan vrouwengemeenschappen in Egypte en Syrië . Om de stroom van mannelijke en vrouwelijke eremieten te verwerken organiseerde Pachomius (omstreeks 320 PC) de eerste christelijke kloosters en zijn werk werd voortgezet door Basilius, Cassianus en Benedictus. Ook de Manicheërs kenden hun ascetische 'volmaakten'. De katharen zagen vrijen en zwangerschap als onzoenbare zonden en veroordeelden daarom het huwelijk. Bij de protestanten vinden we bewegingen zoals de 'Sanctificationist Sisters' (1879) . Castratie werd ook beoefend door de orthodoxe 18de eeuwse sekte der Skoptsen (witte duiven), die zichzelf verminkten door de testikels of zelfs de totale genitalia af te snijden of te verbranden met een gloeiend ijzer, echter niet vooraleer ze nageslacht hadden voortgebracht. Bij de vrouwen werden schaamlippen en clitoris, tepels of borsten verwijderd. Vermelden we ook de Khlysti, al evolueerden die van ascetische naar orgiastische beweging .

Naast scheiding van de geslachten kozen ook velen voor de riskantere formule van het kuise samenleven van mannen en vrouwen in een 'celibatair huwelijk' of vaker in een 'economische commune'. Tot dit type van ascese behoren gemeenschappen zoals die van Pythagoras, vele vroege gemeenschappen van Christenen. Bij Protestanten krijgen we ascetische communes zoals die van de Shakers (gesticht 1783) gesticht door Ann Lee, de communes van Ephrata, Zoar, Amana (gesticht 1843) en New Jerusalem. Cline vermeldt gemengde seksloze gemeenschappen in Irian, Java en Indonesie .


MAATSCHAPPIJ EN CELIBAAT (2):  OPENBAAR AMBT EN ONDERGESCHIKTEN

'De ongehuwde man behartigt de belangen van de Heer...;
de gehuwde man houdt zich bezig met wereldlijke zaken of, hoe zijn vrouw te behagen ,
en zijn belangen zijn verdeeld'

Paulus in Korinthiërs 7:32-33.

Het celibaat heeft echter ook nog een andere, ditmaal pre maatschappelijke wortel. Op stamniveau schiet geslachtelijke arbeidsdeling immers tekort in twee gevallen: wanneer één enkele persoon beschikt over uitzonderlijke vaardigheden die allen ten goede kunnen komen of wanneer hij opdrachten moet uitvoeren in het belang van allen, terwijl hij alleen geacht wordt in te staan voor de belangen van de leden van zijn gezin. Deze tegenstelling tussen privaat en openbaar belang kan uit de aard van de bezigheid zelf volgen, zoals wanneer het stamhoofd bij het uitoefenen van rechtspraak in de verleiding komt om zijn eigen belangen te verdedigen. Ze kan echter ook ontstaan doordat de producent in kwestie ook nog andere verplichtingen heeft: de genezer zou aan de overige zorg voor zijn eigen gezin de voorrang kunnen geven boven het genezen van een buitenstaander. De tegenstelling kan binnen het raam van geslachtelijke arbeidsdeling alleen opgelost worden, door zo'n uitzonderlijke enkeling te laten huwen met meerdere vrouwen (bv. één uit elke clan). Hij wordt dan onderhouden door allen én is aan allen verplicht. Deze oplossing komt neer op een polygame vermenigvuldiging van de huwelijken, en daarmee van de reikwijdte van de geslachtelijke arbeidsdeling. Een andere oplossing is het complete tegendeel daarvan: het opleggen van een algeheel huwelijksverbod (vaak vermomd als 'mystiek huwelijk' met symbolische vertegenwoordigers van de stam). Het huwelijksverbod lost de tegenstelling tussen privaat en openbaar belang op door het privaat belang uit te schakelen. In vele primitieve stammen zien we dan ook dat vele tovenaars, priesters of priesteressen levenslang of tijdens de uitoefening van ambt celibatair zijn . Deze vorm van ascese is wellicht het eerste middel geweest om specialisering en daarmee vermaatschappelijking mogelijk te maken, en dat heeft ze gemeen met de kloosters. Waar voor deze oplossing gekozen wordt, moeten er regels opgesteld worden om de kandidaten te selecteren: afstaan van kinderen om openbare functies uit te oefenen, tweelingen enz. Homoseksuelen zijn vanwege hun fertiele ascese voorbestemd voor dergelijke taken.

Deze reeds op stamniveau aanwezige oplossing overleeft de ondergang van de stamstructuur. Vanaf de vorming van steden, staten en rijken wordt periodisch (Mozes op Sinaï) of levenslang celibaat opgelegd aan priesters of priesteressen. Dat was het geval bij de Perzen en in Griekenland (bv. Delfi), in Rome (Vestaalse maagden) en werd bezegeld door fysieke castratie bij de eunuchenpriesters van Artemis in Efese, van Cybele in Phrygië, van Astarte in Syrië en van Demeter in Rome. Het celibaat zonder bijbehorende castratie wordt overgenomen door het Christendom, aanvankelijk vrijwillig, als voorschrift voor de hogere clerus sedert het Concilie van Elvira in 306 en voor de gehele clerus sedert Gregorius de Grote in 590. Het huwelijksverbod moest herhaaldelijk vernieuwd worden, onder meer tijdens het Concilie van Trente (1545 1563) en het staat vandaag weer onder sterke druk. In China is het huwelijk zowel van boeddhistische als taoistische priesters uitdrukkelijk verboden. Ook in de Nieuwe Wereld vinden we het priesterlijke celibaat bij Inca's en Azteken.

Uit dit overzicht blijkt dat celibaat of ascese in het algemeen geenszins een joods-christelijke uitvinding is, maar een wereldwijd verbreid verschijnsel. Herinneren we eraan dat niet in alle godsdiensten de priesters celibatair zijn. Vele godsdiensten worden uitgedragen door gehuwde priesters, waarbij het ambt vaak erfelijk is, zodat we kunnen spreken van priesterkasten: in Egypte, bij de hindoes (brahmanen), bij de joden, in de Islam (afstammingslijnen van Mohammed) en bij de Protestanten.

De tegenstelling tussen privaat en openbaar belang herleeft op het maatschappelijk niveau ook nog op een ander terrein: wanneer een gespecialiseerde activiteit zelf weer coöperatief moet uitgevoerd worden. Een koning kan zijn grondgebied niet alleen veroveren, belasten en besturen, maar moet daarvoor beroep doen op soldaten en ambtenaren. Het is er de koning niet om te doen om de rijkdommen, die hij van zijn onderdanen afperst en van vijanden rooft, met zijn medewerkers te delen. De tegenstelling lost zich op doordat de koning zich als privaat eigenaar beschouwt van de gehele buit, en zijn medewerkers als ondergeschikten. Zij worden voor hun diensten vergoed met een aandeel dat lager ligt, dan wat hen bij eerlijke verdeling zou toekomen. De koning kan zijn eigendom dan aan zijn kinderen overlaten. Om deze oplossing af te dwingen werd ook hier vaak gekozen voor huwelijksverbod van de ondergeschikten. Huwelijksverbod reduceert het eigenbelang van de ondergeschikten tot dat van henzelf: bijkomende belangen van huwelijkspartners en kinderen worden uitgeschakeld. De ondergeschikten moeten niet ook nog werken voor hun vrouw en hun kinderen: hun leven wordt geleefd ten dienste van de eigenaar. Dergelijk huwelijksverbod, bezegeld in castratie, werd opgelegd aan de eunuchenambtenaren van de Perzische Achaemeniden (559-330 a.C.), door Romeinen en Byzantijnen, in China onder de Tsjow, Han en T'ang, in Moslimstaten vanaf 750 inzonderheid bij de Ottomanen, evenals tenslotte in vele West Afrikaanse Staten (zie o.m. vrouwelijke amazonenlegers). De Indische keizer Asjoka (3de eeuw a.C.) en Westerse heersers sedert Karel de Grote gebruikten kloosterlingen en/of de kerk voor deze doeleinden. Waar het huwelijksverbod niet werd toegepast (zoals in het feodale Westen) werkten de private belangen van de ondergeschikten desintegrerend, wat de nodige speelruimte gaf aan de kerk met haar priesters en kloosterlingen.

De verovering en het beheer van staten is de oudste specialiteit die alleen coöperatief kan uitgevoerd worden, maar geenszins de enige. Ook de handelaars, grootgrondbezitters, mijnuitbaters en eigenaars van manufacturen stonden voor hetzelfde probleem. Ook bij hen nam de onteigening van de ondergeschikten aanvankelijk zeer drastische vormen aan: ze stelden slaven te werk, die niet mochten huwen en die zich niet (wettelijk) mochten voortplanten: nieuwe slaven konden zonder kost voor opvoeding lange tijd goedkoper verkregen worden door verovering. Economische onteigening en uitbuiting is hier pas goed mogelijk door tevens volledige seksuele ascese op te leggen.

MAATSCHAPPIJ EN CELIBAAT (3):  LIJFEIGENEN EN LOONTREKKENDEN

'Et croyez vous qu'on accepte la passivité désolante qui,
dans l'étreinte elle même, fait sentir le froid de la mort...
solitude des solitudes, divorce en pleine union! désespoir!...
quel célibat ne vaut mieux?
Trançons plutôt, comme Origène, et que le fer en finisse'

En geloof je soms dat men de ellendige passiviteit kan aanvaarden die,
tijdens de omarming zelve, de koelte des doods laat voelen...
eenzaamheid der eenzaamheden, scheiding in volle vereniging! wanhoop!
is het celibaat dan niet veel beter?
Laat ons er liever mee kappen, zoals Origines, en dat het mes er een eind aan make!


Michelet, 'L'amour', 1858, p. 521.

De aanvankelijk onstuitbare optocht van beide soorten asceten slaat weldra om in een steeds eerlozer aftocht. Deze wordt in het Westen ingeluid door de protestanten, die vanaf Luther ten strijde trekken tegen priesterlijk of kloosterlijk celibaat en voltooid door de aanvallen van de Verlichters die culmineren in de stormloop tegen de kloosters gedurende de Franse Revolutie. Dezelfde ontwikkeling van de maatschappij, die aanvankelijk de grote motor was voor de triomf van de ascese, begint vanaf de ontwikkeling van het kapitalisme de ascese te ondergraven.

De diepere verklaring daarvoor is te zoeken in de toenemende productiviteit, die motor en gevolg is van diezelfde vermaatschappelijking. Al de ontwikkeling van landbouw maakt het mogelijk dat boeren naast de productie voor de heer ook nog zichzelf kunnen onderhouden en voortplanten. Zij reproduceren daarmee in hun kinderen hun onderschikking en worden daardoor tot lijfeigenen. De overschakeling van slaven naar lijfeigenen begint naarmate de speelruimte voor verovering van economisch achtergebleven volkeren afneemt. Vooral in het centrum van het gebied, dat door statenvorming werd ingepalmd staan gelijken tegenover gelijken. De kost van verovering van slaven wordt daar geleidelijk groter dan die van onderdrukking van zichzelf reproducerende lijfeigenen. Op een volgend niveau ontwikkelt de lijfeigen boer zich tot 'vrije' arbeider die zijn werkkracht te koop aanbiedt in ruil voor een loon. Dat is een gevolg van de ontwikkeling van het kapitalisme, dat steeds nieuwe terreinen verovert waarop aan meerwaardeproductie* kan worden gedaan. Het leger van steriele armen en uitgeslotenen, dat vroeger maatschappelijk nuttig gemaakt werd in kloosters, kan nu aan het werk gezet worden als loonarbeiders in kapitalistische en andere ondernemingen. Terwijl ze zich in het klooster niet mochten voortplanten, mogen ze zich nu wel reproduceren om de rangen van het arbeidsleger blijvend te vernieuwen. Ook hier ontstaat dus een leger van zichzelf reproducerende loonslaven. Deze zijn wel 'vrij' ten opzichte van individuele kapitalisten, maar tegenover de klasse van kapitalisten als geheel behouden ze het statuut van 'lijfeigenen'.

Vooral sedert de ontwikkeling van het industriële kapitalisme stijgt de productiviteit zienderogen. Daardoor kan in principe ook de uitbuitingsgraad toenemen: al stijgen de lonen, de kapitalist moet in waarde uitgedrukt steeds minder betalen om in het levensonderhoud van de arbeiders te voorzien. Waar het de kapitalisten lukt, drijven ze hun loontrekkers nog steeds tot ascese: het celibatair bestaan van seizoenarbeiders, gastarbeiders zoals in Saoedi Arabië of de geslachtelijk gescheiden concentratiekampen van Hitler en Stalin. De loontrekkenden verzetten zich echter met succes tegen deze hen opgedrongen ascese. Tengevolge van de toegenomen productiviteit kan hun welstand en daarmee hun toegang tot het huwelijk toenemen bij behoud van meerwaardeproductie. Tegelijkertijd houdt hun toenemende consumptie de industriële machinerie draaiende. Hierdoor verdwijnt de voedingsbodem voor én de charme van volledige ascese. Dit verklaart het verdwijnen van kloosters en van celibataire ondergeschikten (net zoals dat van de harems overigens). Dit verklaart omgekeerd wat men de eerste seksuele revolutie' pleegt te noemen, de verbreiding van de 'romantische liefde' én de geleidelijke toenemende pleidooien voor vrije - niet-economisch bepaalde - liefde .

Minder goed begrepen is een nieuwe paradox: dat het herstel van de seksuele liefde gedwarsboomd wordt door dezelfde ontwikkeling van de maatschappij die haar eerst mogelijk maakt. Het huwelijk, dat velen in steeds groter getale proberen aan te gaan, wordt beroofd van de geslachtelijke samenwerking en daardoor tot pure seksuele en parentale relatie gereduceerd. Tengevolge van de ruil tussen rijkdom en schoonheid moet de man zich bovendien zozeer op zijn werk toeleggen, dat hij zichzelf wel tot asceet moét maken wil hij kunnen huwen met een zo aantrekkelijk mogelijke vrouw. Naarmate de kloosters leeglopen en de gezinnen zich vermenigvuldigen, verbreidt de schaduw van het monnikenbestaan zich niet alleen over alle werkplaatsen, maar ook nog over alle huiskamers. De tijd die in volledige seksuele ascese doorgebracht wordt in fabrieken en kantoren is vergelijkbaar met het kloosterleven, met dat verschil, dat het de monniken ditmaal wordt toegestaan om zich na de arbeidstijd terug te trekken in een huiskamer in plaats van in een kloostercel en dat ze er ijverig moeten consumeren in plaats van te mogen vasten en te bidden. Voor zover er in de woonkamer een seksuele partner rondloopt, ziet men hem slechts nadat men het overgrote deel van de dag als celibatair maatschappelijke werk heeft verricht. Vermits men er niet mee samenwerkt ontbreekt de drijfveer om met hem te vrijen. En voor zover men daar na het werk nog toe in staat is, gaat het vaak om het verkrachten van vrouwen die onwillig zijn, omdat ze hun schoonheid slechts ruilden voor een in hun ogen steeds te karig loon.

De seksuele ascese wordt gedurende de maatschappelijke ontwikkeling in toenemende mate opgeheven, maar wat in de plaats komt is niet veel beter: een toenemende ascese op geslachtelijke arbeidsdeling, die ditmaal wort opgelegd door een 'invisible hand'. Deze ascese verminkt de liefde fundamenteel. En dat confronteert de mensen met alle vormen van seksuele misère die we in de vorige hoofdstukken beschreven. Zoals blijkt uit de wanhoopskreet die we hierboven uit Michelet citeerden, kan deze misère in velen alleen maar dezelfde afkeer wakker roepen, die vroeger eremieten de woestijn in dreef. Ook zij worden gegrepen door een heimelijk verlangen om verlost te worden van de gehele seksuele santenkraam. Zo komt het dat velen die zich in seksuele relaties storten, tegelijkertijd alles in het werk stellen om zich te verdrinken in maatschappelijke arbeid, terwijl uitgerekend die maatschappelijke arbeid hun relatie pervers en conflictueus maakte. Velen spiegelen zich bovendien voor dat ze zo hard werken om hun relatie te verbeteren: het zal er in hun cellen veel beter aan toegaan als ze er meer goederen in kunnen opstapelen. Ze zijn er wel nooit, of nooit samen, want om te consumeren moeten ze hard werken, maar het staat er allemaal te pronken. Uitgerekend wat het probleem veroorzaakt, wordt tot middel uitverkoren om het op te lossen. De beker met het gif verschijnt als kelk met de helende drank.

Steeds meer worden mensen gebiologeerd door geseksualiseerde maatschappelijke relaties en geseksualiseerde consumptie, veeleer dan in die van de liefde. Niet alleen de mannen, die al altijd moesten werken, maar ook nog de vrouwen, die men van deze gesel wilde sparen, storten zich nu als lemmings in een zelfvernietigende massasprint in de muil van de moloch. In zoverre feministen zich wilden bevrijden van de seksuele misère door frigide of ascetisch te worden, zijn ze de moderne tegenhangers van de kloosterbeweging. Modernere vormen van celibaat duiken in de 19de eeuw op bij de feministen (naast de lesbische reactie ) en S. Cline behoort tot de voorlopig laatste profetessen van de ascese (ook onder de vorm van ascetisch huwelijk) . Aan het zich nuttig maken in kloosters beantwoordt ditmaal de drang naar maatschappelijk werk, vooral bij feministen die eerbare jobs in de maatschappij willen veroveren. Niet alleen de armen, die des te harder moeten werken naarmate ze ook voor rijken werken, maar ook de rijken, die reeds een aandeel van de armen hebben opgeslokt weten van geen ophouden: van de ascetische kapitalisten van Dickens/Marx tot de tegenwoordige workaholics. Hen drijft niet zozeer seksualisering van maatschappelijke relaties en consumptie, maar die van werk. En dat is er de verklaring voor waarom velen, die in de kapitalistische maatschappij de top bereikten er zich geen harems, concubines of hoeren meer op na houden, maar hoogstens een autopark of een zeiljacht. De gehele mensheid lijkt wel één wereldomvattend klooster geworden, al heeft het het uitzicht van een bordeel, en al gaan de kloostermuren die allen gevangen houden schuil achter glinsterende etalages, waarin ditmaal geen vrouwen maar waren liggen uitgestald.

De vlucht in de gereseksualiseerde maatschappij kan de motor van de vermaatschappelijking alleen maar sneller doen draaien. De grenzen van wat men nodig meent te hebben om te 'overleven', worden steeds maar verlegd, zodat Marx' droom nooit waar dreigt te worden, dat gestegen productiviteit zich zal omzetten in toename van de vrije tijd. Boven alles echter drukt de vlucht van allen in de maatschappij de arbeidskost, niet alleen omdat het aanbod enorm toeneemt, maar vooral omdat het meer kost om één loontrekker te betalen, die een gezin moet onderhouden, dan twee loontrekkenden, die alleen voor zichzelf moeten instaan en vaak vergeten dat ze nog kinderen wilden.

De aanhoudende golf van huwelijken dreigt dus alleen maar te verzanden, niet alleen in een toenemende onbewuste ascese als frigiditeit en impotentie, maar ook in de nauwelijks verholen openlijke ascese, die de voltooiing van de liefde alleen maar nog sterker bemoeilijkt. Niet voor niets groeit het leger van degenen die op zoek gaan naar een vluchtige ontmoeting in de bars: dat is de dynamiek van de verborgen ascese, die achter het toenemende enthousiasme voor het huwelijk de promiscue golf laat opdoemen.

Onnodig erop te wijzen dat dit lot de mensheid in ongelijke mate treft: steeds groeiende gebieden in de wereld worden veroordeeld tot collectieve werkloosheid. De alleen in tijden van catastrofale hongersnood op wereldschaal georganiseerde bedelstaf kan hen ditmaal niet meer behoeden voor eveneens op wereldschaal als vrouwenhandel of als sekstoerisme georganiseerde hoererij. Diefstal hoort er niet meer bij, vermits de schaalvergroting alleen maar armen bij armen achterlaat en rijken bij rijken. De rijken trekken prikkeldraad rond zich op en scheppen daarmee een binnenste buiten gekeerd concentratiekamp. Maar hoe fijn de mazen van dit net ook worden geweven, nooit zal de insijpeling van goedkope werkkrachten of producten verhinderd kunnen worden. In een gemoderniseerde 'diefstal' op wereldschaal beroven de minder fortuinlijken de gegoede bewoners van het omgekeerde ghetto van hun welstand. Het valt alleen maar te hopen dat de combinatie van prijsdaling en productiviteitsstijging die deze 'ongeoorloofde concurrentie' zal veroorzaken, ditmaal voor allen de poorten van het huwelijk zal openen en te vrezen dat de dynamiek van de ascese tenslotte allen in een veralgemeende promiscuïteit zal doen opgaan .


DER ÜBERMENSCH

We beschreven reeds hoe de maatschappelijke arbeidsdeling niet alleen de seksuele relaties opslokt, maar ook nog de parentale. De maatschappelijke arbeidsdeling maakte zich eerst meester van de opvoeding - van universiteit tot kindercrèche - om daarna ook nog door te stoten tot in de kern van de parentale relaties: de 'arbeidsdelige' te weten: eugenetische en technologische voortplanting. Pas naarmate deze beweging zich doorzet, kan de maatschappij elke geslachtelijke arbeidsdeling integraal opheffen, en daarmee ook de seksuele liefde die haar schraagde. Hierboven schilderden we het apocalyptische einde van een geschiedenis, waarbij de productiviteitsstijging de pervers ascetische spiraal lijkt terug te schroeven en met de toegenomen toegankelijkheid van de seksuele en de parentale relatie ook nog de poorten tot de liefde lijkt te heropenen, alleen maar om daar teruggefloten te worden door een vernieuwde pervers ascetische tegenwind, die aangewakkerd werd door de maatschappij, die de seksuele liefde van elke grond berooft.

Dat we alleen oog hebben voor de apocalyptische wending van deze ontwikkeling maakt ons wellicht blind voor een utopischer lectuur. Wellicht is het alleen maar een grandioze vergissing als we ons blindstaren op een herstel van de liefde dat onmogelijk blijkt te zijn. Wellicht is de opflakkering van de liefde slechts een tijdelijke regressie, erger nog: een restauratie, die zoals elke restauratie haar eigen ondergang bezegelt. Wellicht moet de vermaatschappelijking van alle relaties niet gelezen worden als een teloorgang van onze menselijke natuur in een integrale verzakelijking, maar integendeel als de ware menswording, die pas gerealiseerd kan worden door het vernietigen van elke dierlijke erfenis in ons. Wellicht is de optocht van de zich voltooiende promiscuïteit, die achter het herstel van de slechts seksuele en fertiele 'huwelijken' opdoemt, alleen maar een laatste stuiptrekking van het dier dat stervende is in ons. Wellicht is de seksualiteit zelve, waarvan we aannemen dat ze ontwikkeld werd om de seksuele arbeidsdeling tussen man en vrouw te schragen, in het perspectief van een volledige vermaatschappelijking van de mens alleen maar een atavisme, een hinderlijke rest zoals het staartbeentje, met dat verschil dat het een plezierige rest zou zijn, ware het niet dat hij voor allerlei onnodige complicaties zorgde, zoals blijkt uit de oprukkende promiscuïteit, die opdoemt achter wat een herstel van de vrije liefde lijkt te zijn. Wellicht zou een ander technisch product van de vermaatschappelijking, de genetische manipulatie, ons tenslotte ook nog kunnen verlossen van dit hinderlijke staartbeentje, dat als rest van een voorvaderlijk aanhangsel ons het zitten bemoeilijkt? Wellicht verbergt de heimelijke weerzin tegen de liefde, die schuilgaat achter de promiscue vloedgolf, alleen maar een al te gerechtvaardigde afkeer voor onze dierlijke erfenis, voor de evolutionistische ballast die onze hemelvaart doet stokken? Wellicht was seksuele liefde alleen maar de touwladder waarmee we ons konden optrekken uit onze dierlijke natuur en die we na de blijde inkomst in een werkelijk humane hemel alleen maar moeten laten vallen in het moeras onder ons? En laat het ons tenslotte maar uitspreken: wellicht is wat wij als pervers ascetische trend in het verleden verankerden alleen maar een miskend transcenderend élan, dat ons in een eerste fase verloste van de voortplanting en de geslachtelijke arbeidsdeling en dat nu triomfantelijk voltooid moet worden in een tweede fase van volledige ascese, een volledig afleggen van alle evolutionistische omhulsels in een transcendente dans van Salome, die ditmaal onze menselijke ziel onthult?


HET EINDE DER TIJDEN

Salome aan Christus:
'Tot hoe lang zal de dood heersen?'
Christus tot Salome:
'Zolang jullie vrouwen ermee door gaan kinderen te baren'.

Clemens Alexandrinus .

Het antwoord op deze vragen kan alleen gevonden worden door de logica van de vermaatschappelijking volledig door te denken, veeleer dan de nog slechts embryonale maatschappij af te wegen tegen een oeroude erfenis. Nemen we aan dat we uit alle aardbewoners superieure genen isoleren, die we in proefbuizen en artificiële placenta's tot kinderen laten ontwikkelen. Nemen we vervolgens aan dat we die kinderen in superieur bemande scholen of beter nog in een hoogtechnologisch educatief computerpark laten opgroeien tot bovenmensen, die niet via technologisch achterhaalde castratie, maar via genetische manipulatie van elke liefdessmet zijn witgewassen. De opdracht waarvoor ze worden grootgebracht is: ertoe bij te dragen dat andere geselecteerde genen in de centrale tempel van de zich voltooiende maatschappij zo probleemloos mogelijk tot bovenmensen opgroeien. Nemen we tenslotte aan dat ze daartoe door computers gestuurde robotten ontwerpen, die immers alles veel efficiënter uitvoeren dan de gespecialiseerde menselijke termieten, die voor deze opdrachten zouden moeten worden uitgeselecteerd. Dat bespaart niet alleen op moeilijk te kweken mensenrassen, die alleen maar de verankering in de natuur zouden verstevigen, maar ook nog op onnodige complicaties bij het kweken van de bovenmens: alle organen die de evolutie ontwikkelde met vallen en opstaan en in haar creativiteit gehinderd, doordat ze alleen maar kon ombouwen wat er reeds was, kunnen stuk voor stuk vervangen worden door superieure creaties van de menselijke geest. En alle genetische programma's, die de bouw van deze organen in ons lichaam sturen, kunnen net zoals voorheen de programma's voor de liefde geschrapt worden: de organen voor de stofwisseling, voor de beweging, uiteindelijk ook de aardse zintuigen met hun gebrekkige hersenaanhangsel, kortom het gehele lichamelijk 'voertuig' rond de kern van de genen, zou ontmanteld kunnen worden door de bijbehorende programma's in de genen te vernietigen. Bij deze ontmanteling zouden we stap voor stap het resultaat van myriaden jaren evolutionisch geklungel ongedaan maken. En wat uiteindelijk in de tempel van de maatschappij zou opgroeien zou de kern van ons wezen zijn: zwevend in een biotechnologische oersoep Dawkins zelfzuchtige genen, bevrijd van elke overlevingsmachine die de evolutie errond moest uitbouwen . Of om het metafysischer uit te drukken: het germen als essentia, bevrijd van elk somatisch accidens .

De ascetische trend, die zich eerst schuchter aandiende als het afstoten van samenwerking, reeds overmoediger als verzaken aan opvoeding en voortplanting, nog onbeschaamder als algehele ascese op vrijen, ontpopt zich uiteindelijk tot faustische poging om de evolutie terug te schroeven tot het ontstaan van het leven in de oersoep. Wat zich aandiende als transcendente opgang boven de natuur uit, ontpopt zich tot absolute perversie: omkering niet alleen van een onooglijke evolutionaire trend die tot onze menswording leidde - de ontwikkeling van de complexe menselijke liefde - maar van de evolutie als zodanig. De perverse trend is perverser dan we ooit konden vermoeden. Hij is de lugubere prefiguur van de waan der wanen: het demonische verlangen niet alleen naar een menselijke ascese, naar ook nog naar een mundane involutie, ja zelfs naar een kosmische implosie! De kosmos die zichzelf inslikt: dat is niet zozeer de grote castrator maar de absolute Kronos!

En dit demonische verlangen is reeds zo oud als de voltooide ascese. Zoals de duivel in de schoonheid van de vrouw, zo vermomde deze waan der wanen zich als de poging om aan elke aardse waan te ontsnappen. Reeds door Boeddha werd ascese aangeprezen als middel om met de opheffing van het individuele zijn het algehele niets te laten intreden. De Hindoeïstische ascese heeft tot doel de keten van reïncarnaties (karma) stop te zetten. De Essenen verzaakten aan voortplanting in afwachting van de apocalyps. Bij Augustinus kan het Einde der Eeuwen pas aanbreken als het voorbestemde aantal heiligen is bereikt. Voortplanting moet nog alleen worden voortgezet met het oog daarop. Pas dan mag het mensdom op aarde uitsterven om plaats te maken voor de Staat Gods. De Manicheeërs en na hen de Katharen preekten afstand van de zondige wereld door verzaken aan elke procreatie. Deze oudchristelijke waan schemert door in Hegels ontwerp van de zelfontwikkeling van de Geest, die de materie alleen maar poneert om ze uiteindelijk op te heffen in de stilstand van zijn eigen zelfaanschouwing. Reeds voor hem had Kant het over de 'zedelijke verheffing' van de mensheid. En wat daar de geheime zin van was dacht Schopenhauer in alle consekwentie door: de mortificatio van de Wereldwil gerealiseerd door de mortificatio Martis! Het pessimisme van Schopenhauer heeft lange echo's. Hartmann meent dat 'de liefde meer leed veroorzaakt dan lust en dat de lust slechts een illusie is. De Rede zou dan ook gebieden liefde te vermijden indien er niet de fatale geslachtsdrift was. Bijgevolg zou de beste oplossing erin bestaan zich te laten castreren' . Bij Schopenhauers discipel Wagner krijgt diens visioen van de wereldondergang zijn artistieke uitdrukking in de komst van Parsifal, de reine dwaas, die Kundry uit de banvloek van de eeuwige hoererij moet bevrijden: als hij aan haar weerstaat valt Klingsors spiegelpaleis onder triomfantelijk bazuingeschal in diggelen. Zich beroepend op Kants 'zedelijke verheffing' en verder gaand dan Schopenhauer en Wagner wiens Parsifal hij roemt als 'het diepzinnigste werk uit de wereldliteratuur' meent Weininger dat de verlossing niet door de man alleen gerealiseerd kan worden, omdat de vrouw hem steeds opnieuw tot zijn orgaan wil reduceren: 'De man moet trachten de vrouw ertoe te bewegen af te zien van de onzedelijke bedoelingen die zij met hem heeft. De vrouw moet de coïtus innerlijk en oprecht uit eigen beweging afzweren. Dat betekent echter: de vrouw als zodanig moet ondergaan, en het koninkrijk Gods op aarde is onmogelijk zolang dit niet is geschied' .

Weininger gaat tekeer tegen degenen die het een gruwelijk idee schijnen te vinden dat de soort zou kunnen uitsterven: 'Wie zo denkt kan zich de aarde niet voorstellen zonder al die wemelende, krioelende mensen, en hij wordt bang, niet zozeer voor de dood, dan wel voor de eenzaamheid' . In Weiningers woeden tegen de bange stervelingen is het laatste protest te horen van de overstijgers oude stijl. Zij hadden nog niet door dat de zondige maatschappij zelf de voorwaarden schiep voor een vernieuwe realisering van de seksuele verlangens en daarmee de transcendente dromen van elke aantrekkingskracht beroofde. Het leven op aarde leek toch iets te hebben. Maar het is uitgerekend Nietzsche, de man die de dood van God proclameerde en de strijd aanbond met diens laatste schaduwen, die de tot zichzelf teruggekeerde mens belastte met een nieuwe Faustische opdracht: zichzelf tot bovenmens te overstijgen. Anders dan hij het zich had voorgesteld wordt de seculiere versie van de transcendente droom gerealiseerd in een uit de hand gelopen vermaatschappelijking die noodgedwongen moet uitmonden in een mundane involutie .

Slachtoffer als ze zijn van de sluier, die ondertussen over de liefde werd gehangen, slagen velen er niet de nieuwe doelen te formuleren. We beschreven reeds hoe figuren als Marx en Freud er niet in slaagden het grondplan te tekenen van de nieuwe Civitas Humama. Hoeveel zwaarder moet dan het oordeel niet zijn dat we vellen over degenen wiens blik nog beperkter is: van de talloze critici van een 'op het hol geslagen kapitalisme' dat zijn eigen nest bevuilt, tot in de burcht van de psychoanalyse zelf: Kristeva die het verval beschrijft van vele amoureuze codes (hoofse liefde, libertinage, romantische liefde, pornografie) en pleit voor een ascese van al deze concrete liefdes 'op de divan van de psychoanalyse'. 'De psychoanalytische kuur zou doorgaan met zich te voeden aan een liefde die de wisselvalligheden van de liefdes transcendeert' .


THE DESCENT OF MAN

Van humane transcendentie tot mundane involutie zijn alle visioenen over de ondergang van de mens paradoxaal genoeg getuigen van éénzelfde boodschap: dat het niet goed wonen is in onze wereld en dat wij onderweg zijn ergens heen. En deze boodschap blijkt een blijde boodschap te zijn, als we beseffen dat bijgevolg het doel van ons onderweg zijn er in geheimtaal moet zijn ingegrift. Het volstaat om zoals Marx met Hegel deed de truc van de omkering toe te passen en de heenweg als terugweg te lezen. Als we het archetype van de transcendentale visioenen de rede van Diotima in Plato's Symposion achterstevoren lezen, ontpopt zich het verlangen naar eeuwig leven als afstammeling van het verlangen naar vleselijke reproductie in het kind, die alleen kan gerealiseerd worden door de coïtus. En dezelfde wijsheid wordt ons ontsluierd in de tempel van de voltooide maatschappij, die we hierboven construeerden: het wezen van de mens, dat wat zich tegen elke vermaatschappelijking verzet en waarvoor tenslotte niet alleen man en vrouw, maar ook de maatschappij werden uitgevonden is het germen, vrucht en versmelting in één. Voortplanting en liefde samengevat in de coïtus zijn de vlammende zwaarden van de engel, die ons de toegang tot transcendente of involutieve paradijzen vergrendelen. Waarlijk: in de coïtus dit menetekel van het menszijn staat het geheim gegrift, dat man en vrouw zich daartoe niet alleen moeten verenigen, maar dat ze ook moeten samenwerken met elkaar en houden van elkaar, al kan een verloste maatschappij hen daarbij wellicht het zweet van hun aanschijn wissen.

En een ware menswording kan dan ook alleen maar gerealiseerd worden tegen de perverse trend en zijn transcendente of involutionistische uitbreidingen in: door met Darwin de mensen te laten nederdalen op aarde, waar ze schakel kunnen worden in de keten van andere sterfelijke wezens. Pas Darwins 'Descent of Man' ditmaal niet als afgang van de man maar als nederdaling van de mens kan ons laten herboren worden als afstammeling én voorvader. Niet transcendentie, niet involutie, maar immanentie is de boodschap; niet vergeestelijking, niet verzakelijking, maar verdierlijking in de zin van menswording. De schoonheid waaraan onze liefde ontbrandt is dus geen lokaas aan de haak van een verborgen transcende hengel zoals bij Diotima, geen Schopenhaueriaanse 'list' van de natuur om ons iets te laten doen wat anders ook kan. Het is omgekeerd: de lust aan het orgasme en de schoonheid van de lichamen van vrouwen en kinderen moet het einddoel zijn, waar al het andere slechts middel voor is.


HET NOODZAKELIJKE FALEN VAN ASCESE

We hadden ons al deze retorische moeite kunnen besparen om tot het inzicht te komen dat ascese geen uitweg biedt: de geschiedenis van de ascese is immers alleen maar de geschiedenis van haar falen.

Uit ons historisch overzicht blijkt dat de vroegere openlijke ascese geleidelijk ondergraven werd door de onstuitbare wil van allen om seksuele relaties aan te gaan en zich voort te planten. De metamorfose van slaaf over lijfeigene tot loonarbeider is een eerste wereldhistorisch getuige tegen de ascese.

En ook de asceten zelf getuigen alleen maar tegen zichzelf. Overal waar ze optraden bleken ze geplaagd te worden door de seksuele duivel: van de orgieën van boeddhisten tot de alom bekende bekoringen van de H. Antonius. Dat blijkt exemplarisch uit de christelijke ascese. Naarmate de apocalyptische eindtijd uitbleef werd ascese die aanvankelijk op ieders schouders woog gereduceerd tot asceten, priesters en kloosterlingen, maar ze kon ook door hen niet volgehouden worden. Aanvankelijk prezen figuren als Ephiphanius en Sextus castratie aan als enige probaat middel en figuren als Leontius van Antiochië en Origines voegden de daad bij het woord . De synode van Elvira legde in 306 het celibaat op voor priesters in Spanje, maar het gebod werd geleidelijk uitgebreid tot andere gebieden. Reeds in 590 moest Gregorius de Grote opnieuw het veralgemeend celibaat opleggen. Tegen de 8ste eeuw was het alweer in onbruik geraakt en pas na zware weerstand werd het voorschrift tegen het einde van de 13de eeuw enigszins toegepast. Bekend zijn de misbruiken in dubbelkloosters (als harem, bordeel of commune) die bij de katholieken tot in de 16de eeuw voorkwamen. Vermelden we ook doorbraken van seksuele hysterie zoals in het bekende klooster van Loudun . Net zoals voorheen de Islam en nog vroeger de joden, die zich nooit institutioneel tot het laat-Romeinse celibataire avontuur lieten verleiden, haakten vervolgens de Protestanten af met de demonstratieve huwelijken van Zwingli, Luther en Calvijn. De Talmoedische en Middeleeuwse joodse ascese werd omgekeerd in de erotiek van Sabatai Zevi en zijn vele volgelingen (zie orgie). Ook de Orthodoxe variant kende zijn problemen. Zij voerde nooit celibaat voor priesters in, maar in de negende eeuw moesten de dubbelkloosters, waar mannen en vrouw gescheiden onder één dak leefden, opgeheven worden. Het volstaat om te verwijzen naar de manier waarop de Chlysti evolueerden van een ascetische naar orgiastische secte, die in Raspoetin het paradigma van de reële promiscuïteit herbergde. Uit diens mond stammen de woorden: 'Zo lang je de zonde heimelijk in je binnenste verbergt, en ze angstvallig bedekt door vasten, gebed en eeuwige disputen over de schrift, zo lang ben je schijnheilig en blijft je een nietsnut' . Het Concilie van Trente (1545 1563) moest de strenge wetgeving hernieuwen en vandaag meer dan ooit blijkt celibaat voor velen een onoverkomelijke drempel te zijn. Zo is ook de geschiedenis van het christelijke celibaat een tweede wereldhistorische getuige, minstens tegen de mogelijkheid tot veralgemening van de ascese.

Ook de reseksualisering van de maatschappelijke relaties zelf - culminerend in de communistische droom van de maatschappij als één grote gemeenschap van goederen en vrouwen - pleit tenslotte als derde wereldhistorische getuige tegen de mogelijkheid van een algehele vermaatschappelijking en rationalisering van de relaties.


LOF DER ASCESE

Dat neemt niet weg dat volledige of gedeeltelijke ascese haar zin heeft gehad en kan behouden op voorwaarde dat niet allen er zich aan overgeven. Niet alle mensen zijn gelijk en hun vermogen om lief te hebben is blijkbaar zeer variabel. Waarschijnlijk is er een heel spectrum van mensen, met aan het ene uiteinde degenen die voorbestemd zijn om als vader en moeder samen te leven en aan het andere uiteinde degenen die meer geschikt zijn om zich in volledig celibaat te wijden aan maatschappelijke opgaven (zoals Newton of Elisabeth I). De ascetische ijver van deze laatsten kan alleen maar degenen ten goede komen, die daar niet geschikt voor zijn. Hun ascese is dan ook zinvol in zoverre ze zich dienstbaar maken aan mensen die paren en zich voortplanten. Een dergelijke levensbevestigende ascese zou toelaten een doel na te streven dat veel bescheidener, maar des te lovenswaardiger is dan de volledig stopzetting van de menselijke reproductie: het afremmen van de bevolkingsexplosie. Dat de huidige productiviteitsstijging gepaard gaat met een enorme bevolkingsexplosie maakt de gunstige effecten ervan ongedaan en verdonkeremaant overigens de door Marx blootgelegde ware tendens van haar ontwikkeling: realisering van de speelruimte voor de volledige liefde.

Voor zover ascese een afwijzing is van alle vormen van liefde die we in de vorige hoofdstukken leerden kennen is ze bovendien de enige - zij het dan stomme - getuige van het vermoeden dat er aan de reëel existerende liefdes iets schort. Paradoxaal genoeg is ascese daardoor vaak ultieme trouw aan de liefde in een wereld die haar alleen maar tot onkenbaarheid verminkt! En dat is wellicht een andere les die we uit de geschiedenis van de ascese kunnen leren: in het licht van de vele diensten die de kloosters vaak hebben bewezen aan de mensheid én aan hun bewoners die er zich vaak konden beveiligen tegen de seksuele en maatschappelijke verloedering, kunnen we het alleen maar betreuren dat allen vandaag alleen maar het gezin als eindbestemming schijnen te kennen en kunnen we - zonder overigens haar chagrijn te delen - Sally Cline alleen maar bijtreden als ze schrijft dat (seksuele) 'bevrijding niet de mogelijkheid lijkt in te houden om seksueel helemaal niet actief te zijn'.

© Stefan Beyst.

 fndeel fbvolg    twitter
 
ontdek
mijn nieuwe e-boek:

zelfomslag


het zelfbeeld
tussen spiegel en dagboek