DE OERVADERWIJFJES.
'De echtgenotes van rijke mannen die veel vrouwen hebben,
zijn over het algemeen niet gehecht aan hun man
en zijn niet vertrouwelijk met hem.
Al zijn alle oppervlakkige genoegens van het leven binnen hun bereik,
ze zoeken toch bevrediging bij andere mannen'
of 'schenken elkaar bevrediging'.
Kama Soetra, Vatsjajana .
In het vorige hoofdstuk hadden we alleen oog voor de reactie van de
uitgesloten concurrenten op de haremhouder. De positie van de
haremhouder wordt niet alleen bepaald door het gedrag van mannelijke
concurrenten, maar ook door die van de partners: de vrouwtjes waarover
het monopolie gehandhaafd moet worden. Hoe zit het met de reactie van de
oervaderwijfjes?
In Freuds verhaal lijken ze zich horig te onderwerpen aan de soevereine
wil van de oervader. Freud windt er geen doekjes om. Zijn oervader 'had
niemand lief buiten zichzelf, en de anderen slechts in zoverre ze zijn
behoeften bevredigden' Het is de oervader die bepaalt dat hij met vele
wijfjes zal paren. De oervaderwijfjes ondergaan willoos deze beslissing.
Ze lijken geen eigen liefde te hebben, zodat de vraag naar de monogame
of polygame aard ervan zinloos is. Ook de echte haremhouders vragen niet
naar de verlangens van hun vrouwen: slavinnen worden geacht hun meester
te dienen en 'vrije' vrouwen worden in de regel uitgehuwelijkt door
mannen.
Er zijn ook andere scenario's denkbaar. We zouden ons kunnen voorstellen
dat waarbij de polygame wens van de man zijn verlengde vindt in de wens
van de haremvrouwen om gezamenlijk één enkele man te beminnen.
Dergelijke monoandrie* zou niet alleen inhouden dat vele vrouwen
gezamenlijk één enkele man liefhebben, maar ook dat ze niet jaloers zijn
op elkaar, hoogstens op concurrenten die van buiten uit hun gemeenschap
zouden willen verstoren. In deze veronderstelling zou de haremhouder
alleen macht moeten uitoefenen over de mannelijke concurrenten die hij
wil buitensluiten. Dit zou overigens alleen maar zo zijn vanuit de
bijkomende veronderstelling dat hij het is die de vrouwtjes kiest, en
niet de vrouwtjes hem. In dat laatste geval zou elke hiërarchie die de
mannetjes door strijd hadden opgebouwd, overhoop worden gegooid door de
soevereine keuze van de haremvrouwen. Het is eveneens denkbaar dat
vrouwen helemaal geen monoandrische*, maar monogame of polygame
neigingen hebben. In dat geval zou de reëel existerende polygamie
slechts een feitelijke samenlevingsvorm zijn die berust op pure
mannelijke overmacht, niet alleen over concurrerende mannen, maar ook
over ondergeschikte vrouwen. Alleen nader onderzoek van de wensen van de
oervaderwijfjes kan ons uitsluitsel geven over de vraag hoe de
mannelijke harem tot stand komt.
De verhalen over minnaars die via allerlei intriges en kunstgrepen (als
travestieten, als dokters voor voorgewende zieken enzovoort) de harem
worden binnengesmokkeld , het feit dat de zonen van de haremhouder zich
vaak ontfermden over de concubines die door hun vader verwaarloosd
werden, de stoeipartijen met de alleen maar fertiel impotente - en juist
daarom door ontrouwe vrouwen vroeger zeer gegeerde eunuchen - evenals
tenslotte de drukke lesbische activiteit in vele harems, laten er geen
twijfel over bestaan dat de haremvrouwen geen genoegen nemen met de
liefde van de minnaar die hen verzamelde. Haremvrouwen zijn evenzeer als
haremhouders behept met polygame neigingen.
Polygamie mag dus niet stilzwijgend vereenzelvigd worden met mannelijke
polygamie: er is ook vrouwelijke polygamie. Om beide van elkaar te
onderscheiden zullen we in het vervolg mannelijke polygamie als
polygynie aanduiden en vrouwelijke polygamie als polyandrie.
DE MATRIARCHALE
OERHORDE
Tegenover de auteurs die menen dat de man polygyn is en vele vrouwtjes
aan zich wil binden, staan er andere, die het tegengestelde standpunt
verdedigen: dat de vrouw polyandrisch is en een schare mannen rond zich
wil verzamelen. Tot deze eerder zeldzame vogels behoort McLennan meer
nog dan Tylor de 'vader van de antropologie' die het thema van exogamie*
en endogamie* (evenals de bijbehorende termen) in de antropologie
introduceerde. Geheel in tegenstelling tot Darwin en zijn opvolgers
construeerde deze auteur een polyandrische oertijd. Polyandrie zou het
gevolg geweest zijn van de gewoonte meisjes onmiddellijk na de geboorte
te doden . Daardoor zou er in iedere horde een ongelijke verhouding
ontstaan tussen geslachtsrijpe mannen en vrouwen, ditmaal ten nadele van
de mannen. Als gevolg van de vrouwenschaarste moeten ze één
gemeenschappelijke vrouw delen met elkaar. De meisjesmoord maakt voor
McLennan echter slechts manifest, wat latent altijd aanwezig is: 'Ook
los van elke wanverhouding tussen de geslachten, mogen we verwachten dat
aantrekkelijke vrouwen in de horde omringd zijn door een schare
bewonderaars. Wilden vinden het niet storend hun seksuele genoegens met
anderen te moeten delen en in de beschaafde wereld toont de zonde van de
grote steden afdoende aan, dat geen natuurlijke beperking mannen ervan
weerhoudt hun partner met elkaar te delen' . De theorie van Mc Lennan
kende slechts weinig aanhangers. Vermelden we zijn leerling Robertson
Smith, maar vooral Weininger . Wie vertrouwd is met de literatuur zal
opmerken dat er heel wat meer auteurs zijn die het hebben over
polyandrie, maar zij hebben het dan over polyandrie die gepaard gaat met
polygynie in plaats van met monogynie*. Om verwarring te vermijden
verdient het de voorkeur in dat geval van 'wederzijdse polygamie*' te
spreken en de term polyandrie te reserveren voor de echte vrouwelijke
harem, waarbij één vrouw polyandrisch vele mannen rond zich schaart,
terwijl de mannen zich al dan niet vrijwillig monogyn tot één enkele
vrouw beperken.
De polyandrische oerhorde van McLennan lijkt op het eerste gezicht
gewoon het negatief te zijn van die van Darwin en Freud. Aan de
oermannen van McLennan worden de eigenschappen toegeschreven die de
oerwijfjes bij Darwin en Freud bezitten: ze zijn even monogyn met hun
polyandrische vrouwen verbonden als de vrouwen bij Freud monoandrisch
met hun polygyne man. Ze zijn onderling niet jaloers, maar delen even
broederlijk hun vrouw als Freuds vrouwen zusterlijk hun man.
McLennan introduceerde ook het thema van het matriarchaat in de Engelse
antropologie, als reactie op de theorie van Maine dat de oerfamilie
patriarchaal was. De term werd vier jaar eerder - in 1861 - gelanceerd
door Bachofen in een zeer invloedrijk boek: 'Das Mutterrecht'. In de
geest van McLennan waren matriarchaat en polyandrie nauw verbonden. Bij
Freud staat daartegenover de koppeling van patriarchaat en polygynie.
Bij Bachofen en zijn volgelingen Morgan, Engels, Weininger, Briffault,
Fromm en Sherfey daarentegen wordt matriarchaat gekoppeld aan
wederzijdse polygamie, het derde model voor de oersamenleving, dat
eveneens door Bachofen voor het eerst werd beschreven en waarop we
terugkomen in het hoofdstuk over 'Oercommunisme'.
Freuds patriarchale oervader is echter niet zomaar het negatief van
McLennans matriarchale oervrouw. Bij Freud ligt de nadruk op de macht
over de concurrenten, bij McLennan alleen op de macht over de partners.
In beide gevallen wordt de macht alleen tegen mannen gekeerd: de
oervader castreert zijn zonen, de oervrouw fascineert haar mannen. De
accentverschuiving bij de omkering in het negatief laat toe de relatie
van de oervrouw tot haar vrouwelijke concurrenten in het ongewisse te
laten: er is een tekort aan vrouwen doordat meisjes 'worden' vermoord.
Wie de meisjesmoordenaars zijn wordt ons door McLennan niet onthuld.
Kronos indachtig kunnen we niet nalaten te vermoeden dat de uitvoersters
of aanstooksters ervan de oervrouwen moeten zijn, die anders hun
toegewijde mannen met hun geslachtsrijp geworden dochters zouden moeten
delen.
McLennan construeerde zijn theorie om het ontstaan van de exogamie* te
verklaren. Om de schaarste aan bloedverwante ('endogame'*) vrouwen op te
heffen gingen mannen erop uit om vreemde ('exogame'*) vrouwen te roven,
ongeveer zoals de zonen van Freuds oervader, die elders een oerhorde
probeerden bijeen te scharrelen. Dat impliceert dat achter de polyandrie
van McLennan een incestueuze oerhorde schuilgaat, maar dan één waarbij
de geslachten van teken veranderd zijn. Ditmaal is het de oermoeder die
zich omgeeft met haar vader, haar broers en haar zonen. Meteen wordt
duidelijk dat de vrouwen die de meisjes opeten om hun monopoliepositie
te handhaven, de moeders van deze meisjes moeten zijn. McLennans
oervrouw ontpopt zich daardoor tot oermoeder, die haar dochters opeet om
zich te verzekeren van de liefde van haar zonen. McLennan (1865)
beschrijft de (voltooide) polyandrie als volgt: 'Elke groep bestond uit
een klein aantal broederschappen, samengesteld uit de zonen van dezelfde
moeder' . Pas nu beschikken we over een volwaardig negatief van Freuds
oervader, of beter gezegd: van de Griekse Kronos die we erachter te
voorschijn haalden .
MEISJESMOORD
Het oervaderlijke kannibalisme, dat bij Freud schuilging achter de
vadermoord en het kannibalisme van de zonen, bevatte zijn moment van
waarheid in de 'broedermoord' van vijandelijke legerscharen (of de
economische versie daarvan). Het invullen van de dader bij de
meisjesmoord levert ons inzake de oermoederhorde meteen de
kannibalistische versie, die we bij Freud eerst moesten construeren.
Daar staat tegenover dat we hier géén zustermoord aantreffen als
historische tegenhanger van een slechts mythische meisjesmoord. Het
oermoederlijke kannibalisme is niet alleen mythe, maar ook historische
werkelijkheid: meisjesmoord is op vele plaatsen en in vele tijden een
druk beoefende praktijk geweest en is dat nog steeds, bijvoorbeeld in
het huidige India. Hij werd door moeders zelf uitgevoerd. Roheim werd er
in 1928 door Freud op uitgestuurd om sporen uit de oertijden te gaan
registreren in het onbewuste van de Australische inboorlingen, die door
vele evolutionisten werden beschouwd als levende fossielen uit de
oertijden. Het viel hem op dat bij de kinderen daar de angst voor heksen
uitzonderlijk sterk was. De verklaring daarvoor werd hem na enig
onderzoek duidelijk: de moeders bleken het kinderbestand te halveren
door regelmatig gezamenlijk - te weten: met andere moeders en met de
ontsnapte helft van de kinderen - te proeven van de vruchten uit hun
schoot. Ook van de omgekeerde totemmaaltijd - de zoonetende Kronos -
vinden we hier de vrouwelijke tegenhanger . Zoals de oorlog mannen een
overschot aan vrouwen oplevert, zo verschaft meisjesmoord vrouwen een
overschot aan mannen.
Het motief voor de in het verleden wijdverbreide meisjesmoord is niet
moeilijk te achterhalen. Een zwangere vrouw is in haar bewegingsvrijheid
beperkt en heeft de hulp van mannen nodig om haar te beschermen en te
voeden. Het duurt bovendien zeer lang voor de kinderen groot zijn: ook
zij moeten gevoed en beschermd worden. En tot overmaat van ramp worden
bij de mens de moeders weer zwanger hulpeloos voordat hun kinderen
volwassen zijn. Mensenmoeders hebben dan ook dringend behoefte aan
mannen, niet zozeer als bevruchters, maar vooral als vaders in de
economische zin van het woord: werkkrachten die haar zullen helpen bij
het grootbrengen van haar kinderen. De evolutie produceerde bij de mens
dan ook een merkwaardig specimen, dat bij primaten slechts aangekondigd
wordt: de vaderlijke man. We komen daar uitvoerig op terug in 'De
oergroep'. Voor een menselijke moeder komt het er op aan zoveel mogelijk
mannen aan het werk te kunnen zetten. Onder barre levensomstandigheden
kan haar overleven en dat van haar kinderen alleen maar gewaarborgd
worden als ze zo weinig mogelijk kinderen baart en die door zoveel
mogelijk 'vaders' laat verzorgen. Onder gunstiger levensomstandigheden
(vooral na de landbouwrevolutie) blijft het motief bestaan: in dat geval
neemt met haar welzijn ook dat van haar kinderen toe. McLennan wijst
daarentegen op andere motieven: ongunstige levensomstandigheden maar
vooral 'de onophoudelijke vijandigheid van de naburige groepen' .
'Vermits men behoefte had aan moedige krijgers en jagers, was het in het
belang van elke horde om in de mate van het mogelijke zoveel mogelijk
gezonde, mannelijke kinderen groot te brengen. Het zou hun belangen
schaden indien ze meisjes lieten opgroeien, omdat die minder voor
zichzelf kunnen zorgen en een geringere bijdrage kunnen leveren aan het
gemeenschappelijke belang' . Ook Darwin meent dat dit het motief was
voor meisjesmoord bij vele primitieven. Lubbock vermeldt naast de
noodzaak aan krijgers nog een andere drijfveer: over hoe meer mannen een
stam beschikt, hoe beter deze zich kan verdedigen én hoe minder vijanden
op het idee komen de reeds schaarse vrouwen te komen roven . Lowie wijst
er tenslotte op dat mannen niet graag dochters krijgen als ze daar een
bruidsschat aan moeten meegeven (en dat motief is bijvoorbeeld in het
huidige India nog steeds hét motief voor meisjesmoord).
Hoe dan ook, de meest efficiënte manier om het aantal vrouwen te
reduceren is meisjesmoord. De voorkeur van vrouwen voor zonen (of de
later te bespreken moederlijke incest met de zoon) zou daar een rest van
kunnen zijn. Het aantal beschikbare vrouwen moet evenveel maal
gereduceerd worden als het aantal werkkrachten waarover een moeder meent
te moeten beschikken. Zijn er twee mannen per vrouw nodig, dan zullen de
helft van de meisjes gedood moeten worden. Mannen die als bevruchters
aan hun trekken willen komen, zullen noodgedwongen de vrouwelijke harem
moeten vervoegen en wachten tot ze aan hun trekken komen. In afwachting
dat ze hun zaadje mogen planten zijn ze vlijtig in de weer om de
oermoeder en haar kroost van het nodige te voorzien. In dat opzicht
heeft McLennan gelijk: vrouwen hebben er belang bij hun concurrenten
letterlijk in de kiem te smoren.
DE ARMOEDIGE
VROUWELIJKE HAREM
Hoe voordelig deze regeling op het eerste gezicht ook lijkt, ze werd
zelden in praktijk gebracht. Terwijl de voorbeelden van polygynie in de
dierenwereld voor het rapen liggen, moet men naar polyandrie zoeken als
naar een naald in een hooiberg. Dit is niet alleen zo bij de zoogdieren
, maar bij uitstek bij onze naaste verwanten de primaten, waar de
polyandrie geheel ontbreekt. Wilson weet slechts enkele polyandrische
kikkers en dito vogels te vermelden , al voegt hij eraan toe dat het
verschijnsel wellicht vaker voorkomt dan vroeger vermoed.
Ook bij de mens lijkt polyandrie een zeldzaam verschijnsel te zijn.
Ongetwijfeld staaft McLennan zijn betoog met de verwijzing naar een hele
reeks polyandrische volkeren. Reeds Lubbock wijst er terecht op dat er
in vele gevallen sprake is van combinatie met polygynie, zodat we in
werkelijkheid met wederzijdse polygamie te maken hebben. Hetzelfde geldt
voor het 'leviraat'* of voor 'fraternale polyandrie'* die veelal gepaard
gaan met de mannelijke tegenhangers daarvan: 'sororaat'* of 'sororale
polygynie'*. Lowie meent echter dat deze combinatie een reactie kan zijn
op het verbod op de vroeger gebruikelijke meisjesmoord, zodat we te
maken hebben met ontaardingen van polyandrie. Maar zelfs als we daar
rekening mee houden blijft polyandrie een uiterst zeldzaam verschijnsel.
Blijkens het verbod erop door de Soemerische vorst Oeroekagina (rond
2350 a.C.) moet ze in het Tweestromenland zijn voorgekomen. De Mahabharata gaat over vijf
zonen van koning Pandoe die huwden met
Draupadi. Van Gulik
verwijst naar de Lieo Tse je (449 465 A.C.) die zijn zus dertig mannen
als echtgenoot schonk (zelf had hij meer dan tienduizend vrouwen).
Recenter vinden we polyandrie (al dan niet gepaard gaande met polygynie)
in Tibet, Nepal, Noord India, de Malabarkust, in Punjaab (Sikhs), in de
provincie Ynnan in China, en bij sommige Afrikaanse en Amerikaanse
stammen.
In het moderne Westen kunnen we de driehoeksrelatie vermelden van Rée,
Niezsche en Lou Andréas Salomé, of die van Dmitry en Zinaida
Merezhkovskys met Dimitri Vladimirovich Filosofov. Ongetwijfeld heeft Murdock gelijk als hij beweert dat polyandrie
beschouwd mag worden als 'een antropologisch curiosum'.
En die reëel existerende polyandrie gaat inderdaad samen met een
(bescheiden) overschot aan mannen, dat bij vele van deze volkeren door
meisjesmoord wordt gerealiseerd. Ze lijkt ingegeven door moeilijke
levensomstandigheden. De vrouwelijke harems zijn overigens in al deze
gevallen van een zeer bescheiden omvang: deze verzinken in het niets
tegenover de met drie nullen te schrijven formaties van mannelijke
harems.
Merken we op dat polyandrie ook voorkomt in combinatie met polygynie.
Als het stamhoofd zich een aantal vrouwen toeëigent, gebeurt dat ten
koste van jongere mannen. Die komen dan vaak via fraternale polyandrie
aan hun trekken bij de vrouw van hun oudste broer . Ook hier is
polyandrie een gevolg van een - ditmaal lokale - vrouwenschaarste, die
geschapen wordt door polygynie.
DE EERSTE BEWEEGSTER
Het lijkt erop dat de symmetrie tussen oervader en oermoeder slechts op
het mythische niveau geconstrueerd kan worden. Op het historische vlak
ontpopt ze zich veeleer tot een drievoudige tegenstelling. Tegenover de
talloze en goedgevulde harems van rijke mannen, staan de schaarse en
dunbevolkte harems van armoedige vrouwen.
De idee van de vrouwenheerschappij - het matriarchaat - die aanvankelijk
gekoppeld werd aan polyandrie, kon de toetsing aan de historische
werkelijkheid al helemaal niet doorstaan. Vaak meende men tot
matriarchaat te kunnen besluiten waar in werkelijkheid alleen maar
sprake was van erfelijkheid in vrouwelijke lijn van goederen, woonplaats
of naam. Toch bezit de mythe van
het matriarchaat een ongekende aantrekkingskracht. En dat komt omdat ze
een moment van waarheid bevat, dat zich verraadt in de koppeling ervan
aan polyandrie (en negatief in de omgekeerde koppeling van patriarchaat
aan polygynie); Dat moment van waarheid is de wetenschap dat werkende
mannen slechts instrumenten zijn in handen van moeders. De trots waarmee
de man de mammoet velt kan niet verhelen dat de buit slechts enig belang
heeft voor zover hij vervolgens naar het hol wordt gebracht, waar vrouw
en kinderen hongerig zitten te wachten. Dit verklaart de hardnekkigheid
waarmee de idee van het matriarchaat telkens weer opduikt, om telkens
des te triomfantelijker ontkend te worden door de verwijzing naar de
verpletterende alomtegenwoordigheid van het patriarchaat. Maar dit kan
alweer niet verhelen hoezeer de trots van de man slechts gegrond is in
het bewandelen van de weg. Voor het einddoel is hij blind. Wanneer de
man zelf zijn doel kan bepalen, bijvoorbeeld bij de overwinning van een
wedstrijd, hem een mooie vrouw wordt aangeboden. Dat is al zo sedert de
Ilias. Maar dat is slechts de omkering van de manier waarop een vrouw
hém uitverkiest, niet om hem te kronen met een lauwerkrans om zijn
slapen, maar om hem te knechten onder het juk, dat ze op zijn schouders
legt.
Het is sedert mensenheugenis - sedert de vaderwording van de man - de
vrouw die de man aan het werk zet. Als ze moeder wordt, zetten de kreten
van haar bevalling de mannelijke automaat in gang. De barensweeën zijn
in eerste instantie het gevolg van de grote schedelomvang van het
mensenkind. In tweede instantie zijn ze echter aanleiding tot
uitdrukking van het lijden. De kreten die daarbij worden geproduceerd,
zetten de man in beweging met dezelfde onontkoombaarheid, waarmee het
vroeggeboren mensenkind de ouders door zijn wenen mobiliseert. Niet voor
niets laten deze kreten onuitwisbare sporen na in de ziel van de man,
voor zover hij getuige wil zijn van de gevolgen van zijn daad. Niet voor
niets worden ze door vrouwen van generatie op generatie gecultiveerd. De
bijbehorende 'emotionaliteit' van vrouwen oude stijl- inzonderheid hun
klagen en meelij opwekken - is niet meer dan hun dwingend vermogen om
mannen aan doelen onder te schikken, die deze zo graag 'rationeel' voor
zichzelf zouden willen bepalen.
Het mannelijke schrikbeeld van de vrouw als oerwerkgeefster - of zoals we
het voortaan mythischer zullen uitdrukken: als eerste beweegster - is Lady Macbeth. Zij maakt de man meedogenloos ondergeschikt aan haar voor de
gelegenheid - snode doeleinden en brengt hem daarbij ten val. Mannen
vertekenen én verdringen* deze gang van zaken in literaire karikaturen
door de nadruk te leggen op het patriarchaat
De magie van het beeld van de vrouw als eerste beweegster staat in schril
contrast met het beeld van de schaarse dunbevolkte harems van armoedige
vrouwen, dat we hierboven schetsten. Er klopt iets niet. Om te weten te
komen waar het schoentje wringt, moeten we eerst de historische en
sociale registers opengooien.
GAAT EN
VERMENIGVULDIGT U.
Jahweh tot Abraham:
'Ik zal Uw nageslacht talrijk maken als het stof der aarde.
Als iemand het stof der aarde kan tellen,
dan zal hij ook uw nakomelingen kunnen tellen'
(Genesis, 14, 16)
'Zie op naar de hemel, en tel de sterren, als ge dat kunt:
zo talrijk zal uw nageslacht zijn!'
(Genesis, 15, 5).
Hierboven schiepen we de oermoeder naar het beeld en de gelijkenis van
de oervader. Ware het God geweest die de oermoeder uit de rib van de
oervader had gerukt, hij zou ditmaal gezien hebben 'dat het niet goed
was': de nabootsing is immers beter dan het origineel. McLennans
oermoeder is in de eerste plaats een moeder. Freuds oervader daarentegen
heet wel 'vader', maar is niet zo vaderlijk als zijn naam doet
vermoeden. Het is eerder een oerman die dochters verwekt om ermee te
kunnen vrijen, niet om ze op hun beurt weer zwanger te kunnen maken met
het oog op een zo talrijk mogelijk nageslacht.
Stellen we ons McLennans oermoeder voor in het gezelschap van waardiger
vaders. Die blijken er dan op uit te zijn zoveel mogelijk kinderen te
verwekken. Of om het met Briffault te zeggen: 'Biologisch gezien schept
polygynie de gunstige voorwaarden voor het uitoefenen van de mannelijke
seksuele functie, die tot doel heeft zoveel mogelijk vrouwen te
bevruchten' . Achter de tot vrijer gereduceerde oervader van Freud gaat
het beeld schuil van de echte oervader die, kwistig zijn miljoenen
sperma's rondspuitend, heel de wereld met zijn nageslacht wil bevolken.
De aanwezigheid van naburige hordes, waar andere oervaders met andere
oervaderwijfjes aan de slag waren, moet door de oermensen als een
permanente bedreiging zijn ervaren. Geen wonder dat ze na oorlogen de
mannen doodden en hun vrouwen in de eigen stam opnamen. De gewoonte om
vrouwen van overwonnen volkeren te verkrachten in hun vruchtbare bodem
de eigen kinderen te planten is daar een overblijfsel van. De belofte
aan Abraham overleeft in de droom van de God van de Christenen en die
van Allah: dat alle mensen zijn zonen mogen worden. Ondertussen zal
duidelijk geworden zijn, dat vele vaders met lede ogen moeten hebben
toegezien op wat de hanen, hengsten en fokstieren werd gegund, die
sedert de landbouwrevolutie door de boeren op hennen, merries en
koeien werden losgelaten.
In zijn drang om een universum van kinderen te verwekken kan de man
alleen maar geremd worden door het beperkte voortplantingsvermogen van
de vrouw: terwijl één vrouw maximaal een twintigtal kinderen kan baren
als ze al niet ondertussen in het kraambed sneuvelde zoals het tot voor
kort vaak gebeurde kan een man ontelbare keren vrouwen bevruchten. Om
aan zijn trekken te komen zal hij massa's vrouwen moeten hebben die
kinderen willen dragen voor hem.
De historische harems zijn ongetwijfeld (ook) met deze bedoeling
opgezet. Ze zijn de voortgezette, systematische verkrachting van
vijandige of onderdrukte vrouwen door de overwinnaars of overheersers
van hun mannen. We zijn - net als Freud - die zijn oervader te zeer als
oervrijer opvatte te zeer geneigd de harems vanuit het perspectief van
ons kindervijandige, industriële tijdperk te lezen als pure vrijharems.
Relaties tussen de geslachten stonden vroeger in eerste instantie in het
teken van de voortplanting. Onvruchtbaarheid was voldoende reden voor
echtscheiding of leidde tot instellingen als het leviraat* of het recht
om een tweede vrouw te huwen of om te hertrouwen (in het geval van
Hendrik VIII). Alleen reeds het feit dat haremhouders zich meestal
tevreden stelden met de fertiele castratie van de eunuchen, zou moeten
volstaan om ons eraan te herinneren hoezeer bij uitstek de harem opgevat
werd als een voortplantingsmachine, als een soort geslachtelijk
omgekeerde bijenkorf. In de harem van de Chinese keizers werd bij het
opstellen van de vrijkalender rekening gehouden met de vruchtbare dagen
van de haremwijfjes. In de Ottomaanse harems werd de vrouw die een kind
had gebaard tot de bevoorrechte rang van 'kadin' verheven. Een en ander
bleef niet zonder gevolgen: we verwijzen naar de reeds vermelde koning
Ismail van Marokko, die meer dan duizend kinderen verwekte. Volgens
Torquemada waren op een gegeven moment 150 vrouwen zwanger van Montezuma,
koning van Mexico . De zegevierende krijgers die zich naar hartelust
voortplantten in de vrouwen van overwonnenen en ondergeschikten, werden
daarbij ongetwijfeld gedreven door dezelfde eugenetische* motieven, die
ook boeren koesterden bij hun 'culturele selectie'. Volgens Darwin past
ook de natuur die toe bij haar 'natuurlijke selectie'. Darwin meent:
'Als er evenveel mannetjes als vrouwtjes zijn, dan zullen tenzij de
soort polygaam is de minst geschikte mannetjes uiteindelijk toch een
vrouwtje vinden en evenveel nakomelingen hebben... als de best
geschikten'. Dat Mohammed de polygamie handhaafde (in tegenstelling tot
de Christenen en zovele andere 'monogame' culturen) had veel te maken
met pogingen om de uitdunning van de getrouwen na de slag om Oehoed
ongedaan te maken en de rangen van de rechtgelovigen ten doen aangroeien
ten nadele van de veroverde volkeren. De al vermelde Mormoon B. Young
die 56 kinderen verwekte sprak onverbloemd uit dat polygynie dé methode
was om het aantal Mormonen te doen aangroeien en in de Mormoonse krant
'The Millenial Star' wordt berekend hoe een polygamist die op twintig
jaar start met veertig vrouwen op 78-jarige leeftijd de stamvader kan
zijn van 3.580.441 afstammelingen. De harems zijn een soort symbolische
utopie van een wereld waarin alleen de haremhouder zich voortplant,
terwijl alle andere mannen van de aardkorst werden geveegd. Ze zijn de
tegenhangers van de gladiatorenspelen waarbij de Romeinen overwonnen
mannen elkaar lieten uitmoorden. Met dezelfde arrogantie lieten heersers
hun onderworpen vrouwen bewaken door onderworpen eunuchen.
OERVADER TEGEN
OERMOEDER: FEITELIJKE MONOGAMIE (2)
Nu pas is de symmetrie tussen oervader en oermoeder voltooid. Wat we te
zien krijgen is geen fraai spektakel. De tot werkelijke vader
gepromoveerde oervader wil de exclusieve bezitter zijn van een zo groot
mogelijke verzameling vruchtbare vrouwen. Deze vrouwen willen omgekeerd
de exclusieve bezitsters zijn van een zo groot mogelijke verzameling
mannen, die wel mogen bevruchten, maar vooral moeten werken. De man als
bevruchter tegenover de vrouw als werkgeefster. We staan voor de
onmogelijke situatie dat niet één, maar beide geslachten zich eenzijdige
polygamie wensen. Vanuit het mannelijk verlangen: polygynie* die haar
complement zou vinden in de monoandrie* van de vrouwen. Vanuit het
vrouwelijk verlangen: polyandrie* die haar complement zou vinden in de
monogynie* van de mannen.
Het is duidelijk dat deze wensen onverenigbaar zijn. De man die vrouwen
wil onderschikken in zijn harem zal af te rekenen krijgen met hun
polyandrische wensen, zoals reeds bleek uit het gedrag van de concrete
haremvrouwen. Ook de vrouw die mannen zou willen ondergeschikt maken in
haar harem zou af te rekenen krijgen met hun polygyne wensen. De man die
haremhouder wil zijn duldt geen andere mannen naast zich, maar dat is
uitgerekend de wens van de vrouw die haremhoudster wil worden. En
omgekeerd.
De kwantitatieve verhouding tussen de geslachten kan geen richting
aanwijzen bij het oplossen van dit conflict. Het overschot aan vrouwen,
dat mannen willen scheppen door andere mannen te doden, wordt teniet
gedaan door het overschot aan mannen, dat vrouwen willen scheppen door
het doden van hun dochters. Of om het in mythische dimensies uit te
drukken: als de oervader al zijn zonen opeet in de hoop om zijn dochters
te kunnen bevruchten, en de oermoeder eet al haar dochters op in de hoop
om zwanger te worden voor haar zonen, dan blijven beiden ten langen
leste kinderloos achter.
Hoe we het ook draaien of keren: als het waar is dat zowel mannen als
vrouwen zich eenzijdige polygamie wensen, dan zijn er twee
mogelijkheden. Ofwel zullen ze afstand moeten doen van hun verlangen om
vele partners te hebben en bevredigd worden in hun verlangen naar
exclusiviteit. Ze zullen dan noodgedwongen moeten samenleven in
feitelijke monogamie. Ofwel zullen ze afstand moeten doen van hun
verlangen naar exclusiviteit en bevredigd worden in hun verlangen naar
meerdere partners. Ze zullen zich dan noodgedwongen moeten neerleggen
bij wederzijdse polygamie (waarover meer in het hoofdstuk over
oercommunisme). Zolang het over kinderen gaat levert deze laatste
oplossing hen geen winst op: als alle mannen alle vrouwen mogen
bevruchten, dan komen ze evenzeer aan hun trekken als wanneer één man
één vrouw bevrucht.
Ook een andere realiteit dwingt tot feitelijke monogamie. Laat ons nog
aanvaarden dat mannen in het beste geval de hele vrouwelijke
wereldbevolking zouden willen bevruchten om de aardkorst met het stof
van hun nageslacht te bedekken. Het vooruitzicht echter om al deze
monden op zijn eentje te moeten voeden, zal de voortplantingswoede van
menig man wellicht hebben doen bekoelen. Op zijn minst zou deze bange
toekomstverwachting hem onwillig hebben gemaakt om de kluisterende
kreten van de bevalling te aanhoren. Hoe meer de man na de bevruchting
ook nog moet werken, hoe minder vrouwen hij kan bevruchten. Uiteindelijk
zal hij zich moeten beperken tot de twintig kinderen die hij bij één
vrouw kan verwekken . En als alle mannen reeds hun handen vol hebben aan
één vrouw met bijbehorende kinderen, zijn er geen kandidaten meer
beschikbaar voor de polyandrische harems die vrouwen zich wel zouden
wensen.
In het eerste hoofdstuk hebben we gezien hoe - bij afwezigheid van
politieke en economische machtsverhoudingen - de polygyne aanspraken van
elke oervader zouden stranden op de dito aanspraken van zijn
concurrenten. Eenzelfde redenering kan natuurlijk ook worden toegepast
op de oermoeder. In dit hoofdstuk moeten we vaststellen dat de
realisering van de polygame wensen zowel van de oervader als van de
oermoeder niet alleen stuiten op de reactie van respectievelijke
concurrenten. Ook de partner is er niet op uit om deel uit te maken van
een harem, maar wil integendeel zelf de exclusieve bezitter van een
harem zijn. Niet alleen de concurrenten en de partners staan polyandrie
en polygynie in de weg: de harde werkelijkheid leert dat het economisch
vermogen van de man noodzakelijkerwijze moet achterblijven bij zijn
bevruchtingscapaciteit.
Vatten we samen: het verenigd effect van zowel de reactie van
concurrenten én partners, als de weerstand van de realiteit, zijn er
verantwoordelijk voor dat de polygamie bij de mens moet uitmonden in
feitelijke monogamie. Maar steeds onder voorwaarde dat politieke en
economische ongelijkheid afwezig blijven.
HAREM EN KONINKRIJK
De machtsverhoudingen zijn echter niét gelijk. De man kan andere mannen
ondergeschikt maken. Dat laat hem toe een geniale kunstgreep uit te
voeren, waardoor de verlangens van beide geslachten probleemloos
verdicht kunnen worden: splitsing van de vaderlijke rol in zijn
samenstellende onderdelen. Het volstaat dat één vader erin slaagt andere
mannen tot werkende handen te reduceren en ze te laten werken voor de
vrouw(en) die hij alleen maar bevrucht. De man die daarin slaagt kan
zich een harem van moeders uitbouwen én al zijn moeders van een harem
van werkende mannen voorzien. Hij krijgt zijn verzameling baarmoeders
als hij er in slaagt voor een nog grotere verzameling werkende handen te
zorgen. Hij heeft het alleenrecht op het planten van zaad, alle anderen
mogen het slechts bewateren. De oervader die alle mannen aan zich zou
weten te onderwerpen zou er uiteindelijk toch in slagen om heel het
aardoppervlak te bedekken met het stof van zijn kinderen, zo talrijk als
de sterren aan het firmament.
En precies dat wonder werd volbracht door de historische haremhouders.
We waren bijziend toen we keken naar de legendarische harems. We
vergaten te vermelden waar de middelen vandaan kwamen om deze harems te
onderhouden: van de onderdanen en van de rooftochten naar de vruchten
uit de arbeid van vreemde volkeren. Het feodale koninkrijk met al zijn
onderdanen is de onmetelijke polyandrische harem van de vrouw. In
vergelijking daarmee verzinkt de polygyne harem van de koning in het
niet. Hij is slechts een onooglijk mannelijk koninkrijkje binnen het
onmetelijke vrouwelijke koninginnerijk. De scepter die de koning zwaait
over zijn onderdanen, maakt hem alleen maar in de ogen van de onderdanen
tot eerste beweger. In werkelijkheid is hij slechts het instrument in
handen van de koningin, plaatsvervangend werkgever, tweede beweger. Als
beloning mag hij ook wel zijn eigen harempje uitbouwen. Dat verzinkt
immers in het niet bij de polyandrische harem van de koningin. Deze is
ditmaal niet dun bevolkt: zijn omvang wordt niet met honderdtallen
geteld, maar met het duizendvoud daarvan, al moet gezegd dat de bewoners
ervan er nog steeds armzalig uitzien en met bezwete lijven in de modder
ploeteren .
De polyandrische harem die wij hier beschrijven komt zowel
onoverzichtelijk als onaantrekkelijk over. Maar dit mag ons niet de blik
doen afwenden. Blijven we toch kijken, dan verliezen we al te
gemakkelijk uit het oog dat de koning slechts plaatsvervangend de
scepter zwaait. Het koninginnerijk dient zich aan als koninkrijk.
Zichtbaar is alleen een koning die onderdanen en vijanden onderwerpt en
er een harem op nahoudt. De koningin is onzichtbaar geworden en lijkt
alleen maar het kroonjuweel in de koninklijke harem.
Het is duidelijk dat dit oerpaar wel 'oer' is in de zin van 'overvruchtbaar',
maar niet in de zin van 'aanwezig in de aanvang'. Wel integendeel: pas
een paar duizend jaar geleden verschijnen ze op het toneel, namelijk in
de periode van de eerste statenvorming. In de tijd die daaraan
voorafging, maakten de mensen gebruik van een meer bescheiden methode om
het aardoppervlak te bevolken. Wanneer de horde te talrijk werd om zich
te voeden met de opbrengsten van één territorium, splitste ze zich en
volgde er een spreiding van afgesplitste groepen over nieuwe territoria.
Gedurende heel deze periode moest na elke splitsing een nieuw gebied
bevolkt worden: het beloofde land achter de bergen of over de zee. Deze
methode overleefde de opkomst van de harems nog tot in 1492.
Nu pas wordt duidelijk dat polyandrie geen 'antropologisch curiosum' is
dat alleen voorkomt onder barre levensomstandigheden. Ze is integendeel
wezenlijk verbonden met de bloei van de polygynie die in haar schoot is
genesteld. De geschiedenis van de mannelijke harem die we hierboven
schetsten is tegelijkertijd en in de eerste plaats die van de
vrouwelijke. Om een correct beeld te krijgen van de bevolkingsspreiding
over de aardkorst na het splitsingsgebeuren, volstaat het dat we ze
aanvullen met de geschiedenis van plundering, afpersing en afroming van
de meerwaarde*, én dat we de koningin in het midden van de scène
plaatsen.
MANNENROOF
De uitbouw van polyandrische harems verklaart de zoektocht naar
arbeidskracht, de historische opvolger van de trek naar het beloofde
land. Om polygyne harems te bouwen moest de man een lokaal
vrouwenoverschot scheppen door vrouwen te roven, om polyandrische harems
te bouwen moest de vrouw mannen (laten) roven en onderschikken in plaats
van ze te doden, zoals we voorheen veronderstelden.
Op stamniveau is een dergelijke onderneming ten dode opgeschreven: de
machtsverhoudingen laten niet toe vijandelijke mannen als
ondergeschikten in leven te houden. Alleen de onderwerping van een
landbouwbevolking, die niet kan vluchten én die voldoende voedsel kan
leveren om een overheersende krijgersbende in leven te houden, maakt de
uitbouw van een polyandrische harem mogelijk. Belastingen zijn het
middel waarmee de onderdanen als onvruchtbare hulpvaders worden
ondergeschikt aan de haremvader, die zelf zijn vrouwen gaat roven bij de
plaatselijke bevolking of bij de omgevende stammen of onderworpen
koninkrijken.
Dezelfde koninkrijken scheppen de voorwaarden voor nieuwe methodes van
haremvorming. Terwijl feodale krijgers de producenten via belastingen
beroven, gaan door feodale krijgers beschermde handelaars over tot
vreedzame ruil. De producten die ze daarbij verkrijgen verplaatsen ze
naar markten waar hernieuwde vreedzame ruil hen ditmaal meerwaarde
oplevert. Nadat de moord op mannen vervangen werd door dwangmatige
afpersing via belastingen, wordt afpersing vervangen door vreedzame
ruil. In een vierde stadium wordt het verplaatsen van bestaande goederen
door handelaars vervangen door het produceren ervan in fabrieken.
Daarbij worden mensen tewerkgesteld die geen andere uitweg hebben dan
hun arbeid te verkopen en daarbij meerwaarde te produceren voor
industriële kapitalisten. Tot polyandrische harems behoren: hele
koninkrijken, de door heen-en-weer reizende handelaars verbonden
werkplaatsen, plantages of mijnen en tenslotte de fabrieken en kantoren.
Het zijn deze polyandrische harems die zich geruisloos verdichten met de
polygyne harempjes in de adellijke hoven, in de handelaarswoningen en op
de mondaine cruiseschepen.
De concurrentie tussen de kapitalisten onderling dwingt hen de
productiviteit op te drijven door de machines te produceren, die talloze
vaderlijke handen vervangen. De polyandrische harem zet in toenemende
mate machines, computers en robotten aan het werk. Daarmee wordt in
principe ook de ongelijkheid opgeheven die in de polyandrische harem nog
tot onderwerping leidde.
Daarmee wordt in principe ook de onderschikking opgeheven van mannen aan
elkaar in de polyandrische harem. Als alle vrouwen de vaderlijke
handenarbeid door ontmenselijkte machines laten uitvoeren, hebben
uiteindelijk alle moeders hun harem zonder dat mannen elkaar moeten
onderschikken. Eenzelfde aantal mannen staat dan echter weer tegenover
eenzelfde aantal vrouwen, zodat de voorwaarden om polyandrie en
polygynie te verdichten opgeheven zijn en feitelijke monogamie weer zijn
intrede doet.
Plundering van vijanden, tewerkstelling van slaven, belasting van
lijfeigen onderdanen, handel en industrie, zijn de de historisch elkaar
opvolgende methodes waarmee de vrouwen aan de top erin slaagden hun
polyandrische harems uit te bouwen. Deze fasen bevinden zich tussen een
oorsprong waar polyandrie alleen door meisjesmoord gerealiseerd kon
worden en een eindfase waarin zoiets overbodig is geworden. De utopische
vorm van polyandrie is immers de uitbouw van een grenzeloos
'mannenoverschot' onder de vorm van de industrieel cocon, een harem van
robotten.
Tegenover de vrouwenroof met daropvolgende verkrachting van McLennan moeten we dus de mannenroof
met daaropvolgende uitbuiting plaatsen en niet zozeer de mannenmoord (broedermoord), die we in het
eerste hoofdstuk beschreven. Hiermee is een volgende symmetrie hersteld.
OERHORDE OF BIJENKORF
Alle mannen die koning, handelaar of kapitalist aan zich weten onder te
schikken om ze te laten werken voor hun vrouwen, kunnen hun
arbeidskracht niet meer ten dienste stellen van de eigen vrouwen en de
eigen kinderen. Daardoor worden alle ondergeschikte of uitgebuite mannen
in zekere zin 'gecastreerd'. Wij bedoelen dat hun vermogen om zich voort
te planten én om hun kroost te verzorgen zodanig ingeperkt wordt, dat
deze mannen hun polygyne wensen wel kunnen vergeten. Ze mogen al blij
zijn als ze feitelijke monogaam één vrouwtje kunnen voorzien van een
beperkt aantal met mondjesmaat gevoede kinderen. De uitbouw van staten,
handel en industrie komt dus neer op (min of meer ingrijpende) castratie
van de armen en machtelozen door hun rijke en machtige broeders. Ook
deze castratie vertoont zich in de loop van de geschiedenis onder
telkens nieuwe gedaanten. Bij gebruik van slaven is de fertiele
castratie een naakt feit. Bij gebruik van lijfeigenen wordt ze meer
verdoezeld. Lijfeigenen kunnen zich wel voortplanten, maar ze
reproduceren daarbij alleen maar zichzelf als bestaansbasis van de
rijken. In industriële maatschappijen wordt de castratie nog meer
verdoezeld. De toegenomen productiviteit laat toe de welstand zodanig te
verbeteren, dat men zich rijkelijk beloond voelt voor zijn werk en
geneigd is te vergeten, dat van het loon eerst de meerwaarde werd
afgeroomd. Hoezeer de castratie ook dan nog een feit is blijkt uit de
(nog steeds actuele) aanbevelingen van Malthus: het arme, slecht
(op)gevoede en zieke deel van de bevolking moet zich van voortplanting
onthouden en bij voorkeur ten onder gaan aan interne slachtpartijen,
hongersnood en epidemieën!
Doorheen de economische castratie van hun mannen, worden ook vele
vrouwen gehinderd in hun voortplanting en de onderschikking van vaders.
Ze mogen reeds blij zijn als ze feitelijk monogaam één mannetje kunnen
strikken dat een karige bijdrage levert aan de opvoeding van hun
kinderen. Tegenover de economische castratie van de mannen staat de dito
hysterectomie* van hun vrouwen. Zij wordt ogenschijnlijk uitgevoerd door
de mannen die arme moeders ertoe verplichten hun meisjes te vermoorden
én om voor de overblijvende kinderen naast hun moederlijke taak ook nog
de taak van de werkende man op zich te nemen. Beide opdrachten worden
echter vervuld in opdracht van de 'koningin'. Door haar man er met de
sikkel op uit te sturen, laat zij niet alleen haar mannelijke
ondergeschikten castreren maar ook haar talloze concurrenten van hun
baarmoeder beroven. Zij wast haar handen in onschuld. Achter de vrouw
met de dubbele taak, die feministen ons tot in den treure opvoeren, gaat
de koningin schuil die via haar man andere mannen aan zich onderwerpt.
Onder karikaturale vorm vinden we haar echo's in figuren als Imelda
Marcos of het echtpaar Ceauscescu: de historische tegenhangers van de
legendarische Macbeth. Reëlere maar spectaculairdere voorbeelden zullen
we leren kennen in 'De rijke man'.
In de mythe troffen we een kannibalistische oermoeder aan, met als
tegenhanger een kannibalistische oervader. In de realiteit vinden we de
legeraanvoerder, die aanvankelijk zijn 'broeders' doodt, maar die weldra
in opdracht van de vrouw overgaat tot hun economische castratie. Daarbij
wordt de broedermoord omgezet in moord op de toekomstige vader in de
ondergeschikte. Tegenover deze castrator staat de 'koningin' die zij het
dan onrechtstreeks hysterectomie uitvoert op haar zusters. En deze
hysterectomie is op haar beurt weer moord op de toekomstige moeder in
haar zus.
De gelijkenis van déze ontplooide polyandrische harem met een bijenkorf
dringt zich op: één overvruchtbare koninginnebij wordt bevrucht door een
handjevol darren. Het kroost wordt ditmaal niet beschermd en gevoed door
werkende mannetjes, maar door de werkende dochters van de koningin. De
termietenheuvel biedt wat dat betreft betere aanknopingspunten met de
mensenmaatschappij: er zijn niet alleen gesteriliseerde (gehysterectomeerde)
dochters, maar ook gesteriliseerde (gecastreerde) mannen. De koningin
kan ondanks dit reusachtige vrouwenoverschot toch haar monopolie over de
bevruchtende mannetjes handhaven omdat haar dochters steriel zijn. In
plaats van meisjesmoord vinden we hier de 'hysterectomie' van de
dochter. Hier pas, in de bijenkorf, vinden we onverhoeds de tegenhanger
van de gecastreerde zonen uit de mythische oerhorde van Freud: de
steriele dochters van de koninginnebij.
De bijenkorf is als metafoor van de mensenmaatschappij veel ouder dan
het paradigma van de primatenhorde: we verwijzen naar Aristoteles ,
Vergilius , Marnix van St Aldegonde en naar de 'Fable of the bees' van
Mandeville. Deze traditie kent een van haar laatste vertegenwoordigers
in Bachofen. Deze ziet in de bijenzwerm het matriarchaat in zijn
zuiverste gedaante: 'Elk zwerm bezit zijn koningin. Zij is de moeder van
de gehele zwerm. Naast haar staan enkele mannelijke darren. Deze hebben
niets anders te doen dan te bevruchten. Zij werken niet en worden daarom
gedood door de vrouwelijke werksters, van zodra ze de functie van hun
bestaan hebben vervuld. Zo stammen alle leden van de stam van één enkele
moeder af en van meerdere vaders. Liefde noch aanhankelijkheid bindt de
bijen aan hun vaders. Darren worden door hun eigen kinderen uit de korf
verwijderd of bij de zogenaamde darrenstrijd gedood... Tegenover de
koningin is de verhouding van de bijen even innig als ze vijandig is
tegenover de vader. Aan betovering grenzende aanhankelijkheid bindt ze
aan het wezen, waaraan ze hun ontstaan te danken hebben en dat de
gemeenschap bij elkaar houdt. Geen vreemde bij wordt geduld, het moeten
alle kinderen en kleinkinderen van dezelfde moeder zijn' .
MATRIARCHAAT
Meteen begrijpen we ook dat matriarchaat geen mythe is maar pure
werkelijkheid: het is de fundamentele politieke structuur die de
economische relaties beheerst sedert de ontwikkeling van handel en
staten. Ze is gefundeerd in de evolutie van de menselijke man tot vader.
Het matriarchaat mag niet naar de oertijden verbannen worden als
voorspel op een patriarchaat dat naar de historische tijden wordt
verwezen. Matriarchaat en patriarchaat zijn onverbrekelijk verbonden met
elkaar. De ene heerschappij is ingebed in de andere. Ze sluiten elkaar
in, in plaats van elkaar uit te sluiten. Beide formaties ontstonden niet
in de oertijden. Ze verschijnen pas in de historische tijden,
zodra de ontwikkeling van de agrarische en militaire techniek de eerste
statenvorming toeliet en verschijnt dan onder steeds nieuwe en alsmaar
meer verfijnde gedaanten (de 'formaties' van de marxisten). Het
matriarchaat wordt naar de oertijden verwezen omdat mannen hun
onderschikking als pijnlijk ervaren en omdat ze deze wonde menen te
kunnen helen door ze te bedekken met een historisch patriarchaat.
Boven alles zal duidelijk geworden zijn dat matriarchaat en patriarchaat
niet betekenen dat de geslachten elkaar overheersen. Patriarchaal is in
de eerste plaats de mannelijke onderschikking van andere mannen als
werkende vaders. Pas op lagere echelons worden mannen daardoor gedwongen
hun vrouwen onder te schikken. Deze beide vormen van patriarchale
onderschikking van vele mannen door weinig mannen en van vele vrouwen
door vele mannen dienen in laatste instantie de matriarchale uitbouw van
reuzeharems. In deze 'monsterharems' onderwerpen een handjevol vrouwen
mannen, die op hun beurt weer andere mannen onderschikken. Deze
ondergeschikte mannen zullen daarom weer andere vrouwen moeten
onderschikken. Tegenover de onderschikking van mannen aan vrouwen op de
hogere echelons staat de onderschikking van vrouwen door mannen op de
lagere.
Tot nog toe isoleerde men uit deze complexe seksueel-economische
architectuur alleen maar afzonderlijke momenten. Ofwel heeft men het
over 'de oorlog tussen de geslachten' zoals Briffault: 'Mensen zijn de
enige soort waarbij het ene geslacht prooi is voor het andere' en French.
Ofwel heeft men het over de 'klassenstrijd'. Men vergeet daarbij dat er
een economische oorlog woedt binnen elk geslacht én binnen elke klasse.
Pas na scheiding van de beide tegenstellingen en na eliminatie van de
tegenstellingen erbinnen, probeerden sommige auteurs de wisselwerking
tussen 'klassenstrijd' en 'oorlog tussen de geslachten' te onderzoeken.
Men kan daarbij het parallellisme tussen de factoren beklemtonen (Millet),
men kan de oorlog tussen de geslachten afleiden uit de klassenstrijd
(Engels, Mitchell , Zaretsky ), of men kan tenslotte de klassenstrijd
afleiden uit de strijd tussen de geslachten (Firestone ). Geen van deze
modellen dekt de bovenbeschreven werkelijkheid.
© Stefan Beyst