DE VERRIJZENIS VAN OSIRIS*.
We hebben reeds heel wat varianten van de liefde leren kennen: naar
aantal partners, naar levensduur en naar inhoud van de relatie, en
vooraleer we als volgende variant de monogamie bespreken, is het
wellicht aangebracht een en ander op een rijtje te zetten.
Vanuit sociaal standpunt bekeken kunnen we liefdesrelaties ordenen op
een continuüm met aan het ene uiteinde wederzijdse polygamie en aan het
andere uiteinde wederzijdse monogamie, met tussenin eenzijdige polygamie
van de man (polygynie) en eenzijdige polygamie van de vrouw
(polyandrie). Dit continuüm is kwantitatief gespannen tussen relaties
van één met één, over relaties van één met velen, tot relaties van velen
met velen.
Inhoudelijk gezien (kwalitatief) zagen we de liefde onder telkens nieuwe
gedaantes verschijnen: nu eens als verleiden, dan weer als vrijen,
elders als het verlangen om elkaar tot vader en moeder te maken, op nog
andere plaatsen als samenwerken.
Temporeel gezien kan liefde een tijdspanne bestrijken die reikt van de
duur van een hele levensloop tot het moment van één ogenblik. De
levensduur van elk sociaal patroon kan dan ook geplaatst worden op een
continuüm tussen absolute trouw en absolute promiscuiteit (of
trouweloosheid). Dat levert dan een continuüm op, met aan het ene
uiterste absoluut trouwe wederzijdse monogamie, aan het
tegenovergestelde wederzijdse absolute promiscuïteit, en ertussenin
seriële monogamie, seriële polygynie, seriële polyandrie of seriële
wederzijdse polygamie.
We kunnen ons de vraag stellen of het hier gaat om ongerichte continua,
dan wel om assen met een duidelijke gerichtheid. Bij de inhoudelijke
analyse van de liefde hadden we het over het verbreken van de band
tussen vrijen en bevruchten, over de herleiding van vrijen tot verleiden
en tenslotte over het verdwijnen van samenwerken uit de seksuele
relatie. We begrepen deze drievoudige ontkoppeling in termen van Freuds
begrip 'perversie', wat een oorspronkelijke beweging in tegengestelde
zin vooronderstelt. Eenzelfde gerichtheid kwam naar voor bij onze
analyse van promiscuÏteit , die als absolute ontkenning van elke trouw in
de cultus van de onthoofde maagd een verlangen naar absolute trouw
verried. En eenzelfde gerichtheid zit tenslotte vervat in de
onontkoombare wet, dat vermenigvuldiging van de relaties gepaard gaat
met vermindering van hun kwaliteit en intensiteit. De drie continua
omschrijven dus niet zomaar trappen tussen twee polen, maar bewegingen
wég van een beginpunt.
Dit beginpunt valt bij de drie bewegingen ook nog samen:
vermenigvuldiging van de relaties betekent noodzakelijkerwijze
verkorting van hun duur én deze combinatie leidt onvermijdelijk tot
inhoudelijke verenging. We kunnen ons het geheel dan ook voorstellen als
een stelsel van drie coördinaten, die centripetaal convergeren in
éénzelfde kern.
Binnen dit stelsel kunnen we alle 'ek-stasen' van de liefde ordenen als
een kosmos van sterrennevels, waarvan de plaats bepaald wordt door
waarden op elke as. Het geheel van deze sterrennevels geeft dan het
beeld te zien van een uitdijende kosmos van de Eros, waarin de liefde
na de oerknal centrifugaal in een driedimensionale ruimte werd
geslingerd, ongeveer zoals als het lichaam van Osiris horizontaal werd
verstrooid over de vier windstreken van het tweedimensionale
aardoppervlak, nadat het in 'membra disiecta' aan stukken werd gereten.
Het ogenblik is gekomen om met Isis deze 'membra disiecta' terug tot
voltooid lichaam van Osiris samen te stellen door ze in een omgekeerde
oerknal terug te laten imploderen in de kern. Onderzoeken we dan ook wat
een drievoudige omkering van de perverse, promiscue en polygame trend
oplevert.
OMKERING VAN DE PERVERSE TREND
Reeds bij de eerste omkering worden we aangezogen door een
onverbiddelijke logica. Eénzelfde causale progressie leidt immers met de
plechtstatigheid van een sarabande van wederzijds verleiden tot vrijen,
dat als bevruchting de zwangerschap inluidt en daarmee de voeding en
opvoeding van de kinderen, die op hun beurt weer vragen om samenwerking
tussen man en vrouw. De vier onderdelen van de seksuele liefde voegen
zich samen tot één organisch geheel, tot een verrezen lichaam, waarvan
ze slechts de vier ledematen blijken te zijn. In plaats van de
centrifugale versnippering van de perversie, krijgen we een centripetale
integratie tot één veelzijdig geheel.
Dat dieren een dergelijke veelzijdige relatie met elkaar aangaan is niet
zo vanzelfsprekend. Weliswaar schept elke bijkomende vorm van
samenwerking nieuwe overlevingskansen wat duidelijk blijkt uit de
uitbreiding van bevruchting tot ouderzorg. Maar er zijn twee manieren
waarop bij dergelijke samenwerking de arbeidsdeling georganiseerd kan
worden.
Een eerste mogelijkheid bestaat erin dat de soort bij het ontstaan van
elke nieuwe vorm van samenwerking nieuwe gespecialiseerde bevredigers
produceert. Dergelijke ontwikkeling zien we in de bijenkorf of in de
termietenheuvel, waar de ene specialist zich toelegt op bevruchten, de
andere op eieren leggen, nog een andere op voeden, weer een andere op
voedselverzamelen en nog een andere op nestbouw en verdediging. Hierbij
ontstaat een zeer complex sociaal organisme, dat gebonden is door een
reeks eenzijdige liefdesrelaties. Naar functie kunnen we al deze
liefdesrelaties karakteriseren als 'voedsterliefde', 'verdedigersliefde',
'werkersliefde', 'bevruchtingsliefde'.
Een tweede mogelijkheid bestaat erin dat bij het ontstaan van elke
nieuwe behoefte het individu, dat zich reeds toelegde op een eerste
specialiteit, er nu ook nog een tweede op de schouders laadt. De soort
valt dan niet uiteen in een toenemend aantal eenzijdige specialisten,
maar in een constant aantal specialisten, die steeds veelzijdiger
worden. Bij deze oplossing wordt de liefdesrelatie, die diende om een
eerste vorm van samenwerken te schragen, het uitgangspunt van telkens
nieuwe vormen van samenwerken. De afhankelijkheid binnen eenzelfde
relatie wordt daarbij steeds veelzijdiger, zodat de liefde die de
relatie schraagt steeds sterker moet zijn. We zagen hoe langs deze weg
pure bevruchting uitgebreid wordt tot samenwerking omwille van de zorg
om de jongen. In een eerste fase van de ontwikkeling van ouderzorg kan
de bevruchter ook tot voeder en/of beschermer van de moeder worden. In
een tweede fase kan hij zich ook nog ontpoppen tot vader die ook nog
voor de jongen zorgt. Samenwerking tussen ouders omwille van de kinderen
kan zich tenslotte in een derde fase ook uitbreiden tot samenwerking die
de ouders toelaat zélf eerst in leven te blijven. Deze laatste fase
voltrok zich in de evolutie van de mens, die ook als kinderloze
aanvankelijk slechts dank zij geslachtelijke arbeidsdeling kon overleven
en bij wie de ouderzorg de samenwerking slechts intensifieert.
Menselijke liefde is klaarblijkelijk van het tweede veelzijdige type.
Dat neemt niet weg dat de toenemende vermaatschappelijking
gespecialiseerde verleiders, vrijers, bevruchters, opvoeders en werkers
produceert, die bij ons het schrikbeeld oproepen van de eenzijdig
gespecialiseerde termieten. Het beroepsmatig op verleiden
gespecialiseerde fotomodel heeft echter anders dan haar gespecialiseerde
tegenhangers in de bijenkorf of de termietenheuvel ook private relaties
waarin de andere aspecten van de seksuele relatie aan bod komen.
Hetzelfde geldt voor de vrouwelijke of mannelijke hoeren die er vrijers
op na kunnen houden en kinderen kunnen hebben, evenals voor de
spermadonors of leenmoeders die ook nog hun eigen kinderen kunnen
grootbrengen, en wier afgestane kinderen overigens niet willen rusten
vooraleer ze hun echte ouders hebben gezien. Eenzelfde veelzijdigheid
wordt ook nagestreefd in de niet vermaatschappelijkte omgang, wanneer
deze pervers is ingeperkt, zoals te zien is bij de man die bij de ene
vrouw kinderen heeft, maar met een andere vrouw vrijt.
In tegenstelling tot de gespecialiseerde vormen van liefde in de
bijenkorf en de termietenheuvel kunnen we de menselijke liefde dan ook
geen functionele naam geven zoals de 'voedsterliefde' enzovoort. van de
termieten: ze is algemeen. Haar naam kan daaromtrent misleiden: dat we
ze 'geslachtelijke' of 'seksuele' liefde noemen heeft niets te maken met
haar functie - dat ze zou bestaan omwille van seksualiteit - maar wel met
het feit dat alle latere rollen verdeeld werden tussen man of vrouw, de
oerspecialismen, die aan hun ontstaan te danken hebben aan de eerste
vorm van arbeidsdeling, die nodig was om seksuele reproductie mogelijk
te maken.
OMKERING VAN DE PROMISCUE TREND
Der abgerissene Strick kann wieder geknotet werden.
Er hält wieder, aber
Er ist zerrissen.
Vielleicht begegnen wir uns wieder, aber da
Wo du mich verlassen hast
Triffst du mich nicht wieder.
Het gebroken touw kan weer aan elkaar geknoopt worden.
Het houdt weer, maar
het is gebroken.
Wellicht komen wij elkaar weer tegen, maar daar
waar jij me verlaten hebt,
daar treffen we elkaar niet weer.
Der Strick, Bertolt Brecht.
Bij de omkering van de promiscue trend
krijgen we toenemende en uiteindelijk levenslange trouw. Ook bij deze
omkering komen we in de ban van een onverbiddelijke logica. Om deze
bloot te leggen moeten we even stilstaan bij de evolutie van liefde als
zodanig (en niet alleen maar bij de evolutie van een bepaald soort
liefde, zoals we reeds deden in het hoofdstuk over 'homo economicus',
waar we de evolutie van parentale en seksuele liefde beschreven).
Zich éénmalig aangetrokken voelen tot een partner is slechts een lagere
voorvorm van liefde: ze is nauwelijks te onderscheiden van de behoefte
die men bij de partner wil bevredigen. Het jong dat zijn moeder opzoekt
om te drinken, heeft de moeder lief omwille van de tepel en die omwille
van de melk. Dergelijke liefde overleeft de honger niet. Maar de honger
duikt telkens opnieuw op. Bij elke aanval van honger zou het jong een
andere moeder kunnen opzoeken. Om de zoveel uur zouden alle jongen zich
dan zolang moeten verstoten tot ze uiteindelijk elk aan één tepel
hingen. Om de melk in de tepel niet telkens opnieuw op concurrenten te
moeten veroveren lijkt het verstandiger, dat elk jong telkens naar
dezelfde moeder terugkeert: dat het trouw wordt. Bij dieren met
aangeleerd gedrag vergemakkelijkt trouw daarbovenop ook nog eens de
omgang, doordat hij vertrouwd maakt met het gedrag van de partner.
Tenslotte is trouw onontkoombaar wanneer de synchronisatie tussen moeder
en kind steeds gecompliceerder wordt tengevolge van de steeds gerekte
groei. Om een kind te kunnen zogen moet er melk in de borst zijn, en wel
in de juiste hoeveelheid. Het jong kan dus niet bij om het even welke
moeder terecht. En dan hebben we het nog niet over de veel subtielere
synchronisatie, die nodig om de juiste ingrepen uit te voeren bij het
aanleren van zitten, staan en lopen, om nog maar van spreken te zwijgen.
Zo wordt trouw geboren en ze baart op haar beurt weer liefde. Trouw
maakt immers ruimtelijke nabijheid voordelig. Als de partner altijd in
de buurt is, moet hij niet opgezocht worden als de behoefte opduikt. Om
de nabijheid te realiseren ontwikkelt zich een behoefte om bij de
partner te zijn, niet alleen als men honger heeft, maar juist nadàt de
honger bevredigd is en voordat hij opnieuw opduikt: in de behoefteloze
tussentijden. De nieuwe behoefte is een behoefte aan de blijvende
waarneming van de partner, liefst van huid tot huid, maar als dat niet
mogelijk is minstens voor de neus, voor het oog of voor het oor. Het
jong dat gevoed wordt door de (melk uit de tepel van de) moeder wil ook
bij de moeder (als zodanig) zijn als het geen honger heeft. Pas de
'belangeloze' behoefte aan de aanwezigheid van een individu als zodanig
is echte liefde, en daarom is het wezen ervan, zoals reeds uiteengezet:
tegenwoordig zijn! Trouw is dus geen al dan niet aanwezige eigenschap
van liefde, maar de bestaansvoorwaarde ervan. Daarom is promiscuïteit de
eerste stap die naar het jenseits van liefde leidt, naar de voorvorm
ervan puur verlangen uit behoefte en de volgende stap op deze weg is dan
ook ascese: algehele onafhankelijkheid van soortgenoten.
Het is in dit verband niet overbodig om de gewone behoefte (bijvoorbeeld aan
melk: honger) te onderscheiden van de behoefte aan waarneming van de
geliefde partner. Er is een wezenlijk verschil tussen beide en dat is
nog door geen enkele behoefteleer begrepen . Bij bevrediging van een
gewone behoefte verdwijnt met de behoefte elke prikkeling ('honger') en
elke activiteit die tot haar bevrediging leidt (eten). Na de behoefte
volgt hier afwezigheid van elke waarneming en elke activiteit. Bij
liefde is het omgekeerd: hier geeft elke waarneming slechts aanleiding
tot verlangen naar durende waarneming durende prikkeling in plaats van
naar opheffen ervan. De 'prikkel' wil gevoeld worden in plaats van
vernietigd en wordt daardoor tot nagestreefde lust. Pas afwezigheid van
prikkeling en rust is hier de onbevredigdheid, of om het met Nietzsche
te zeggen: 'Alle Lust will Ewigkeit'! Het is dan ook volkomen verkeerd
om met Freud en zovele anderen de behoefte om te vrijen te vergelijken
met de behoefte om te eten . Nog verkeerder is het om te denken dat in
het orgasme de behoefte om lust waar te nemen ophoudt: zoals gezien
leidt ze integendeel naar het verlangen om waar te nemen hoe de geliefde
zich na het vrijen ook nog opmaakt voor het volgende ditmaal economische orgasme!.
Hoe veelzijdiger de bevrediging, hoe sterker de noodzaak om trouw te
zijn, en hoe sterker de liefde. Liefde in de bijenkorf of in de
termietenheuvel is even zwak als ze eenzijdig is en verdeeld over
afzonderlijke gespecialiseerde dieren. Liefde van het algemene type
daarentegen wordt des te intenser, naarmate ze veelzijdiger wordt en
geconcentreerd in één individu. Dat geldt bij uitstek bij de mens. De
samenwerking tussen vaders en moeders bij de zorg om zichzelf én om de
kinderen is een langdurige, arbeidsintensieve en veelzijdige
onderneming. De seksuele liefde die ontwikkeld werd om deze langdurige
en veelzijdige samenwerking te schragen zal dan ook heel sterk moeten
zijn. En dat is ze ongetwijfeld: niet voor niets stort de wereld van de
zuigeling in als zijn moeder afwezig is. En niet voor niets ontgaat elke
volwassene elke lust als hij zich niet geliefd weet.
Bij deze omkering van de promiscue trend worden we ook nog gedragen door
de vorige. Vermits het ene facet van de liefde zich ontwikkelt uit het
andere, vraagt liefde in de eerste plaats tijd om zich te kunnen
ontplooien. Een relatie moet noodzakelijkerwijze langer duren naarmate
ze zich tot grotere veelzijdigheid ontplooit. Pas wie zich de tijd niet
gunt, mist aan het vrijen de bevruchting en aan bevruchting de
opvoeding. Vrijen en verleiden duren minimaal één nacht, maximaal zeven
jaar. Een relatie tussen samenwerkende ouders duurt minstens tot de
kinderen volwassen geworden zijn, en ze strekt zich uit tot de typisch
menselijke postfertiele leeftijd (zie volgend hoofdstuk), waarin de
aftakelende geliefden nu in de eerste plaats elkaar in de arm moeten
nemen. Zo'n relatie zal dus levenslang moeten duren, en wel tot in de
kist.
Wat we hierboven beweerden over het nut van trouw in de relatie tussen
ouder en kind, geldt bij uitstek voor de seksuele relatie bij de mens.
Ook hier bespaart trouw in de eerste plaats op concurrentiestrijd. Daar
komt bij dat trouw ook bespaart op de tijd die nodig is om te verleiden.
In plaats van telkens opnieuw op jacht te moeten gaan volstaat tussen
goede verstaanders een wenk om de partner te verleiden die men reeds
heeft. De mannen en vrouwen die zich naar de eeuwige jachtvelden
begeven, vergeten op hun zwerftochten door het dichte woud dat ze tuinen
der lusten zouden kunnen aanleggen, waar de hinde graast aan de oevers
van een beekje waarin het koele water klatert en dat daar een streling
zou volstaan opdat de lichamen zich keren naar een warme omhelzing. In
de eeuwige jachtvelden dolen de asceten van de liefde rond, zoals in een
ander inferno de asceten van arbeid, die het geld alleen vergaren zonder
zich nog te herinneren dat men er iets mee kon kopen. Dat men niet moet
jagen op wat men heeft, maakt op zijn beurt de tijd vrij die nodig is
voor de uitbouw van de overige aspecten van de relatie: samenwerken en
opvoeding. Dit tijdbesparende aspect van de trouw is de meeste auteurs
slechts bekend onder de vorm van zijn ascetische schrikbeeld: dat
monogamie de mensen deugdelijk maakt voor maatschappelijk werk. Slechts
voor deze versie geldt de stelling van Unwin dat permanente vrouwenjacht
ondeugdelijk maakt voor cultuur, wat zou blijken uit de correlatie
tussen monogamie en niveau van de cultuur . Trouw heeft tenslotte ook
hier het voordeel van te besparen op trial and error. Niet alleen
samenwerken, maar in de eerste plaats het vrijen zelf is bij de mens een
zeer complexe aangelegenheid, waarin leren een zeer grote rol speelt.
Het gehele proces doorloopt zoals gezien vele fasen en vereist in elke
fase, maar bij uitstek in de genitale eindfase, een subtiele
synchronisatie. En dat vergt enige vertrouwdheid met elkaars reacties.
Daar komt bij dat mensen juist inzake seksualiteit zeer variabele
eigenschappen bezitten, zodat de partners voeling moeten krijgen met
elkaars voorkeuren en eigenaardigheden. Pas na veel pogen en falen raakt
men seksueel op elkaar ingespeeld en kan het vrijen zich van stuntelig
geklungel tot verfijnde liefdeskunst ontwikkelen. Dat blijkt reeds op
een primitief niveau uit de bevinding van Kinsey, die vaststelde dat de
vrouwelijke orgasmes toenemen met duur van relatie . De bevrediging die
men kan krijgen van een vertrouwde partner die men liefheeft is dan ook
nooit te vergelijken met die van een standje van één nacht, dat meer weg
heeft van een eerste gesprek, dat in de regel alleen over het weer gaat.
Overigens is het niet oninteressant om eraan te herinneren dat niet
alleen vrijen en bevruchten nauwe relaties onderhouden, maar ook vrijen
en baren: Masters en Johnson vermelden dat moeders orgastischer zijn dan
jonge meisjes .
OMKERING VAN DE POLYGAME TREND
Bij de omkering van de polygame trend tenslotte ontwikkelt wederzijdse
polygamie zich over eenzijdige polygamie (polygynie met monandrie* of
polyandrie met monogynie*) naar wederzijdse monogamie van beide
geslachten (zie schema hierboven). Ook hier legt de omkering een
onwrikbare logica bloot. De steeds veelzijdigere en steeds frekwentere
samenwerking vereist niet alleen een toenemende trouw, maar ook een
steeds sterkere inperking van het aantal partners waarmee men
samenwerkt. We kunnen spreken van tendentiële monorelationaliteit .
Op vlak van parentale relaties blijkt deze tendens uit de evolutie van
de kwantitatieve verhouding tussen de ouders en hun nageslacht. Er is
een gestage beperking van het aantal nakomelingen en toenemende
afhankelijkheid van ouders: de zwermen van sperma en eicellen die vissen
in het water uitstrooien leiden over de reeds minder talrijke eieren van
landdieren, over de nog geringere nesten bij broedende dieren, over de
spaarzame worpen van vele zoogdieren, tot de afzonderlijke geboortes bij
hogere zoogdieren. Bij de mens is de complexiteit van de ouderzorg
zodanig toegenomen, dat de geboorte van een nieuw kind niet meer kan
uitgesteld worden tot het vorige is volgroeid. De afhankelijkheid van
het mensenkind van zijn ouders is bijzonder sterk en welhaast alzijdig.
Het mensenkind heeft een bijna pathologische behoefte aan de durende
aanwezigheid van zijn ouders. De parentale band van de moeder en/of de
vader met de kinderen ontwikkelt zich parallel daaraan tot uiteindelijk
exclusieve tendentieel 'monopaidische'* belangstelling voor één kind
(waar we in volgend hoofdstuk op terugkomen).
De trend naar monorelationaliteit geldt a fortiori voor de samenwerking
tussen de ouders. Zolang het over pure bevruchting en afstoten van
eicellen gaat is er nauwelijks contact met het andere geslacht. Dit
contact begint pas van zodra er bevruchting binnen het lichaam
plaatsgrijpt. Ook dan is de seksuele relatie gemeten aan de totale
levensduur niet meer dan een vluchtige ontmoeting. Een seksuele relatie
tussen ouders ontstaat pas echt van zodra de zorg om de jongen (of de
eieren) hulp van het andere geslacht (in de regel van de man)
veronderstelt . Hoe meer vader de man moet worden, hoe geringer het
aantal vrouwen dat hij tot moeder kan maken. En dat geldt nog meer als
de vader niet alleen bij de voeding wordt betrokken, maar ook nog bij de
opvoeding van de kinderen zoals bij de mens (zie volgend hoofdstuk). De
kinderen grootbrengen, die men bij één vrouw maakte vergt reeds zoveel
inspanning, dat men de problemen alleen maar vermenigvuldigt door er nog
wat vrouwen bij te nemen. Intensivering van de samenwerking leidt
ditmaal tot tendentiële monogamie. We zagen reeds hoe polygamie
bemoeilijkt werd door de verschillen in aantrekkelijkheid en door de
noodgedwongen afname van de kwaliteit bij toename van het aantal
partners. De veelzijdigheid van de relatie is een derde, fundamentele
hinderpaal voor de realisering van polygamie. Elke nieuwe partner zou
indien men er een volledige relatie mee aangaat een verdubbeling van
vier rollen met zich brengen. Men kan dat alleen vermijden door het
aantal rollen in te perken. Men vermenigvuldigt zich dan pas na deling,
na de reductie van zichzelf tot vrijer of verleider. Naast deze
mogelijkheid tot optellende polygamie is er ook die van de aanvullende,
waarbij men voor elke rol een andere partner zoekt. Het behoud van de
veelzijdigheid bij de polygame partner wordt dan echter betaald met de
eenzijdigheid van de monogyne of monandrische partners. Dat wordt over
het hoofd gezien door degenen die de veelzijdigheid van de seksuele
omgang als argument inroepen om er meerdere partners op na te mogen
houden. Sommigen vinden het leuk om met een tweede partner te vrijen
maar krijgen steevast problemen als die ook nog post coïtale praatjes
wil houden of de morning after ook nog wil samenwerken, om nog maar te
zwijgen van nine-months-latere zwangerschappen, en twenty-years-daaropvolgende opvoeding.
De evolutionistische trend naar monorelationaliteit moet er ons aan
herinneren dat het ontstaan van individuele voorkeuren in de liefde
geenszins een recente ontwikkeling is bij de moderne mens, of het
product van de 'geboorte van de subjectiviteit', zoals velen ons zouden
willen doen geloven. Individuele hechting is integendeel reeds een oud
evolutionistisch zeer.
VERLIEFDHEID EN EUFORIE.
'Ik zie de liefde dezelfde blijven,
soms een leven lang, met verschillende graden van intensiteit,
met externe variaties, die niet de kern aantasten.
Ongetwijfeld brandt de vlam slechts op voorwaarde
dat ze verandert, opflakkert, wegkwijnt, weer opstijgt en verandert van
vorm en kleur.
Maar de natuur heeft dat voorzien.
De vrouw verschijnt voortdurend in nieuwe gedaanten,
één vrouw omvat er duizend
en de verbeelding van de man benadert ze telkens vanuit een ander
gezichtspunt' .
Michelet, 1858, p. IX.
De omkering van de perverse, promiscue en polygame trend resulteert in
een relatie die temporeel levenslang duurt, inhoudelijk volledig is en
sociaal monogaam: levenslange monogamie op alle terreinen. Het is maar
de vraag of aan deze objectieve logica ook een subjectief verlangen
beantwoordt. De analyse van verliefdheid kan ons daar een antwoord op
geven. We plegen deze in drie fasen: verliefdheid als euforie,
verliefdheid en exclusiviteit, verliefdheid en hypnose.
Een eerste kenmerk van verliefdheid is het 'euforische' karakter ervan.
Deze euforie vindt haar wortels in een dubbele gedrevenheid: het
ongebreidelde verlangen om de partner zoveel mogelijk, zoniet alle
bevrediging te geven en de verwachting zoveel mogelijk, zoniet alle
bevrediging van de partner te krijgen. Dat impliceert dat de geliefden
er inderdaad subjectief gezien van uitgaan dat de liefde zich tot
alzijdige relatie zal ontwikkelen.
Aan hun verlangen zal tegemoet gekomen worden in de mate dat ze zich
aan diezelfde ontplooiing overgeven. Door de telkens vernieuwde
economische en seksuele bevrediging van elkaar worden de verwachtingen
telkens opnieuw en op steeds nieuwe terreinen tot ingeloste
werkelijkheid, en dat kan de bereidheid tot verder samenwerken én het
seksuele verlangen naar elkaar alleen maar doen toenemen. Het is een
hele kunst om het proces gaande te houden, maar naarmate men erin
slaagt, blijft de veelzijdige liefde het karakter van verliefdheid
behouden. Niet alleen de relatie, maar ook de verliefdheid die ze
voortstuwt, zou dan levenslang duren. Verliefdheid is alleen een
voorbijgaande toestand als men haar ontwikkeling afremt, door ze te
beperken tot verleiding of tot geïsoleerde seksuele omgang. Pas dan is
ze ten dode opgeschreven. En vermits de maatschappij de ontplooiing van
de liefde principieel onmogelijk maakt - door huwelijken te arrangeren
of door er de economische basis onderuit te halen - kennen we
verliefdheid alleen maar als een vluchtige droom.
De ontplooiing van de liefde wordt door velen niet eens nagestreefd.
Waar ze gewenst wordt moet ze noodzakelijkerwijze
mislukken sedert de ontwikkeling van de maatschappij. Niet te
verwonderen dat velen de euforie van verliefdheid promoveren tot waan.
Ze moeten dan ook elders op zoek gaan naar de oorzaken voor de
ontaarding van verliefdheid tot kortstondige bevlieging. De oorzaak
wordt dan gezocht in 'gewenning, in het wegvallen van de 'seksuele
honger', in de omzetting van verliefdheid in gewone liefde en ten slotte
in het verloop van chemische processen in de hersenen. Laten we een
overzicht geven.
Een eerste reeks auteurs meent dat verliefdheid noodgedwongen aan charme
inboet tengevolge van gewenning. Ze kan slechts levendig gehouden worden
door zich open te stellen voor het nieuwe. We gaven een overzicht
daarover in ons hoofdstuk over 'promiscuïteit'. In datzelfde hoofdstuk
beloofden we een variant van de theorie van de 'prikkel van het nieuwe'
te bespreken. We stelden de bespreking ervan uit omdat de kritiek ervan
pas mogelijk is na de omkering van de promiscue, perverse en polygame
trend. Deze variant verklaart het euforisch en voorbijgaand karakter van
verliefdheid uit het feit dat het egoïstische individu, dat uit is op
zelfbehoud, om de tuin geleid wordt door de soort, die uit is
voortplanting. De soort moet haar wil zien op leggen aan het individu en
spiegelt dit het ultieme geluk voor in het orgasme. Als de soort haar
doel heeft bereikt, verdwijnt de waan en het individu voelt zich
bedrogen. Dat is de theorie waarmee Schopenhauer de verliefdheid als
waan verklaart . De theorie wordt overgenomen door Hartman. Echo's ervan
zijn te horen bij J. en C. Gould, die vermoeden dat de midlife crisis
bij de man een 'slim trucje van de evolutie kan zijn dat mannen ertoe
aanzet om hun echtgenotes te verlaten, die te oud geworden zijn om zich
nog voort te planten en om nieuwe partners te zoeken, waarbij ze een
volgende lichting nakomelingen groot kunnen brengen, zolang het nog kan'
. Ook Margulis meent een 'verklaring voor de totale blindheid en
verdwaasdheid van verliefden, voor mannen die zich aangetrokken voelen
tot jonge vrouwen of een mooi lijf en voor vrouwen die mannen met macht
en aanzien onweerstaanbaar vinden' te mogen vinden in het feit 'dat zij
zich opofferen voor iets dat buiten henzelf ligt, voor hun
geslachtscellen die hun genen overbrengen naar de volgende generatie' .
Deze theorie vergeet uiteraard dat de doelen van de menselijke
voortplanting pas gerealiseerd zijn als de kinderen groot geworden zijn,
en dat die zelfs als volwassenen nog de hulp van grootouders behoeven.
Ze zou dus integendeel moeten verklaren waarom de verliefdheid reeds
lang daarvoor verdwijnt. Bovendien ziet ze over het hoofd dat geliefden
niet alleen maar willen vrijen met elkaar, maar dat ze ook nog vader en
moeder willen worden. Beide verlangens staan dus niet tegenover elkaar
als verlangens van het individu tegen die van de soort, maar als twee
individuele verlangens die beide éénzelfde soortelijke verlangen dienen:
dat van de voortplanting.
Een tweede theorie verklaart het euforische en voorbijgaande karakter
van liefde door ze te vergelijken met andere behoeften. Sommigen - zoals
Reik - denken daarbij aan uitscheiding, anderen zijn kieser en geven de
voorkeur aan honger.
Zoals honger de beste kok is, zo is eenzaamheid de grote tovenaar die
elke partner tot prins of fee omtovert. En evenzeer als na het eten elke
belangstelling voor voedsel verdwijnt, of zelfs tot afkeer wordt, zo
vervalt elke belangstelling voor het lief, van zodra men het in zijn
armen houdt. Montaigne vertelt hoe Thrasonides zo verliefd was dat hij,
'nadat hij het hart van zijn minnares gewonnen had, weigerde haar te
bezitten, om dit vurige, rusteloze liefdesverlangen... niet door het
genot te verzwakken, te verzadigen en te laten afsterven'. Dezelfde
opvatting vinden we bij Freud . Ook Forel meent dat seksuele bevrediging
de tover tot fata morgana oplost: 'Het gordijn schuift voor de scène ...
en ontnuchtering treedt in'. Tennov meent positief dat verliefdheid pas
ontbrandt aan weerstanden, bij voorkeur aan de onzekerheid of ze wel zal
beantwoord worden, en ze pleit er dan ook voor om niet dadelijk toe te
geven. Ook bij haar laat verliefdheid het afweten van zodra ze
beantwoord wordt, en wie ze wil laten duren zal een nieuwe partner
moeten zoeken. Een variant vinden we bij Ortega y Gasset die meent dat
verliefdheid beantwoordt aan een bewustzijnsverenging - een 'anomalie
van de aandacht' - zoals bij hypnose en mystiek: 'Verliefdheid is een
toestand van psychische armoede, die het leven van ons bewustzijn
verengt, uitholt en verlamt' .
Een derde reeks auteurs maakt een onderscheid tussen liefde en
verliefdheid, waarbij de liefde beschreven wordt als de lauwe nagloed
van een eens flakkerend vuur. In haar volledige versie wijt deze theorie
de omslag aan de aflossing van seksuele belangstelling door
voortplanting. Zo kan voor Westermarck seksualiteit geen blijvende band
zijn tussen het paar omdat de seksuele behoefte niet permanent is (ook
op jaarbasis gemeten: bronsttijd). Het durende 'huwelijksinstinct' is
daarentegen gebaseerd op het 'vader en moederinstinct' . Ook Havelock
Ellis beschrijft hoe het seksuele element in de relatie verdwijnt en hoe
daarbij de liefde voor man en vrouw wordt afgelost door die voor het
kind . Ortega y Gasset gelooft dat elke liefde door de 'hete zone van de
verliefdheid' heen moet, maar dat liefde een 'veel omvattender, dieper
en ernstiger, maar minder hevig' proces is . Tennov meent dat in het
gunstigste geval verliefdheid omgezet wordt in 'een steeds sterker
wordende emotionele reactie, die beter als liefde bestempeld kan
worden', maar elders heet het dan weer dat verliefdheid 'liefde is in
haar prachtigste gewaad' . Liebowitz en H. Fisher hebben het over de
omslag van verliefdheid in genegenheid . Voor Alberoni is de liefde de
tot institutie geworden verliefdheid . Een variant van deze derde
theorie ziet de metamorfose van verliefdheid in liefde vooral
plaatsgrijpen bij de vrouw. Terwijl Schopenhauer zoals gezien meent dat
de liefde van de man na elke bevruchting verdwijnt, ontbrandt ze bij de
vrouw pas daarnà. De natuur is immers op voortplanting uit, en de man
kan meer dan honderd kinderen per jaar verwekken, de vrouw slechts één.
Eenzelfde gedachtegang vinden we bij Darwin . Trivers formuleerde in
1972 deze theorie in moderne termen als 'differential parental
investment'*. Ze wordt overgenomen door Barash en door alle auteurs
gebruikt als legitimatie voor seksuele polygamie of promiscuïteit van de
man. Ze ziet echter over het hoofd dat er een verschil is tussen vaders,
die een talrijk nageslacht willen produceren en mannen, die vele vrouwen
willen versieren. De mannen waar zij het over hebben, zijn er niet op
uit om zoveel mogelijk kinderen te maken bij zoveel mogelijk vrouwen,
maar integendeel om van moeders verlost te worden, die weigeren met hen
te vrijen. De theorie gaat ook niet op in de veronderstelling dat mannen
op voortplanting uit zijn, veeleer dan op puur seksueel genot. Zoals we
in volgend hoofdstuk zullen aantonen moeten mannen die vader willen
worden meer doen dan alleen maar zaadjes planten. Een vader heeft pas
zonen als hij ze ook opvoedt. Het succes van deze theorie wijst er
alleen maar op hoezeer het bewustzijn van de mens over zichzelf is
dolgedraaid. Een variant van deze variant meent dat de vrouw slechts in
moederschap is geïnteresseerd, terwijl de man belangstelling van de man
veelzijdiger is. Zo meent Krafft Ebing dat na de coïtus 'de liefde
tijdelijk naar de achtergrond verschuift ten voordele van andere vitale
en sociale interesses' . Eenzelfde opvatting zagen we ook reeds bij
Weininger. Typisch is wat Michelet over de vrouw schrijft: 'Wat is van
nature haar doel? Het eerste: beminnen. Het tweede: één enkele beminnen.
Het derde: altijd beminnen', waartegenover dan de slechts seksuele
begeerte van de man gesteld wordt: 'De man begeert en de vrouw bemint' .
Freud mist bij de vrouw de verliefde overschatting van de man en wijt
dit aan het feit dat ze die slechts voor haar kind kan opbrengen .
Modernere auteurs zoals Money en Ehrhardt evenals Tennov stellen
daartegenover dat er geen verschillen zijn qua verliefdheid tussen de
geslachten .
Een vierde reeks auteurs tenslotte zoekt de verklaring in chemische
processen in de hersenen. Zo schrijft Liebowitz de omslag van
verliefdheid in genegenheid toe aan irritatie van de hersenen
veroorzaakt door omschakeling van de produktie van opwekkende
amfetamines naar die van kalmerende endorfines . H. Fisher valt hem daarin bij .
Na dit overzicht over de theorieën die de vergankelijkheid van
verliefdheid willen verklaren, passen nog twee opmerkingen. Verliefd worden betekent dat men
zich wil inschakelen in een bovenindividueel organisme dat aan elk
onderdeel andere taken oplegt. Wat de ander doet moet ik niet meer doen,
of om het met Marx te zeggen: de gespecialiseerdheid van de enen is de
ongespecialiseerdheid van de anderen. Deze eenheid werd door velen
beschreven. Ortega y Gasset schrijft 'In de liefde voelen wij ons
verenigd met het voorwerp van onze liefde'. In metafysische zin wordt de
minnaar permeabel en hij vindt zijn bevrediging pas in een
'individualiteit met twee'. Velen ervaren dat als 'slaafse
afhankelijkheid', als verlies van 'autonomie', als 'verarming'. Zo heeft
Sally Cline het over de 'verrukkelijke ervaring' van de celibatair om
'te doen wat men wil en wanneer men wil' . Exemplarisch is dat het geval
bij Freud, die verliefdheid interpreteert als een vorm van narcisme: als
projectie van het ik ideaal met bijbehorende 'zelfvernedering' van de
verliefde . Pas als we dit proces bij beide geliefden zien plaatsgrijpen
begrijpen we dat het concrete afstaan van vaardigheden aan de ander
gecompenseerd wordt door het aanvaarden van opdrachten die de ander
afstaat aan ons. Niet alleen de waardering voor de andere neemt toe,
maar ook de waardering van de ander voor mij en bij uitstek de
waardering van beiden voor het paar, het bovenindividuele organisme dat
ze daarbij worden. Er is dus geen sprake van 'afstaan van narcistische
libido', maar integendeel van de concentratie ervan in complementaire
helften van twee individuen met het oog op hun opgang in een omvattender
geheel.
Wijzen we er ten slotte op hoezeer de
opvatting van verliefdheid als verblindende waan impliceert dat de keuze
van een partner 'rationeel' zou moeten gebeuren. Dat is inderdaad het
geval bij figuren als Havelock Ellis, Fromm, A. Ellis . Zij zien over
het hoofd dat het maken van een rationele keuze zou veronderstellen dat
men helderziend is en alle wederwaardigheden van het toekomstige leven
zou kunnen voorspellen. De verdienste van verliefdheid bestaat er juist
in dat ze de onmogelijkheid om een rationele keuze te maken opvangt door
een in principe onvoorwaardelijk vertrouwen dat men de goede keuze
gemaakt heeft. Zolang beide partners zich naar dat geloof gedragen
creëren ze een zichzelf vervullende voorspelling, die op rationele
gronden totaal onvoorspelbaar zou zijn of zelfs als kansloos zou
verworpen worden. Ook ouders en kinderen worden niet op rationele
gronden bij elkaar gebracht, maar leven in het vaste geloof dat ze de
eersten en enigen voor elkaar zijn. Tennov heeft het bij het rechte eind
wanneer ze meent dat verliefdheid 'mensen bij elkaar brengt die elkaar
niet kennen en die anders wellicht geen reden zouden hebben om elkaar te
leren kennen' .
VERLIEFDHEID EN EXCLUSIVITEIT
Verliefdheid beantwoordt subjectief gezien aan onze reconstructie niet alleen als euforische verwachting van algehele wederzijdse
bevrediging, maar ook door haar principieel monogaam karakter: men wordt
slechts op één persoon verliefd, nooit op twee tegelijk, laat staan op
een hele harem of een commune ineens .
Dit aspect van de liefdesrelatie is geen unicum, noch voor de mens, noch
voor de liefdesrelatie. In de dierenwereld bestaat het verschijnsel van
de onomkeerbare en individuele hechting (inprenting) van jongen aan
ouders en omgekeerd. Ook bij de mens komt er een gelijkaardige
wederzijdse hechting tot stand tussen ouders en kinderen. Aan deze
hechting gaat geen keuze vooraf: men kan wel beslissen om een kind te
krijgen, maar niet welk kind dat zal zijn. Het kind kan evenmin zijn
ouders kiezen. Bij de keuze van een seksuele partner is in principe een
bewuste keuze mogelijk, maar in de regel wordt ons een partner
opgedrongen door het vreemde verschijnsel van de 'liefde op het eerste
gezicht', waarvan het aspect 'overschatting' en 'euforie' reeds
besproken werd. Om ons onbekende redenen blijken we plots mateloos
aangetrokken door één welbepaald individu. Men kan allerlei gronden voor
deze fascinatie proberen aan te wijzen, maar welke oorzaak er ook
verantwoordelijk voor moge zijn, feit is dat ze ons uit vele mogelijke
partners één welbepaalde opdringt. De blinde aantrekkingskracht voor die
éne geliefde maakt ons ongevoelig voor de mogelijke charmes van alle
anderen. In dat opzicht krijgt men een lief opgedrongen op dezelfde
manier als een kind.
B. Shaw verwoordt de mening van velen als hij schrijft dat verliefdheid
niets meer is dan de éne vrouw ten onrechte boven de andere verkiezen.
Deze mening is wel wijdverbreid, maar desalniettemin fout. Deze kritiek
geldt alleen voor potentiële partners. De voorkeur is immers reeds
verantwoord van zodra de liefde beantwoord wordt. Alleen reeds dat
eerste kleine verschil - de sprong van mogelijkheid naar werkelijkheid
- maakt in werkelijkheid het grote verschil uit. Het is immers de voorbode
voor het steeds grotere verschil dat ontstaat naarmate de relatie op
steeds meer terreinen bevredigend wordt. Eenmaal de keuze gemaakt zorgt
de reële en steeds veelzijdiger bevrediging niet alleen voor de
versterking van die aantrekkingskracht, maar ook voor toenemende
onomkeerbaarheid ervan: hoe meer de liefde zich ontplooit, hoe minder
aantrekkelijk andere partners worden, om de doodeenvoudige reden dat bij
hen de verwachte bevrediging slechts een vage belofte is. Vreemden
kunnen wellicht op zich verleidelijk zijn, maar hun verschijning geeft
meteen ook te kennen dat ze niet bereid zijn: niet elke mooie mond wil
om het even wie kussen. Gemeten aan het beeld van de geliefde wordt de
verschijning van een vreemde in toenemende mate armer, niet zozeer omdat
ze slechts een belofte is, maar vooral omdat ze ook afwijst en daardoor
eerder een bedreigende herinnering aan de afwezigheid van de geliefde
wordt. Daarin verschillen geliefden alweer niet van de jonge baby, die
bij de aanblik van een vreemde zijn hoofdje naar de moeder afwendt. Het
zou even onzinnig zijn om te beweren dat de liefde van een kind voor
zijn moeder alleen maar berust op het feit dat het ten onrechte één
vrouw degene uit wiens schoot het toevallig komt boven alle andere
verkiest. Net zoals de geliefden voor elkaar, zo zijn ook moeder en kind
voor elkaar de énen en énigen. Talloze ouders zouden een kind kunnen
opvoeden, maar alleen de eigen ouders doen het. De liefde van het kind
voor zijn ouders berust daarom (in principe, zie verder over neurotische
liefde) evenmin op overschatting als die van geliefden voor elkaar.
Het bovenstaande geldt natuurlijk alleen maar in zoverre de relatie zich
bevredigend blijft ontplooien. Van zodra ze structureel onbevredigend
wordt is het omgekeerde waar: de aanblik van de geliefde wordt dan tot
symbool van verschuldigde bevrediging. Een nieuwe relatie wordt dan tot
belofte, die wellicht kan ingelost worden, en die belofte staat
tegenover de zekerheid dat men in de bestaande relatie niet aan zijn
trekken zal komen. Het tempo waarop verliefdheid verdwijnt is dan ook
een index voor de mate waarin de liefde onvoltooid blijft.
Deze benadering werpt een nieuw licht op theorieën die polygamie of
promiscuïteit willen baseren op gewenning aan het vertrouwde en de
sensatie van het nieuwe. Veeleer dan uit te bloeien wordt de
verliefdheid normaal gesproken steeds intenser. De sensatie van het
nieuwe weegt niet op tegen de efficiëntie, de gesmeerdheid, de
volledigheid en de tastbare werkelijkheid van het vertrouwde als dit
inderdaad vertrouwd is, en niet ondertussen onmerkbaar vreemd geworden.
De uitspraak dat het nieuwe aantrekt is slechts juist indien ze iets
omslachtiger wordt geformuleerd: dat bij vervreemding nieuwe
vertrouwdheid wordt gezocht. Wie vertrouwd is wordt immers selectiever,
veeleisender. Hij ontvlamt niet meer bij elke nieuwe vonk: dat is een
nieuwe sleutel tot het begrip van 'impotentie', waarvan een eerste
geheim ons reeds werd ontsluierd in het hoofdstuk over de mooie vrouw.
En dit werpt dan weer een nieuw licht op de potentie van de
kettingvrijers die in het orgaan van Casanova belichaamd wordt. Zij zijn
(nog) niet kieskeurig: ze wensen zich hun vrijers gezichtsloos of
gemaskerd, pure lichamen zonder ziel. Overigens klinkt dit argument van
de afwisseling maar hol in de mond van degenen die niet toelaten dat er
echte afwisseling in de relatie ontstaat door de ontwikkeling van de
veelzijdigheid ervan en zich daardoor veroordelen tot de eenzijdigheid
van een uitsluitend seksuele relatie. En dat geldt evenzeer voor degenen
die hun polygamie willen legitimeren door te stellen dat ze bij elke
vrouw een ander facet van het vrouwzijn zoeken. Hier pas blijkt in alle
helderheid hoezeer de legitimatie van promiscuïteit mank loopt.
De exclusiviteit van verliefdheid werpt ook een nieuw licht op de
aantrekkelijkheidspiramides. Niet allen kunnen daaruit de gewenste
partner kiezen. Daar staat echter tegenover dat elke relatie begint met
blinde verliefdheid. Van zodra deze lont is ontstoken beginnen de
verhoudingen in de piramide zich om te keren: hoe concreter en hoe
vollediger de bevrediging wordt, hoe meer de andere partners op de
piramide naar onder en de eigen partner naar de top toe schuift. Het
lief wordt daarbij tot de 'ene en enige' aan de top, ongeacht de plaats
waar het zich bij de aanvang van het proces op de piramide bevond.
Naarmate het liefdesproces zich geruisloos kan ontwikkelen verdwijnt met
de wenteling van de piramides meteen ook de structurele beschadiging van
de liefde, die we toeschreven aan het bestaan van een
aantrekkelijkheidspiramide en het aan feit dat bij nader inzien elke
partner als tweedekeus ervaren wordt. De piramides beantwoorden slechts
aan de kaarten van het spel voor het gespeeld wordt. Dat er überhaupt
piramides bestaan vooronderstelt dat men pervers bleef stokken voor de
ingang van elke relatie of dat men daarnaar terugkeert na het vastlopen
van de relatie. Pas aan deze ingang moet men een breed perspectief
innemen. Pas in de mate dat de perverse trend het voor het zeggen
krijgt, voegt zich bij het onvermogen om de relatie tot ontwikkeling te
laten komen ook nog het conflict tussen de liefdes van eerste en tweede
keus. Dat geldt vooral voor de economische aantrekkelijkheid, die immers
niet aangeboren is zoals de schoonheid van een lichaam, maar aangeleerd
kan worden door alle mensen van goede wil. Geen genen versperren ons
hier de weg: een soeverein besluit volstaat om van het samenleven een
'coïtus' te maken in de ware zin van het woord ('samen optrekken') en om
een permanent 'orgasme' te maken van wat steevast als dagelijkse sleur
wordt afgedaan .
Dat de exclusiviteit van verliefdheid monogamie impliceert (zolang de
verliefdheid duurt) blijft voor vele auteurs een doordenkertje.
Uitzonderingen zijn Krafft Ebing: 'De fascinering door één enkele
persoon van het andere geslacht bij gelijktijdige onverschilligheid voor
alle andere, zoals ze bij de werkelijk gelukkige geliefden bestaat, zou
een bewonderenswaardig middel van de natuur kunnen zijn, om de monogame
relaties te realiseren die haar doelen bevorderen'. Weininger meent uit
het feit dat er steeds slechts twee wezens zijn die best bij elkaar
passen te mogen besluiten dat 'het huwelijk gerechtvaardigd is en "vrije
liefde" vanuit biologisch standpunt moet worden afgewezen'. Minder
expliciet stelt Ortega y Gasset de weinig kieskeurige seksualiteit
tegenover de exclusieve liefde: 'Niets maakt de man ongevoeliger voor de
seksuele aantrekkingskracht van andere vrouwen als de liefde voor een
welbepaalde vrouw'. Tegen dezelfde achtergrond stelt hij de 'algemene
schoonheid' tegenover de individuele eigenaardigheden waarop men
verliefd wordt, en die voor hem 'het duidelijkst het ware wezen van de
persoon openbaren' . Alleen de auteurs die langs perverse, promiscue of
polygame coördinaten aan de levenslange monogamie willen ontsnappen
roken onraad: vanwege haar selectiviteit is verliefdheid in hun ogen
verdacht. Allen die uitgaan van een polygyne, polyandrische,
oercommunistische of promiscue oertijd moeten uiteraard het bestaan van
individuele voorkeuren inzake liefde ontkennen. Bij vele auteurs blijkt
dat slechts impliciet uit het feit dat ze het ontstaan van de
individuele liefde willen verklaren. Bij anderen wordt het openlijk
geformuleerd. Tot de laatste categorie behoort Freud die de orgie ziet
als een 'regressie tot een vroegere toestand van de seksuele relaties,
waarin verliefdheid nog geen rol speelde, en waarbij de seksuele
objecten als gelijkwaardig werden beschouwd' . Enigszins vooruitlopend
op wat komt kunnen we hier reeds vermelden dat verliefdheid inderdaad
geen recente of westerse of christelijke uitvinding is. We vinden
getuigenissen ervan in de oudste schriftelijke bronnen en antropologen
registreerden ze in alle uithoeken van de wereld. H. Fisher beweert dan
ook met recht over verliefdheid: 'Deze extase kan niet anders dan een
universele menselijke eigenschap zijn' . Bovendien is individuele
voorkeur geen eigenschap van de mens als zodanig, maar een verschijnsel
dat reeds bij vele dieren voorkomt .
Dat de verliefde keuze een goddelijke ingeving lijkt is al van oudsher
aanleiding tot theorieën die de rationaliteit van deze keuze proberen te
doorgronden en daarbij over het hoofd wensen te zien dat de 'coup de
foudre' juist moet compenseren voor de onmogelijkheid om een rationale
keuze te maken. Een van de oudst bekende is het verhaal dat Aristofanes
ten beste geeft in Plato's Symposion: hoe dubbelwezens doormidden
gesneden werden en vanaf dat ogenblik wanhopig zoeken naar hun verloren
wederhelft. Een afstammeling daarvan is de eugenetische theorie dat
partners hun keuze maken zodanig dat hun versmelting een gunstig
gemiddelde oplevert, zoals in de Zonnestaat van Campanella. Bij
Schopenhauer kreeg de theorie een idealistische inkleding en het is de
'schoonheidszin die de geslachtsdrift daarbij de richting aanwijst' .
Galton maakte een composiete foto van vele aangezichten en vond dat
'alle composieten mooier zijn dan de elementen, omdat het gemiddelde
portret van vele mensen vrij is van de onregelmatigheden van elk
afzonderlijk' . De theorie werd populair in middens van kunstfilosofen (Groos,
Taine, Baine, Guyau enz.). In het voetspoor van Schopenhauer meent
Weininger een 'wet van de seksuele aantrekkingskracht' te kunnen
formuleren en op grond daarvan te kunnen voorspellen 'dat er steeds twee
wezens zullen zijn die het best bij elkaar passen' . Bij Jung gebeurt de
keuze met het oog op het uitvlakken van de tegenstelling tussen
extraversie en introversie evenals tussen vier zintuiglijke functies
(gevoel, intuïtie, verstand en zintuiglijkheid): beide partners vullen
elkaars tekorten aan. Symons gelooft dat Galton gelijk heeft: 'De
seksuele selectie tendeert ernaar de variabiliteit te reduceren door de
extremen in de distributie over de populatie uit te schakelen'. Money
heeft het over 'liefdeskaarten' . Al deze opvattingen leven voort in het
populaire denken als geloof in 'types' onder allerlei vormen en het
gevoel dat men voor elkaar is voorbestemd, dat men elkaar sinds lang
kent.
Een tweede reeks theorieën wijst niet op het zoeken naar een complement,
maar naar identiteit ('homogamie'). Westermarck heeft het over een 'wet
van de gelijkheid' zoals wanneer Japanners alleen met Japanners trouwen. Wundt verfijnt de theorie van Westermarck. Bij hem kiest men een
partner die gelijkend genoeg is om 'de stamverwantschap te laten
opvallen, maar toch niet al te gelijk, zodat door dagelijks verkeer de
prikkel niet afgestampt wordt die het nieuwe steeds op de mens
uitoefent' . Havelock Ellis meent dat er voldoende gelijkheid moet zijn
op vlak van godsdienst, artistieke voorkeur, nationaliteit, klasse. Ook
bij hem zijn kleine verschillen welkom, terwijl grote verschillen tot
vervreemding leiden . Dawkins meent dat zowel te grote als te kleine
verwantschap genetisch schadelijk zijn . Ortega y Gasset stelt dat men
de partner kiest die aan zijn diepste wezen beantwoordt . Een variant
van deze theorie stelt eveneens dat er gelijkheid wordt nagestreefd,
ditmaal niet tussen de partners onderling maar wel tussen de partner en
de ouder(s). Dat is de overtuiging van Freud die meent dat de liefde
zich in een eerste fase aan één van de ouders hecht, en vervolgens moet
'overgedragen' worden op een vreemde seksuele partner.
Beide theorieën lijken alleen maar tegengesteld. De heterogame* keuze
verraadt het streven naar homogamie* in het feit dat de tegenstelling
slechts een complement is. Als beide elkaar aanvullende complementen
verenigd worden krijgen we overal éénzelfde ideaal (al dan niet concreet
belichaamd in het kind). Zo meent Ortega y Gasset dat de meeste mensen
een gemiddelde type kiezen dat beantwoordt aan de idealen van een ras .
Merkwaardig is omgekeerd hoe de homogame theorie steeds getemperd wordt
door een snufje heterogamie. Waaraan dat te wijten is wordt onmiddellijk
duidelijk als we ons realiseren dat de meest homogame partners de
gezinsleden zijn, zodat een ongetemperde homogame keuze tot incest zou
leiden. Wundt meent dat mensen bij de keuze van een partner aangetrokken
worden door mensen van hetzelfde ras, dezelfde stam of dezelfde familie,
maar dat er anderzijds een (instinctieve) afkeer is voor huwelijken met
ouders en met broers of zussen . Uit het eerste hoofdstuk herinneren we
ons tenslotte hoe voor Freud de oerliefde incestueus was. Op de relatie
tussen verliefdheid en incest komen we terug in hoofdstuk twaalf.
Een derde theorie tenslotte schrijft de keuze aan het toeval toe (en
ontkent daarmee de gehele problematiek). Krafft Ebing heeft het over
'fetisjisme' dat hij toeschrijft aan een puur associatieve verbinding
tussen seksuele prikkeling en een individuele seksuele verschijning .
VERLIEFDHEID EN HYPNOSE
We wezen er reeds op dat geliefden als economische bevredigers van
elkaar elkaars complement moeten worden en naar behoeften elkaars
spiegelbeeld. De blinde keuze van verliefdheid kan daarvoor wel de
gunstige voorwaarden scheppen, maar er blijven uiteraard altijd
verschillen bestaan. Het is dan ook een opvallend kenmerk van verliefden
dat ze zich met een verbazingwekkend gemak aan elkaar aanpassen en
daarbij vaak toegeven op punten die in andere relaties (bv. met een
vorig lief of met de ouders) breekpunten waren. Het is alsof ze elkaar
hypnotiseren om de wederzijdse verschillen uit te vlakken: net zoals
hypnotiseurs geven geliefden elkaar 'suggesties', waarvan ze verwachten
dat ze blindelings gehoorzaamd zullen worden én net zoals
gehypnotiseerden zijn ze bereid zich aan elke suggestie te onderwerpen.
Vanuit dit standpunt gezien kan men zich vragen stellen bij het
wijdverbreide geloof dat verliefdheid blind maakt voor de tekortkomingen
van de partner. Niets is minder waar: de verliefde doet zijn uiterste
best om bij zichzelf en bij zijn lief alle gebreken op te heffen, en dat
vooronderstelt uiteraard dat hij ze waarneemt er er dus nietblind voor
is. De verliefde ziet de gebreken wel degelijk, maar is er euforisch van
overtuigd dat hij ze kan opheffen: exemplarisch in ontmaagden en
orgastisch maken van de vrouw en in de wederzijdse aanpassing van de
frequentie van de behoefte om te vrijen. Liefde moet hindernissen kunnen
nemen en ze ontbrandt daaraan: dat is functioneel om aanpassing te
realiseren. Pas naarmate ze daarin faalt kijkt men over de gebreken heen
om er zich niet meer aan te moeten ergeren. Stendhal heeft het niet over
idealiseren, maar over 'kristalliseren': men ziet in elke eigenschap
voordelen. Veel positiever wordt het verschijnsel benaderd door Ortega y
Gasset die integendeel opmerkt dat de geliefde de eigenschappen van zijn
lief beter kan inschatten dan de onverschillige buitenstaander .
Het 'hypnotiseren' van de ander lijkt zich vaak tot 'zelfhypnose' uit te
breiden. Geliefden willen zich niet alleen mooi voordoen voor elkaar,
maar worden ook vaak wérkelijk mooier. Reeds Michelet schrijft: 'Men
loopt ... weinig risico als men met een lelijke trouwt. Ze is dat vaak
slechts uit gebrek aan liefde. Van zodra ze geliefd wordt, verandert ze
helemaal, en men herkent ze vaak niet meer' . Ook Havelock Ellis
schrijft over de geliefde: 'Een nieuwe schoonheid verschijnt op haar
gelaat, een nieuwe straling in haar expressie, een nieuwe kracht in al
haar activiteiten' en 'Such is the exquisite flowering of love' Deze
wederzijdse beïnvloedbaarheid is van cruciaal belang voor het
voortbestaan van de verliefdheid. Pas waar deze 'hypnose' plaatsmaakt
voor haar tegendeel afstandscheppende ruzie worden de kleine verschillen
tot onoverbrugbare kloven gepromoveerd en tot grond voor echtscheiding
opgeblazen. Tegenhanger van verliefdheid is dan ook ruzie of scheiding.
We kunnen vergelijken met de omslag van 'positieve overdracht' in
'negatieve overdracht' in de psychoanalytische kuur.
Dit aspect van verliefdheid is nauwelijks theoretisch verwoord. Vele
auteurs hebben het over opvoeding als eenzijdige aanpassing van de vrouw
aan het dictaat van de man. Zo meent Michelet onomwonden dat de man zijn
vrouw moet scheppen en ze daarbij moet omvormen tot zijn betere ik,
zonder zich af te vragen vanwaar de 'opvoedbaarheid' afkomstig is.
Michelet beschrijft daarbij correct de betekenis van dergelijke
omvorming (die uiteraard wel wederzijds zou moeten zijn): 'Door deze
transformatie... zal in de relatie het vuur van de eerste dag blijven
branden en zelfs nog opflakkeren' . In dezelfde geest meent Havelock
Ellis dat de keuze van de juiste partner slechts de helft is van het
verhaal. De andere helft is de 'liefdeskunst' die streeft naar
gelijkwording in het huwelijk. Daardoor worden talrijke verborgen
kwaliteiten door een 'constructieve selectie' tot ontwikkeling gebracht.
Ook hij geeft daarbij het (eenzijdige) voorbeeld van een vrouw die in
eerste huwelijk kenner werd van literatuur en tweede van politiek,
telkens zoals haar man . In het hoofdstuk over de 'Mooie vrouw'
bespraken we hoe vele auteurs ervan uitgingen dat de man de vrouw
seksueel moet opvoeden.
Andere auteurs onderkennen daarbovenop het 'hypnotisch' karakter van de
aanpassing. Forel meent dat de geslachtsdrift 'wederzijdse gevoelens van
sympathie opwekt, die werken als magnetische krachten die elkaar
aantrekken' en wijst op de verwantschap tussen 'suggestie' (hypnose) en
'liefde', die elkaar wederzijds tot verliefdheid versterken . Tennov
meent dat het voortdurend opduiken van gedachten aan de geliefde typisch
is voor verliefdheid en vergelijkt met de hypnotiseur die aanbeveelt
alle gedachten op hem te concentreren. Freud ziet de rol van hypnose in
verliefdheid en in de psychoanalytische kuur, maar voert ze terug op de
relatie tussen de oervader en zijn volgelingen. (Ferenczi).
Andere auteurs zien de gewillige aanpassing aan elkaar als een
vervreemding, als verlies van de eigenheid. Reeds Capellanus heeft het
over slavernij en knechtschap. Vooral de psychoanalyse heeft bijgedragen
tot de verdachtmaking van de verliefde aanpassing. Zoals men weet
verving Freud in zijn therapie de hypnose door de spontaan opduikende
verliefdheid van de analysant voor de analyst (overdracht). Deze
verliefdheid moet uiteraard niet behouden worden, maar de
bereidwilligheid om mee te werken met de analyst en vooral de
verwachting dat hij het magische wonder zal bewerken moet vervangen
worden door de wil om op eigen kracht tot zelfinzicht te komen. Van
verliefdheid tot rationaliteit: deze opvattingen over therapie wortelden
in opvattingen over de verliefde bereidwilligheid en hadden er op hun
een weerslag op. Reik meent dat men verliefd wordt als men een gebrek in
zichzelf vaststelt en begrijpt verliefdheid zelfs als masochistische
onderwerping. Maslow verwerpt de 'M' liefde als toestand van
afhankelijkheid en meent dat er moet gestreefd worden naar individuele
autonomie en onafhankelijkheid in 'S' liefde . Hetzelfde geldt voor
overige 'humanisten' zoals A. Ellis. Tennov keert zich tegen de band
tussen psychotherapie en verliefdheid . Bach en Deutsch (Pairing) menen
dat men zijn 'ware gezicht' moet tonen en niet moet proberen zich aan te
passen. Ook bij Robert Rimmer moet men zijn 'ware zelf' tonen . Dit
psychoanalytisch vooroordeel drong ook door buiten psychoanalyse en
psychotherapie. Via Schilder komen de opvattingen terecht bij Ortega y
Gasset. Deze vergelijkt verliefdheid met hypnose 'Verliefdheid is een
betovering, en Tristans toverdrank is van oudsher een suggestief symbool
voor het psychisch proces van de "liefde"'. 'Wat liefde wekt is steeds
betoverend'. 'Van incantatio is het Spaanse ecanto afgeleid en van
carmen het Franse charme' .
Dergelijke theorieën begeleiden de principiële en toenemende weigering
om op te gaan in een bovenindividueel organisme. Tennov meent dat er nu
eenmaal veel mensen zijn die deze toestand van verliefdheid niet kennen
. Men kan echter niet nalaten daarbij te denken aan de vele mensen die
beweren dat ze nooit dromen, ofschoon allen het elke nacht urenlang
doen. Op dezelfde manier zijn er velen die zichzelf nooit toestaan om
verliefd te worden. Er zijn er ook velen die achteraf, als de relatie de
mist is ingegaan en verliefdheid heeft plaatsgemaakt voor ruzie, niet
meer in staat zijn zich te herinneren dat ze ooit verliefd waren, alweer
zoals de droom die men vergeet.
DER LIEBESTOD
Nie wieder erwachen,
wahnlos hold bewusster Wunsch!
Wagner, Tristand en isolde
Verliefdheid is dus niet blind, noch in de zin dat ze overdreven
verwachtingen schept, noch in de zin dat we ten onrechte de ene partner
boven alle andere verkiezen, noch in de zin dat we ons slaafs
onderwerpen aan de verlangens van de partner ten koste van onszelf. Maar
wellicht is ze wel blind in zoverre geliefden niet geneigd zijn rekening
houden met maatschappelijke verhoudingen en in zoverre ze zich algeheel
in de beslotenheid van het paar willen terugtrekken. Het verschijnsel
werd door velen gesignaleerd. Vermelden we Freud . Ortega y Gasset
schrijft: 'Voor de verliefde is de geliefde steeds en overal aanwezig.
De gehele wereld is er blijkbaar in opgezogen. Au fond bestaat er voor
de verliefde helemaal geen wereld meer'. Verliefdheid is voor Ortega y
Gasset dan ook niet alleen een bewustzijnsverenging, maar ook nog een
soort 'psychische angina': 'Die ziel van de verliefde ruikt naar muffe
ziekenkamers, naar opgesloten lucht, die door dezelfde longen gevoed
wordt als deze die hem moeten inademen' . Alberoni heeft het over de
'totale erotische onverschilligheid voor de maatschappelijke positie, de
rang, het prestige, de bekendheid' . In de kunst wordt dergelijke
maatschappelijke blindheid geschilderd in Romeo en Julia, Tristan en
Isolde van Wagner, Fralein Julie van Strindberg en in Elvira Madigan.
In hoeverre is hier sprake van blindheid? Het zal inmiddels afdoende
duidelijk geworden zijn dat economische imperatieven en vooral de
ontwikkeling van maatschappelijke coperatie de aartsvijanden van de
liefde zijn. Van oudsher verschijnen dan ook telkens opnieuw enkelingen,
die zich tegen de onderschikking van hun liefde willen verzetten of die
weigeren hun liefde te laten verstoren door op te gaan in de
maatschappelijke arbeidsdeling. Dat blijkt reeds uit de aloude
slippertjes uit een huwelijk dat tot economische relatie gereduceerd
werd en uit de promiscue activiteit van Don Juan en zijn navolgers die
al helemaal geen economische relatie meer willen aangaan. Met promiscuen
hebben verliefden een totaal gebrek aan consideratie voor economische
imperatieven gemeen: ze doorbreken alle grenzen en zijn bereid daar vaak
grote offers voor te brengen. Op stamniveau lappen ze de grenzen
opgelegd door huwelijksklassen aan hun laars, op latere niveaus de
grenzen die opgelegd worden door belangenhuwelijk, beroepseisen of de
status van hoer. Het volstaat om hier te verwijzen naar legendarische
voorbeelden zoals Abélard en Héloise, Koning Eduard die afstand deed van
zijn troon om met Wally Simpson te kunnen trouwen enz. Vele promiscuen
gaan lang niet zover: ze willen niet aan economische huwelijken
verzaken. Hun 'verliefdheid' beperkt zich dan ook tot seksuele
slippertjes en hun driestheid treft alleen de beperkingen die seksueel
contact in de weg staan. Anderen willen helemààl geen vaste relaties
aangaan en hun protest situeert zich jenseits van alle hinderpalen die
een volledige relatie in de weg staan. In tegenstelling tot de slechts
seksueel promiscuen daarentegen willen verliefden wel degelijk een
langdurige en volledige relatie aangaan en geen compromis sluiten met
een verstandshuwelijk. Overal waar huwelijken gearrangeerd worden zijn
er geliefden die gewrongen zitten tussen hun liefde en de gehoorzaamheid
aan hun ouders : exemplarisch in Romeo en Julia. Hun optreden is een
heroïsche poging om het historisch proces om te keren waarbij de
maatschappelijke coöperatie de geslachtelijke opvrat. In die zin is
verliefdheid de tegenstelling tot de 'reseksualisering' van
maatschappelijke relaties die we voorheen (homo economicus) beschreven.
De mate waarin verliefdheid zich tegen de vermaatschappelijking verzet
is dan ook historisch bepaald: hoe sterker ontwikkeld de maatschappij,
hoe sterker de doorbraak van de volledige liefde in oppositie met
maatschappelijk georganiseerde arbeid moet komen. Historisch aan
verliefdheid is alleen maar dat ze in toenemende mate anti
maatschappelijk wordt Afgezien daarvan is ze (in principe) een
universeel gegeven.
Helaas moeten deze doorbraken van het verlangen naar volledige liefde
noodzakelijkerwijze falen. De ontplooiing van de liefde kan aanvankelijk
'vlot' verlopen omdat elke relatie aanvankelijk slechts seksueel is. De
samenwerking kan zich een tijdlang reduceren tot minimale geslachtelijke
arbeidsdeling, of zelfs tot primitieve vormen van samen uitgevoerd
maatschappelijk werk (al gaat het slechts om de diefstallen à la Bonnie
en Clyde). De speelruimte om te overleven buiten de maatschappij wordt
steeds kleiner en van zodra er kinderen komen is het feest al helemaal
afgelopen. Vandaar de vele dubbele zelfmoorden bij geliefden, zoals de
'shin yu' in Japan, zoals Tristan en Isolde in Wagner of Elvira Madigan
en haar minnaar.
De veelgehoorde kritiek dat dergelijke verliefdheid 'waanzin' is, is alleen gegrond
in zoverre mensen niet meer kunnen overleven zonder maatschappelijk te
werken. Verliefdheid is alleen misleidend in zoverre ze de verwachting
schept dat de geliefde voor àlle bevrediging zal instaan, terwijl de
maatschappij deze functie in toenemende mate op zich neemt. Alleen déze
verwachting moet getemperd worden, en dan nog met mate. De afkeer van
geliefden tegen de maatschappij is constructief in zoverre ze leidt tot
consumptieve ascese. Dit verlangen om 'van de liefde alleen' te leven
werpt een dam op tegen de totale vermaatschappelijking. Als alle mensen
verliefd zouden zijn zou de maatschappij overkomen wat zij de liefde wil
aandoen: uitsterven! Dat verliefden onverschillig worden voor
maatschappelijke verhoudingen en maatschappelijke arbeid vindt zijn
tegenhanger in het feit dat ze zich 'horig' onderwerpen aan de
verlangens van de geliefde. Alleen degenen die niet doorhebben hoezeer
ze zelf onderworpen zijn aan de slavernij van het geld, kan het
bevreemden dat verliefden zich uit liefde onderwerpen aan elkaars
wensen. Pas als men de berekende liefde waarvan sprake is bij de ruil
tussen geld en schoonheid 'liefde' noemt, moet de volledige liefde die
'verliefdheid' is blinde waanzin lijken.
Niet alleen tegenover werk worden geliefden vaak onverschillig, ook
tegenover vrienden. Reeds Capellanus signaleert het verschijnsel . Het
is alsof de liefde tussen het paar de gemeenschapsbanden ondergraaft,
die grotere groepen aan elkaar binden. Omgekeerd lijkt ascese een
schitterende voedingsbodem voor vaak overweldigende
gemeenschapsgevoelens: men denke aan de reeds vermelde zangen in
orthodoxe kloosters. Dat het paar zich tegen de gemeenschap keert heeft
echter meer te maken met feit dat de gemeenschap zich vaak tegen het
paar keert, zoals we in ons laatste hoofdstuk over de orgie zullen
aantonen.
Al deze vormen van 'blindheid' zijn in zoverre helderziendheid dat ze de
wonden die aan de liefde werden toegebracht blootleggen. Vandaar dat
verliefdheid vaak ervaren wordt als een gevaar voor de gevestigde orde,
als een anarchistische kracht. Vandaar door de argwaan waarmee velen van
oudsher de 'vrije' liefde benaderen.
Dat neemt niet weg dat er uiteraard wel degelijk iets bestaat als
neurotische verliefdheid. Deze is zozeer de regel dat ze blind maakt
voor de echte verliefdheid die we hierboven beschreven. Een veel
voorkomende vorm van neurotische verliefdheid is de omslag van
bewondering voor een ideaal in verliefdheid erop: seksualiseren van een
pedagogische relatie. Een legendarisch voorbeeld hiervan is de relatie
tussen Camille Claudel en Rodin. Een andere vorm van neurotische
verliefdheid is verliefdheid die blijft duren zonder dat ze beantwoord
wordt. Dat is pure fantasmagorie en de emotionele tegenhanger van
zelfbevrediging. Echte verliefdheid is zoals de coïtus per definitie
wederzijds. Alberoni meent daarentegen dat verliefdheid eenzijdig kan
zijn . Neurotisch is ook verliefd worden om het gevoel te krijgen dat
men nog in de markt ligt of om te bewijzen dat men aantrekkelijker is
dan een concurrent (Mantegazza en Stendhals amour-vanité). Neurotisch is
'verliefd zijn op verliefdheid' omwille van het euforische
verlossingskarakter ervan: verliefdheid als drug die ongevoelig maakt
voor de maatschappelijke pijn (zoals mystiek). Daarin is verliefdheid de
prefiguur van de incest!
OERMONOGAMIE
Het ogenblik is gekomen om een en ander in een breder historisch
perspectief te plaatsen. Als het waar is dat het verlangen naar
levenslange en volledige monogamie zo diep in de mens geworteld is, dan
moet de gehele geschiedenis daar toch van getuigen? Velen zijn ervan
overtuigd dat ze dat inderdaad doet. Tegenover de reeds besproken
auteurs die beweren dat de mens in de oertijden polygaam of promiscu was
staan er een hele reeks andere die in de monogamie de oervorm zien van
alle menselijke liefdesrelaties.
In het christelijke Westen zijn dergelijke theorieën uiteraard de
oudste, en ze beriepen zich van oudsher op het oerpaar Adam en Eva. Een
mijlpaal is hier het werk 'History of Human Marriage' dat de Fin
Westermarck in 1891 publiceerde. Westermarck ging in de aanval tegen de
stortvloed van theorieën over oerpolygamie en oerpromiscuïteit door de
stelling naar voor te schuiven dat in de oertijden 'een man en een vrouw
.... de gewoonte hadden samen te leven, seksuele relaties te onderhouden
en gemeenschappelijk hun kinderen groot te brengen, waarbij de man de
beschermer en verzorger van de familie was, en de vrouw de huishoudster
en voedster van de kinderen' . Zijn positie wordt door velen
bijgetreden. Crawley schrijft triomfantelijk: 'De promiscuÏteit stheorie
behoort tot een mythologisch stadium van het menselijke denken'. Wundt
ziet bij de hogere diersoorten een trend naar monogame relaties
optreden, die bij de mens culmineert in permanente monogamie. Lowie
heeft het over de 'quasi universaliteit van de familie', 'bestaande uit
het gehuwde paar en zijn kinderen' . Malinowski schrijft een voorwoord
voor een zoveelste nieuwe uitgave van Westermarck en komt overigens tot
de reeds vermelde conclusie dat 'een vereniging van man en vrouw,
gebaseerd op persoonlijke affectie afkomstig uit seksuele
aantrekkingskracht, op economische samenwerking en wederzijdse diensten,
maar bovenal op een gemeenschappelijke relatie tot de kinderen' 'de
oorsprong is van de menselijke familie' . Murdock looft Westermarck en
meent dat de nucleaire familie universeel is. Ook Lévi Strauss huldigt
Westermarck ter gelegenheid van diens overlijden en sluit zich bij diens
opvattingen aan: 'Het soort familie dat in de moderne beschaving
vertegenwoordigd wordt door het monogame huwelijk, onafhankelijke
vestiging van het jonge paar, warme relaties tussen ouders en kinderen
enz. is, ofschoon het niet steeds gemakkelijk te herkennen is achter het
gecompliceerde netwerk van vreemde gewoontes en instellingen van de
wilde volkeren, op zijn minst een opvallend kenmerk van het culturen die
bleven staan of terugkeerden naar het eenvoudigste niveau van
beschaving' .
Deze traditie krijgt in 1927 felle tegenwind van een vernieuwde
verdediging van het oercommunisme door Briffault, die vooral de posities
van Lowie fel bekritiseert. Het debat wordt stilzwijgend gestaakt
tengevolge van het door Malinowski ingeluide en steeds toenemende anti
evolutionisme, dat speculaties over de evolutie van het huwelijk in
toenemende mate verdacht maakte.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt het door de antropologen gestaakte debat
op een veel primitiever niveau voortgezet door biologen. Lorenz ziet in
ganzen een parallel aan menselijke monogamie . D. Morris meent dat de
meest succesvolle volkeren monogaam zijn en samenlevingen die er andere
sociale kaders op nahielden zijn voor hem doodlopende varianten van het
mensdom . Wilson meent dat mensen geprogrammeerd zijn om groepen te
vormen met het echtpaar als kern . Ook H. Fischer komt zoals vermeld tot
de conclusie dat de mensen monogaam zijn, zij het dan dat ze evenzeer op
echtscheiding geprogrammeerd zijn (seriële monogamie) .
SCHIJNPOLYGAMIE EN SCHIJNPROMISCUITEIT
De auteurs uit deze traditie zijn uiteraard niet blind voor het feit dat
niet alle mensen in alle tijden monogaam waren. Zij hebben daar vier
reacties op.
Bij vele auteurs is niet erg duidelijk of zij het wel degelijk hebben
over wederzijdse monogamie. Het ontrouwe of polygame gedrag van vooral
mannen wordt met hun theorie over de monogamie in eenklank gebracht door
monogamie stilzwijgend met monandrie van de vrouw gelijk te schakelen.
Op de plaats van de puntjes in bovenvermeld citaat van Westermarck staat
'een man en een vrouw (of vele vrouwen)'. D. Morrris schrijft de veel
voorkomende ontrouw toe aan het feit dat het gedragsmechanisme dat trouw
garandeert evolutionistisch nog niet perfect op punt gesteld is . Wilson
meent dat de monogamie verstoord wordt door de grotere seksuele behoefte
van mannen .
Een tweede reactie bestaat erin de polygamie te lezen als verdoken
monogamie. Murdock beschrijft de niet monogame relaties als
'samengestelde vormen van de familie': 'Bij polygynie speelt één man de
rol van echtgenoot en vader in meerdere kerngezinnen die hij daardoor in
één grotere familie verenigt'. Seksuele nevenrelaties (bv. met de zussen
van de man) zijn 'uitbreidingen van de huwelijksrelatie'. Eenzelfde
benadering vinden we bij Lévi Strauss, die meent 'dat in vele gevallen
polygame families niet méér zijn dan een combinatie van vele monogame
families, ofschoon dezelfde persoon de rol speelt van meerdere
echtgenoten' op grond van het feit dat bv. bij de Bantoe de vrouwen in
afzonderlijke hutten wonen . Ook de Mormonen zouden dan monogaam zijn
omdat hun vrouwen in afzonderlijke woningen leven! Een ook in de harem
heeft elke vrouw haar eigen vertrek.
Een derde reactie beschreven we reeds: men laat puur seksuele relaties
buiten beschouwing en verrekent slechts de economische relatie. Men kan
dan de Westerlingen zonder problemen monogaam noemen evenals alle
haremhouders die slechts met één van de haremvrouwen gehuwd zijn.
Een vierde reactie ten slotte bestaat erin de niet monogame
huwelijksvormen te beschouwen als bijzondere aanpassingen of als
gevallen van sofisticatie of degeneratie, ongeveer zoals de bijbelse
monogamie van Adam en Eva verzandde in de verloedering van Sodom en
Gomorra. Reeds de jezuiet Lafitau heeft het in dat verband over 'depravity
and grossness of manners' . Müller meent dat polygamie een
ontaardingsverschijnsel is . Het duidelijkst wordt deze opvatting
uitgesproken door Wundt. Deze auteur keert de 'hypothetische
ontwikkeling van agamie* over groepshuwelijk en polygamie naar
monogamie' om in een tegengestelde reeks: 'van oermonogamie, over
polyandrie, polyandrie met polygynie (groepshuwelijk), polygynie, naar
monogamie' . Alle andere huwelijksvormen zijn daarbij te beschouwen als
afleidingen van monogamie tengevolge van machtsverhoudingen (polygnie)
of vrouwenschaarste (polyandrie) of beide samen. Afwijkingen van
monogamie worden bij herhaling beschreven in termen van ontaarding en op
dezelfde voet geplaatst als pederastie. Er is sprake van 'motieven die
tegen de natuurlijke bepaaldheid van de mens indruisen' en waartegen in
het eindstadium van de ontwikkeling 'juridische sancties' in het geweer
gebracht worden . Lévi Strauss meent dat de monogame familie vrijwel
universeel is, behalve 'in zeer gespecialiseerde en gesofisticeerde
maatschappijen, en niet, zoals men vroeger aannam, in de ruwste en
eenvoudigste types' .
HONDEN, GORILLA'S, BIJEN OF TORTELDUIVEN?
Merken we op dat ook de auteurs die de oermonogamie verdedigen deze
beschouwen als een soort overwinning op de polygamie of de
promiscuïteit, al is het ditmaal niet die van de oermensen, maar die van
de dieren! Ze plaatsen polygamie of promiscuïteit (en incest) in een pre
menselijk stadium en koppelen de geboorte van de mens aan het optreden
van monogamie en incestverbod. De overwinning is ditmaal niet
historisch, maar moreel (Weininger), evolutionair (Westermarck), of
cultureel (Lévi Strauss). Typisch is de manier waarop Lowie een 'fase
van ongecontroleerde losbandigheid' verschuift naar een periode tussen
de oudste antropoïden en de jonge voorouders van de hominiden' . De oude
theorie over de regelloze promiscuïteit overleeft ook in de manier
waarop Lévi Strauss de overgang van 'natuur' tot 'cultuur' vindt in het
oprichten van het incesttaboe en de daaruit voortvloeiende
exogamieregels: 'het incesttaboe is een omvorming van de biologische
vormen van paarvorming en voortplanting die geen regels kennen zoals men
kan leren uit de observatie van dieren' . Polygamie en incest worden
daarmee ten onrechte naar het dierenrijk verwezen, in aansluiting met de
aloude gewoonte om ongewenste seksuele praktijken als 'dierlijk' af te
doen.
Andere auteurs gaan in hun ijver dan weer zover om de monogamie reeds
bij de dieren aangekondigd te zien en zouden de gehele evolutie willen
herscheppen tot één met dierparen gevulde ark van Noach. Dat kan
potsierlijke vormen aannemen: de gorilla, die bij Dr. Savage nog
haremleider was, werd door Westermarck, Wundt en B. Russell tot monogaam
toonbeeld voor de mens gepromoveerd. Wundt meent zelfs dat Darwin van
mening was dat monogamie 'de primaire vorm van het menselijke huwelijk
was'. Voor Wundt komt polygamie bij dieren helemààl niet voor. 'In de
natuur staat tussen agamie* en monogamie geen polygamie, maar
overgangsstadia worden alleen gevormd door de toenemende duur van het
huwelijk'. Murdock meent zelfs dat de nucleaire familie ouder is dan
de mensheid en teruggaat tot de dieren. H. Fischer heeft het dan weer
op roodborstjes en rode vossen begrepen .
VAN OERPROMISCUITEIT OVER OERPOLYGAMIE TOT MONOGAMIE.
Tegenover deze auteurs die uitgaan van de oermonogamie van de mens,
staan - zoals inmiddels afdoende bekend - de talloze auteurs die uitgaan
van oerpolygamie of oerpromiscuÏteit . Terwijl de apologeten van de
monogamie de polygamie en promiscuïteit moeten verklaren, moeten zij
rekenschap geven van hun 'ontaarding' of hun opgang in de veelal als
'christelijk' of 'westers' afgedane monogamie. Er zijn verschillende
verklaringen: de 'monogame aanleg' van de mens die zich pas in hogere
stadia van de cultuur kon doorzetten, de oprichting van incesttaboes,
economische motieven (sedentair worden, landbouw, privaat eigendom) en
de mannelijke wil om zeker te zijn over het vaderschap. Omdat de
verschillende verklaringen vaak gekoppeld worden geven we een globaal
overzicht.
Bij Vico begonnen de 'promiscue' Giganten liefde voor één vrouw te
ontwikkelen van zodra ze sendentair werden . Fourier ziet de vrije (=
wederzijds polygame) liefde van de oertijden over polygynie naar
monogamie evolueren onder druk van het privaat eigendom. Bachofen ziet
de vrouwen vanaf de landbouwrevolutie met monogamie reageren tegen hun 'zum
Tode beschlafen' worden door de mannen . Bij McLennan zijn het omgekeerd
de mannen die er in de oertijden naar streefden 'een vrouw te ontvoeren,
zich te isoleren en een familie te stichten' maar ze konden deze wensen
niet waarmaken: 'hoe sterk en moedig ze ook waren, ze waren niet in
staat hun onafhankelijkheid te vrijwaren tegenover de talrijke
concurrenten' . Lubbock meent dat de oermannen vrouwen begonnen te roven
om ze voor zich alleen te kunnen houden en dat deze gewoonte dan veld
won vanwege de toegenomen mogelijkheden van affectie, comfort,
'natuurlijke wensen van de vrouw' en betere opvoeding . Pas in 1873
verschijnt bij Morgan het incesttaboe, dat werd opgelegd omwille van
rasverbetering: het incestueuze oercommunisme wordt tengevolge van
steeds strengere beperkingen uiteindelijk tot monogamie ingedijkt .
Engels neemt deze theorie over, maar pas het ontstaan van privaat
eigendom - en noodzaak om werkelijk vaderschap vast te stellen in
verband met erfelijkheid - is verantwoordelijk voor het ontstaan van
(dwang)monogamie (met ontrouw). Opheffing daarvan in het socialistisch
tijdperk zal de uiteindelijke ontplooiing van monogame liefde mogelijk
maken. Krafft Ebing ziet monogamie opduiken tengevolge van ontwikkeling
van schaamtegevoel en sedentair worden. Weininger ziet na een
matriarchale en polyandrische oertijd een overwinning van het 'monogame
huwelijk als een creatie van de man. Het vindt zijn oorsprong in de
gedachte van de mannelijke individualiteit, die in de loop der tijden
onveranderd blijft bestaan en derhalve voor volledige aanvulling steeds
slechts behoefte kan hebben aan één en hetzelfde wezen' . Frazer ziet
een overgang van promiscuïteit over groepshuwelijk naar monogamie
tengevolge van toenemende beperking op incest om (onbewuste)
eugenetische motieven. Freud neemt de theorie van de incestbeperkingen
over, maar gelooft niet dat eugenetische motieven daarvoor
verantwoordelijk waren. Het incesttaboe is voor hem een reactie op de
oervadermoord. Het schuldgevoel daarover ( als psychologische factor) én
de wil om de samenwerking tussen de broederhorde te bestendigen (als
economische factor) deden de broederhorde afstand doen van de
incestueuze oervaderwijfjes, zodat ze elders hun gading moesten vinden. Briffault ziet zoals Engels de ondergang van een seksueel oercommunisme
tengevolge van privaat eigendom (van clan naar familie) en tengevolge
van het verval van de economische rol van de vrouw sedert de
landbouwrevolutie. 'Individuele voorkeur, jaloezie en romantische liefde
zijn het gevolg van deze ontwikkeling, veeleer dan de oorzaak ervan' .
De verklaringen van biologen vallen ook hier terug op een primitiever
niveau. Volgens R. Smith is monogamie het resultaat van pogingen van de
homo sapiens om de wederzijdse polygamie van de jagende homo erectus in
te dijken met het oog op controle over de vrouwen . Dat is ook de mening
van Margulis, voor wie de homo sapiens monogamie invoerde en daarmee
'echtelijke gevangenen en gevangenisbewaarders; er kwamen wetten,
verplichtingen en onderdrukkende, met strafmaatregelen omgeven
verhoudingen' . Sherfey meent dat de patriarchale beschaving de
ongeordende seksualiteit van de vrouw moest onderdrukken met het oog op
zekerheid omtrent het vaderschap . Dat is ook het standpunt van Hrdi .
Naast deze psychologische, eugenetische en economische verklaringen zijn
er ook meer 'idealistische' ('culturele'), waarin morele, religieuze,
literaire of wetenschappelijke invloeden verantwoordelijk geacht worden
voor de verbreiding van de monogamie. Reeds in het Symposium van de
vroeg-christelijke Methodius heet het: 'God overdacht hoe de mensen zich
zouden kunnen ontwikkelen inj hun opgang naar het rijk der hemelen; dat
zij eerst moesten overgaan van huwelijken tussen broers en zusters naar
huwelijken met vrouwen uit andere families; dat ze vervolgens het
meervoudige huwelijk moesten opgeven...De volgende stap was hen ontrouw
af te leren; en vervolgens voort te schrijden tot onthouding en van
onthouding tot maagdelijkheid' . De idee van een evolutie naar
toenemende betekenis van individualiteit in de liefde werd geformuleerd
door Jean Paul (1804) en uitgewerkt door Hegel (de zgn. 'romantische
periode' in zijn wereldhistorisch model). Krafft Ebing meent 'dat de
verzedelijking van de geslachtelijke omgang een sterke impuls kreeg door
het Christendom, dat de vrouw op dezelfde voet plaatst als de man' en
besluit daaruit tot een 'geestelijke en materiële superioriteit van de
christelijke volkeren over de polygame volkeren, inzonderheid over de
Islam' . Bloch ziet de eerste sporen van individuele liefde verschijnen
in de tijd van troubadours en minnezangers en ze wordt verder ontwikkeld
bij Shakespeare, in de 'Nouvelle Héloise' van Rousseau en de 'Werther'
van Goethe om haar apotheose te kennen in in 'Lucinde' van Friedrich
Schlegel . Lucka wijst op de invloed van de hoofse liefde . Briffault
wijst (naast de besproken economische factoren) ook op de invloed van
het christendom, dat de 'romantische liefde' voltooide door aan te
dringen op de omvorming van de heidense keltische ridderverhalen tot
hoofse literatuur. Ook Russell verwijst naar de invloed van de hoofse
liefde. Havelock Ellis situeert het ontstaan van persoonlijke liefde in
de Hellenistische periode en ziet ze pas met het (keltische!) verhaal
van Tristram in het westen verschijnen . De belangrijkste
vertegenwoordiger van deze strekking is Denis de Rougemont. Deze publiceert
in 1939 (het jaar dat Freud sterft) een boek waarin hij het ontstaan van
de 'romantische verliefdheid' in het Westen koppelt aan de verspreiding
van de hoofse liefde. Schelsky meent dat de individuele liefde een
produkt is van het christendom en van de 'cultivering van de liefde en
de verering van de vrouw door de troebadoers en minnezangers sedert de
11e en 12e eeuw' . De O' Neills menen dat de idee van slechts van één
persoon tegelijk te kunnen houden 'afkomstig is van het spel van de
Hoofse liefde en wetenschappelijke respectabiliteit verkreeg door Freuds
doctrine dat elk individu slechts over een beperkte hoeveelheid liefde
beschikt' . Tannahill voegt bij de invloed van de Hoofse liefde die van
de vanuit Byzantium gemporteerde Mariacultus. J. Cleugh wijst erop dat
de eerste 'liefdesaffaire' in China pas in het 'De Rode Kamer' (18de
eeuw) beschreven werd. Barash schrijft de onderdrukking van polygamie
toe aan '... onze joods christelijke verzotheid op het gezin als
middelpunt' .
Op het incesttaboe als verklaring voor de ontwikkeling komen we terug in
het gelijknamige hoofdstuk. Tegenover sedentair worden (landbouw) en
privaat eigendom als economische verklaring plaatsten wij (naast de van
nature latent aanwezige perverse trend) de ontwikkeling van de
maatschappij, waarvan de gevolgen voor de ontwikkeling van de liefde
veel complexer bleken te zijn dan hierboven werd voorgesteld. Onze
kritiek op de 'ontdekking van de individualiteit' gaven we reeds
hierboven (omkering van de polygame trend). Waarom tenslotte de
'idealistische verklaringen' geen steek houden zal hieronder blijken.
Hoezeer de theorieën over oermonogamie ook mogen verschillen van die van
oerpromiscuÏteit en oerpolygamie, over één ding zijn ze het roerend eens:
als monogamie er al niet altijd en overal is geweest, dan triomfeert ze
minstens in het heden en hier en verdreef ze promiscuïteit en polygamie
naar vroeger en elders.
TRISTAN EN ISOLDE
Wo bleibt denn der 'Wo du hingehst,
da will auch ich sein' Text?
Bertolt Brecht, Dreigroschenoper.
De vele auteurs die verliefdheid pas met Tristan in de menselijke
geschiedenis zien verschijnen, zien over het hoofd dat er veel
literaire, ja zelfs mythische bronnen zijn die het paar verheerlijken.
Tegenover Freuds oerhorde aan het begin van de menswording staan vele
mythologische oerparen aan het begin van de kosmos of aan de wieg van de
mensheid. In de Bijbel hebben we Adam en Eva en bij vele primitieven
ontstaat de wereld of de mensheid uit de samenslaap van een oerpaar .
Ook de mensen na de schepping worden vaak als verliefde paren
geschilderd. In de verhalen van vele primitieve stammen ook die waar
polygamie gebruikelijk is wordt verliefdheid vaak hartstochtelijk
bezongen . Uit de Germaanse oertijden stamt het verhaal van de liefde
tussen Siegfried en Sieglinde en uit de Keltische die van Tristan en
Isolde.
Ook bij hogere (monogame of polygame) beschavingen getuigen reeds de
oudste teksten van het voorkomen van verliefdheid. Saphho is een van de
oudste schriftelijke getuigen in de Griekse literatuur waar verliefdheid
voor in de Hellenistische periode floreert . Het verhaal van Narcissus
leert hoe men reeds meer dan twee millenia geleden van verliefdheid
verhongerde en overige symptomen van verliefdheid worden uitvoerig
geschilderd in de Indische Kama Soetra . We verwijzen ook naar het
Indische verhaal van Sakoentala. De 'idealistische' stellingen van de
Rougemont en consoorten zijn alleen daarom reeds onhoudbaar omdat reeds
de oudste bronnen en stemmen uit alle hoeken van de wereld van het
bestaan van geliefden getuigen . Daarna lijkt de hele literatuur wel één
lofzang op de liefde.
Niet alleen in de mythen en de literatuur, maar ook in de filosofie is
de theorie van de monogame trouw vanaf de aanvang aanwezig: Aristophanes
verhaal uit Plato's Symposion impliceert (zoals hierboven besproken) dat
er slechts één mogelijke partner is: ieder zoekt naar zijn specifieke
wederhelft. .
Zoals we vaker in dit boek hebben vastgesteld is de kunst hier
helderziender dan de wetenschap. Het zal echter niemand ontgaan dat de
verheerlijking van het verliefde paar niet zozeer gepaard gaat met een
verheerlijking van de monogamie. Wel integendeel: de gehele profane
literatuur lijkt wel één aanhoudende lofzang op de echtbreuk, zowel van
polygame als van monogame huwelijken. Als paradigma kan hier een
'muziekdrama' van Wagner dienstdoen, ditmaal niet diens Parsifal door
Weininger uitgeroepen tot 'het diepzinnigste werk uit de
wereldliteratuur' maar diens 'Tristan und Isolde', waarschijnlijk de
meest voltooide versie van het verhaal. De tegenhanger daarvan voor
polygame ontrouw is Sjahrazaad (Sheherazade). Ontelbaar zijn de verhalen
over minnaars die de harem weten binnen te dringen zoals in 'Die
Entführung aus dem Serail'. In het reeds besproken Zwanenmeer triomfeert
het paar over de polygame onderschikking van de vrouwen. Hetzelfde geldt
voor de hoer die uit het bordeel gered moet worden door de echte liefde
zoals in de Traviata.
DE WERELDHISTORISCHE TRIOMF VAN DE MONOGAMIE
ALS WERELDHISTORISCHE TRIOMF VAN DE ONTROUW.
Zo, onder de weinig verschillende schijven van zon en maan,
vliegen ze heen, geheel elkander toegewijd.
Waar gaan jullie heen? - Nergens heen. - Weg van wie? - Van allen.
Je vraagt, hoe lang zijn ze reeds bij elkaar?
Sinds kort. Een wanneer zullen ze elkaar verlaten? Weldra.
Zo lijkt de liefde geliefden een houvast.
'
Die Liebenden', Bertolt Brecht.
Verliefdheid wordt door kunstenaars heel vaak gekoppeld aan
ontrouw. Dat herinnert er ons aan het onderscheid tussen feitelijke en gewenste
relatievorm en maakt meteen duidelijk dat de historici van de monogamie
de zaken verkeerd voorstellen door dat onderscheid niet te maken.
Feitelijke monogamie kan zowel de verwerkelijking zijn van de wens naar
monogamie als de feitelijke verschijning van voor velen onrealiseerbare
maar toch gewenste polygamie of promiscuïteit. Briffault zou gelijk
kunnen hebben wanneer hij beweert dat in polygame maatschappijen de
meerderheid 'nog maar één vrouw heeft' en Lévi-Strauss heeft het
misschien niet ten onrechte over de monogamie als over een 'polygamie
abortive' . En daarmee zouden allen schaakmat staan, die in het
verpletterende overwicht van feitelijke monogame relaties een bewijs
zien voor de monogame natuur (of 'cultuur') van de mens.
De geschiedenis van de feitelijke monogamie getuigt inderdaad van de
onstuitbare optocht ervan. We kunnen aannemen dat bij de aanvang van de
mensheid feitelijke polygamie voorkwam in vele hordes of stammen, zij
het in stammen alleen in de toplaag. Bij de lager geplaatsten zal
feitelijke monogamie de regel geweest zijn. Naarmate handel en staten
zich ontwikkelen wordt de speelruimte voor polygamie groter in de hogere
lagen van de bevolking, maar daar staat tegenover dat de toenemende
verarming aan de basis de feitelijke monogamie zal hebben doen toenemen,
om nog maar te zwijgen van gedwongen ascese. Reeds onder Augustus komen
de eerste stemmen op voor universele monogamie (Lex Julia tegen
scheiding, ongehuwd zijn en ontrouw). Vooral het Christendom poogde de
feitelijke polygamie in te dijken. In Paulus en zijn navolgelingen
vonden zowel de kleine man als de verwaarloosde vrouwen een sterke
woordvoerder voor feitelijke monogamie In het voetspoor van het
christendom poogt ook de Islam de polygamie in te dijken door een
maximumgrens van vier op te leggen. De verwestersing van de wereld
sedert de kolonisatie en de ontwikkeling van het kapitalisme voltooien
de triomftocht van de feitelijke monogamie. Pitt Rivers beschrijft hoe
de missionarissen overal de polygamie probeerden af te schaffen. De
burgerlijke en socialistische politieke theorieën hadden hetzelfde
effect. In Turkije werd polygamie verboden vanaf 1926 (Ataturk) en
andere progressieve regimes volgden dit voorbeeld. Belangrijker dan het
wettelijk verbod is echter dat de toenemende ontwikkeling van de
maatschappelijke coöperatie, inzonderheid sedert het kapitalisme de
speelruimte voor polygamie op zeer lange termijn verkleint. Briffault
wijst hier terecht op de toegenomen kosten van levensonderhoud.
Bovendien begunstigde diezelfde ontwikkeling de economische
toegankelijkheid van het huwelijk. Dat blijkt positief uit het feit dat
de toenemende welstand van het proletariaat in de Westerse wereld leidde
tot een ongekende huwelijksboom, en negatief uit het feit dat alleen
arme hoeren (Thailand, Filipijnen, nu ook Oostblok) en slavinnen
beschikbaar zijn voor de markt van de ontrouw. Terwijl de staatsgewijze
verdeling van de wereld intern tot afzwakken van de economische
verschillen neigt, nemen de verschillen tussen de staten alleen maar
toe. Dat vertroebelt alleen het zicht op de ontwikkeling op lange
termijn. In wereldhistorisch perspectief gezien kan niet ontkend worden
dat er een onstuitbare tendens is naar feitelijke monogamie.
Het overweldigend succes van de feitelijke monogamie wordt echter
overschaduwd door een even overweldigend succes van de ontrouw. Met het
aantal huwelijken neemt ook de ontrouw en het aantal echtscheidingen
toe. Kinsey stelde vast dat slechts 33% van de Amerikaanse mannen
'monogaam' was. In alle geïndustrialiseerde landen cirkelt het
percentage van mannelijk ontrouw rond de 70 %. Ook de vrouwelijke
ontrouw neemt toe. Naarmate gehuwde vrouwen zich beter tegen ongewenste
zwangerschap kunnen beschermen kunnen ze langere periodes van hun leven
kinderloos doorbrengen en naarmate ze meer en meer ook maatschappelijk
werken worden ze onafhankelijker van de seksuele arbeidsdeling in het
huwelijk. Recente cijfers wijzen zelfs op grotere en vroegere ontrouw
van vrouwen. De vrouwen zijn hun achterstand in een voorsprong aan het
omzetten. Bij de werkelijk uitgevoerde ontrouw moet ook gevoegd worden
de geweldige toename van de ontrouw in fantasie, die gepleegd wordt met
imaginaire partners in romans of met beelden.
De wereldhistorische triomf van de feitelijke monogamie is dus evenzeer
de wereldhistorische triomf van de ontrouw. En dat komt niet in het
minst omdat de stoet der monogamen langs alle kanten wordt belaagd,
vroeger door ronselende haremhouders, vervolgens door pooiers die langs
het pad hun waar aanboden, hoe langer hoe meer door verleidelijke don
Juans en tenslotte ook door de marsjerenden zelf die naar elkaar
beginnen te lonken en steeds vaker van plaats verwisselen. Het pad
waarlangs de stoet optrekt wordt bovendien steeds stijler naarmate de
pieken van de maatschappij aan de horizon opdoemen. Ofschoon allen vol
verwachting aan de tocht begonnen is het enthousiasme in de stoet dan
ook niet zo groot. En de deelnemers zien er maar streng uit: dat zijn ze
niet alleen voor zichzelf, maar vooral voor elkaar en voor de belagers
langs de weg waar ze met boze blikken naar kijken. Heimelijk zouden ze
zelf wel langs het pad willen staan, voor zover ze niet liever in het
dal waren gebleven om er madeliefjes te plukken op de groene wei.
ONTROUW ALS TROUW AAN DE LIEFDE
De triomf van de ontrouw getuigt ervan dat mensen zich géén levenslange
monogamie wensen en noodzaakt ons de monogamie die we overal aantreffen
als feitelijke monogamie te bestempelen. Heeft Briffault dan toch gelijk
met te zeggen dat monogame mensen nog niet polygaam zijn? Of nog niet
promiscu? Uitgerekend de verliefdheid die de mensen ertoe aanzet om
ontrouw te worden getuigt van het tegendeel: verliefdheid verlangt naar
levenslange en volledige monogamie! Maar dan staan we voor de paradox
dat dezelfde verliefdheid die aanstuurt op levenslange monogamie tevens
ook de grote oorzaak van ontrouw is. Met welk recht bestempelen we dan
de monogamie die we overal aantreffen als feitelijke monogamie?
De paradox dat monogamie zowel gewenst als ongewenst is, lost zich
dadelijk op van zodra we ons herinneren welke obstakels de ontplooiing
van de liefde in de weg staan. Steeds meer monogame relaties beginnen
als gewenste monogame relaties, maar ze moeten even noodgedwongen in
ongewenste relaties ontaarden. De feitelijke monogamie is dus
aanvankelijk gewenst, maar uiteindelijk ongewenst. Ze is dus slechts een
halve getuige voor de monogame natuur van de mens. Pas de ontrouw is
zoals reeds Engels opmerkte de ware getuige voor het verlangen naar
levenslange en volledige monogamie! Of om het met Havelock Ellis te
zeggen: 'Dat huwelijken vandaag veel ongelukkiger lijken komt omdat we
steeds minder bereid zijn ongelukkig te zijn en een schijn op te houden'
.
Ontrouw kan ofwel tot seriële monogamie leiden en lost zich daarbij op
in promiscuïteit, ofwel tot het aangaan van een tweede relatie naast de
eerste en lost zich dan op in polygamie. En dan pas begrijpen we dat
zoiets als feitelijke monogamie helemaal niet bestaat: elke monogame
relatie wordt vroeg of laat onderdeel van een polygaam en promiscu net.
Pas als we bij polygamie alleen aan harems denken en de bordelen en
slippertjes uit het oog verliezen kunnen we monogamie aan polygamie
tegenstellen. En pas wanneer we uit het oog verliezen dat levenslange
wederzijdse trouw wellicht nauwelijks voorkomt, kunnen we promiscuïteit
tegenover monogamie stellen. Wat bestaat is dus geen monogamie, maar
alleen maar een combinatie van polygamie en promiscuïteit.
Maar tegelijkertijd wordt ons ook iets anders duidelijk: dat het
polygame en het promiscue tapijt geweven wordt uit de opstapeling van
talloze verliefde opstoten, die in principe levenslang en volledig
zouden willen worden, maar die om alle genoemde redenen min of meer snel
hun elan verliezen.
Pas nu wordt begrijpen we hoezeer de onthoofde maagd voor monogamie
getuigt. Dat geldt bij uitstek voor de maagden wier executie wordt
uitgesteld: voor de gemilderde vormen van relatieve promiscuïteit, zoals
die tot uiting komt in de echtscheidingen die gevolgd worden door nieuwe
relaties: de seriële monogamie die H. Fisher ons als menselijk natuur
wil opdienen. In het aanschijn van een steeds verslechterende relatie
geven velen hun voornemen op om levenslang trouw te zijn aan elkaar en
beginnen een nieuwe relatie met dezelfde hoop. Een stap verder leidt tot
promiscue seksuele relaties naast een vaste relatie, die men alleen om
economische en pedagogische redenen voortzet (hiertoe behoren ook de
alimentaties als economisch contract en 'co ouderschap').
Niet alleen promiscuïteit, ook polygamie is en de ontkenning, én de
heimelijke getuige van het monogame verlangen. We wezen er reeds op hoe
bij aanvullende polygamie de afzonderlijke onderdelen die normaal in één
relatie worden beleefd over meerdere gespecialiseerde partners worden
verdeeld en dus in feite verdoken monogamie zijn. We kunnen deze analyse
iets verdiepen. Het verlangen naar monogamie schept tegelijkertijd het
onvermogen om te scheiden van wie men niet meer liefheeft én het
verlangen om een nieuwe relatie aan te gaan. Men wil een nieuwe
eenmansrelatie zonder in staat te zijn de oude echt af te breken. Een
eerste monogame relatie wordt uitgebreid tot een tweede, veelal om
tekorten in de ontplooiing van de eerste aan te vullen: vaak neemt men
een tweede vrouw bij onvruchtbaarheid van de eerste of bij (aan de vrouw
toegeschreven) onvermogen om jongens te produceren. Veelal zijn het niet
zozeer betere moeders die gezocht worden, dan wel betere seksuele
partners. Wanneer ook de tweede het laat afweten komt een derde, en zo
verder, tot zover het economisch, fertiel en seksueel vermogen van de
man (of van de vrouw!) reikt. Volgens dit patroon worden de meeste
harems uitgebouwd of de verdoken vormen ervan: monogaam huwelijk met
slippers of hoererij. In die zin is polygamie een verdichting van het
conflict dat door de monogame wens geproduceerd wordt. Hoezeer deze
analyse klopt moge ook blijken uit het feit dat er nooit sprake is van
iemand die tegelijkertijd op meerdere partners verliefd wordt en met hen
allen een levenslange relatie aangaat, waarin allen tegelijkertijd
minnaressen zijn, gezamenlijk zwanger zijn enzovoort. Men wordt slechts op één
partner verliefd en harems (of polygame relaties in het algemeen) worden
dan ook steeds stapsgewijze op basis van 'seriële verliefdheid'
uitgebouwd. Deze relatie tussen polygamie en ontrouw was wellicht de
aanleiding voor Mahomed Effendi, Turkse Ambassadeur in Frankrijk, om
tegen de filosoof Hume te zeggen: 'Christenen ontslagen zich van de
lasten door hun seraglio onder te brengen in het huis van hun vrienden'
.
De wereldhistorische triomf van de monogamie is dus niet alleen de
wereldhistorische triomf van de ontrouw, maar daarmee ook die van de
polygamie én van de promiscuïteit. En pas déze triomf getuigt unisono:
niet van de polygame, promiscue natuur of perverse natuur van de mens,
maar van het oerverlangen naar een levenslange en volledige monogamie!
De mens heeft dus wel degelijk een 'oernatuur' op vlak van liefde, maar
deze natuur is plastisch in de perverse, promiscue en polygame dimensie.
Het is dus niet fout om naar een menselijke natuur te zoeken, maar wel
om daarbij alleen aan de 'driften' te denken en niet aan de hogere
functies en vooral om zich deze als onplastisch voor te stellen, laat
staan ze als norm op te dringen. Uiteenlopende waarden op de drie
coördinaten waarlangs de oerliefde kan variëren, bieden voor
uiteenlopende mensen op uiteenlopende plaatsen en in uiteenlopende
tijden telkens andere bevredigingsmogelijkheden. En vermits er een
oerliefde is kan er ook geen geschiedenis zijn ervan, maar alleen een
geschiedenis van de manier waarop ze zich in haar drie dimensies min of
meer ver van het nulpunt verwijdert. De oerliefde was dus geenszins een
werkelijkheid in een verloren Atlantis. Het ziet er veeleer naar uit dat
haar beschadiging, eerst door de nog ongelijke strijd tegen de natuur,
maar vervolgens door de maatschappij die de kansen in deze strijd kan
keren, pas in een utopische toekomst hersteld zal kunnen worden. In
afwachting van dit omega van de geschiedenis realiseert de oernatuur
zich uitsluitend in promiscue, perverse en polygame varianten. De
geschiedenis verandert niet onze natuur, maar onze natuur vraagt
geschiedenis om gerealiseerd te worden. Zou voor de geboorte van de
liefde niet gelden wat Nietzsche schreef over de dood van God: 'Dit
gebeuren is te groots, te ver weg en het gaat zozeer elke bevatting te
boven, als dat de tijden ervan al zou kunnen zijn doorgedrongen'. Het is
wachten op welwillende oren.
Het zal inmiddels duidelijk geworden zijn dat men alleen kan trouw zijn aan de liefde door op de drie
coördinaten zo dicht mogelijk de kern te willen benaderen, niet door aan
allen levenslange monogame trouw op te leggen. Alleen door in een
ditmaal échte ascese en wel een ascese die zich als ascese, en niet als
volheid begrijpt te verzaken aan elke centrifugale verlokking kan men
trouw zijn aan de liefde.
HET NOODZAKELIJKE FALEN VAN DE LIEFDE
We hebben inmiddels afdoende geanalyseerd waaraan het onvermogen te
wijten is om de levenslange monogame verliefdheid te realiseren. We
achten daarvoor een hele reeks factoren verantwoordelijk. We zetten ze
nog even op een rijtje: de
verduistering door concurrenten op de piramide leidt tot zelfverachting
en maakt de partner tot tweedekeus; de onwil om van het
exhibitionistische theater afgevoerd te worden en onder te gaan in
zwangerschap ontketent de perverse trend; door het ontstaan van de
maatschappij ontaardt de coïtus in simultaneïteit van
verkrachting en diefstal; de noodzaak om maatschappelijke relaties aan
te gaan maakt dat allen blijven hinken op één been, zodat niemand meer de eerste en
de laatste is; ten slotte maakt het wegvallen van geslachtelijke
arbeidsdeling het mogelijk te overleven zonder liefdespartners.
Bij alle
hinderpalen die we reeds kennen moeten we na onze analyse van
verliefdheid nog de twee volgende voegen.
Niets garandeert dat er zoals in Aristophanes' verhaal voor elke man een
geschikte vrouw is en nog minder garandeert dat hij die zou vinden als
zij er was. Niets garandeert vervolgens dat de geschiktheid, die op het
moment van de verliefdheid aanwezig lijkt, stand zal houden tot in de
eeuwigheid. Een mooie vrouw is niet noodzakelijk een goede medewerkster;
een goede moeder of een goede bejaardenhelpster. En van het eerste
gezicht waar we verliefd op worden is zoiets niet af te lezen. Niets
garandeert tenslotte dat de geschiedenis van de maatschappelijke
relaties van elk lid van het paar een gelijk verloop zal kennen (qua
prestige bijvoorbeeld). Zwangerschappen treffen vrouwen anders dan
mannen, man en vrouw doorlopen een andere carrière en leren andere
vrienden kennen enzovoort. Dat is een vierde theorie die ditmaal op juiste
gronden verklaart waarom de verliefdheid voorbijgaand is. Ortega y
Gasset meent dat liefde principieel eeuwig is: 'Een echte liefde, die in
het diepste van de persoon zijn wortels vindt, kan nauwelijks sterven.
Ze is voor altijd in de voelende ziel ingebed'. Maar met de verandering
van de persoonlijkheid van de geliefde gaat ook de wezensverwantschap
verloren. 'De persoonlijkheid ondergaat in het verloop van het leven
twee of drie grote veranderingen, die als verschillende stadia van
éénzelfde morele ontwikkeling zijn'. 'Kan het dan een toeval heten, dat
het aantal echte liefdesrelaties, die een normaal mens pleegt aan te
gaan, hetzelfde is: twee of drie?'. Of om het met Alberoni te zeggen:
'In een wereld die voortdurend verandert, veranderen ook de mensen van
wie wij houden; zij worden anders en willen andere dingen. Daardoor komt
het dat verhoudingen tussen partners slechter worden. Daardoor komt het
dat mensen breken met oude vrienden, dat zij ruzie maken met hun
kinderen'. Of concreter en plastischer met F. Giroud: 'Je hield van een
vurige en armlastige jongeman die schrijver wilde worden...Je zit
tenslotte met een industrieel die zich zorgen maakt over zijn
betalingstermijnen. Je hield van een dromerige en kwetsbare jonge
vrouw...Je ligt tenslotte in bed met een Boeing-pilote'
Een tweede belangrijke hinderpaal die we nu in alle omvang kunnen
waarderen, is de toenemende culturele verscheidenheid die de kans dat
men op gelijken stuit heel klein maakt. Verliefdheid ontstaat door de
waarneming van eenheid en leidt naar een verlangen om de verschillen uit
te vlakken. In uniforme hordes of stammen zal er niet veel uit te
vlakken geweest zijn. In onze tijd echter zijn de mensen aan zo'n
uiteenlopende invloeden blootgesteld, dat zoeken naar een geestesverwant
neerkomt op het zoeken naar een naald in de hooiberg. Michelet is één
van de weinigen die daarop wijst en er in tegenstelling tot figuren als
Alberoni tegelijkertijd de eis aan koppelt dat de gelijkheid geschapen
moet worden: 'In onze moderne tijden bemint liefde niet wat ze aantreft,
maar wat ze schept' . Dat geldt vooral voor de verscheidenheid inzake
opvattingen over relaties zelf: de meest uiteenlopende voorstellingen
zijn daarover in omloop. Het is reeds een hele opgave te weten te komen
hoe de partner zich een relatie voorstelt, laat staan de partner te
vinden die er dezelfde opvattingen op nahoudt. Bovendien kan elke
partner terugvallen op vroegere modellen of ontvankelijk worden voor
nieuwe. Men start met de gedachte een huisvrouw te hebben, maar die
blijkt plots maatschappelijk te willen gaan presteren; men start met het
idee dat al het werk gelijk verdeeld moet worden, maar de ene wil plots
niets meer in het huishouden doen; men heeft kinderen gemaakt, maar men
wil plots allebei doen alsof er geen zijn; men start met het idee van
echtelijke trouw, maar één van beide vindt plots dat er een open
huwelijk moet komen of een polygame harem of dat slippertjes moeten
mogelijk zijn, of een van beide ontdekt plots zijn verborgen
homoseksuele of lesbische natuur; men dacht van elkaar te houden, maar
één van beide vindt plots dat vriendschapsrelaties of relaties met de
ouders primeren enzovoort. Dat er zoveel verschillende opvattingen over de
liefde in omloop zijn, zou niet zo dramatisch zijn, ware het niet dat ze
vaker de kwaal zijn dan de remedie ervoor.
We hebben in de negen voorafgaande hoofdstukken de seksuele miserie in
al haar facetten beschreven en geanalyseerd. Pas in de drie volgende
hoofdstukken zal één en ander in een ruimte perspectief worden geplaatst
en het beeld nog schrijnender maken.
© Stefan Beyst.