GESLACHTELIJKE ARBEIDSDELING
Om te begrijpen welke de samenhang is tussen seksualiteit en samenwerken
moeten we heel ver in de geschiedenis en in de evolutie terug. Laat ons
beginnen met een terugkeer in de geschiedenis.
Bij het begin van de ontwikkeling van de mensheid overheerste
ongetwijfeld de geslachtelijke arbeidsdeling: mannen en vrouwen
specialiseren zich elk op een taak en ruilen de vruchten van hun arbeid
binnen het kader van monogame of polygame huwelijken. De taken werden in
elke gemeenschap anders verdeeld, afhankelijk het milieu en de
mogelijkheden of beperkingen van elk geslacht. De mannen stonden in de
regel in voor de jacht, de vrouwen voor verzamelen van wortels, zaden en
vruchten. Alleen in gemeenschappen die in barre omstandigheden leefden
en daarbij vooral afhankelijk waren van vlees speelden mannen een
centrale rol. Bij de meeste huidige primitieven zijn het de vrouwen die
voor het leeuwenaandeel in de voorziening van voedingsstoffen instaan,
maar geen van beide geslachten moet hard werken . Belangrijk voor ons is
niet zozeer hoé het werk over beide geslachten verdeeld wordt, maar dàt
het verdeeld wordt. Doordat mannen en vrouwen zich binnen het raam van
de geslachtelijke arbeidsdeling elk op een ander onderdeel specialiseren
worden ze productief elkaars complement, doordat ze hun aandeel in een
gemeenschappelijk pakket laten opgaan worden ze consumptief elkaars gelijke
(afgezien van de geringe verschillen in behoefte tussen de geslachten).
Geslachtelijke arbeidsdeling belet niet dat mannen kunnen samenwerken
met andere mannen of vrouwen met andere vrouwen. Dat is aanvankelijk
alleen het geval met taken die alleen door meerdere mannen of vrouwen
gezamenlijk uitgevoerd kunnen worden: bepaalde vormen van jacht of
visvangst en vooral oorlog. Coöperatie met leden van hetzelfde geslacht
verandert niets wezenlijks aan het patroon van geslachtelijke
arbeidsdeling: mannen die samenwerken bij de jacht verdelen de buit
eerst onder elkaar, om daarna hun aandeel naar huis te brengen en het te
voegen bij dat van de vrouw, die haar aandeel zelf weer alleen of in
samenwerking met andere vrouwen inbracht.
Geslachtelijke arbeidsdeling maakt van man en vrouw economisch gezien
een dubbelwezen of anders gerekend de twee helften van één
bovenindividueel organisme: het paar (of de harem. Gemakshalve hebben we
het in wat volgt over het paar). De economische eenwording van het paar
is niet zomaar een bijkomstig voordeel van seksuele paarvorming, maar
integendeel de basis ervan. Om dat goed te begrijpen is het niet
overbodig een beeld te schetsen van de evolutie van paarvorming en
economische samenwerking.
COÖPEREREN EN
COÏTEREN
De geslachtelijke arbeidsdeling heeft haar wortels reeds vroeg in de
evolutie van het dierlijke leven. De oervorm ervan vinden we op het
ogenblik dat voortplanting door deling aangevuld wordt met een nieuwe
overlevingsstrategie: seksuele voortplanting. Vanaf dat ogenblik splitst
de soort zich immers in twee helften, die zich elk op een ander
onderdeel van de voortplanting specialiseren: terwijl het mannelijk
geslacht zich toelegt op de productie van sperma, concentreert het
vrouwelijk geslacht zich op de ontwikkeling van eicellen. Dit is de
oudste vorm van geslachtelijke arbeidsdeling. De twee geslachtelijke
rollen worden steeds dieper in het lichaam verankerd: weldra ontwikkelen
zich gespecialiseerde organen voor de bevruchting (penis, vagina) en
nieuwe organen voor de ontwikkeling van de eicel in het moederlichaam,
culminerend in de placenta. In deze eerste fase beperkt de samenwerking
tussen de geslachten zich tot bevruchting.
Een tweede fase wordt ingeluid door de ontwikkeling van ouderzorg. Naast
mannen en vrouwen verschijnen nu ook vaders en moeders op het toneel.
Zowel mannen als vrouwen kunnen voor hun kroost zorgen, maar het zijn
bij uitstek de vrouwen die moeder worden. De mannen blijven zich in de
regel blijven concentreren op hun rol als (mooie) man. Bij eierleggende
soorten worden vrouwen moeder door te gaan broeden op de eieren, die ze
eerst in hun lichaam koesterden. Bij placentadieren worden vrouwen
moeder doordat ze de voeding via het bloed uit de placenta verlengen
door de voeding via melk uit de borsten na de geboorte. De 'organische'
zorg voor een 'endoparasiet'* moet nu aangevuld worden door een
'ethologische' zorg voor een 'ektoparasiet'*. Het jong is immers
afhankelijk van de moeder en moet altijd bij haar zijn of in haar buurt
blijven. Moeder en kind moeten een behoefte ontwikkelen om bij elkaar te
blijven. Deze behoefte aan elkaars aanwezigheid is voor ons de oervorm
van 'liefde'. Het wezen van de liefde is 'tegenwoordig zijn'. Liefde
bindt twee (of meer) levende wezens aan elkaar, als waren het de organen
van een bovenindividueel organisme (het paar of een grotere groep).
Parentale (in casu: maternale) liefde maakt dat moeder en kind(eren)
niet alleen meer af en toe als het kind behoeftig is een organische
eenheid vormen, maar dat ze ook in de behoefteloze tussentijden opgaan
in een permanente ruimtelijke entiteit.
De parentale liefde - het verlangen van ouder en kind om bij elkaar te
zijn - uit zich in het verlangen om elkaar te horen of te zien en zo
mogelijk elkaar te kunnen aanraken en in het bijbehorende verlangen om
zich aan elkaar te laten horen en zich te tonen aan elkaar, maar vooral
om elkaar te voelen. Dit laatste spitst zich vaak toe op een bijzondere
vorm van voelen: de pels grijpen of 'vlooien' bij vele primaten, strelen
of kneden en zuigen aan de tepel ('tutteren') bij de mens. Bij hogere
dieren en bij uitstek bij de mens ontwikkelt de de behoefte om elkaar
waar te nemen zich tot 'aan elkaar denken' of tot de behoefte om zich
elkaar voor te stellen wanneer de concrete waarneming van de partner
uitgesloten is. Uit het verlangen naar het 'tegenwoordig zijn' van de
geliefde ontwikkelt zich tenslotte het belang aan het welzijn ervan, de
'zorg'. Ortega y Gasset schrijft: 'Eenmaal men van iets houdt draagt men
de verplichting dat het existeert' . Liefde breidt zich dus uit van de
zintuiglijke waarneming, over denken en voorstellen tot algemene
bezorgdheid.
Van seksuele liefde liefde tussen man en vrouw is er nog steeds geen
sprake. Zolang dieren elkaar buiten het lichaam bevruchten hebben mannen
en vrouwen helemààl geen behoefte aan elkaars tegenwoordigheid. Een
voorvorm daarvan duikt pas op bij bevruchting in het lichaam die
ruimtelijke nabijheid - copulatie - van de partners veronderstelt. De
'liefde' verschijnt dan slechts in functie daarvan en slechts tijdelijk:
tot de bevruchting is gerealiseerd. Het is echter niet moeilijk om in te
zien wanneer en waarom de echte seksuele liefde tot ontwikkeling komt .
In de eerste fasen van de evolutie van de ouderzorg is het één enkele
ouder in de regel de moeder die voor de zorg om de jongen instaat. Pas
naarmate de zorg voor de nakomelingen één van de ouders te zeer in
beslag neemt, wordt ook de andere ouder in de regel de man in de
onderneming betrokken: het schone geslacht wordt ter verantwoording
geroepen en de moeder wordt tot eerste beweegster. De specialisering in
man en vrouw, die de bevruchting mogelijk maakte, wordt nu aangevuld met
een tweede vorm van geslachtelijke arbeidsdeling: in het voetspoor van
bevruchting verschijnt coöperatieve ouderzorg. Deze is geen snel af te
handelen karwei zoals bevruchting. De steeds langer durende samenwerking
vereist dat ook de vader en de moeder aan elkaar gebonden worden, vaak
reeds voor de geboorte van het kind (nestbouw en zwangerschap). Naast de
parentale liefde en in het verlengde ervan zal zich nu ook liefde tussen
vader en moeder als opvoeders en samenwerkers moeten ontwikkelen. Pas
dan kan hun opgang in een nieuw soort bovenindividueel organisme het
ouderpaar bezegeld worden. Deze liefde zouden we eigenlijk ook 'parentale'
liefde moeten noemen - liefde tussen ouders - maar die term reserveerden we
reeds voor de liefde tussen de ouders en kinderen. Om de parentale
liefde tussen de generaties te kunnen onderscheiden van de liefde tussen
de geslachten zullen we voor de laatste - zoals gebruikelijk - de
uitdrukking
seksuele liefde
reserveren.
Ook de seksuele liefde - het verlangen van man(nen) en vrouw(en) om bij
elkaar te zijn, om elkaar waar te nemen - uit zich in het verlangen om
elkaar te horen, te zien, en te voelen. Ook hier ontwikkelt zich de
behoefte naar een bijzondere soort van voelen. Bij vele dieren wordt
aanvalsgedrag omgebouwd tot bindend ritueel , bij vele vogels wordt
voedingsgedrag omgebouwd tot 'krauwen' , bij de mens wordt
voortplantingsgedrag omgebouwd tot vrijen en verleiden. Dit is
symbolisch erg toepasselijk, maar overigens toevallig. Bij vele
diersoorten leunt de paarband niet aan bij voortplanting, maar bij
agressie, voeding of nog andere functies. Omgekeerd wordt bij vele
andere dieren de voortplantingsdaad omgebouwd wordt om andere dan
seksuele functies te dienen, zoals het demonstreren van dominantie bij
bavianen. Hoedanook, de seksuele liefde uit zich bij de mens als het
genot aan elkaars auditieve en visuele schoonheid, aan elkaars geuren,
aan de aangename tactiele gewaarwordingen bij de omhelzing of de kus,
maar vooral aan de orgastische lust die ervaren wordt bij de coïtus. En
als dergelijke waarneming niet mogelijk is uit liefde zich ook hier in
voortdurend 'denken' aan elkaar of in pogingen om zich elkaar voor te
stellen. Of om het alweer met Ortega Y Gasset te zeggen: 'De vrouw, die
een dief liefheeft, mag zich met haar lichaam om het even waar bevinden,
met haar bewustzijn is zij in de gevangenis' .
In de geschiedenis van de soorten - de fylogenese*- verschijnt seksuele
liefde later dan parentale liefde. In de geschiedenis van het paar
daarentegen - de ontogenese* - van dit bovenindividueel organisme wordt deze
chronologische relatie omgekeerd: eerst verschijnt de seksuele liefde en
die ontplooit zich pas daarna tot voortplanting met bijbehorende parentale liefde . Wat liefde tussen samenwerkende vader en moeder zal
worden en slechts met het oog daarop ontwikkeld werd, dient zich aan als
liefde tussen man en vrouw. Dat komt niet alleen omdat de coöperatie
tussen ouders bij de mens net zoals bij vele nestbouwers niet pas bij de
geboorte begint, maar reeds vanaf de bevruchting, maar vooral omdat bij
de mens de coïtus, die bevruchting mogelijk maakt, tevens ook de
paarband realiseert. De seksuele liefde verschijnt dus eerst als liefde
tussen man en vrouw met als enige doel de lust aan elkaars auditieve,
visuele, olfactieve, tactiele en genitale aanwezigheid. Pas door gehoor
te geven aan deze liefde worden man en vrouw onverhoeds tot vader en
moeder, die moeten samenwerken met elkaar en elkaar eigenlijk daarom
liefhadden.
De ontogenetische omkering van de fylogenese is de grond waarin de
perverse beweging wortelt: seksuele liefde wordt tot voorloper en
wegbereider van parentale liefde en dat schept de mogelijkheid dat ze
een autonome koers gaat varen. Degenen die gehoor geven aan de perverse
trend komen licht in de verleiding de seksuele liefde te vereenzelvigen
met de liefde tussen man en vrouw. Ze vergeten daarbij dat ze in de
eerste plaats de liefde is tussen een man en een vrouw die vader en
moeder zullen worden en daarom zullen samenwerken met elkaar. Dat deze
liefde 'seksueel' heet in de plaats van 'parentaal' en 'coöperatief' is
een weerspiegeling van dit valse bewustzijn en versterkt het alleen
maar: bij 'seksueel' denken we in de eerste plaats aan pure
geslachtelijkheid, en niet aan de daarop geënte rolverdeling tussen
vaders en moeders als opvoeders en samenwerkers.
De ontogenetische omkering van de fylogenese zondert een autonome
'seksualiteit' af binnen de volledige seksuele liefde, die ook
samenwerken tussen ouders omvat. Toch blijft seksualiteit onverbrekelijk
verbonden met de samenwerking, waaraan ze uiteindelijk haar ontstaan te
danken heeft. Dat uit zich in het feit dat vrijen en samenwerken elkaar
wederzijds versterken. Geliefden zouden voor elkaar door het vuur willen
gaan, desnoods de hemelen bestormen of bergen verzetten en geen wateren
zijn hen te diep. Hoe meer ze van elkaar houden, hoe meer ze voor elkaar
willen doen, en hoe meer ze voor elkaar doen, hoe meer ze houden van
elkaar. Samenwerken en vrijen worden daardoor tot expressie van elkaar:
seksuele bevrediging leidt tot het verlangen om samen te werken. Daarom
breidt elke seksuele omgang in zoverre hij niet geremd wordt door de
perverse trend zich onweerstaanbaar uit tot het verlangen in te staan
voor alle overige bevrediging van de partner. Wie kan verdragen dat zijn
seksuele partner honger heeft, slecht gekleed is of geen dak heeft boven
het hoofd? Laat ons ter verduidelijking even een idylle schilderen in de
trant van Rousseau's 'edele wilde':
De jonge jager, nog met de tinteling van het orgasme in zijn lenden en de naglans ervan in de ogen, huppelt in de vroege ochtend fris en monter de savanne in. In de verte ontwaart zijn oog een troep gazellen. Hij houdt de pas in, cirkelt in een brede boog om zijn prooi heen om ze tegenwinds te kunnen benaderen. Geruisloos sluipt hij uiteindelijk naderbij, tot de prooi zich binnen worpafstand bevindt. Vol zelfvertrouwen gooit hij zijn speer en treft de gazelle in de flank. Met het warme dier op de schouders trekt hij naar huis en tegen het vallen van de avond verschijnt hij voor de ingang van zijn hut. Vol trots etaleert hij zijn buit voor de dankbare ogen van zijn lief, dat geknield zit voor de stenen, die opgewarmd zijn met het hout dat zij ondertussen in de bosjes plukte en waarop de platte broodkoeken geuren, die ze met veel zorg heeft bereid. Samen laten ze het zich smaken, keuvelend over de belevenissen van de afgelopen dag en als ze wat later voldaan op hun stede gaan liggen, geven ze zich dankbaar aan elkaar, om vervolgens dromend over het heerlijks dat ze elkaar morgen weer zullen bereiden in te slapen.
De moraal van dit verhaal - dat zoals in hoofdstuk tien en elf zal
duidelijk worden slechts een zeer verkorte versie van de werkelijkheid
omvat - is duidelijk: naarmate men qua verlangens (consumptief) elkaars
spiegelbeeld wordt, wordt men als bevrediger (productief) elkaars
complement en de ervaring van samen door elkaar bevredigd te worden
drukt zich uit in het verlangen ook nog in elkaars orgasme op te gaan.
En omgekeerd: de seksuele bevrediging die men in elkaars omarming genoot
drukt zich uit in het verlangen om elkaar ook alle andere bevrediging te
verschaffen en daartoe met elkaar samen te werken. Zo wordt de minnaar
tot bevrediger in het algemeen, en naarmate hij daarin slaagt wordt hij
hartstochtelijker minnaar. Vrijen en werken worden daardoor als het ware
tot een siamese tweeling waarvan de handen elkaars monden voeden en
wiens geslachtsorganen verbonden zijn in een eeuwige omhelzing .
Mensen verleiden elkaar dus niet alleen door hun seksuele, maar ook door
hun 'economische' verschijning en die is niet zozeer een eigenschap van
het lichaam, maar veruiterlijkt zich - bij beide geslachten - in
producten: het eten op de tafel, de voorraad in de koelkast, de meubels
in het interieur, het linnen in de linnenkast, de dekens op het bed, het
afval in de vuilbak en het stof in de stofzuiger. Nee, niet: de
goudstukken in de mannelijke beurs zeg maar de bankkaarten, de villa of
de Porsche voor de deur. Deze dienen als tegenhangers van de slechts
lichamelijke schoonheid van de vrouw slechts als uitgangspunt voor de
ruil van geld tegen schoonheid. Bij deze ruil staat eenzijdige
economische verleiding tegen eenzijdige seksuele verleiding. Het
economisch complement ervan is diefstal en het seksuele verkrachting. En
dat herinnert er ons aan dat iets de idylle verstoorde.
MAATSCHAPPELIJKE ARBEIDSDELING
De stelling dat seksuele liefde zich niet alleen uitdrukt in samen
vrijen, maar ook in samenwerken (dat overigens niet noodzakelijk samen
werken is in ruimtelijke zin) kan alleen maar hoogst bevreemdend
overkomen in een wereld waarin mannen, en in toenemende mate ook
vrouwen, in hoofdzaak werken voor bazen of voor klanten in plaats van
voor hun lief.
Geslachtelijke arbeidsdeling is inderdaad reeds lang niet meer het enige
sociale kader waarbinnen mensen samenwerken. Ongetwijfeld bood
geslachtelijke arbeidsdeling lange tijd een belangrijk evolutionistisch
voordeel: door één taak te verdelen in gespecialiseerde onderdelen en ze
aan twee individuen toe te vertrouwen, steeg hun globale kwaliteit en
productiviteit. Gezamenlijk konden ze beter en méér dan afzonderlijk.
Dit voordeel kan echter nog opgedreven worden door de specialisering op
te voeren. Als de ene zich toelegt op landbouw, de andere op veeteelt,
een derde op visvangst, een vierde op pottendraaien, een vijfde op
weven, een zesde op smeden en een zevende op genezen, dan kunnen ze met
zijn zevenen een hoeveelheid graan, vlees, vis, potten, werktuigen,
stoffen en gezondheid produceren, waarvan ze op hun eentje niet eens
konden dromen.
Opdrijven van de specialiseringsgraad vooronderstelt echter opgeven van
het seksuele kader van de arbeidsdeling: dat laat immers slechts
specialisering toe per twee. Na een lange fase waarin de aangroei van de
bevolking slechts mogelijk was door splitsen van de groep en spreiding
naar steeds nieuwe 'beloofde landen', was uiteindelijk het gehele
aardoppervlak door mensen bevolkt. Verdere expansie was alleen meer
mogelijk door over te schakelen op een nieuwe strategie: arbeidsdeling
tussen stammen . Deze gingen zich onderling specialiseren en ruilden hun
producten met elkaar. De handel was geboren en ging tussen de stammen de
rol spelen die het huwelijk speelde tussen man en vrouw. Stammen waren
in hun specialiseringsgraad niet beperkt door het getal twee, zoals
geslachten. De specialiseringsgraad kon dus onbeperkt opgedreven worden,
zeker sedert de uitvinding van geld de circulatie van goederen
vergemakkelijkte. Door deze nieuwe vorm van coöperatie nam de
productiviteit steeds maar toe. De voor de menselijke soort zo typische
combinatie van stijging van de productiviteit en toename van de
bevolking kon op gang komen. De politieke structuur van de stam moest
vervangen worden, niet alleen omdat het cement ervan het paar als raam
van de arbeidsdeling werd aangetast, maar ook omdat de omvang van de
groep nu in principe onbeperkt kon toenemen. De stam als politiek
economische eenheid werd vervangen door nieuwe politieke eenheden, zoals
de (stads)staat en het rijk. Als economische structuur werd hij
opgevolgd door de (keten van) markt(en). De stam valt daarbij uiteen in
steeds kleinere eenheden zoals families, gezinnen en uiteindelijk
individuen: opvolgers van de stam als ruilende partijen op de markt.
Bij deze nieuwe vorm van gedeseksualiseerde* arbeidsdeling ruilt men
niet met een seksuele partner maar met een 'maat', een 'Geselle', een 'socius',
vanwaar de termen 'maatschappij' of 'Gesellschaft' of 'societas'. We
kunnen op grond daarvan de seksuele ruil en de seksuele arbeidsdeling
binnen het raam van de seksuele coöperatie onderscheiden van de
maatschappelijke ruil en de maatschappelijke arbeidsdeling binnen het
raam van de maatschappelijke coöperatie. Het paar als economische
eenheid staat daarbij tegenover de maatschappij. In wat volgt zal de
term 'maatschappij' dan ook in de zeer specifieke betekenis gebruikt
worden: als het geheel van alle mensen die via gedesekusaliseerde
arbeidsdeling, ruil en coöperatie met elkaar rechtstreeks of
onrechtstreeks verbonden zijn . Aanvankelijk betreft het geïsoleerde
maatschappijen in Egypte/Mesopotamie/Indusvlakte, China en de Nieuwe
Wereld. Deze worden in de loop van de geschiedenis geleidelijk met
elkaar verbonden tot één grote, weldra wereldomvattende maatschappij.
De maatschappij is dus kwantitatief een buiten zijn oevers getreden,
maar kwalitatief verarmd paar. Deze nieuwe formatie heft aanvankelijk
het paar als economische eenheid niet op maar vult het aan met een nieuw
soort arbeidsdeling, ditmaal tussen maatschappelijke en seksuele
('huishoudelijke' of 'private') productie . De boer, de herder, de
visser, de pottendraaier, de wever, de smid en de genezer produceren elk
een gespecialiseerd product. Ze ruilen dat product tegen elkaars
specialiteiten. Na de ruil beschikken ze over hun aandeel aan het gehele
pakket. Ook zij zijn productief elkaars complement en (in principe: bij
eerlijke verdeling) consumptief elkaars spiegelbeeld. Na de
maatschappelijke ruil gaan de maatschappelijke coöperanten met hun
pakket naar huis en leveren daarmee hun aandeel in de seksuele
arbeidsdeling, die nog lange tijd ook huishoudelijke productie omvat. De
geslachtelijke arbeidsdeling wordt dus aanvankelijk alleen voorzien van
een voorbereidende fase, en de maatschappij is in principe slechts een
instrument in handen van de talloze paren (of harems) wiens leden erin
opgenomen zijn.
Eenmaal de maatschappelijke coöperatie op gang gekomen, valt de optocht
ervan niet echter meer te stuiten. Tengevolge van de steeds hogere
specialiseringsgraad is alles wat maatschappelijk geproduceerd wordt
veel beter en/of goedkoper, dan alles wat in het huishouden wordt
geproduceerd. De maatschappelijke productie, kind van de geslachtelijke,
wordt dus de kannibaal van zijn moeder. Terwijl aanvankelijk alles werd
geproduceerd binnen het kader van de seksuele arbeidsdeling, worden hoe
langer hoe meer onderdelen van deze productie vermaatschappelijkt: de
productie van voedsel, dranken, kleding, woningen, onderwijs, gezondheid
enz. worden aan het paar onttrokken. Voor andere vormen van productie is
het paar met zijn lage specialiseringsgraad al helemaal ontoereikend.
Producten als kunstwerken, boeken, auto's, vliegtuigen, televisies,
computers kunnen pas binnen het raam van de maatschappij ontwikkeld
worden en hoeven dus al helemaal niet meer aan het paar ontfutseld te
worden.
Hoe de maatschappelijke productie de private in de limiet tot nul
reduceert en daarmee het paar (of de harem of de commune) opheft, zal
het onderwerp worden van het volgende hoofdstuk uit dit tweeluik. Hier
gaan we ervan uit dat de geslachtelijke arbeidsdeling binnen het paar
blijft bestaan, en dat kan zolang één of beide aandelen in de
geslachtelijke arbeidsdeling worden gerealiseerd door maatschappelijke
arbeid. Met het geld dat daarmee verdiend wordt koopt één van de
partners (zoals we ondertussen weten in de regel de man)
maatschappelijke producten. Deze producten worden naar huis gebracht
zoals voorheen de gazelle. Of er geslachtelijke arbeidsdeling
plaatsgrijpt wordt dus niet bepaald door de graad van
vermaatschappelijking van de productie, maar door de vraag of een man en
een vrouw de opbrengst van hun werk in één pot storten en het
gezamenlijk besteden aan de onderlinge behoeften en/of die van het
gezin.
SEKSUALITEIT
We zagen hoe de ontogenetische omkering van de fylogenese, evenals de
perverse trend die aan deze omkering kan ontbranden, velen ertoe
verleidde om verleiden van vrijen te scheiden, vrijen van voortplanting,
en deze drie onderdelen van samenwerken. Pas nadat enkele duizenden
jaren geleden de ontwikkeling van de maatschappelijke coöperatie een
aanvang nam wordt de navelstreng die seksualiteit aan samenwerking
verbond helemààl doorgeknipt. En dat had dramatische gevolgen zowel voor
seksualiteit als voor samenwerken. Volgen we eerst de lotgevallen van de
seksualiteit.
Het paar kan voortaan niet meer overleven zonder de maatschappij en zal
er minstens één van zijn leden aan moeten afstaan. Om redenen die ons
ondertussen afdoende bekend zijn is dat in de regel de man. De man gaat
dan naar zijn 'werk' en maakt daar producten. Die zullen echter vreemden
bevredigen, maar niet zijn vrouw. Vroeger kon hij vol trots in de
deuropening verschijnen met de gazelle op zijn schouders, nu moet hij
met het prozaïscher equivalent daarvan naar de markt of naar de baas om
het te verkopen en met de opbrengst ervan zijn eigen inkopen te doen.
Hij komt wel niet met lege handen thuis, maar wat hij meebrengt werd
niet door hem gemaakt. En dat maakt wel enig verschil: dat tussen het
betalen van een etentje en zelf iets lekkers klaarmaken voor zijn lief.
Mensen herinneren zich dit blijkbaar alleen maar als ze aan moeders soep
of grootmoeders sokken denken. Maar weldra bestaan ook zo'n moeders of
grootmoeders niet meer.
Vermits de vruchten van zijn werk anderen bevredigen inspireren die niet
de liefde van zijn vrouw. Dat doen integendeel de producten van andere
mannen in zijn plaats. Of om het voorbeeld van het etentje weer op te
nemen: als het eten verrukkelijk was, roept men de kok erbij. En die
glundert pas dàn, niet zozeer als hij het geld ontvangt van zijn baas!
En wat voor het etentje geldt, geldt voor alles wat we kopen. Zolang de
man de kostwinner was, haalde hij daarmee talloze vreemde 'koks' in huis
en het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de liefde van zijn vrouw
voor hem verkoelde. En dat werpt weer een nieuw licht op Venus frigida.
Zij is frigide niet alleen omdat ze met een man van tweede keus moest
trouwen of omdat zwangerschap haar aan het exhibitionistische
amfitheater zal onttrekken, maar ook en wellicht vooral omdat andere
mannen haar economisch beter bevredigen. De man is voortaan niet alleen
seksueel, maar ook nog economisch tweedekeus. Dat ze zich desalniettemin
toch niet van haar man afkeert heeft een goede reden: ze kan pas
genoegen scheppen in de manier waarop andere mannen haar economisch
bevredigen als ze eerst een man heeft, die zo vriendelijk is om voor
haar het geld te verdienen waarmee ze haar economische bevrediging door
andere mannen kan betalen. De scheiding tussen samenwerken en vrijen
versterkt dus alleen maar de vrouwelijke frigiditeit. En dat werpt dan
weer een nieuw licht op Mars insatiatus. Vermits hij door zijn vrouw
seksueel niet bevredigd wordt, zal hij economisch frigide worden en zijn
geld liever aan andere vrouwen besteden. Rien ne va plus: de man wil
vrijen met een seksueel onwillige vrouw en de vrouw wil geld krijgen van
een economisch onwillige man. Wat ze willen krijgen komt hen niet toe en
wat ze moeten geven staan ze niet af: dit is de negatieve formulering
van de reeds besproken ruil tussen schoonheid en rijkdom als
simultaneïteit van verkrachting en diefstal.
De behoefte om te vrijen, die normaal tevens wordt opgewekt door
economische verleiding, kan nu alleen meer opgewekt worden door de
seksuele aantrekkelijkheid, waarmee de coöperanten alleen maar ànderen
verleiden. In de relatie verdwijnen beide motieven om te vrijen, het
seksuele en het economische. Het seksuele verlangen verschijnt er
voortaan dan ook als spontaan opduikende kracht, als 'drift' in de
werkelijke betekenis van het woord. Het wordt ervaren als puur 'fysieke'
behoefte, als 'biologische functie' op dezelfde voet als honger, als
'dierlijke behoefte' (net zoals later het moederschap dat tot puur
voeden en verschonen wordt gereduceerd). En dit geïsoleerde verlangen
wordt gevoed vanuit een interne bron, die opduikt op het ritme van een
innerlijke klok, die bij beide partners op ook nog op een ander ritme
tikt. En dat wordt niet alleen duidelijk bij het opduiken van de
seksuele behoefte, maar ook nà het stillen ervan. Als de werkende man
zijn vrouw dan uiteindelijk tot vrijen wist te bewegen volgt, na wat
voor zijn orgasme moest doorgaan, een leegte, die alleen maar gevuld kan
worden door een onbedwingbare behoefte om te slapen. En deze slaap moet
niet alleen de koelheid doen vergeten en het werk dat op het ontwaken
zal volgen, maar ook nog dat niets meer - te weten: geen enkel
coöperatief project - de geliefden bindt. Deze leegte is wellicht nog
erger dan de verlegenheid waarin don Juan zich bevindt als hij na de
verovering niets meer weet aan te vangen met het lichaam naast hem in
bed. Pas hier wordt de mens na zijn vrijen pas goed droef en als hij
wakker wordt, is het alleen maar om met lome leden op te staan, die zich
toch in het gelid zullen moeten voegen.
De ontwikkeling van de maatschappelijk coöperatie isoleert dus uit de
volledige seksuele liefde een op zichzelf draaiende seksualiteit. En pas
onder deze gedaante is ons de seksuele liefde bekend . Eenzelfde lot
treft de parentale liefde. De maatschappij maakt zich weldra meester van
een van de centrale onderdelen van de geslachtelijke arbeidsdeling: de
opvoeding wordt weldra een zaak van gespecialiseerde opvoeders (van
minnen tot professoren). In de limiet wordt de band met de kinderen
gereduceerd tot pure bevruchting, die zelf weer wordt losgekoppeld van
een seksualiteit, die tot puur verleiden en vrijen verwerd.
ECONOMIE
Eenzelfde lot treft ten slotte het andere onderdeel van de volledige
liefde: samenwerken. De maatschappelijke coöperanten kunnen elkaar
immers niet belonen zoals de seksuele partner dat deed. Ze kunnen niet
vrijen met elkaar en de producten die ze met elkaar ruilen zijn niet
voor henzelf bestemd. Hun producten worden pas bevredigend nadat ze in
de geslachtelijke arbeidsdeling zijn opgegaan. Wat de producenten tot
samenwerken drijft, kan dan ook alleen maar de eigen bevrediging zijn,.
De bevrediging van anderen verdwijnt achter de horizon van de eigen
bevrediging. Liefde in haar dubbele betekenis van seksuele en
economische bevrediging van een partner wordt verkort tot
zelfbevrediging, ongeveer zoals de coïtus tot masturbatie. In de
maatschappelijke coöperatie staan dan ook geen door liefde gebonden
seksuele partners tegenover elkaar, maar zelfzuchtige producenten, die
slechts door zakelijke belangen met elkaar verbonden zijn en daarin
slechts gedreven worden door het eigen belang: elk voor zich en de
onzichtbare hand voor allen!
Net zoals de seksuele behoefte voortaan als een innerlijke aandrang
verschijnt, verschijnt het verlangen om samen te werken uit liefde
voortaan als het verlangen om te produceren om te kunnen ruilen, als het
verlangen om te werken om te kunnen kopen, of synthetisch: als verlangen
om 'geld te verdienen'. Deze blinde drijfveer kunnen we naar analogie
van de seksuele drift de 'economische drift' noemen. Waar vroeger
ongedeelde liefde heerste, komt nu tegenover de autonoom geworden
seksuele drift een autonoom geworden economische drift te staan. Waar
vroeger 'homo amans', de liefdhebbende mens heerste, komt nu tegenover
de door libido (en doodsdrift) overmande Freudiaanse mens, de mens te
staan waarvan Marx het wezen zag in de arbeid: homo sexualis tegenover
homo economicus. Ziedaar de kloof die door de 'oerperversie' van de
seksuele liefde geslagen werd..
Deze reductie van liefdevolle seksuele coöperatie tot zakelijke
economische productie verklaart waarom de maatschappij zich niet
ontwikkelde tot de reusachtige economische commune, waar de socialisten
van oudsher van droomden. Binnen het paar zorgde de liefde ervoor dat de
arbeid en de vruchten ervan in principe min of meer rechtvaardig werden
verdeeld. De maatschappelijke coöperatie daarentegen wordt niet
geschraagd door liefde, maar door het eigenbelang van alle afzonderlijke
leden en van de paren waar ze deel van uitmaken. Dat schept de
speelruimte voor ongelijke ruil: dat de arbeid niet gelijk wordt
verdeeld en de vruchten ervan al evenmin. Het perspectief om andere
mannen economisch onder te schikken zal naast de noodzaak om te
overleven een krachtige bijkomende stimulans geweest zijn om de
maatschappelijke coöperatie uit te bouwen .
De maatschappij is dus van meet af aan niet alleen een middel om samen te
werken, maar ook en vooral een instrument om economisch onder te
schikken. Samenwerken wordt daardoor - naar gelang van de positie waar
men zich in de bijenkorf/termietenheuvel bevindt - tot 'werken voor
anderen' ofwel tot 'anderen voor zich laten werken'. Pas door de
ontwikkeling van maatschappelijke arbeidsdeling als vrijwillige ruil of
als afgedwongen onderschikking kan de seksueel economische architectuur
van de bijenkorf/termietenheuvel opgetrokken worden, die we op het einde
van het tweede hoofdstuk beschreven.
ECONOMIE TEGEN
LIEFDE
Nu pas zijn we goed gewapend om te beschrijven hoe de isolatie van de
samenwerking uit de volledige liefde historisch is verlopen en om een
samenhangend beeld te schetsen van de vernietigende effecten van de
economie op datzelfde liefdesleven waaraan de economie haar bestaan te
danken heeft.
Reeds voor het ontstaan van elke maatschappelijke arbeidsdeling bestond
er een spanning tussen economie en de liefde waar ze toen nog
integrerend deel van uitmaakte. Economische samenwerking tussen man en
vrouw was immers gedurende heel deze aanvangsfase van fundamenteel
belang om te overleven. Elke man moest in de eerste plaats een goede
vrouwelijke medewerkster vinden en omgekeerd. Niet zozeer schoonheid,
eerder al vruchtbaarheid, maar vooral economische aantrekkelijkheid moest het eerste criterium van de keuze zijn.
Zodra hordes tot stammen uitgroeien wordt ook nog de keuze van de
partners beperkt: wie vrouwelijke arbeidskracht afstaat aan andere
onderdelen van de stam moet er ook terugkrijgen. Daarom zijn er zogenaamde.
'exogamieregels*', die bepalen welke onderdelen van de stam hun vrouwen
zullen ruilen. Pas binnen de grenzen van zo'n overeenkomst kunnen de
economisch aantrekkelijke kandidaten gekozen worden. Daardoor wordt de
volledige liefde in vele gevallen
gereduceerd tot puur economisch samenwerkingsverband dat vanwege het
belang ervan in een al dan niet verbreekbaar huwelijkscontract bezegeld
moet worden. Reeds in primitieve stamgemeenschappen worden de
liefderelaties tussen mannen en vrouwen herleid tot economische
transactie, belichaamd in de 'vrouwenruil'. De afgesplitste seksualiteit
wordt in het gunstigste geval aangewakkerd door de economische
samenwerking: de gearrangeerde huwelijken ontpoppen zich dan tot
liefdesparen. Waar de integratie uitblijft richt het seksuele verlangen
zich op buitenechtelijke partners, waar men niet mee samenwerkt.
Seksualiteit wordt uit de relatie gesloten en gedegradeerd tot de
buitenechtelijke en promiscue activiteit, die principieel onverenigbaar
lijkt met het huwelijk. Het is duidelijk dat pas in deze context sexualiteit
tot debandeloze drift wordt, die velen voor haar wezen houden, maar die in werkelijkheid
slechts het product is van gedwongen liefdeloze samenwerking .
Bij de
beperking van de partnerkeuze voegt zich de verstoring van de ouderzorg.
In vele primitieve stammen verloopt het erfrecht slechts doorheen één
geslacht. Het hoeft geen betoog dat dit de arbeidsdeling binnen het paar danig kan verstoren of
compliceren. De zus kan bijvoorbeeld van haar broer verkrijgen, wat ze
anders maar via een mannelijke partner zou kunnen verwerven, zoals het
geval is bij de Trobrianders.
De situatie verandert ingrijpend wanneer de maatschappelijke coöperatie
zich ontwikkelt. De mogelijke tegenstelling tussen economie en
seksualiteit wordt hier tot principiële scheiding. Vermits de
maatschappij van meet af aan niet alleen een instrument voor samenwerking is,
maar ook voor economische onderschikking, voltrekt de scheiding tussen
economie en seksualiteit zich niet op dezelfde wijze in alle lagen van
de bevolking. Op de top van de piramide worden mannen en vrouwen
helemààl ontslagen van arbeid, zowel binnen de maatschappij als binnen
het paar. Hun liefde wordt geamputeerd van elke vorm van economische
samenwerking en kan zich reduceren tot bevruchting, vrijen en verleiden.
Aan de basis daarentegen zijn mannen en vrouwen niet alleen veroordeeld
tot maatschappelijk werk voor zichzelf, maar ook nog voor hun bazen. Zij
werken nog wel, maar dit werk versterkt hun liefde niet: niet alleen
zijn hun producten voor vreemden bestemd in plaats van voor hun seksuele
partner, maar wat ze er in ruil voor terugkrijgen wordt ook nog voor een
groot deel door hun bazen afgeroomd. Ze kunnen dus slechts een karig
minimum inbrengen in de geslachtelijke arbeidsdeling, voor zover er
überhaupt nog tijd overblijft om een durende relatie aan te gaan. Deze
ellende voegt zich bij de reeds op stamniveau bekende gevolgen van een 'mariage
de raison'. En dat heeft natuurlijk de bekende gevolgen voor het vaak
totale gebrek aan 'romantische liefde' in de
traditionele maatschappijen, van boeren, over ambachtslui tot adel.
Resumerend kunnen we dus drie concrete vormen van loskoppeling van
seksualiteit en samenwerken op een rijtje zetten: de verplichting tot
liefdeloze samenwerking bij vrouwenruil, het ontslagen worden van
samenwerking op de top van de piramide, en ten slotte de verkoop van de
arbeidstijd omdat men in het rijk van de noodzaak zijn werk op de
arbeidsmarkt moet aanbieden aan bazen.
Dat vrouwen en mannen op de hoogste echelons zich uitsluitend aan de
seksualiteit kunnen wijden, heeft zoals beschreven een tweede gevolg.
Vrouwen zijn economisch alleen meer interessant als ze erfgenamen zijn
van de rijkdom van hun vaders. Dat perkt de keuze van mannen in tot
vrouwelijke erfgenamen van hetzelfde niveau als ze tenminste hun
vermogen niet willen halveren door lager te huwen. Dezelfde rijkdom die
hen verplicht rijke erfgenamen te trouwen, laat hen echter ook toe mooie
vrouwen te kopen, los van de vraag of ze economisch interessant zijn of
niet. Pas bij de rijke man lijkt de onderschikking van seksualiteit aan
economie uit de pre maatschappelijke fase opgeheven te zijn. Maar het 'mariage
de raison' wordt niet vervangen door een 'mariage d'amour': juist omdat
de mooie vrouw niet werkt, moet ze haar schoonheid ruilen voor geld. Pas
nu begrijpen we goed waarom de piramides van de rijkdom tegenover die
van de schoonheid komen te staan en hoe de economie de perverse trend
activeert. Hier wordt de samenhang tussen seksualiteit en werken alleen
maar hersteld door de kortsluiting van twee circuits die normaal elkaar
alleen maar versterkend induceren. De seksuele relatie wordt daarbij het
schouwtoneel van een dodelijke ruil: de reeds beschreven simultaneïteit
van verkrachting en diefstal. Hier komt de ontwrichting van de liefde
door de economie tot een hoogtepunt: haar twee gescheiden onderdelen
geven elkaar een dodelijke kus.
De ontwikkeling van de maatschappelijke coöperatie staat echter niet
stil. De ruil van schoonheid en rijkdom betekent immers ook dat de
seksualiteit zelf als nieuwe specialiteit wordt opgenomen in de
maatschappelijke arbeidsdeling. Terwijl aanvankelijk alleen de
'stofwisseling met de natuur' vermaatschappelijkt wordt voedselproductie,
woningbouw, werktuigen, wapens enz. wordt hoe langer hoe meer ook de
seksuele relatie zelf tot verkoopbare specialiteit: pas nu begrijpen we
goed waarom haremvrouwen over concubines naar hoeren en beelden
evolueren en waaraan het toenemende promiscue karakter van de omgang
ermee te wijten is. En dat geldt niet alleen voor de seksuele, maar ook
voor de parentale relatie: niet alleen opvoeding, maar ook borstvoeding
(minnen) en weldra ook zwangerschap en bevruchting worden koopbare
specialiteiten. Denken we deze ontwikkeling tot het einde door, dan
komen we uiteindelijk terecht in een wereld die uitsluitend bestaat uit
maatschappelijk coöpererende individuen, atomen die alles kopen,
inclusief de liefde. Maar liefde zelf is jammer genoeg niet te koop: ze
is de reddende engel, die ons met zijn vlammend zwaard de toegang tot
het maatschappelijk paradijs ontzegt.
En dat verklaart weer de triomf van Don Juan over de mannen die dachten
ook nog de liefde te kunnen kopen. De paradox is echter dat zijn
optreden pas tot algemene promiscuïteit kan uitgroeien naarmate dezelfde
maatschappij, die ook nog de seksualiteit tot koopwaar maakt, tot
volledige ontplooiing komt. Veralgemeende promiscuïteit is immers alleen
denkbaar in een wereld waarin vrijen helemaal is losgekoppeld van
ouderschap en geslachtelijke arbeidsdeling, waarin bevruchting
gerealiseerd wordt via spermabanken en proefbuisembryo's, waarin
kinderen van crèche tot universiteit door betaalde opvoeders worden
grootgebracht, waarin bejaarden worden afgevoerd in tehuizen, en waarin
alle voorheen huishoudelijk werk door betaalde producenten wordt
verricht, kortom in een wereld waarin alles koopbaar geworden is,
behalve uiteraard de vrijwillige liefde. Pas in zo'n volledig
vermaatschappelijkte wereld vervalt met elke noodzaak tot samenwerking
tussen man en vrouw ook elke noodzaak tot langdurige paarvorming en kan
vrijen echt vrijblijvend worden. Eerder hebben we de concentratie en de
mobiliteit in een overbevolkte wereld verantwoordelijk gesteld voor de
onstuitbare optocht van de promiscuïteit. Nu moeten we daar echter de
toenemende vermaatschappelijking van de relaties aan toevoegen als
diepere drijfveer.
Zo wordt ten slotte ook duidelijk welke krachten de promiscue
dynamiek ontketenen. De ontplooiing van seksualiteit tot volledige
liefde wordt niet zozeer verhinderd door het optreden van een of andere
minnaar, die de maagd tot ontrouw verleidde en zo allen in de duivelse
carrousel van universele ontrouw meesleurt. De ontrouw van de maagd is
slechts het symptoom van een dieperliggende probleem: dat de relatie
zich niet kàn ontplooien en daarom structureel van meetaf reeds start
onder het voorteken van de ontrouw. Pas hier vinden we het antwoord op
het raadsel, dat zich opdrong op het einde van vorig hoofdstuk: absolute
trouw moét wel als tiranniek gebod ervaren worden als liefde gereduceerd
wordt tot economische dwang. Van een seksualiteit die dwingend uit de economische
relatie wordt gebannen kan men niet anders verwachten dan dat ze
zichzelfr begrijpt als trouweloze vrijheid. Zo wordt de droom van de
eeuwige liefde tot onuitvoerbaar bevel van Mozarts commandeur....
RESEKSUALISERING
(1): ECONOMISCHE POLYGAMIE
Maar de liefde laat zich deze onderschikking onder economische imperatieven
niet zomaar welgevallen. Vooral de deseksualisering van geslachtelijke
tot maatschappelijke coöperatie lijkt een moeilijk te kraken noot te
zijn. Het verzet van de mensen daartegen komt tot uiting in de diep
ingewortelde en onuitroeibare neiging om de in wezen seksueel neutrale
posities in de maatschappelijke coöperatie volgens seksuele criteria in
te vullen.
Een veel voorkomend patroon is dat alleen de man maatschappelijk werk
levert en zich beperkt tot de verkoop ervan. Hij schenkt dan het geld
aan zijn thuiswerkende vrouw, die er de producten mee gaat kopen die
andere mannen voor haar produceerden. Bij deze eerste mogelijkheid wordt
de maatschappelijke ruil geseksualiseerd: mannen verkopen en vrouwen
kopen. En deze relatie is niet monogaam. Elke vrouw heeft omgang met
meerdere specialisten, die haar elk op hun terrein economisch
bevredigen. Vrouwen zijn in dat geval economisch polyandrisch. En
hetzelfde geldt voor de mannelijke producenten die meerdere vrouwen
economisch bevredigen: zij zijn economisch polygyn. Bij de
seksualisering van de ruil ontwikkelt zich dus wederzijdse economische
polygamie (van het asymmetrische* type). Daarom stond niet alleen het
(seksuele) hoerendom, maar ook de (economische) vrije markt met zijn
vrije verkeer van personen en goederen model voor de commune en
promiscuÏteit. Tegen de achtergrond van deze economische polygamie in de
maatschappij kan de economische monogamie in het gezin, die zovelen ons
als de kern van het huwelijk willen voorschotelen, alleen maar
verbleken.
Een tweede mogelijkheid is dat niet alleen mannen, maar ook vrouwen
maatschappelijk produceren, zodat bijgevolg niet alleen vrouwen maar ook
mannen kopen. Mannen worden dan ook bevredigd door vele vrouwen, in
plaats van ze alleen maar te bevredigen en vrouwen bevredigen nu ook
vele mannen, in plaats van er alleen maar door bevredigd te worden.
Tegen deze tweede vorm van seksualisering verzet zich de wil van de
mannen, om door hun economische macht de gynaekokratie van de vrouwen in
het exhibitionistische amfitheater te breken. De voor mannen zo
belangrijke economische macht kan alleen verkregen worden door vrouwen
- tenzij dan als hoeren - uit de maatschappelijke coöperatie te weren en ze vast te pinnen op de
minder productieve huishoudelijke arbeid, of wanneer dat stuit op het
verzet van vrouwen, of wanneer de bijdrage van vrouwen onmisbaar is door
ze slechts toe te laten in de minst lucratieve en/of minst prestigieuze
sectoren.
De seksualisering komt ook tot uiting in de grotere gehelen die zich
binnen de maatschappij ontwikkelen: bedrijven, ziekenhuizen, scholen,
legers, enzovoort. Ofschoon ook hier vaak een bevredigende relatie tussen de
producent en consument kan ontstaan (ziekenhuizen, scholen) is dat niet
steeds het geval (fabrieken, legers). Daar staat tegenover dat in vele
gevallen de mogelijkheid ontstaat om samen met het andere geslacht te
werken (in ruimtelijke zin). Daarnaast kunnen uitbuiters van slaven,
lijfeigenen en loonarbeiders de economische samenwerking (als
uitbuiting) seksualiseren door de voorkeur te geven aan vrouwelijke
ondergeschikten (of omgekeerd) en daarbij als het ware een economische
harem uit te bouwen.
De samenwerking en de ruil binnen het kader van de geslachtelijke
arbeidsdeling wordt dus in toenemende mate overgedragen op de ruil
tussen kopers en verkopers en op het samen werken met medewerkers of
uitbuiten van ondergeschikten. In zoverre de maatschappelijke relaties
gereseksualiseerd worden kunnen we spreken van economische polygamie.
Deze komt bij beide geslachten voor en is wederzijds, zoals bij de
commune of promiscuïteit het geval is.
De seksualisering beperkt zich echter niet tot een geslachtelijke
invulling van de in wezen seksueel neutrale rollen in de maatschappij:
maatschappelijke relaties worden ook wegbereiders voor een vollediger
liefdesrelatie. De economische relatie wordt aangevuld met seksuele
omgang. Markten zijn van oudsher ook plaatsen waar seksuele contacten
worden gelegd. Bovendien grijpt de verdeling van de productieve rollen
over de geslachten vaak plaats volgens mogelijkheden tot verdere
erotische invulling. Dat is het geval bij schoonheidsverzorging
(haarsnit, massage enz.), lichamelijke of psychische genezing
(gynaecoloog en psychotherapeut, in ascetische versie via overdracht bij
de psychoanalyticus), bij de kunstenaar met zijn model(len) enz. Dit
verraadt zich vaak in de omkering: dat vrouwen voor hun
schoonheidsverzorging alleen bij vrouwen terecht willen of voor hun
bevalling alleen bij vrouwelijke gynaecologen. Vervolgens worden ook
economisch relaties met medewerkers of ondergeschikten vaak wegbereiders
voor (al dan niet vrijwillige) seksuele contacten. Reeds het ius primae
noctis duidt erop hoezeer de onderschikking nog gelezen werd in termen
van seksuele arbeidsdeling: de economische samenwerking (als uitbuiting)
wordt uitgebreid en bezegeld door een seksuele relatie. Ook los van dit
recht op de eerste nacht beschouwden de feodale heren hun vrouwelijke
lijfeigenen als seksuele eigendom. En dat geldt evenzeer voor de
kapitalist (bedrijfsleider) met zijn vrouwelijk personeel, voor de
directeur met zijn directie secretaresse, voor de ziekenhuisarts met
zijn verpleegsters, voor de mode ontwerper met zijn mannequins. Vele
romances ontwikkelen zich ook tussen medewerkers. De reseksualisering is
tenslotte van meetaf een gegeven wanneer de maatschappelijke
specialiteit zelf seksueel is, zoals bij het 'oudste beroep' onder al
zijn vormen. Haar triomf echter beleeft de reseksualisering pas wanneer
de voorstelling van een economisch communisme het herstel van de
liefdevolle, uitbuitingsvrije economische bevrediging van allen door
allen gekoppeld wordt aan de droom van een seksueel communisme: pas hier
wordt de eenheid tussen seksualiteit en economie zoals ze bestond in het
paar hersteld in de maatschappij als nieuwe economische eenheid. En dit
is dan weer de diepere achtergrond van de processen die we in het
hoofdstuk over wederzijdse polygamie beschreven.
Hoezeer deze reseksualisering van de ruil of de productie een feit is,
blijkt negatief uit het verzet dat steeds weer opduikt tegen vrouwen die
inkopen doen of willen gaan samen werken met andere mannen: we verwijzen
naar de het wijdverbreide verbod van mannelijke dokters om vrouwen te
zien, en algemener naar de opstelling van het Confucianisme in China,
van de Joden, van de Grieken van de Islam, van Rerum Novarum enz.
tegenover buitenshuiswerkende of inkopende vrouwen .
Reseskualisering blijkt tenslotte ook negatief uit het feit dat de
seksuele commune heel vaak ontkracht wordt tot een commune zonder andere
dan wederzijdse economische bevrediging (bijvoorbeeld bij de Shakers).
Uitgerekend de seksualisering van maatschappelijke ruil en
maatschappelijke productie verraadt dus hoezeer economische en seksuele
bevrediging elkaar induceren. Voor de vrouw is het veroveren van het
geld om naar de markt te gaan of van het recht om (buitenshuis)
maatschappelijke arbeid te mogen leveren dan ook een middel om aan de
beslotenheid van het gezin en aan de tweedekeusman daarbinnen te
ontsnappen en het biedt haar tevens weer de mogelijkheid om gezien te
worden op het amfitheater. En hetzelfde geldt in eerste instantie voor
de man die haar op deze weg voorafging. De reseksualisering van de
maatschappelijke relaties is een motor te meer die de
vermaatschappelijking voortstuwt en ze is de tegenhanger van de
deseksualisering van de huwelijksrelaties (in monogaam gezin of
economische harems) .
RESEKSUALISERING
(2): GEBRUIKSWAARDE ALS LIEFDE
Een tweede vorm van reseksualisering hecht zich niet zozeer aan
producenten, dan wel aan producten. Om dat te begrijpen moeten we eerst
even de relatie tussen producent en product onderzoeken. Sommige
producten zijn onlosmakelijk verbonden met de producent ervan: het lied
van de zanger, de dans van de danseres, het genezen van de therapeut.
Andere producten kunnen zich losmaken van de producent: brood, potten,
wapens, beelden, huizen, geneesmiddelen, auto's, sieraden enz. Tot
producten van de tweede soort de lang verhoopte geluidsinstallatie, de
nieuwe auto, het prachtige kleed .... verhouden velen zich vaak als tot
een lief: ze worden er verliefd op, van het bezit ervan verhopen ze zich
alle heil, leven erzonder lijkt zinloos. Het krijgen ervan lijkt
belangrijker dan het bezit of het gebruik. Wat in dat product wordt
gezocht is niet zozeer zijn economische (gebruiks )waarde - de
bevrediging die het op zich verschaft - maar wel zijn erotische waarde,
ten opzichte waarvan de gebruikswaarde onverschillig is: de bevrediging
die het krijgen ervan verschaft wordt ervaren als uitdrukking van liefde
.
Bij producten van de tweede soort kan men gemakkelijk de producent uit
het oog verliezen. De schenker verdwijnt ongemerkt achter het geschenk.
En dat heeft een onvermoed voordeel: in plaats van te verlangen naar een
schenker, lijkt men nu alleen te verlangen naar het krijgen van een
geschenk als zodanig. De gereseksualiseerde relatie tot de producent
wordt bij deze verzakelijking gedepersonaliseerd en daardoor
witgewassen. Bij dit voordeel voegt zich het triomfantelijk gevoel van
het te kunnen stellen zonder bevrediger: als men het gegeerde dan toch
niet als geschenk krijgt van de geliefde, 'gunt' men het zichzelf. Dat
hebben de 'extra's' die men zich gunt gemeen met de kunstpenis of de
vibrator. Ook hier kan de reseksualisering nog verder schrijden. Vermits
seksuele bevrediging en economische bevrediging elkaars uitrukking zijn,
kan het verlangen naar economische bevrediging de uitdrukking worden van
het verlangen naar seksuele bevrediging. Het verlangen naar een geschenk
wordt dan tot dubbel vervreemde uitdrukking van het verlangen naar een
orgasme: eerst vermomt het verlangen naar seksuele bevrediging zich als
verlangen naar economische bevrediging en vervolgens wordt het verlangen
naar bevrediging door een minaar onkenbaar als verlangen naar
bevrediging door een product dat men bij voorkeur zichzelf gunt. Een en
ander verraadt zich in het feit dat vele producten zich in de
verleidelijke schoonheid hullen waarin voorheen de minnaressen
verschenen. Pas de schoonheid van dergelijke producten is echt koel. De
bevrediging die ze heimelijk beloven wordt nooit ingelost. De omgang
ermee is dan ook principieel promiscu: steeds opnieuw moet er veroverd
worden en steeds opnieuw laat men zijn veroveringen in de steek van
zodra men ze bezit. Pas hier geldt principieel dat het verlangen zich
voedt aan de verandering, pas hier is de begeerte metonymisch, en wel in
principe, niet uit onbegrepen onvermogen, zoals bij de promiscuïteit in
de omgang met echte seksuele partners. Tegen deze achtergrond begrijpen
we pas goed waarom bij velen het wagenpark - of de vroegere
verzamelingen van kunstschatten, rariteiten en kostbaarheden - de plaats
van de vrouwenharem lijkt te hebben ingenomen.. Zo ontpoppen zich de
aloude zucht naar weelde en spectaculairdere recente consumptiedrang tot
narcistisch tussenstadium tussen deseksualisering en reseksualisering.
Dit verlangen naar producten, die uitdrukking zijn van de (economische
of seksuele) liefde die men ontbeert, is net zoals het verlangen naar
economisch bevredigende producenten waarvan het de vervreemde versie is
een volgende seksuele motor die de ontwikkeling van de maatschappij
voortstuwt. De ontwikkeling van 'verdinglijkte' waren was een van de
technische voorwaarden voor de volledige ontplooiing van de
kapitalistische productie, maar het grote succes ervan valt pas te
verklaren vanuit de rol die ze spelen in de erotische huishouding van de
vermaatschappelijkte mensheid. Slechts tegen de achtergrond van de
seksuele schaarste begrijpen we waarom de kapitalistische economie zich
voordoet als de 'Wealth of Nations': een opeenstapeling van waren, zoals
beschreven door Adam Smith. De ontwikkeling van de 'dienstensector'
daarentegen beantwoordt aan een verlichten van de verdringing. Die van
de kwartaire sector daarentegen getuigt van een toenemende
vermaatschappelijking van de seksualiteit (hoeren, bejaardenzorg).
RESEKSUALISERING
(3): WERK ALS LIEFDE
Reeds bij de geslachtelijke arbeidsdeling ontstaat er een scheiding
tussen het werk en de bevrediging die het aan anderen zal verschaffen:
de jager die zijn gazelle vangt zal pas beloond worden als hij in de
deuropening verschijnt. In afwachting daarvan stelt hij zich schadeloos
door bevrediging te zoeken in het werk zelf. Dit gebeurt betekenisvol
genoeg vaak door seksualisering van de arbeid. Deze kan gerealiseerd
worden door de arbeidshandeling zelf te seksualiseren: bv. door de jacht
op wild als die op vrouwen te interpreteren, door het boetseren van
beelden als strelen te begrijpen, door het doorgronden van de waarheid
als het ontsluieren van schoonheid te ervaren enz. Vooral het bedienen
van instrumenten is hét kanaal langswaar de seksualisering plaatsgrijpt.
De man kan zijn gefrustreerde verlangen om het lichaam onder zich in
vervoering te brengen botvieren in het bedienen van machines allerhande,
een vak dat hij als zuigeling leerde door aan de borst met de knopjes te
spelen. Ook hier kent hij het toppunt van zijn bevrediging pas als de
stoomtrein zich ook nog zelf in beweging zet! Dergelijke seksualisering
van de arbeid krijgt pas zijn sterkste impuls als de maatschappij de
arbeid principieel deseksualiseert. Ze leidt tot de merkwaardige eis dat
werk op zich bevredigend moet zijn. Alle auteurs die deze eis stellen
zijn slachtoffer van de deseksualisering en zien niet in dat de zin van
arbeid alleen kan gevonden worden in de liefde .
RESEKSUALISERING (4):
RUILWAARDE ALS LIEFDE
Bij geslachtelijke arbeidsdeling staan een man en een vrouw tegenover
elkaar. Zolang bij de maatschappelijke arbeidsdeling in natura geruild
werd staan twee coöperanten tegenover elkaar in de dubbele hoedanigheid
van verkoper en koper. De introductie van geld maakte een einde aan deze
duidelijke transactie. Voortaan wordt de ruil opgesplitst in twee
tijdelijk gescheiden processen: een producent moet eerst als verkoper
zijn producten ruilen tegen geld, vooraleer hij als koper geld kan
ruilen tegen het product van een andere producent. Geld verbreekt de
zichtbare samenhang tussen het product dat iemand maakt voor anderen en
de producten die hij van anderen krijgt.
Na de verkoop en voor de koop bevindt zich in de zakken van homo
economicus het mysterieuze ding dat geld is.
Het verbreken van de samenhang onttrekt aan het bewustzijn dat geld
verkregen werd door werk en dat uiteindelijk de ene economische
bevrediging tegen de andere wordt geruild. De plaats die door
economische bevrediging vacant gelaten wordt, kan gemakkelijk ingenomen
worden door seksuele bevrediging, bij uitstek dan als verleidelijke
schoonheid: net zoals seksualiteit lijkt geld de toverstaf - de eerste
beweger - the prime mover - that transforms every initially
unwilling producer into a generous donor. The glitter of gold suffices
like otherwise the birth pangs or the exhibition of beauty. No wonder
that the exchange of beauty against money is a perfect match. Money
enables men and women alike to spare themselves the detour ov er love
ànd the insight that there is only talk of a purely economical
transaction.
O LIEBE, BLEICHE MUTTER...(1)
Het inzicht dat vrijen en samenwerken wezenlijk verbonden zijn ontbreekt
in bijna de gehele literatuur over seksualiteit. Murdock meent wel dat
de seksuele omgang de samenwerking tussen de ouders gunstig beïnvloedt,
maar het gaat voor hem slechts om een toevallige, zij het dan gelukkige
combinatie, die overigens niet exclusief is voorhet gezin . Alleen D.
Morris begrijpt hoe de seksuele relatie ontwikkeld werd in functie van
de geslachtelijke arbeidsdeling: 'De enorme copulatiefrequentie bij onze
soort is kennelijk niet van belang voor het voortbrengen van
nakomelingen, maar voor het smeden van de band tussen de paren door het
verschaffen van wederzijdse beloningen voor de seksuele partners' .
Afgezien daarvan wordt de relatie, als ze überhaupt wordt gezien,
begrepen in de vervreemde termen van de ruil tussen geld en schoonheid
zoals bij Symons wanneer hij schrijft dat 'copulatie beschouwd wordt als
een vrouwelijke gunst, zelfs wanneer vrouwen geacht worden evenveel
plezier te beleven aan de seksuele relatie dan mannen ' .
Ook bij de talloze ouders die huwelijken arrangeerden voor hun kinderen
blijkt een inzicht in het onverbrekelijke samengaan van samenwerken en
liefde in de verwachting dat de liefde wel zal volgen op de
samenwerking. En dat geldt bij uitstek voor de christelijke (bij uitstek
protestantse en puriteinse) en joodse auteurs en al hun burgerlijke
opvolgers, die meenden dat seksualiteit alleen binnen het huwelijk
beleefd mocht worden. Hun opvattingen worden verwoord door auteurs die
menen dat liefde méér is of moet zijn dan seksualiteit. Krafft Ebing:
'Wanneer iemand slechts het lichaam van het andere geslacht wil
bezitten, wanneer hij slechts het zingenot wil bevredigen, zonder de
ziel te bezitten..., dan is zijn liefde niet echt, net zo min als die
van de Platonicus, die slechts de ziel liefheeft en het zinnelijk genot
versmaadt. Voor de ene is het lichaam een fetisj en voor de andere de
ziel, en hun liefde is slechts fetisjisme' . Fromm legt er de nadruk op
dat liefde ook geven omvat , maar doordat hij dit als reactie op de
baatzuchtige maatschappelijke ruil als 'onbaatzuchtig' omschrijft
ontgaat hem het feit dat er in de geslachtelijke arbeidsdeling wel
degelijk sprake is van ruil. Baatzuchtig kopen en verkopen staat niet
tegenover onbaatzuchtig geven, maar tegenover ruil als liefde.
Andere auteurs zien een verband tussen seksualiteit en arbeid zonder de
relatie te begrijpen. Zo beschrijft Freud hoe arbeid seksualiteit opwekt
en omgekeerd. Hij ziet dat als een soort 'inductie', zonder te begrijpen
dat de induceerbaarheid haar wortels vindt in het feit dat arbeid
plaatsgrijpt in het kader van geslachtelijke arbeidsdeling en dat deze
laatste aan de basis ligt van seksuele liefde. De induceerbaarheid wordt
integendeel gegrond in 'aanleunen '. Hetzelfde geldt voor Reich die de
doelstelling van de psychoanalytische kuur formuleerde als het herstel
van het vermogen om lief te hebben én om te werken, waarbij werken
echter als puur maatschappelijk presteren begrepen wordt. Als dat het
doel was van therapie zou herstel van het vermogen om lief te hebben
volstaan.
Nog andere auteurs ten slotte brengen materiaal aan waaruit de samenhang
blijkt, zonder dat door te hebben. Zo wijst Tennov erop dat vele
verliefden geplaagd worden door angstvoorstellingen dat de geliefde iets
zal overkomen . De geheime zin daarvan kan verdoken agressie zijn, maar
ook het scheppen van de draak uit wiens klauwen men de geliefde wil
bevrijden. Hetzelfde geldt voor de door Freud beschreven
'reddingsfantasie' die vele kleine kinderen voor hun moeder ontwikkelen,
maar die evenzeer aanwezig is bij geliefden die hun lief uit de klauwen
van hun oude partner willen redden.
O LIEBE, BLASSE MUTTER...(2)
Talloos daarentegen zijn de auteurs die elke relatie tussen liefde en
samenwerken ontkennen, en wel met klem. Montaigne meent dat het 'een soort
ontucht is om in deze gewijde en eerbiedwaardige verbintenis al het
streven en alle buitensporigheden van de liefdesverdwazing in praktijk
te brengen' . Westermarck neemt aan dat de mens geen permanente behoefte
heeft om te vrijen en dat dus niet de band kan zijn die mannen en
vrouwen tot samenwerken dwingt . Lostelt duidelijk dat 'het huwelijk
slechts in beperkte mate is gebaseerd op seksuele overwegingen' en dat
'het primaire motief ervoor de stichting van een zelfvoorzienend
economisch aggregaat' is . Havelock Ellis meent dat het huishouden een
belangrijk onderdeel van de relatie is, maar dat het daarbij gaat om een
zakelijke overeenkomst, die niets van doen heeft met 'de kunst van de
liefde' . Briffault verzet zich heftig tegen de typisch 'Europese
identificatie van het economische en het seksuele aspect van het
huwelijk' . Dezelfde Murdock, die hierboven de wederzijdse versterking
van seksualiteit en samenwerking beschreef, is tevens van mening dat
seksualiteit 'individuen vaak aanzet tot gedrag dat de coöperatie
verstoort, waarop het menselijke sociale leven berust' . Lévi Strauss
meent dat bij de meeste volkeren 'het huwelijk niets van doen heeft met
de seksuele behoefte' terwijl er overal 'in de eerste plaats sprake is
van economische noodzaak' . White meent dat het huwelijk een puur
economisch overeenkomst is. Het kan daarenboven ook een uitlaatklep zijn
voor seksualiteit, maar 'het seksueel verlangen schiep niet de
instelling van het huwelijk' . Symons - die het roerend eens is met
Strauss' opvatting - meent dat het huwelijk in eerst instantie 'een
politieke, economische en kinderopvoedende institutie is, gebaseerd op
seksuele arbeidsdeling' en dat seksualiteit niet het cement van deze
institutie is, maar integendeel de 'hoofdbron van de huwelijksmisère'.
Seksualiteit dient voor hem geenszins het schragen van de paarband, maar
is integendeel een adaptatie die tot doel heeft 'reproductief succes te
garanderen in een maritaal milieu'. 'Waar huwelijken
gebaseerd zijn op liefde, geven vrouwen seks omwille van de liefde
terwijl mannen seks opgeven omwille van de liefde' . Alberoni stelt dat
de man in tegenstelling tot de vrouw bij zijn erotische avonturen alle
moeite doet 'de liefde, de zorg, de plichten van het maatschappelijke
leven zelf uit te schakelen' en dat voor de man 'het seksuele genot doel
op zichzelf' is. Een erotisch avontuur wordt 'lichtend intermezzo' .De
krampachtigheid waarmee deze auteurs elke samenhang ontkennen verraadt
alleen maar hoezeer men doof wil zijn voor de wetenschap dat er wel
degelijk een samenhang is.
Andere auteurs ontkennen elke samenhang, maar een erkenning ervan blijft
behouden in de constructie dat ook economische samenwerking op liefde
berust, maar dan een andere liefde dan seksuele. Beide soorten liefde
worden meestal als 'lichamelijk' en 'geestelijk' tegenover elkaar
gesteld. Het is niet moeilijk om in te zien hoe hier de tegenstelling
tussen 'seksuele lust' en 'economische plicht' gesubsumeerd wordt onder
de tegenstelling tussen 'zondige natuur' en 'zedelijke plicht' en
varianten daarop, zoals de leer van de sublimatie. Een van de oudste
versies van deze theorie staat in het Gastmaal van Plato. Weininger
meent dat het volstrekt onjuist is te beweren 'dat seksualiteit en
erotiek, geslachtsdrift en liefde in wezen één en hetzelfde zijn, dat
het tweede een garnering, een verfijning, een 'sublimatie' van het
eerste is, ook al zweren alle medici bij deze gedachte en hebben zelfs
grote denkers als Kant en Schopenhauer er net zo over gedacht' . Freud
neemt een dichotomie aan tussen 'zinnelijkheid' en 'tederheid'. Beide
zijn aanvankelijk verenigd bij de moeder, maar het opleggen van het
incestverbod en de verplichting een vreemde vrouw te zoeken zorgen voor
een min of meer verregaande scheiding tussen beide . Briffault maakt
onderscheid tussen 'sexual impulse' en 'mating impulse'. De laatste is
'gebaseerd op kameraadschap en affectie en niet op seksueel verlangen
maar vereist integendeel onderschikking ervan' . A. Ellis stelt
seksualiteit tegenover liefde en meent dat het een vrouwelijke strategie
is om beide aan elkaar te willen binden . Lorenz meent dat bij 'de
zuiverste liefde' 'grote tederheid tot lichamelijke toenadering leidt,
die echter geenszins als het belangrijkste van een dergelijke band
gevoeld wordt. Omgekeerd zijn de partners die de geslachtsdrift het
sterkst opwekken, bepaald niet altijd degenen waarop men smoorverliefd
wordt' . Alberoni: 'Zo kan het bij de man voorkomen dat hij intens veel
van iemand houdt, iemand die onmisbaar voor hem is, maar die geen enkele
erotische aantrekkingskracht voor hem bezit, of van wie hij zelfs een
fysieke afkeer bezit' .
Allen die de ontwikkeling van seksualiteit niet begrijpen in functie van
de samenwerking, staan voor het raadsel te verklaren waarom vrijen
mensen zo hecht aan elkaar kan binden. Beroep op de voortplantingsdrift
is ontoereikend: eenmaal de bevruchting gerealiseerd - en daar volstaan
een paar coïtussen voor - is elke volgende coïtus verloren tijd en moeite.
Vele auteurs moeten dan ook hun toevlucht nemen tot een theoretische
deus ex machina. Reeds Aristofanes moest in Plato's Symposion het
bestaan van liefde verklaren door aan te nemen dat de mensen vroeger
viervoetige dubbelwezens waren die in tweeën gesneden werden, en het
hoeft ons niet te verwonderen dat Freud deze theorie ditmaal verplaatst
naar het ontstaan van het leven overneemt om het verschijnen van de
'libido' te begrijpen .
Een slecht geweten over de verdringing van de samenhang tussen
seksualiteit en economie verraadt zich tenslotte in het feit dat de
scheiding tussen seksualiteit en liefde meestal aan de man wordt
toegeschreven, terwijl bij de vrouw zoals vaker ook hier ten onrechte
gepromoveerd tot hoedster van de natuur het samengaan ervan geloofd
wordt. Dat zoiets vaak het geval is komt uiteraard omdat vooral mannen
maatschappelijk coöpereren, terwijl vrouwen in de regel huishoudelijke
arbeid leveren, die inhoudelijk veel dichter met liefde verbonden
blijft. Ortega y Gasset meent dat de vrouwelijke ziel 'concentrisch' is
en de mannelijke daarentegen 'epicentrisch': 'Een deel van onze ziel is
volledig verslingerd op politiek en zaken, een andere deel is vervuld
van geestelijke nieuwsgierigheid en nog een ander wordt gedreven door
erotische voorstellingen' . Simone de Beauvoir wijst erop dat een vrouw
zelfs niet kan verdragen dat de man na het orgasme inslaapt en meent dat
dit verlangen ook bij de vrouw zal verdwijnen als ze maatschappelijk
werkt . Na het mannetje op avontuur nu ook de vrouw als Diana op jacht.
Alberoni meent daarentegen dat het wegvallen van de belangstelling voor
de vrouw na de coïtus een fundamentele eigenschap is van de mannelijke
natuur. Na het vrijen zou de man zich geroepen voelen tot nieuwe daden .
Alberoni ontgaat het echter dat eerst moet verklaard worden waarom deze
'daden' hem wel van zijn vrouw zouden moeten vervreemden, als ze voor
haar waren bedoeld? Samenwerken betekent immers niet noodzakelijk dat de
man thuisblijft. Samenwerken is niet noodzakelijk samen werken, al sinds
de oertijden van de jager niet.
DE GROTE CASTRATOR
Vatten we even samen. Door de onstuitbare opkomst van de
maatschappelijke coöperatie wordt de liefdesrelatie tussen man en vrouw
voor een derde maal geamputeerd van één van haar integrerende
onderdelen. En pas door dit verlies wordt ze finaal beschadigd: het mes
trof de liefde in het hart. En deze wonde rijt zichzelf steeds dieper
open. Eenmaal van haar economische basis beroofd, kan de seksualiteit
alleen maar verder desintegreren. Doordat economische bevrediging als
prikkel voor seksuele bevrediging wegvalt, kan deze laatste alleen meer
door schoonheid worden uitgelokt. Pas daardoor krijgt dit lokaas de
kracht om verleiden van vrijen te scheiden en vrijen en voortplanting.
En deze verdere desintegratie van de seksualiteit drijft Mars insatiatus
steeds onweerstaanbaarder in de armen van de afgesplitste maatschappij,
waarin hij de krachten hoopt te putten waarmee hij zijn onderschikking
aan de onbereikbare schoonheid ongedaan zal kunnen maken. De
ontwikkeling van de maatschappij ontketent dus een dynamiek die niet
meer te stuiten valt. Steeds grondiger wordt de liefde ondergraven en
steeds sterker wordt daardoor de kracht van de perverse trend. Terwijl
de ene onzichtbare hand de menselijke atomen in hun uitbouw van de 'Wealth
of Nations' bestiert, snijdt een andere met een onzichtbare sikkel de
contouren van een grenzeloze 'Void of Love'. Pas in deze noodlottige
kringloop zien we de grote castrator aan het werk die Freud meende
moeten projecteren in de fylogenetische oertijden, of in de
ontogenetische voortijd, waarin een oedipale kleuter door een dreigende
vader van de moeder wordt losgerukt. Hoe het werk van de grote castrator
wordt voltooid beschrijven we in volgend hoofdstuk.
© Stefan Beyst.