homo sexualis en homo economicus


hoofdstuk acht van 'de ek-stasen van eros',


waarin we de inhoudelijke analyse van de liefde afwerken door te beschrijven hoe de perverse trend,
die eerst vrijen van voortplanting isoleerde en vervolgens verleiden van vrijen,
voorafgaandelijk de seksualiteit als zodanig loskoppelde van economische samenwerking;
waarin we vaststellen hoe de volledige liefde daarbij wordt opgesplitst in twee autonome driften:
de seksuele drift en de economische drift;
waarin we zien hoe de economische drift aanleiding geeft tot de uitbouw van gedeseksualiseerde - maatschappelijke - relaties die de seksuele relatie grondig ondermijnt en de neiging om (samen) te werken grondig aantast;
waarin we tenslotte tonen hoe de seksualiteit zich verzet tegen haar isolatie door de maatschappelijke relaties te reseksualiseren.



Geslachtelijke arbeidsdeling.
Coöpereren en coïteren.
Maatschappelijke arbeidsdeling.
Seksualiteit.
Economie.
Economie tegen liefde.
Reseksualisering (1): economische polygamie.
Reseksualisering (2): gebruikswaarde als liefde.
Reseksualisering (3): werk als liefde.
Reseksualisering (4): ruilwaarde als liefde.
O Liebe, bleiche Mutter...
De grote castrator.



GESLACHTELIJKE ARBEIDSDELING

Om te begrijpen welke de samenhang is tussen seksualiteit en samenwerken moeten we heel ver in de geschiedenis en in de evolutie terug. Laat ons beginnen met een terugkeer in de geschiedenis.

Bij het begin van de ontwikkeling van de mensheid overheerste ongetwijfeld de geslachtelijke arbeidsdeling: mannen en vrouwen specialiseren zich elk op een taak en ruilen de vruchten van hun arbeid binnen het kader van monogame of polygame huwelijken. De taken werden in elke gemeenschap anders verdeeld, afhankelijk het milieu en de mogelijkheden of beperkingen van elk geslacht. De mannen stonden in de regel in voor de jacht, de vrouwen voor verzamelen van wortels, zaden en vruchten. Alleen in gemeenschappen die in barre omstandigheden leefden en daarbij vooral afhankelijk waren van vlees speelden mannen een centrale rol. Bij de meeste huidige primitieven zijn het de vrouwen die voor het leeuwenaandeel in de voorziening van voedingsstoffen instaan, maar geen van beide geslachten moet hard werken . Belangrijk voor ons is niet zozeer hoé het werk over beide geslachten verdeeld wordt, maar dàt het verdeeld wordt. Doordat mannen en vrouwen zich binnen het raam van de geslachtelijke arbeidsdeling elk op een ander onderdeel specialiseren worden ze productief elkaars complement, doordat ze hun aandeel in een gemeenschappelijk pakket laten opgaan worden ze consumptief elkaars gelijke (afgezien van de geringe verschillen in behoefte tussen de geslachten).

Geslachtelijke arbeidsdeling belet niet dat mannen kunnen samenwerken met andere mannen of vrouwen met andere vrouwen. Dat is aanvankelijk alleen het geval met taken die alleen door meerdere mannen of vrouwen gezamenlijk uitgevoerd kunnen worden: bepaalde vormen van jacht of visvangst en vooral oorlog. Coöperatie met leden van hetzelfde geslacht verandert niets wezenlijks aan het patroon van geslachtelijke arbeidsdeling: mannen die samenwerken bij de jacht verdelen de buit eerst onder elkaar, om daarna hun aandeel naar huis te brengen en het te voegen bij dat van de vrouw, die haar aandeel zelf weer alleen of in samenwerking met andere vrouwen inbracht.

Geslachtelijke arbeidsdeling maakt van man en vrouw economisch gezien een dubbelwezen of anders gerekend de twee helften van één bovenindividueel organisme: het paar (of de harem. Gemakshalve hebben we het in wat volgt over het paar). De economische eenwording van het paar is niet zomaar een bijkomstig voordeel van seksuele paarvorming, maar integendeel de basis ervan. Om dat goed te begrijpen is het niet overbodig een beeld te schetsen van de evolutie van paarvorming en economische samenwerking.


COÖPEREREN EN COÏTEREN

De geslachtelijke arbeidsdeling heeft haar wortels reeds vroeg in de evolutie van het dierlijke leven. De oervorm ervan vinden we op het ogenblik dat voortplanting door deling aangevuld wordt met een nieuwe overlevingsstrategie: seksuele voortplanting. Vanaf dat ogenblik splitst de soort zich immers in twee helften, die zich elk op een ander onderdeel van de voortplanting specialiseren: terwijl het mannelijk geslacht zich toelegt op de productie van sperma, concentreert het vrouwelijk geslacht zich op de ontwikkeling van eicellen. Dit is de oudste vorm van geslachtelijke arbeidsdeling. De twee geslachtelijke rollen worden steeds dieper in het lichaam verankerd: weldra ontwikkelen zich gespecialiseerde organen voor de bevruchting (penis, vagina) en nieuwe organen voor de ontwikkeling van de eicel in het moederlichaam, culminerend in de placenta. In deze eerste fase beperkt de samenwerking tussen de geslachten zich tot bevruchting.

Een tweede fase wordt ingeluid door de ontwikkeling van ouderzorg. Naast mannen en vrouwen verschijnen nu ook vaders en moeders op het toneel. Zowel mannen als vrouwen kunnen voor hun kroost zorgen, maar het zijn bij uitstek de vrouwen die moeder worden. De mannen blijven zich in de regel blijven concentreren op hun rol als (mooie) man. Bij eierleggende soorten worden vrouwen moeder door te gaan broeden op de eieren, die ze eerst in hun lichaam koesterden. Bij placentadieren worden vrouwen moeder doordat ze de voeding via het bloed uit de placenta verlengen door de voeding via melk uit de borsten na de geboorte. De 'organische' zorg voor een 'endoparasiet'* moet nu aangevuld worden door een 'ethologische' zorg voor een 'ektoparasiet'*. Het jong is immers afhankelijk van de moeder en moet altijd bij haar zijn of in haar buurt blijven. Moeder en kind moeten een behoefte ontwikkelen om bij elkaar te blijven. Deze behoefte aan elkaars aanwezigheid is voor ons de oervorm van 'liefde'. Het wezen van de liefde is 'tegenwoordig zijn'. Liefde bindt twee (of meer) levende wezens aan elkaar, als waren het de organen van een bovenindividueel organisme (het paar of een grotere groep). Parentale (in casu: maternale) liefde maakt dat moeder en kind(eren) niet alleen meer af en toe als het kind behoeftig is een organische eenheid vormen, maar dat ze ook in de behoefteloze tussentijden opgaan in een permanente ruimtelijke entiteit.

De parentale liefde - het verlangen van ouder en kind om bij elkaar te zijn - uit zich in het verlangen om elkaar te horen of te zien en zo mogelijk elkaar te kunnen aanraken en in het bijbehorende verlangen om zich aan elkaar te laten horen en zich te tonen aan elkaar, maar vooral om elkaar te voelen. Dit laatste spitst zich vaak toe op een bijzondere vorm van voelen: de pels grijpen of 'vlooien' bij vele primaten, strelen of kneden en zuigen aan de tepel ('tutteren') bij de mens. Bij hogere dieren en bij uitstek bij de mens ontwikkelt de de behoefte om elkaar waar te nemen zich tot 'aan elkaar denken' of tot de behoefte om zich elkaar voor te stellen wanneer de concrete waarneming van de partner uitgesloten is. Uit het verlangen naar het 'tegenwoordig zijn' van de geliefde ontwikkelt zich tenslotte het belang aan het welzijn ervan, de 'zorg'. Ortega y Gasset schrijft: 'Eenmaal men van iets houdt draagt men de verplichting dat het existeert' . Liefde breidt zich dus uit van de zintuiglijke waarneming, over denken en voorstellen tot algemene bezorgdheid.

Van seksuele liefde liefde tussen man en vrouw is er nog steeds geen sprake. Zolang dieren elkaar buiten het lichaam bevruchten hebben mannen en vrouwen helemààl geen behoefte aan elkaars tegenwoordigheid. Een voorvorm daarvan duikt pas op bij bevruchting in het lichaam die ruimtelijke nabijheid - copulatie - van de partners veronderstelt. De 'liefde' verschijnt dan slechts in functie daarvan en slechts tijdelijk: tot de bevruchting is gerealiseerd. Het is echter niet moeilijk om in te zien wanneer en waarom de echte seksuele liefde tot ontwikkeling komt . In de eerste fasen van de evolutie van de ouderzorg is het één enkele ouder in de regel de moeder die voor de zorg om de jongen instaat. Pas naarmate de zorg voor de nakomelingen één van de ouders te zeer in beslag neemt, wordt ook de andere ouder in de regel de man in de onderneming betrokken: het schone geslacht wordt ter verantwoording geroepen en de moeder wordt tot eerste beweegster. De specialisering in man en vrouw, die de bevruchting mogelijk maakte, wordt nu aangevuld met een tweede vorm van geslachtelijke arbeidsdeling: in het voetspoor van bevruchting verschijnt coöperatieve ouderzorg. Deze is geen snel af te handelen karwei zoals bevruchting. De steeds langer durende samenwerking vereist dat ook de vader en de moeder aan elkaar gebonden worden, vaak reeds voor de geboorte van het kind (nestbouw en zwangerschap). Naast de parentale liefde en in het verlengde ervan zal zich nu ook liefde tussen vader en moeder als opvoeders en samenwerkers moeten ontwikkelen. Pas dan kan hun opgang in een nieuw soort bovenindividueel organisme het ouderpaar bezegeld worden. Deze liefde zouden we eigenlijk ook 'parentale' liefde moeten noemen - liefde tussen ouders - maar die term reserveerden we reeds voor de liefde tussen de ouders en kinderen. Om de parentale liefde tussen de generaties te kunnen onderscheiden van de liefde tussen de geslachten zullen we voor de laatste - zoals gebruikelijk - de uitdrukking

seksuele liefde

reserveren.

Ook de seksuele liefde - het verlangen van man(nen) en vrouw(en) om bij elkaar te zijn, om elkaar waar te nemen - uit zich in het verlangen om elkaar te horen, te zien, en te voelen. Ook hier ontwikkelt zich de behoefte naar een bijzondere soort van voelen. Bij vele dieren wordt aanvalsgedrag omgebouwd tot bindend ritueel , bij vele vogels wordt voedingsgedrag omgebouwd tot 'krauwen' , bij de mens wordt voortplantingsgedrag omgebouwd tot vrijen en verleiden. Dit is symbolisch erg toepasselijk, maar overigens toevallig. Bij vele diersoorten leunt de paarband niet aan bij voortplanting, maar bij agressie, voeding of nog andere functies. Omgekeerd wordt bij vele andere dieren de voortplantingsdaad omgebouwd wordt om andere dan seksuele functies te dienen, zoals het demonstreren van dominantie bij bavianen. Hoedanook, de seksuele liefde uit zich bij de mens als het genot aan elkaars auditieve en visuele schoonheid, aan elkaars geuren, aan de aangename tactiele gewaarwordingen bij de omhelzing of de kus, maar vooral aan de orgastische lust die ervaren wordt bij de coïtus. En als dergelijke waarneming niet mogelijk is uit liefde zich ook hier in voortdurend 'denken' aan elkaar of in pogingen om zich elkaar voor te stellen. Of om het alweer met Ortega Y Gasset te zeggen: 'De vrouw, die een dief liefheeft, mag zich met haar lichaam om het even waar bevinden, met haar bewustzijn is zij in de gevangenis' .

In de geschiedenis van de soorten - de fylogenese*- verschijnt seksuele liefde later dan parentale liefde. In de geschiedenis van het paar daarentegen - de ontogenese* - van dit bovenindividueel organisme wordt deze chronologische relatie omgekeerd: eerst verschijnt de seksuele liefde en die ontplooit zich pas daarna tot voortplanting met bijbehorende parentale liefde . Wat liefde tussen samenwerkende vader en moeder zal worden en slechts met het oog daarop ontwikkeld werd, dient zich aan als liefde tussen man en vrouw. Dat komt niet alleen omdat de coöperatie tussen ouders bij de mens net zoals bij vele nestbouwers niet pas bij de geboorte begint, maar reeds vanaf de bevruchting, maar vooral omdat bij de mens de coïtus, die bevruchting mogelijk maakt, tevens ook de paarband realiseert. De seksuele liefde verschijnt dus eerst als liefde tussen man en vrouw met als enige doel de lust aan elkaars auditieve, visuele, olfactieve, tactiele en genitale aanwezigheid. Pas door gehoor te geven aan deze liefde worden man en vrouw onverhoeds tot vader en moeder, die moeten samenwerken met elkaar en elkaar eigenlijk daarom liefhadden.

De ontogenetische omkering van de fylogenese is de grond waarin de perverse beweging wortelt: seksuele liefde wordt tot voorloper en wegbereider van parentale liefde en dat schept de mogelijkheid dat ze een autonome koers gaat varen. Degenen die gehoor geven aan de perverse trend komen licht in de verleiding de seksuele liefde te vereenzelvigen met de liefde tussen man en vrouw. Ze vergeten daarbij dat ze in de eerste plaats de liefde is tussen een man en een vrouw die vader en moeder zullen worden en daarom zullen samenwerken met elkaar. Dat deze liefde 'seksueel' heet in de plaats van 'parentaal' en 'coöperatief' is een weerspiegeling van dit valse bewustzijn en versterkt het alleen maar: bij 'seksueel' denken we in de eerste plaats aan pure geslachtelijkheid, en niet aan de daarop geënte rolverdeling tussen vaders en moeders als opvoeders en samenwerkers.

De ontogenetische omkering van de fylogenese zondert een autonome 'seksualiteit' af binnen de volledige seksuele liefde, die ook samenwerken tussen ouders omvat. Toch blijft seksualiteit onverbrekelijk verbonden met de samenwerking, waaraan ze uiteindelijk haar ontstaan te danken heeft. Dat uit zich in het feit dat vrijen en samenwerken elkaar wederzijds versterken. Geliefden zouden voor elkaar door het vuur willen gaan, desnoods de hemelen bestormen of bergen verzetten en geen wateren zijn hen te diep. Hoe meer ze van elkaar houden, hoe meer ze voor elkaar willen doen, en hoe meer ze voor elkaar doen, hoe meer ze houden van elkaar. Samenwerken en vrijen worden daardoor tot expressie van elkaar: seksuele bevrediging leidt tot het verlangen om samen te werken. Daarom breidt elke seksuele omgang in zoverre hij niet geremd wordt door de perverse trend zich onweerstaanbaar uit tot het verlangen in te staan voor alle overige bevrediging van de partner. Wie kan verdragen dat zijn seksuele partner honger heeft, slecht gekleed is of geen dak heeft boven het hoofd? Laat ons ter verduidelijking even een idylle schilderen in de trant van Rousseau's 'edele wilde':

De jonge jager, nog met de tinteling van het orgasme in zijn lenden en de naglans ervan in de ogen, huppelt in de vroege ochtend fris en monter de savanne in. In de verte ontwaart zijn oog een troep gazellen. Hij houdt de pas in, cirkelt in een brede boog om zijn prooi heen om ze tegenwinds te kunnen benaderen. Geruisloos sluipt hij uiteindelijk naderbij, tot de prooi zich binnen worpafstand bevindt. Vol zelfvertrouwen gooit hij zijn speer en treft de gazelle in de flank. Met het warme dier op de schouders trekt hij naar huis en tegen het vallen van de avond verschijnt hij voor de ingang van zijn hut. Vol trots etaleert hij zijn buit voor de dankbare ogen van zijn lief, dat geknield zit voor de stenen, die opgewarmd zijn met het hout dat zij ondertussen in de bosjes plukte en waarop de platte broodkoeken geuren, die ze met veel zorg heeft bereid. Samen laten ze het zich smaken, keuvelend over de belevenissen van de afgelopen dag en als ze wat later voldaan op hun stede gaan liggen, geven ze zich dankbaar aan elkaar, om vervolgens dromend over het heerlijks dat ze elkaar morgen weer zullen bereiden in te slapen.



De moraal van dit verhaal - dat zoals in hoofdstuk tien en elf zal duidelijk worden slechts een zeer verkorte versie van de werkelijkheid omvat - is duidelijk: naarmate men qua verlangens (consumptief) elkaars spiegelbeeld wordt, wordt men als bevrediger (productief) elkaars complement en de ervaring van samen door elkaar bevredigd te worden drukt zich uit in het verlangen ook nog in elkaars orgasme op te gaan. En omgekeerd: de seksuele bevrediging die men in elkaars omarming genoot drukt zich uit in het verlangen om elkaar ook alle andere bevrediging te verschaffen en daartoe met elkaar samen te werken. Zo wordt de minnaar tot bevrediger in het algemeen, en naarmate hij daarin slaagt wordt hij hartstochtelijker minnaar. Vrijen en werken worden daardoor als het ware tot een siamese tweeling waarvan de handen elkaars monden voeden en wiens geslachtsorganen verbonden zijn in een eeuwige omhelzing .

Mensen verleiden elkaar dus niet alleen door hun seksuele, maar ook door hun 'economische' verschijning en die is niet zozeer een eigenschap van het lichaam, maar veruiterlijkt zich - bij beide geslachten - in producten: het eten op de tafel, de voorraad in de koelkast, de meubels in het interieur, het linnen in de linnenkast, de dekens op het bed, het afval in de vuilbak en het stof in de stofzuiger. Nee, niet: de goudstukken in de mannelijke beurs zeg maar de bankkaarten, de villa of de Porsche voor de deur. Deze dienen als tegenhangers van de slechts lichamelijke schoonheid van de vrouw slechts als uitgangspunt voor de ruil van geld tegen schoonheid. Bij deze ruil staat eenzijdige economische verleiding tegen eenzijdige seksuele verleiding. Het economisch complement ervan is diefstal en het seksuele verkrachting. En dat herinnert er ons aan dat iets de idylle verstoorde.


MAATSCHAPPELIJKE ARBEIDSDELING

De stelling dat seksuele liefde zich niet alleen uitdrukt in samen vrijen, maar ook in samenwerken (dat overigens niet noodzakelijk samen werken is in ruimtelijke zin) kan alleen maar hoogst bevreemdend overkomen in een wereld waarin mannen, en in toenemende mate ook vrouwen, in hoofdzaak werken voor bazen of voor klanten in plaats van voor hun lief.

Geslachtelijke arbeidsdeling is inderdaad reeds lang niet meer het enige sociale kader waarbinnen mensen samenwerken. Ongetwijfeld bood geslachtelijke arbeidsdeling lange tijd een belangrijk evolutionistisch voordeel: door één taak te verdelen in gespecialiseerde onderdelen en ze aan twee individuen toe te vertrouwen, steeg hun globale kwaliteit en productiviteit. Gezamenlijk konden ze beter en méér dan afzonderlijk. Dit voordeel kan echter nog opgedreven worden door de specialisering op te voeren. Als de ene zich toelegt op landbouw, de andere op veeteelt, een derde op visvangst, een vierde op pottendraaien, een vijfde op weven, een zesde op smeden en een zevende op genezen, dan kunnen ze met zijn zevenen een hoeveelheid graan, vlees, vis, potten, werktuigen, stoffen en gezondheid produceren, waarvan ze op hun eentje niet eens konden dromen.

Opdrijven van de specialiseringsgraad vooronderstelt echter opgeven van het seksuele kader van de arbeidsdeling: dat laat immers slechts specialisering toe per twee. Na een lange fase waarin de aangroei van de bevolking slechts mogelijk was door splitsen van de groep en spreiding naar steeds nieuwe 'beloofde landen', was uiteindelijk het gehele aardoppervlak door mensen bevolkt. Verdere expansie was alleen meer mogelijk door over te schakelen op een nieuwe strategie: arbeidsdeling tussen stammen . Deze gingen zich onderling specialiseren en ruilden hun producten met elkaar. De handel was geboren en ging tussen de stammen de rol spelen die het huwelijk speelde tussen man en vrouw. Stammen waren in hun specialiseringsgraad niet beperkt door het getal twee, zoals geslachten. De specialiseringsgraad kon dus onbeperkt opgedreven worden, zeker sedert de uitvinding van geld de circulatie van goederen vergemakkelijkte. Door deze nieuwe vorm van coöperatie nam de productiviteit steeds maar toe. De voor de menselijke soort zo typische combinatie van stijging van de productiviteit en toename van de bevolking kon op gang komen. De politieke structuur van de stam moest vervangen worden, niet alleen omdat het cement ervan het paar als raam van de arbeidsdeling werd aangetast, maar ook omdat de omvang van de groep nu in principe onbeperkt kon toenemen. De stam als politiek economische eenheid werd vervangen door nieuwe politieke eenheden, zoals de (stads)staat en het rijk. Als economische structuur werd hij opgevolgd door de (keten van) markt(en). De stam valt daarbij uiteen in steeds kleinere eenheden zoals families, gezinnen en uiteindelijk individuen: opvolgers van de stam als ruilende partijen op de markt.

Bij deze nieuwe vorm van gedeseksualiseerde* arbeidsdeling ruilt men niet met een seksuele partner maar met een 'maat', een 'Geselle', een 'socius', vanwaar de termen 'maatschappij' of 'Gesellschaft' of 'societas'. We kunnen op grond daarvan de seksuele ruil en de seksuele arbeidsdeling binnen het raam van de seksuele coöperatie onderscheiden van de maatschappelijke ruil en de maatschappelijke arbeidsdeling binnen het raam van de maatschappelijke coöperatie. Het paar als economische eenheid staat daarbij tegenover de maatschappij. In wat volgt zal de term 'maatschappij' dan ook in de zeer specifieke betekenis gebruikt worden: als het geheel van alle mensen die via gedesekusaliseerde arbeidsdeling, ruil en coöperatie met elkaar rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn . Aanvankelijk betreft het geïsoleerde maatschappijen in Egypte/Mesopotamie/Indusvlakte, China en de Nieuwe Wereld. Deze worden in de loop van de geschiedenis geleidelijk met elkaar verbonden tot één grote, weldra wereldomvattende maatschappij.

De maatschappij is dus kwantitatief een buiten zijn oevers getreden, maar kwalitatief verarmd paar. Deze nieuwe formatie heft aanvankelijk het paar als economische eenheid niet op maar vult het aan met een nieuw soort arbeidsdeling, ditmaal tussen maatschappelijke en seksuele ('huishoudelijke' of 'private') productie . De boer, de herder, de visser, de pottendraaier, de wever, de smid en de genezer produceren elk een gespecialiseerd product. Ze ruilen dat product tegen elkaars specialiteiten. Na de ruil beschikken ze over hun aandeel aan het gehele pakket. Ook zij zijn productief elkaars complement en (in principe: bij eerlijke verdeling) consumptief elkaars spiegelbeeld. Na de maatschappelijke ruil gaan de maatschappelijke coöperanten met hun pakket naar huis en leveren daarmee hun aandeel in de seksuele arbeidsdeling, die nog lange tijd ook huishoudelijke productie omvat. De geslachtelijke arbeidsdeling wordt dus aanvankelijk alleen voorzien van een voorbereidende fase, en de maatschappij is in principe slechts een instrument in handen van de talloze paren (of harems) wiens leden erin opgenomen zijn.

Eenmaal de maatschappelijke coöperatie op gang gekomen, valt de optocht ervan niet echter meer te stuiten. Tengevolge van de steeds hogere specialiseringsgraad is alles wat maatschappelijk geproduceerd wordt veel beter en/of goedkoper, dan alles wat in het huishouden wordt geproduceerd. De maatschappelijke productie, kind van de geslachtelijke, wordt dus de kannibaal van zijn moeder. Terwijl aanvankelijk alles werd geproduceerd binnen het kader van de seksuele arbeidsdeling, worden hoe langer hoe meer onderdelen van deze productie vermaatschappelijkt: de productie van voedsel, dranken, kleding, woningen, onderwijs, gezondheid enz. worden aan het paar onttrokken. Voor andere vormen van productie is het paar met zijn lage specialiseringsgraad al helemaal ontoereikend. Producten als kunstwerken, boeken, auto's, vliegtuigen, televisies, computers kunnen pas binnen het raam van de maatschappij ontwikkeld worden en hoeven dus al helemaal niet meer aan het paar ontfutseld te worden.

Hoe de maatschappelijke productie de private in de limiet tot nul reduceert en daarmee het paar (of de harem of de commune) opheft, zal het onderwerp worden van het volgende hoofdstuk uit dit tweeluik. Hier gaan we ervan uit dat de geslachtelijke arbeidsdeling binnen het paar blijft bestaan, en dat kan zolang één of beide aandelen in de geslachtelijke arbeidsdeling worden gerealiseerd door maatschappelijke arbeid. Met het geld dat daarmee verdiend wordt koopt één van de partners (zoals we ondertussen weten in de regel de man) maatschappelijke producten. Deze producten worden naar huis gebracht zoals voorheen de gazelle. Of er geslachtelijke arbeidsdeling plaatsgrijpt wordt dus niet bepaald door de graad van vermaatschappelijking van de productie, maar door de vraag of een man en een vrouw de opbrengst van hun werk in één pot storten en het gezamenlijk besteden aan de onderlinge behoeften en/of die van het gezin.


SEKSUALITEIT

We zagen hoe de ontogenetische omkering van de fylogenese, evenals de perverse trend die aan deze omkering kan ontbranden, velen ertoe verleidde om verleiden van vrijen te scheiden, vrijen van voortplanting, en deze drie onderdelen van samenwerken. Pas nadat enkele duizenden jaren geleden de ontwikkeling van de maatschappelijke coöperatie een aanvang nam wordt de navelstreng die seksualiteit aan samenwerking verbond helemààl doorgeknipt. En dat had dramatische gevolgen zowel voor seksualiteit als voor samenwerken. Volgen we eerst de lotgevallen van de seksualiteit.

Het paar kan voortaan niet meer overleven zonder de maatschappij en zal er minstens één van zijn leden aan moeten afstaan. Om redenen die ons ondertussen afdoende bekend zijn is dat in de regel de man. De man gaat dan naar zijn 'werk' en maakt daar producten. Die zullen echter vreemden bevredigen, maar niet zijn vrouw. Vroeger kon hij vol trots in de deuropening verschijnen met de gazelle op zijn schouders, nu moet hij met het prozaïscher equivalent daarvan naar de markt of naar de baas om het te verkopen en met de opbrengst ervan zijn eigen inkopen te doen. Hij komt wel niet met lege handen thuis, maar wat hij meebrengt werd niet door hem gemaakt. En dat maakt wel enig verschil: dat tussen het betalen van een etentje en zelf iets lekkers klaarmaken voor zijn lief. Mensen herinneren zich dit blijkbaar alleen maar als ze aan moeders soep of grootmoeders sokken denken. Maar weldra bestaan ook zo'n moeders of grootmoeders niet meer.

Vermits de vruchten van zijn werk anderen bevredigen inspireren die niet de liefde van zijn vrouw. Dat doen integendeel de producten van andere mannen in zijn plaats. Of om het voorbeeld van het etentje weer op te nemen: als het eten verrukkelijk was, roept men de kok erbij. En die glundert pas dàn, niet zozeer als hij het geld ontvangt van zijn baas! En wat voor het etentje geldt, geldt voor alles wat we kopen. Zolang de man de kostwinner was, haalde hij daarmee talloze vreemde 'koks' in huis en het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de liefde van zijn vrouw voor hem verkoelde. En dat werpt weer een nieuw licht op Venus frigida. Zij is frigide niet alleen omdat ze met een man van tweede keus moest trouwen of omdat zwangerschap haar aan het exhibitionistische amfitheater zal onttrekken, maar ook en wellicht vooral omdat andere mannen haar economisch beter bevredigen. De man is voortaan niet alleen seksueel, maar ook nog economisch tweedekeus. Dat ze zich desalniettemin toch niet van haar man afkeert heeft een goede reden: ze kan pas genoegen scheppen in de manier waarop andere mannen haar economisch bevredigen als ze eerst een man heeft, die zo vriendelijk is om voor haar het geld te verdienen waarmee ze haar economische bevrediging door andere mannen kan betalen. De scheiding tussen samenwerken en vrijen versterkt dus alleen maar de vrouwelijke frigiditeit. En dat werpt dan weer een nieuw licht op Mars insatiatus. Vermits hij door zijn vrouw seksueel niet bevredigd wordt, zal hij economisch frigide worden en zijn geld liever aan andere vrouwen besteden. Rien ne va plus: de man wil vrijen met een seksueel onwillige vrouw en de vrouw wil geld krijgen van een economisch onwillige man. Wat ze willen krijgen komt hen niet toe en wat ze moeten geven staan ze niet af: dit is de negatieve formulering van de reeds besproken ruil tussen schoonheid en rijkdom als simultaneïteit van verkrachting en diefstal.

De behoefte om te vrijen, die normaal tevens wordt opgewekt door economische verleiding, kan nu alleen meer opgewekt worden door de seksuele aantrekkelijkheid, waarmee de coöperanten alleen maar ànderen verleiden. In de relatie verdwijnen beide motieven om te vrijen, het seksuele en het economische. Het seksuele verlangen verschijnt er voortaan dan ook als spontaan opduikende kracht, als 'drift' in de werkelijke betekenis van het woord. Het wordt ervaren als puur 'fysieke' behoefte, als 'biologische functie' op dezelfde voet als honger, als 'dierlijke behoefte' (net zoals later het moederschap dat tot puur voeden en verschonen wordt gereduceerd). En dit geïsoleerde verlangen wordt gevoed vanuit een interne bron, die opduikt op het ritme van een innerlijke klok, die bij beide partners op ook nog op een ander ritme tikt. En dat wordt niet alleen duidelijk bij het opduiken van de seksuele behoefte, maar ook nà het stillen ervan. Als de werkende man zijn vrouw dan uiteindelijk tot vrijen wist te bewegen volgt, na wat voor zijn orgasme moest doorgaan, een leegte, die alleen maar gevuld kan worden door een onbedwingbare behoefte om te slapen. En deze slaap moet niet alleen de koelheid doen vergeten en het werk dat op het ontwaken zal volgen, maar ook nog dat niets meer - te weten: geen enkel coöperatief project - de geliefden bindt. Deze leegte is wellicht nog erger dan de verlegenheid waarin don Juan zich bevindt als hij na de verovering niets meer weet aan te vangen met het lichaam naast hem in bed. Pas hier wordt de mens na zijn vrijen pas goed droef en als hij wakker wordt, is het alleen maar om met lome leden op te staan, die zich toch in het gelid zullen moeten voegen.

De ontwikkeling van de maatschappelijk coöperatie isoleert dus uit de volledige seksuele liefde een op zichzelf draaiende seksualiteit. En pas onder deze gedaante is ons de seksuele liefde bekend . Eenzelfde lot treft de parentale liefde. De maatschappij maakt zich weldra meester van een van de centrale onderdelen van de geslachtelijke arbeidsdeling: de opvoeding wordt weldra een zaak van gespecialiseerde opvoeders (van minnen tot professoren). In de limiet wordt de band met de kinderen gereduceerd tot pure bevruchting, die zelf weer wordt losgekoppeld van een seksualiteit, die tot puur verleiden en vrijen verwerd.


ECONOMIE

Eenzelfde lot treft ten slotte het andere onderdeel van de volledige liefde: samenwerken. De maatschappelijke coöperanten kunnen elkaar immers niet belonen zoals de seksuele partner dat deed. Ze kunnen niet vrijen met elkaar en de producten die ze met elkaar ruilen zijn niet voor henzelf bestemd. Hun producten worden pas bevredigend nadat ze in de geslachtelijke arbeidsdeling zijn opgegaan. Wat de producenten tot samenwerken drijft, kan dan ook alleen maar de eigen bevrediging zijn,. De bevrediging van anderen verdwijnt achter de horizon van de eigen bevrediging. Liefde in haar dubbele betekenis van seksuele en economische bevrediging van een partner wordt verkort tot zelfbevrediging, ongeveer zoals de coïtus tot masturbatie. In de maatschappelijke coöperatie staan dan ook geen door liefde gebonden seksuele partners tegenover elkaar, maar zelfzuchtige producenten, die slechts door zakelijke belangen met elkaar verbonden zijn en daarin slechts gedreven worden door het eigen belang: elk voor zich en de onzichtbare hand voor allen!

Net zoals de seksuele behoefte voortaan als een innerlijke aandrang verschijnt, verschijnt het verlangen om samen te werken uit liefde voortaan als het verlangen om te produceren om te kunnen ruilen, als het verlangen om te werken om te kunnen kopen, of synthetisch: als verlangen om 'geld te verdienen'. Deze blinde drijfveer kunnen we naar analogie van de seksuele drift de 'economische drift' noemen. Waar vroeger ongedeelde liefde heerste, komt nu tegenover de autonoom geworden seksuele drift een autonoom geworden economische drift te staan. Waar vroeger 'homo amans', de liefdhebbende mens heerste, komt nu tegenover de door libido (en doodsdrift) overmande Freudiaanse mens, de mens te staan waarvan Marx het wezen zag in de arbeid: homo sexualis tegenover homo economicus. Ziedaar de kloof die door de 'oerperversie' van de seksuele liefde geslagen werd..

Deze reductie van liefdevolle seksuele coöperatie tot zakelijke economische productie verklaart waarom de maatschappij zich niet ontwikkelde tot de reusachtige economische commune, waar de socialisten van oudsher van droomden. Binnen het paar zorgde de liefde ervoor dat de arbeid en de vruchten ervan in principe min of meer rechtvaardig werden verdeeld. De maatschappelijke coöperatie daarentegen wordt niet geschraagd door liefde, maar door het eigenbelang van alle afzonderlijke leden en van de paren waar ze deel van uitmaken. Dat schept de speelruimte voor ongelijke ruil: dat de arbeid niet gelijk wordt verdeeld en de vruchten ervan al evenmin. Het perspectief om andere mannen economisch onder te schikken zal naast de noodzaak om te overleven een krachtige bijkomende stimulans geweest zijn om de maatschappelijke coöperatie uit te bouwen .

De maatschappij is dus van meet af aan niet alleen een middel om samen te werken, maar ook en vooral een instrument om economisch onder te schikken. Samenwerken wordt daardoor - naar gelang van de positie waar men zich in de bijenkorf/termietenheuvel bevindt - tot 'werken voor anderen' ofwel tot 'anderen voor zich laten werken'. Pas door de ontwikkeling van maatschappelijke arbeidsdeling als vrijwillige ruil of als afgedwongen onderschikking kan de seksueel economische architectuur van de bijenkorf/termietenheuvel opgetrokken worden, die we op het einde van het tweede hoofdstuk beschreven.


ECONOMIE TEGEN LIEFDE

Nu pas zijn we goed gewapend om te beschrijven hoe de isolatie van de samenwerking uit de volledige liefde historisch is verlopen en om een samenhangend beeld te schetsen van de vernietigende effecten van de economie op datzelfde liefdesleven waaraan de economie haar bestaan te danken heeft.

Reeds voor het ontstaan van elke maatschappelijke arbeidsdeling bestond er een spanning tussen economie en de liefde waar ze toen nog integrerend deel van uitmaakte. Economische samenwerking tussen man en vrouw was immers gedurende heel deze aanvangsfase van fundamenteel belang om te overleven. Elke man moest in de eerste plaats een goede vrouwelijke medewerkster vinden en omgekeerd. Niet zozeer schoonheid, eerder al vruchtbaarheid, maar vooral economische aantrekkelijkheid moest het eerste criterium van de keuze zijn. Zodra hordes tot stammen uitgroeien wordt ook nog de keuze van de partners beperkt: wie vrouwelijke arbeidskracht afstaat aan andere onderdelen van de stam moet er ook terugkrijgen. Daarom zijn er zogenaamde. 'exogamieregels*', die bepalen welke onderdelen van de stam hun vrouwen zullen ruilen. Pas binnen de grenzen van zo'n overeenkomst kunnen de economisch aantrekkelijke kandidaten gekozen worden. Daardoor wordt de volledige liefde in vele gevallen gereduceerd tot puur economisch samenwerkingsverband dat vanwege het belang ervan in een al dan niet verbreekbaar huwelijkscontract bezegeld moet worden. Reeds in primitieve stamgemeenschappen worden de liefderelaties tussen mannen en vrouwen herleid tot economische transactie, belichaamd in de 'vrouwenruil'. De afgesplitste seksualiteit wordt in het gunstigste geval aangewakkerd door de economische samenwerking: de gearrangeerde huwelijken ontpoppen zich dan tot liefdesparen. Waar de integratie uitblijft richt het seksuele verlangen zich op buitenechtelijke partners, waar men niet mee samenwerkt. Seksualiteit wordt uit de relatie gesloten en gedegradeerd tot de buitenechtelijke en promiscue activiteit, die principieel onverenigbaar lijkt met het huwelijk. Het is duidelijk dat pas in deze context sexualiteit tot debandeloze drift wordt, die velen voor haar wezen houden, maar die in werkelijkheid slechts het product is van gedwongen liefdeloze samenwerking .
Bij de beperking van de partnerkeuze voegt zich de verstoring van de ouderzorg. In vele primitieve stammen verloopt het erfrecht slechts doorheen één geslacht. Het hoeft geen betoog dat dit de arbeidsdeling binnen het paar danig kan verstoren of compliceren. De zus kan bijvoorbeeld van haar broer verkrijgen, wat ze anders maar via een mannelijke partner zou kunnen verwerven, zoals het geval is bij de Trobrianders.

De situatie verandert ingrijpend wanneer de maatschappelijke coöperatie zich ontwikkelt. De mogelijke tegenstelling tussen economie en seksualiteit wordt hier tot principiële scheiding. Vermits de maatschappij van meet af aan niet alleen een instrument voor samenwerking is, maar ook voor economische onderschikking, voltrekt de scheiding tussen economie en seksualiteit zich niet op dezelfde wijze in alle lagen van de bevolking. Op de top van de piramide worden mannen en vrouwen helemààl ontslagen van arbeid, zowel binnen de maatschappij als binnen het paar. Hun liefde wordt geamputeerd van elke vorm van economische samenwerking en kan zich reduceren tot bevruchting, vrijen en verleiden. Aan de basis daarentegen zijn mannen en vrouwen niet alleen veroordeeld tot maatschappelijk werk voor zichzelf, maar ook nog voor hun bazen. Zij werken nog wel, maar dit werk versterkt hun liefde niet: niet alleen zijn hun producten voor vreemden bestemd in plaats van voor hun seksuele partner, maar wat ze er in ruil voor terugkrijgen wordt ook nog voor een groot deel door hun bazen afgeroomd. Ze kunnen dus slechts een karig minimum inbrengen in de geslachtelijke arbeidsdeling, voor zover er überhaupt nog tijd overblijft om een durende relatie aan te gaan. Deze ellende voegt zich bij de reeds op stamniveau bekende gevolgen van een 'mariage de raison'. En dat heeft natuurlijk de bekende gevolgen voor het vaak totale gebrek aan 'romantische liefde' in de traditionele maatschappijen, van boeren, over ambachtslui tot adel.

Resumerend kunnen we dus drie concrete vormen van loskoppeling van seksualiteit en samenwerken op een rijtje zetten: de verplichting tot liefdeloze samenwerking bij vrouwenruil, het ontslagen worden van samenwerking op de top van de piramide, en ten slotte de verkoop van de arbeidstijd omdat men in het rijk van de noodzaak zijn werk op de arbeidsmarkt moet aanbieden aan bazen.

Dat vrouwen en mannen op de hoogste echelons zich uitsluitend aan de seksualiteit kunnen wijden, heeft zoals beschreven een tweede gevolg. Vrouwen zijn economisch alleen meer interessant als ze erfgenamen zijn van de rijkdom van hun vaders. Dat perkt de keuze van mannen in tot vrouwelijke erfgenamen van hetzelfde niveau als ze tenminste hun vermogen niet willen halveren door lager te huwen. Dezelfde rijkdom die hen verplicht rijke erfgenamen te trouwen, laat hen echter ook toe mooie vrouwen te kopen, los van de vraag of ze economisch interessant zijn of niet. Pas bij de rijke man lijkt de onderschikking van seksualiteit aan economie uit de pre maatschappelijke fase opgeheven te zijn. Maar het 'mariage de raison' wordt niet vervangen door een 'mariage d'amour': juist omdat de mooie vrouw niet werkt, moet ze haar schoonheid ruilen voor geld. Pas nu begrijpen we goed waarom de piramides van de rijkdom tegenover die van de schoonheid komen te staan en hoe de economie de perverse trend activeert. Hier wordt de samenhang tussen seksualiteit en werken alleen maar hersteld door de kortsluiting van twee circuits die normaal elkaar alleen maar versterkend induceren. De seksuele relatie wordt daarbij het schouwtoneel van een dodelijke ruil: de reeds beschreven simultaneïteit van verkrachting en diefstal. Hier komt de ontwrichting van de liefde door de economie tot een hoogtepunt: haar twee gescheiden onderdelen geven elkaar een dodelijke kus.

De ontwikkeling van de maatschappelijke coöperatie staat echter niet stil. De ruil van schoonheid en rijkdom betekent immers ook dat de seksualiteit zelf als nieuwe specialiteit wordt opgenomen in de maatschappelijke arbeidsdeling. Terwijl aanvankelijk alleen de 'stofwisseling met de natuur' vermaatschappelijkt wordt voedselproductie, woningbouw, werktuigen, wapens enz. wordt hoe langer hoe meer ook de seksuele relatie zelf tot verkoopbare specialiteit: pas nu begrijpen we goed waarom haremvrouwen over concubines naar hoeren en beelden evolueren en waaraan het toenemende promiscue karakter van de omgang ermee te wijten is. En dat geldt niet alleen voor de seksuele, maar ook voor de parentale relatie: niet alleen opvoeding, maar ook borstvoeding (minnen) en weldra ook zwangerschap en bevruchting worden koopbare specialiteiten. Denken we deze ontwikkeling tot het einde door, dan komen we uiteindelijk terecht in een wereld die uitsluitend bestaat uit maatschappelijk coöpererende individuen, atomen die alles kopen, inclusief de liefde. Maar liefde zelf is jammer genoeg niet te koop: ze is de reddende engel, die ons met zijn vlammend zwaard de toegang tot het maatschappelijk paradijs ontzegt.

En dat verklaart weer de triomf van Don Juan over de mannen die dachten ook nog de liefde te kunnen kopen. De paradox is echter dat zijn optreden pas tot algemene promiscuïteit kan uitgroeien naarmate dezelfde maatschappij, die ook nog de seksualiteit tot koopwaar maakt, tot volledige ontplooiing komt. Veralgemeende promiscuïteit is immers alleen denkbaar in een wereld waarin vrijen helemaal is losgekoppeld van ouderschap en geslachtelijke arbeidsdeling, waarin bevruchting gerealiseerd wordt via spermabanken en proefbuisembryo's, waarin kinderen van crèche tot universiteit door betaalde opvoeders worden grootgebracht, waarin bejaarden worden afgevoerd in tehuizen, en waarin alle voorheen huishoudelijk werk door betaalde producenten wordt verricht, kortom in een wereld waarin alles koopbaar geworden is, behalve uiteraard de vrijwillige liefde. Pas in zo'n volledig vermaatschappelijkte wereld vervalt met elke noodzaak tot samenwerking tussen man en vrouw ook elke noodzaak tot langdurige paarvorming en kan vrijen echt vrijblijvend worden. Eerder hebben we de concentratie en de mobiliteit in een overbevolkte wereld verantwoordelijk gesteld voor de onstuitbare optocht van de promiscuïteit. Nu moeten we daar echter de toenemende vermaatschappelijking van de relaties aan toevoegen als diepere drijfveer.

Zo wordt ten slotte ook duidelijk welke krachten de promiscue dynamiek ontketenen. De ontplooiing van seksualiteit tot volledige liefde wordt niet zozeer verhinderd door het optreden van een of andere minnaar, die de maagd tot ontrouw verleidde en zo allen in de duivelse carrousel van universele ontrouw meesleurt. De ontrouw van de maagd is slechts het symptoom van een dieperliggende probleem: dat de relatie zich niet kàn ontplooien en daarom structureel van meetaf reeds start onder het voorteken van de ontrouw. Pas hier vinden we het antwoord op het raadsel, dat zich opdrong op het einde van vorig hoofdstuk: absolute trouw moét wel als tiranniek gebod ervaren worden als liefde gereduceerd wordt tot economische dwang. Van een seksualiteit die dwingend uit de economische relatie wordt gebannen kan men niet anders verwachten dan dat ze zichzelfr begrijpt als trouweloze vrijheid. Zo wordt de droom van de eeuwige liefde tot onuitvoerbaar bevel van Mozarts commandeur....


RESEKSUALISERING (1): ECONOMISCHE POLYGAMIE

Maar de liefde laat zich deze onderschikking onder economische imperatieven niet zomaar welgevallen. Vooral de deseksualisering van geslachtelijke tot maatschappelijke coöperatie lijkt een moeilijk te kraken noot te zijn. Het verzet van de mensen daartegen komt tot uiting in de diep ingewortelde en onuitroeibare neiging om de in wezen seksueel neutrale posities in de maatschappelijke coöperatie volgens seksuele criteria in te vullen.

Een veel voorkomend patroon is dat alleen de man maatschappelijk werk levert en zich beperkt tot de verkoop ervan. Hij schenkt dan het geld aan zijn thuiswerkende vrouw, die er de producten mee gaat kopen die andere mannen voor haar produceerden. Bij deze eerste mogelijkheid wordt de maatschappelijke ruil geseksualiseerd: mannen verkopen en vrouwen kopen. En deze relatie is niet monogaam. Elke vrouw heeft omgang met meerdere specialisten, die haar elk op hun terrein economisch bevredigen. Vrouwen zijn in dat geval economisch polyandrisch. En hetzelfde geldt voor de mannelijke producenten die meerdere vrouwen economisch bevredigen: zij zijn economisch polygyn. Bij de seksualisering van de ruil ontwikkelt zich dus wederzijdse economische polygamie (van het asymmetrische* type). Daarom stond niet alleen het (seksuele) hoerendom, maar ook de (economische) vrije markt met zijn vrije verkeer van personen en goederen model voor de commune en promiscuÏteit. Tegen de achtergrond van deze economische polygamie in de maatschappij kan de economische monogamie in het gezin, die zovelen ons als de kern van het huwelijk willen voorschotelen, alleen maar verbleken.

Een tweede mogelijkheid is dat niet alleen mannen, maar ook vrouwen maatschappelijk produceren, zodat bijgevolg niet alleen vrouwen maar ook mannen kopen. Mannen worden dan ook bevredigd door vele vrouwen, in plaats van ze alleen maar te bevredigen en vrouwen bevredigen nu ook vele mannen, in plaats van er alleen maar door bevredigd te worden. Tegen deze tweede vorm van seksualisering verzet zich de wil van de mannen, om door hun economische macht de gynaekokratie van de vrouwen in het exhibitionistische amfitheater te breken. De voor mannen zo belangrijke economische macht kan alleen verkregen worden door vrouwen - tenzij dan als hoeren - uit de maatschappelijke coöperatie te weren en ze vast te pinnen op de minder productieve huishoudelijke arbeid, of wanneer dat stuit op het verzet van vrouwen, of wanneer de bijdrage van vrouwen onmisbaar is door ze slechts toe te laten in de minst lucratieve en/of minst prestigieuze sectoren.

De seksualisering komt ook tot uiting in de grotere gehelen die zich binnen de maatschappij ontwikkelen: bedrijven, ziekenhuizen, scholen, legers, enzovoort. Ofschoon ook hier vaak een bevredigende relatie tussen de producent en consument kan ontstaan (ziekenhuizen, scholen) is dat niet steeds het geval (fabrieken, legers). Daar staat tegenover dat in vele gevallen de mogelijkheid ontstaat om samen met het andere geslacht te werken (in ruimtelijke zin). Daarnaast kunnen uitbuiters van slaven, lijfeigenen en loonarbeiders de economische samenwerking (als uitbuiting) seksualiseren door de voorkeur te geven aan vrouwelijke ondergeschikten (of omgekeerd) en daarbij als het ware een economische harem uit te bouwen.

De samenwerking en de ruil binnen het kader van de geslachtelijke arbeidsdeling wordt dus in toenemende mate overgedragen op de ruil tussen kopers en verkopers en op het samen werken met medewerkers of uitbuiten van ondergeschikten. In zoverre de maatschappelijke relaties gereseksualiseerd worden kunnen we spreken van economische polygamie. Deze komt bij beide geslachten voor en is wederzijds, zoals bij de commune of promiscuïteit het geval is.

De seksualisering beperkt zich echter niet tot een geslachtelijke invulling van de in wezen seksueel neutrale rollen in de maatschappij: maatschappelijke relaties worden ook wegbereiders voor een vollediger liefdesrelatie. De economische relatie wordt aangevuld met seksuele omgang. Markten zijn van oudsher ook plaatsen waar seksuele contacten worden gelegd. Bovendien grijpt de verdeling van de productieve rollen over de geslachten vaak plaats volgens mogelijkheden tot verdere erotische invulling. Dat is het geval bij schoonheidsverzorging (haarsnit, massage enz.), lichamelijke of psychische genezing (gynaecoloog en psychotherapeut, in ascetische versie via overdracht bij de psychoanalyticus), bij de kunstenaar met zijn model(len) enz. Dit verraadt zich vaak in de omkering: dat vrouwen voor hun schoonheidsverzorging alleen bij vrouwen terecht willen of voor hun bevalling alleen bij vrouwelijke gynaecologen. Vervolgens worden ook economisch relaties met medewerkers of ondergeschikten vaak wegbereiders voor (al dan niet vrijwillige) seksuele contacten. Reeds het ius primae noctis duidt erop hoezeer de onderschikking nog gelezen werd in termen van seksuele arbeidsdeling: de economische samenwerking (als uitbuiting) wordt uitgebreid en bezegeld door een seksuele relatie. Ook los van dit recht op de eerste nacht beschouwden de feodale heren hun vrouwelijke lijfeigenen als seksuele eigendom. En dat geldt evenzeer voor de kapitalist (bedrijfsleider) met zijn vrouwelijk personeel, voor de directeur met zijn directie secretaresse, voor de ziekenhuisarts met zijn verpleegsters, voor de mode ontwerper met zijn mannequins. Vele romances ontwikkelen zich ook tussen medewerkers. De reseksualisering is tenslotte van meetaf een gegeven wanneer de maatschappelijke specialiteit zelf seksueel is, zoals bij het 'oudste beroep' onder al zijn vormen. Haar triomf echter beleeft de reseksualisering pas wanneer de voorstelling van een economisch communisme het herstel van de liefdevolle, uitbuitingsvrije economische bevrediging van allen door allen gekoppeld wordt aan de droom van een seksueel communisme: pas hier wordt de eenheid tussen seksualiteit en economie zoals ze bestond in het paar hersteld in de maatschappij als nieuwe economische eenheid. En dit is dan weer de diepere achtergrond van de processen die we in het hoofdstuk over wederzijdse polygamie beschreven.

Hoezeer deze reseksualisering van de ruil of de productie een feit is, blijkt negatief uit het verzet dat steeds weer opduikt tegen vrouwen die inkopen doen of willen gaan samen werken met andere mannen: we verwijzen naar de het wijdverbreide verbod van mannelijke dokters om vrouwen te zien, en algemener naar de opstelling van het Confucianisme in China, van de Joden, van de Grieken van de Islam, van Rerum Novarum enz. tegenover buitenshuiswerkende of inkopende vrouwen .

Reseskualisering blijkt tenslotte ook negatief uit het feit dat de seksuele commune heel vaak ontkracht wordt tot een commune zonder andere dan wederzijdse economische bevrediging (bijvoorbeeld bij de Shakers).

Uitgerekend de seksualisering van maatschappelijke ruil en maatschappelijke productie verraadt dus hoezeer economische en seksuele bevrediging elkaar induceren. Voor de vrouw is het veroveren van het geld om naar de markt te gaan of van het recht om (buitenshuis) maatschappelijke arbeid te mogen leveren dan ook een middel om aan de beslotenheid van het gezin en aan de tweedekeusman daarbinnen te ontsnappen en het biedt haar tevens weer de mogelijkheid om gezien te worden op het amfitheater. En hetzelfde geldt in eerste instantie voor de man die haar op deze weg voorafging. De reseksualisering van de maatschappelijke relaties is een motor te meer die de vermaatschappelijking voortstuwt en ze is de tegenhanger van de deseksualisering van de huwelijksrelaties (in monogaam gezin of economische harems) .


RESEKSUALISERING (2): GEBRUIKSWAARDE ALS LIEFDE

Een tweede vorm van reseksualisering hecht zich niet zozeer aan producenten, dan wel aan producten. Om dat te begrijpen moeten we eerst even de relatie tussen producent en product onderzoeken. Sommige producten zijn onlosmakelijk verbonden met de producent ervan: het lied van de zanger, de dans van de danseres, het genezen van de therapeut. Andere producten kunnen zich losmaken van de producent: brood, potten, wapens, beelden, huizen, geneesmiddelen, auto's, sieraden enz. Tot producten van de tweede soort de lang verhoopte geluidsinstallatie, de nieuwe auto, het prachtige kleed .... verhouden velen zich vaak als tot een lief: ze worden er verliefd op, van het bezit ervan verhopen ze zich alle heil, leven erzonder lijkt zinloos. Het krijgen ervan lijkt belangrijker dan het bezit of het gebruik. Wat in dat product wordt gezocht is niet zozeer zijn economische (gebruiks )waarde - de bevrediging die het op zich verschaft - maar wel zijn erotische waarde, ten opzichte waarvan de gebruikswaarde onverschillig is: de bevrediging die het krijgen ervan verschaft wordt ervaren als uitdrukking van liefde .

Bij producten van de tweede soort kan men gemakkelijk de producent uit het oog verliezen. De schenker verdwijnt ongemerkt achter het geschenk. En dat heeft een onvermoed voordeel: in plaats van te verlangen naar een schenker, lijkt men nu alleen te verlangen naar het krijgen van een geschenk als zodanig. De gereseksualiseerde relatie tot de producent wordt bij deze verzakelijking gedepersonaliseerd en daardoor witgewassen. Bij dit voordeel voegt zich het triomfantelijk gevoel van het te kunnen stellen zonder bevrediger: als men het gegeerde dan toch niet als geschenk krijgt van de geliefde, 'gunt' men het zichzelf. Dat hebben de 'extra's' die men zich gunt gemeen met de kunstpenis of de vibrator. Ook hier kan de reseksualisering nog verder schrijden. Vermits seksuele bevrediging en economische bevrediging elkaars uitrukking zijn, kan het verlangen naar economische bevrediging de uitdrukking worden van het verlangen naar seksuele bevrediging. Het verlangen naar een geschenk wordt dan tot dubbel vervreemde uitdrukking van het verlangen naar een orgasme: eerst vermomt het verlangen naar seksuele bevrediging zich als verlangen naar economische bevrediging en vervolgens wordt het verlangen naar bevrediging door een minaar onkenbaar als verlangen naar bevrediging door een product dat men bij voorkeur zichzelf gunt. Een en ander verraadt zich in het feit dat vele producten zich in de verleidelijke schoonheid hullen waarin voorheen de minnaressen verschenen. Pas de schoonheid van dergelijke producten is echt koel. De bevrediging die ze heimelijk beloven wordt nooit ingelost. De omgang ermee is dan ook principieel promiscu: steeds opnieuw moet er veroverd worden en steeds opnieuw laat men zijn veroveringen in de steek van zodra men ze bezit. Pas hier geldt principieel dat het verlangen zich voedt aan de verandering, pas hier is de begeerte metonymisch, en wel in principe, niet uit onbegrepen onvermogen, zoals bij de promiscuïteit in de omgang met echte seksuele partners. Tegen deze achtergrond begrijpen we pas goed waarom bij velen het wagenpark - of de vroegere verzamelingen van kunstschatten, rariteiten en kostbaarheden - de plaats van de vrouwenharem lijkt te hebben ingenomen.. Zo ontpoppen zich de aloude zucht naar weelde en spectaculairdere recente consumptiedrang tot narcistisch tussenstadium tussen deseksualisering en reseksualisering.

Dit verlangen naar producten, die uitdrukking zijn van de (economische of seksuele) liefde die men ontbeert, is net zoals het verlangen naar economisch bevredigende producenten waarvan het de vervreemde versie is een volgende seksuele motor die de ontwikkeling van de maatschappij voortstuwt. De ontwikkeling van 'verdinglijkte' waren was een van de technische voorwaarden voor de volledige ontplooiing van de kapitalistische productie, maar het grote succes ervan valt pas te verklaren vanuit de rol die ze spelen in de erotische huishouding van de vermaatschappelijkte mensheid. Slechts tegen de achtergrond van de seksuele schaarste begrijpen we waarom de kapitalistische economie zich voordoet als de 'Wealth of Nations': een opeenstapeling van waren, zoals beschreven door Adam Smith. De ontwikkeling van de 'dienstensector' daarentegen beantwoordt aan een verlichten van de verdringing. Die van de kwartaire sector daarentegen getuigt van een toenemende vermaatschappelijking van de seksualiteit (hoeren, bejaardenzorg).


RESEKSUALISERING (3): WERK ALS LIEFDE

Reeds bij de geslachtelijke arbeidsdeling ontstaat er een scheiding tussen het werk en de bevrediging die het aan anderen zal verschaffen: de jager die zijn gazelle vangt zal pas beloond worden als hij in de deuropening verschijnt. In afwachting daarvan stelt hij zich schadeloos door bevrediging te zoeken in het werk zelf. Dit gebeurt betekenisvol genoeg vaak door seksualisering van de arbeid. Deze kan gerealiseerd worden door de arbeidshandeling zelf te seksualiseren: bv. door de jacht op wild als die op vrouwen te interpreteren, door het boetseren van beelden als strelen te begrijpen, door het doorgronden van de waarheid als het ontsluieren van schoonheid te ervaren enz. Vooral het bedienen van instrumenten is hét kanaal langswaar de seksualisering plaatsgrijpt. De man kan zijn gefrustreerde verlangen om het lichaam onder zich in vervoering te brengen botvieren in het bedienen van machines allerhande, een vak dat hij als zuigeling leerde door aan de borst met de knopjes te spelen. Ook hier kent hij het toppunt van zijn bevrediging pas als de stoomtrein zich ook nog zelf in beweging zet! Dergelijke seksualisering van de arbeid krijgt pas zijn sterkste impuls als de maatschappij de arbeid principieel deseksualiseert. Ze leidt tot de merkwaardige eis dat werk op zich bevredigend moet zijn. Alle auteurs die deze eis stellen zijn slachtoffer van de deseksualisering en zien niet in dat de zin van arbeid alleen kan gevonden worden in de liefde .


RESEKSUALISERING (4): RUILWAARDE ALS LIEFDE

Bij geslachtelijke arbeidsdeling staan een man en een vrouw tegenover elkaar. Zolang bij de maatschappelijke arbeidsdeling in natura geruild werd staan twee coöperanten tegenover elkaar in de dubbele hoedanigheid van verkoper en koper. De introductie van geld maakte een einde aan deze duidelijke transactie. Voortaan wordt de ruil opgesplitst in twee tijdelijk gescheiden processen: een producent moet eerst als verkoper zijn producten ruilen tegen geld, vooraleer hij als koper geld kan ruilen tegen het product van een andere producent. Geld verbreekt de zichtbare samenhang tussen het product dat iemand maakt voor anderen en de producten die hij van anderen krijgt. Na de verkoop en voor de koop bevindt zich in de zakken van homo economicus het mysterieuze ding dat geld is. Het verbreken van de samenhang onttrekt aan het bewustzijn dat geld verkregen werd door werk en dat uiteindelijk de ene economische bevrediging tegen de andere wordt geruild. De plaats die door economische bevrediging vacant gelaten wordt, kan gemakkelijk ingenomen worden door seksuele bevrediging, bij uitstek dan als verleidelijke schoonheid: net zoals seksualiteit lijkt geld de toverstaf - de eerste beweger - the prime mover - that transforms every initially unwilling producer into a generous donor. The glitter of gold suffices like otherwise the birth pangs or the exhibition of beauty. No wonder that the exchange of beauty against money is a perfect match. Money enables men and women alike to spare themselves the detour ov er love ànd the insight that there is only talk of a purely economical transaction.


O LIEBE, BLEICHE MUTTER...(1)

Het inzicht dat vrijen en samenwerken wezenlijk verbonden zijn ontbreekt in bijna de gehele literatuur over seksualiteit. Murdock meent wel dat de seksuele omgang de samenwerking tussen de ouders gunstig beïnvloedt, maar het gaat voor hem slechts om een toevallige, zij het dan gelukkige combinatie, die overigens niet exclusief is voorhet gezin . Alleen D. Morris begrijpt hoe de seksuele relatie ontwikkeld werd in functie van de geslachtelijke arbeidsdeling: 'De enorme copulatiefrequentie bij onze soort is kennelijk niet van belang voor het voortbrengen van nakomelingen, maar voor het smeden van de band tussen de paren door het verschaffen van wederzijdse beloningen voor de seksuele partners' . Afgezien daarvan wordt de relatie, als ze überhaupt wordt gezien, begrepen in de vervreemde termen van de ruil tussen geld en schoonheid zoals bij Symons wanneer hij schrijft dat 'copulatie beschouwd wordt als een vrouwelijke gunst, zelfs wanneer vrouwen geacht worden evenveel plezier te beleven aan de seksuele relatie dan mannen ' .

Ook bij de talloze ouders die huwelijken arrangeerden voor hun kinderen blijkt een inzicht in het onverbrekelijke samengaan van samenwerken en liefde in de verwachting dat de liefde wel zal volgen op de samenwerking. En dat geldt bij uitstek voor de christelijke (bij uitstek protestantse en puriteinse) en joodse auteurs en al hun burgerlijke opvolgers, die meenden dat seksualiteit alleen binnen het huwelijk beleefd mocht worden. Hun opvattingen worden verwoord door auteurs die menen dat liefde méér is of moet zijn dan seksualiteit. Krafft Ebing: 'Wanneer iemand slechts het lichaam van het andere geslacht wil bezitten, wanneer hij slechts het zingenot wil bevredigen, zonder de ziel te bezitten..., dan is zijn liefde niet echt, net zo min als die van de Platonicus, die slechts de ziel liefheeft en het zinnelijk genot versmaadt. Voor de ene is het lichaam een fetisj en voor de andere de ziel, en hun liefde is slechts fetisjisme' . Fromm legt er de nadruk op dat liefde ook geven omvat , maar doordat hij dit als reactie op de baatzuchtige maatschappelijke ruil als 'onbaatzuchtig' omschrijft ontgaat hem het feit dat er in de geslachtelijke arbeidsdeling wel degelijk sprake is van ruil. Baatzuchtig kopen en verkopen staat niet tegenover onbaatzuchtig geven, maar tegenover ruil als liefde.

Andere auteurs zien een verband tussen seksualiteit en arbeid zonder de relatie te begrijpen. Zo beschrijft Freud hoe arbeid seksualiteit opwekt en omgekeerd. Hij ziet dat als een soort 'inductie', zonder te begrijpen dat de induceerbaarheid haar wortels vindt in het feit dat arbeid plaatsgrijpt in het kader van geslachtelijke arbeidsdeling en dat deze laatste aan de basis ligt van seksuele liefde. De induceerbaarheid wordt integendeel gegrond in 'aanleunen '. Hetzelfde geldt voor Reich die de doelstelling van de psychoanalytische kuur formuleerde als het herstel van het vermogen om lief te hebben én om te werken, waarbij werken echter als puur maatschappelijk presteren begrepen wordt. Als dat het doel was van therapie zou herstel van het vermogen om lief te hebben volstaan.

Nog andere auteurs ten slotte brengen materiaal aan waaruit de samenhang blijkt, zonder dat door te hebben. Zo wijst Tennov erop dat vele verliefden geplaagd worden door angstvoorstellingen dat de geliefde iets zal overkomen . De geheime zin daarvan kan verdoken agressie zijn, maar ook het scheppen van de draak uit wiens klauwen men de geliefde wil bevrijden. Hetzelfde geldt voor de door Freud beschreven 'reddingsfantasie' die vele kleine kinderen voor hun moeder ontwikkelen, maar die evenzeer aanwezig is bij geliefden die hun lief uit de klauwen van hun oude partner willen redden.


O LIEBE, BLASSE MUTTER...(2)

Talloos daarentegen zijn de auteurs die elke relatie tussen liefde en samenwerken ontkennen, en wel met klem. Montaigne meent dat het 'een soort ontucht is om in deze gewijde en eerbiedwaardige verbintenis al het streven en alle buitensporigheden van de liefdesverdwazing in praktijk te brengen' . Westermarck neemt aan dat de mens geen permanente behoefte heeft om te vrijen en dat dus niet de band kan zijn die mannen en vrouwen tot samenwerken dwingt . Lostelt duidelijk dat 'het huwelijk slechts in beperkte mate is gebaseerd op seksuele overwegingen' en dat 'het primaire motief ervoor de stichting van een zelfvoorzienend economisch aggregaat' is . Havelock Ellis meent dat het huishouden een belangrijk onderdeel van de relatie is, maar dat het daarbij gaat om een zakelijke overeenkomst, die niets van doen heeft met 'de kunst van de liefde' . Briffault verzet zich heftig tegen de typisch 'Europese identificatie van het economische en het seksuele aspect van het huwelijk' . Dezelfde Murdock, die hierboven de wederzijdse versterking van seksualiteit en samenwerking beschreef, is tevens van mening dat seksualiteit 'individuen vaak aanzet tot gedrag dat de coöperatie verstoort, waarop het menselijke sociale leven berust' . Lévi Strauss meent dat bij de meeste volkeren 'het huwelijk niets van doen heeft met de seksuele behoefte' terwijl er overal 'in de eerste plaats sprake is van economische noodzaak' . White meent dat het huwelijk een puur economisch overeenkomst is. Het kan daarenboven ook een uitlaatklep zijn voor seksualiteit, maar 'het seksueel verlangen schiep niet de instelling van het huwelijk' . Symons - die het roerend eens is met Strauss' opvatting - meent dat het huwelijk in eerst instantie 'een politieke, economische en kinderopvoedende institutie is, gebaseerd op seksuele arbeidsdeling' en dat seksualiteit niet het cement van deze institutie is, maar integendeel de 'hoofdbron van de huwelijksmisère'. Seksualiteit dient voor hem geenszins het schragen van de paarband, maar is integendeel een adaptatie die tot doel heeft 'reproductief succes te garanderen in een maritaal milieu'. 'Waar huwelijken gebaseerd zijn op liefde, geven vrouwen seks omwille van de liefde terwijl mannen seks opgeven omwille van de liefde' . Alberoni stelt dat de man in tegenstelling tot de vrouw bij zijn erotische avonturen alle moeite doet 'de liefde, de zorg, de plichten van het maatschappelijke leven zelf uit te schakelen' en dat voor de man 'het seksuele genot doel op zichzelf' is. Een erotisch avontuur wordt 'lichtend intermezzo' .De krampachtigheid waarmee deze auteurs elke samenhang ontkennen verraadt alleen maar hoezeer men doof wil zijn voor de wetenschap dat er wel degelijk een samenhang is.

Andere auteurs ontkennen elke samenhang, maar een erkenning ervan blijft behouden in de constructie dat ook economische samenwerking op liefde berust, maar dan een andere liefde dan seksuele. Beide soorten liefde worden meestal als 'lichamelijk' en 'geestelijk' tegenover elkaar gesteld. Het is niet moeilijk om in te zien hoe hier de tegenstelling tussen 'seksuele lust' en 'economische plicht' gesubsumeerd wordt onder de tegenstelling tussen 'zondige natuur' en 'zedelijke plicht' en varianten daarop, zoals de leer van de sublimatie. Een van de oudste versies van deze theorie staat in het Gastmaal van Plato. Weininger meent dat het volstrekt onjuist is te beweren 'dat seksualiteit en erotiek, geslachtsdrift en liefde in wezen één en hetzelfde zijn, dat het tweede een garnering, een verfijning, een 'sublimatie' van het eerste is, ook al zweren alle medici bij deze gedachte en hebben zelfs grote denkers als Kant en Schopenhauer er net zo over gedacht' . Freud neemt een dichotomie aan tussen 'zinnelijkheid' en 'tederheid'. Beide zijn aanvankelijk verenigd bij de moeder, maar het opleggen van het incestverbod en de verplichting een vreemde vrouw te zoeken zorgen voor een min of meer verregaande scheiding tussen beide . Briffault maakt onderscheid tussen 'sexual impulse' en 'mating impulse'. De laatste is 'gebaseerd op kameraadschap en affectie en niet op seksueel verlangen maar vereist integendeel onderschikking ervan' . A. Ellis stelt seksualiteit tegenover liefde en meent dat het een vrouwelijke strategie is om beide aan elkaar te willen binden . Lorenz meent dat bij 'de zuiverste liefde' 'grote tederheid tot lichamelijke toenadering leidt, die echter geenszins als het belangrijkste van een dergelijke band gevoeld wordt. Omgekeerd zijn de partners die de geslachtsdrift het sterkst opwekken, bepaald niet altijd degenen waarop men smoorverliefd wordt' . Alberoni: 'Zo kan het bij de man voorkomen dat hij intens veel van iemand houdt, iemand die onmisbaar voor hem is, maar die geen enkele erotische aantrekkingskracht voor hem bezit, of van wie hij zelfs een fysieke afkeer bezit' .

Allen die de ontwikkeling van seksualiteit niet begrijpen in functie van de samenwerking, staan voor het raadsel te verklaren waarom vrijen mensen zo hecht aan elkaar kan binden. Beroep op de voortplantingsdrift is ontoereikend: eenmaal de bevruchting gerealiseerd - en daar volstaan een paar coïtussen voor - is elke volgende coïtus verloren tijd en moeite. Vele auteurs moeten dan ook hun toevlucht nemen tot een theoretische deus ex machina. Reeds Aristofanes moest in Plato's Symposion het bestaan van liefde verklaren door aan te nemen dat de mensen vroeger viervoetige dubbelwezens waren die in tweeën gesneden werden, en het hoeft ons niet te verwonderen dat Freud deze theorie ditmaal verplaatst naar het ontstaan van het leven overneemt om het verschijnen van de 'libido' te begrijpen .

Een slecht geweten over de verdringing van de samenhang tussen seksualiteit en economie verraadt zich tenslotte in het feit dat de scheiding tussen seksualiteit en liefde meestal aan de man wordt toegeschreven, terwijl bij de vrouw zoals vaker ook hier ten onrechte gepromoveerd tot hoedster van de natuur het samengaan ervan geloofd wordt. Dat zoiets vaak het geval is komt uiteraard omdat vooral mannen maatschappelijk coöpereren, terwijl vrouwen in de regel huishoudelijke arbeid leveren, die inhoudelijk veel dichter met liefde verbonden blijft. Ortega y Gasset meent dat de vrouwelijke ziel 'concentrisch' is en de mannelijke daarentegen 'epicentrisch': 'Een deel van onze ziel is volledig verslingerd op politiek en zaken, een andere deel is vervuld van geestelijke nieuwsgierigheid en nog een ander wordt gedreven door erotische voorstellingen' . Simone de Beauvoir wijst erop dat een vrouw zelfs niet kan verdragen dat de man na het orgasme inslaapt en meent dat dit verlangen ook bij de vrouw zal verdwijnen als ze maatschappelijk werkt . Na het mannetje op avontuur nu ook de vrouw als Diana op jacht. Alberoni meent daarentegen dat het wegvallen van de belangstelling voor de vrouw na de coïtus een fundamentele eigenschap is van de mannelijke natuur. Na het vrijen zou de man zich geroepen voelen tot nieuwe daden . Alberoni ontgaat het echter dat eerst moet verklaard worden waarom deze 'daden' hem wel van zijn vrouw zouden moeten vervreemden, als ze voor haar waren bedoeld? Samenwerken betekent immers niet noodzakelijk dat de man thuisblijft. Samenwerken is niet noodzakelijk samen werken, al sinds de oertijden van de jager niet.


DE GROTE CASTRATOR

Vatten we even samen. Door de onstuitbare opkomst van de maatschappelijke coöperatie wordt de liefdesrelatie tussen man en vrouw voor een derde maal geamputeerd van één van haar integrerende onderdelen. En pas door dit verlies wordt ze finaal beschadigd: het mes trof de liefde in het hart. En deze wonde rijt zichzelf steeds dieper open. Eenmaal van haar economische basis beroofd, kan de seksualiteit alleen maar verder desintegreren. Doordat economische bevrediging als prikkel voor seksuele bevrediging wegvalt, kan deze laatste alleen meer door schoonheid worden uitgelokt. Pas daardoor krijgt dit lokaas de kracht om verleiden van vrijen te scheiden en vrijen en voortplanting. En deze verdere desintegratie van de seksualiteit drijft Mars insatiatus steeds onweerstaanbaarder in de armen van de afgesplitste maatschappij, waarin hij de krachten hoopt te putten waarmee hij zijn onderschikking aan de onbereikbare schoonheid ongedaan zal kunnen maken. De ontwikkeling van de maatschappij ontketent dus een dynamiek die niet meer te stuiten valt. Steeds grondiger wordt de liefde ondergraven en steeds sterker wordt daardoor de kracht van de perverse trend. Terwijl de ene onzichtbare hand de menselijke atomen in hun uitbouw van de 'Wealth of Nations' bestiert, snijdt een andere met een onzichtbare sikkel de contouren van een grenzeloze 'Void of Love'. Pas in deze noodlottige kringloop zien we de grote castrator aan het werk die Freud meende moeten projecteren in de fylogenetische oertijden, of in de ontogenetische voortijd, waarin een oedipale kleuter door een dreigende vader van de moeder wordt losgerukt. Hoe het werk van de grote castrator wordt voltooid beschrijven we in volgend hoofdstuk.


© Stefan Beyst.


 fndeel fbvolg    twitter
 
ontdek
mijn nieuwe e-boek:

zelfomslag


het zelfbeeld
tussen spiegel en dagboek

eXTReMe Tracker