de digitale code als onzichtbaar medium

bespreking van


‘Het onzichtbare medium’ van Gert Verschraegen
in ‘De Witte Raaf, (nummer 91, mei-juni 2001)



Er bestaat een goed Nederlands woord voor de Latijnse term ‘medium’: middel – denk aan het Engelse ‘to mediate’ en het Duitse ‘vermitteln’. Het is heilzaam deze vertaling uit het Latijn systematisch door te voeren. Krant, radio en televisie zijn dan middelen om nieuws over te brengen; penseel, olieverf en doek – of camera, negatief en lichtgevoelig papier - middelen om beelden te maken. Schrift is een middel om het gesproken woord te vermenigvuldigen in tijd en ruimte. Het gesproken woord is een middel om gedachten over te brengen of – wat nog iets anders is - werelden op te roepen. Muziekinstrumenten (of luidsprekers) zijn middelen om lucht te doen trillen. Een plaat of een cd is een middel om geluiden te vermenigvuldigen in tijd en ruimte. Een lichaam in trance is een middel waardoor geesten uit het hiernamaals tot de levenden kunnen spreken. Een hamer is een middel om nagels op de kop te slaan. En ga zo maar door. Het voordeel van de vertaling springt meteen in het oog. Het wordt duidelijk dat ‘medium’ een verkorte uitdrukking is, een ellips– net zoals ‘kunst’ (voluit: de kunst van het….?) . En we doen er goed aan ons dat voor ogen te houden: net zoals we bij een ‘middel’ meteen aan een doel denken, zouden we dat bij een ‘medium’ eigenlijk ook moeten doen.

En dat heeft zo zijn gevolgen. Alleen wie middelen – media - als zodanig bestudeert, mag ze allemaal op één hoop gooien. Maar wie het wil hebben over middelen om een bepaald doel te bereiken, zal onderscheid moeten maken tussen de ontelbare media al naar gelang van het doel waartoe ze dienen. Dat doel moet bovendien duidelijk worden geformuleerd: inzake artistieke media kan het gaan over de middelen om kunst te maken, over de middelen om kunstwerken te vermenigvuldigen (afgietsels, reproducties, opnames op cd of video, boeken en partituren, het internet), over de middelen die nodig zijn opdat het kunstwerk door de toeschouwer kan worden waargenomen (trillende lucht of lichtstralen), en ga zo maar door.

In zijn artikel ‘Het onzichtbare medium’ lijkt Verschraegen zich van dit probleem niet bewust te zijn. Hij heeft het in één adem over de ‘talking machine’ van Edison, de camera, televisie, schrift, ‘basale’ media als licht en lucht, letters, cd’s en vinylplaten, het internet, schilderkunst, literatuur, muziek, fotografie en film, en de digitale code van de computer. Al deze media dienen de meest uiteenlopende doelen, en het doet blijkbaar niet eens ter zake dat sommige daarvan niets met kunst van doen hebben: ‘De Duitse Generale Staf had snel begrepen dat de nieuwe media enorme mogelijkheden boden op het vlak van de luchtartillerie en de propaganda’... In andere gevallen – zoals wanneer Verschraegen het heeft over ruis - hebben de behandelde ‘media’ wel met kunst te maken, maar dan eerder zijdelings: met de manier waarop kunstwerken worden vermenigvuldigd (platen, tape en cd’s; boeken en partituren; het internet), of – als hij het heeft over trillende lucht en licht - met de manier waarop het kunstwerk waarneembaar wordt, enzovoort.

De indruk dat heterogene middelen hetzelfde doel dienen, wordt niet alleen in de hand gewerkt door de taal. Ook de dingen helpen een handje, zoals wanneer éénzelfde ding vele doelen dient. Neem nu het ‘medium’ film. Het vertraagd of versneld afspelen van momentopnamen maakt aspecten van de werkelijkheid zichtbaar die je met het blote oog niet kunt zien: de afzonderlijke momenten van een beweging (Muybridge en Marey) of de bewegingen van ontkiemende en groeiende planten. In dat geval wordt film gebruikt als ‘medium’ om ons versnelde of vertraagde tijd te laten zien. Film behoort dan tot hetzelfde soort ‘medium’ als een microscoop of een telescoop, die ons een vergrote of verkleinde ruimte laten zien. Tot zover geen enkel probleem. Het probleem begint pas als men denkt daarmee iets gezegd te hebben over film als het medium… om een kunstwerk te maken. Een derde schijnbare gelij-kenis – ditmaal niet tussen woorden of dingen, maar tussen uitspraken - lijkt de sprong van waarneming naar kunst te rechtvaardigen: ‘De camera laat iets zien wat nog nooit te zien is geweest’. En is dat niet precies wat kunstwerken doen? Toch niet! Kunstwerken laten ons geen werkelijkheden zien die met het blote oog niet te zien zijn, maar werelden die überhaupt niet zichtbaar zijn: geen ‘medium’ in de zin van een instrument dat de waarneming uitbreidt zal ons ooit de ‘Kronos’ van Goya voor ogen kunnen toveren. Of om het met Klee te zeggen: ‘Kunst gibt nicht das Sichtbare wieder, Kunst macht sichtbar’ … via de haar eigen media! Beschouwingen over de film als waarnemingsinstrument horen dus thuis in een theorie over de media van de waarneming, naast beschouwingen over de spiegel, de bril, contactlenzen, microscopen en telescopen, infrarood- en ultravioletcamera’s en dergelijke. Beschouwingen over de film als ‘medium’ om een wereld op te roepen daarentegen horen thuis in een theorie over kunst naast beschouwingen over vlakken bedekt met olieverf, inkt of chemische verbindingen, driedimensionale objecten in marmer of andere materialen enz.

Nu is er iets merkwaardigs aan de hand met het artikel van Verschraegen, dat - naar we aannemen - over kunst handelt. We vernemen heel wat over media om kunst te vermenigvuldigen in de tijd en in de ruimte en over de media die het kunstwerk waarneembaar maken, maar niets noemenswaardigs over het eigenlijke medium van het kunstwerk: de middelen waarmee de uiteenlopende ‘kunsttakken’ – de media van de kunst - een wereld oproepen. Zeker, we leren iets over Greenbergs programma om ‘het medium te laten spreken’ en over hoe ‘de moderne literatuur de tekst als tekst laat verschijnen’. Maar veel komen we daarbij uiteraard over het medium niet te weten: als het middel tot doel wordt, verliest het alles wat het tot middel maakt – tot medium. Hoe moet een hamer eruit zien die niet langer middel is om nagels op de kop te slaan, maar doel op zich? Om daar even dieper op in te gaan: van een goede hamer vergeet je dat hij er is. Je ziet alleen de nagel in het hout verdwijnen. Zo verdwijnt ook in een kunstwerk dat ‘vanuit het medium is gedacht’ het medium volledig achter de opgeroepen wereld. Hier pas vinden we het echte ‘onzichtbare medium’. We kunnen het pas zijn pas geheimen ontfutselen als we met alle macht door de opgeroepen wereld heen trachten te breken. Bij ‘Las meninas’ van Velasquez moeten we voortdurend tegendraads kijken om doorheen de opgeroepen wereld het doek en de verf te bereiken, terwijl bij de schietschijven van Johns en soortgelijke ‘autoreferentiële’ werken inderdaad alleen ‘het medium spreekt’: er is nauwelijks meer dan verf en doek te zien, zoals op een Oosters tapijt.

Niet alleen wij, ook Verschraegen heeft een probleem met de stelling dat ‘echte kunst het medium laat spreken’, als is het dan een ander dan het onze. Zijn probleem is dat zoiets als een ‘zuiver medium’ niet bestaat: er is een ‘kruisbestuiving’ tussen de verschillende kunsten (Joyce en de film, Richter en de fotografie). En daarmee zijn we aanbeland bij de centrale stelling van het artikel. Deze kruisbestuiving wordt – steeds volgens Verschraegen - voltooid doordat alle media uiteindelijk in één enkele digitale code worden vertaald, waarbij ze ‘elke vorm van autonomie verliezen’. Ook hier wordt Verschraegen slachtoffer van zijn fetisjistisch gebruik van het woord ‘medium’. Ongetwijfeld vertaalt een computer alle media in één enkel overkoepelend medium: de digitale code. Maar het ene medium is het andere niet. Na zijn omzetting in digitale code is het kunstwerk immers geen kunstwerk meer: het is niet langer waarneembaar. De digitale code is immers een ‘onzichtbaar medium’, zoals de titel van het artikel terecht aangeeft. En hoe zou iets onzichtbaars een wereld zichtbaar kunnen maken? En ze hoeft ook niet zichtbaar te zijn, vermits het er alleen om gaat het kunstwerk onder een hanteerbare vorm te stockeren. Om dezelfde reden moet een partituur niet hoorbaar zijn. En, net zoals een partituur pas hoorbaar wordt door de uitvoering, moet het digitaal gecodeerde eerst worden ‘gedecodeerd’, wil het weer tot waarneembaar kunstwerk worden: de bits op de harde schijf moeten omgezet in beelden op een scherm en/of geluiden uit luidsprekers. En dat zijn tot nader order nog steeds de aloude media met hun eigen mogelijkheden en beperkingen.

Misleid door de taal, die heterogene dingen onder één noemer vat, door de dingen, die heterogene doelen kunnen dienen, en door uitspraken die schijnbaar op vele van toepassing lijken, slaagt Verschraegen erin een heel artikel over het medium van kunst te schrijven zonder de nagel op de kop te slaan: de wederwaardigheden van het echte medium van kunst blijven in zijn artikel ‘onzichtbaar’.

Waarmee niet gezegd wil zijn dat de studie van de oneigenlijke media van kunstwerken – op voorwaarde dat men ze wel degelijk scheidt van het eigenlijke medium – zeer verhelderend kan. Ze maakt het mogelijk om - in sommige gevallen centrale - eigenschappen van het kunstwerk te begrijpen. En dat geldt ook voor de studie van middelen als zodanig: pas die laat zien hoe velen in de kunst het middel tot doel willen verheffen, en dat nog willen verkopen als het toppunt van kunst ook!

© Stefan Beyst

 fndeel fbvolg    twitter
 
beeld van de week

zelfomslag