zizek over onmogelijke liefde

bespreking van


ed. SALECL, Renata en ZIZEK, Slavoj.,
'There is No Sexual Relationship',
Gaze and Voice as Love Objects,
Duke University Press, Durham and London 1996.



Als Siegmund en Sieglinde in de ‘Walküre’ op het punt staan incest te plegen, laat Wagner het motief van de ‘verzaking’ weerklinken. Voortbordurend op Lévi-Strauss’ interpretatie daarvan, beweert Zizek: ‘Love’s deepest need is to renounce its own power’ (p. 209). Vervolgens construeert Zizek een ‘matrix voor de drie versies van de onmogelijkheid van de seksuele relatie’ op basis van Kierkegaards driedeling in een esthetische, ethische en religieuze dimensie (p. 211). Hij rangschikt daarop drie werken van Wagner. Tristan is de esthetische fase: geen compromissen sluiten als het om passie gaat en daar zelfs de dood voor over hebben. De ‘Meistersinger’ is de ethische tegenbeweging: het bedwingen van de - destructieve - passie door creatieve sublimatie en de terugkeer naar ‘the daily life of symbolic obligations’. In de derde religieuze fase – Parsifal – komt het erop aan de passie te overwinnen door ‘denying it thoroughly’ (p. 209).

We kunnen ons vragen stellen bij de methode die Zizek gebruikt om tot dit inzicht te komen. Hij vertrekt van kunstwerken (zoals Kierkegaard, die zijn esthetische fase belichaamd zag in don Giovanni). Probleem daarmee is dat kunstwerken tenslotte maar kunstwerken zijn – geen werkelijkheid - en dat ze heel vaak zijn geknipt op de maat van in omloop zijnde theorieën (voor Wagner: Feuerbach/Schopenhauer). Tenzij het om grote kunst gaat, haalt men er dus zelden meer uit dan wat de kunstenaar erin heeft gestopt.

Het probleem is vervolgens dat Zizek uit de weelderige tuin der kunsten alleen de vruchten plukt die hij lust. Uit de ‘Toverfluit’, waarin Mozart en Schikaneder zo hun eigen trits van liefdesrelaties ten tonele voeren, haalt hij alleen de relatie van Tamino tot Pamina, terwijl die van Papageno en Papagena door de mazen glipt, om nog maar te zwijgen van die tussen de koningin van de nacht en de hoeder van de tempel van het licht. Dat het oog van Zizek een blinde vlek vertoont op de plaats waar Papageno en Papegena te zien zijn, is geen toeval. Gewone ouders zijn – net zoals de gewone man van Brecht - zelden het voorwerp van kunst - afgezien van uitzonderingen zoals het verhaal van Philemon en Baucis.

Toch zijn het de aria’s van Papageno - de ‘vogelvanger’ die uiteindelijk een steeds groeiende reeks eitjes mag uitbroeden – die al sedert de eerste opvoering van dit ‘Singspiel’ in de oren blijven hangen. Geen wonder: de onverholen genegenheid waarmee Mozart de stotterende Papageno tot zingen brengt bij de gedachte aan een groeiende kinderschaar, spreekt boekdelen over Mozarts onverbeterlijke ‘diesseitigkeit’, het waarmerk van elke grote kunstenaar. In het ondermaanse – waar de dulle ‘alledaagse sleur’ heerst - is de seksuele liefde tussen man en vrouw sedert mensenheugenis alleen maar een horizontale schakel die is opgehangen tussen de twee verticale schakels van parentale liefde (= liefde tussen ouders en kinderen). Door met elkaar scheep te gaan, verbreken de geliefden immers de band met hun ouders, die zodoende zijn uitgediend en kunnen sterven: hun verliefde kinderen zullen weldra zelf vader en moeder worden, en het leven schenken aan nieuwe kinderen. Een breder perspectief op het gebeuren – een blik op het ‘waar vandaan?’ en het ‘waar naartoe?’ - onthult meteen dat man en vrouw slechts middel zijn voor een doel: hun kind(eren). Juist omdat ze leven verwekken, zijn ze ten dode opgeschreven . Het ‘Sein zum Tode’ is slechts een onbedoeld afleggertje van het voorafgaande – fundamentele - ‘Sein zum Zeugen’…

Op zich al reden genoeg om zich niet langer als middel te begrijpen, maar als doel op zich - en in dezelfde adem alleen maar het seksuele moment te lichten uit de wentelende beweging waarin seksuele en parentale liefde almaar in elkaar overgaan. Seksuele liefde wordt voortaan begrepen als liefde kortweg. Zo’n gekortwiekte – gecastreerde - liefde is ‘eigenliefde’ in de volle zin van het woord – narcisme, zoals het heet in psychoanalytisch jargon. Dat wordt openlijk uitgesproken bij Lacan, voor wie alle liefde narcistisch is. Bij Freud – die aan de basis ligt van de implosie van de vele liefdes tot de al-ene ‘libido’ – overleeft het idee dat de ouders middel zijn tenminste nog onder de vorm van de ‘aanleunende’ liefde, die hij tegenover de narcistische liefde stelt. Immers, voor de jonge Freud houdt men bij ‘aanleunende liefde’ van iemand omdat men hem nodig heeft – de partner is dus slechts middel. In het geval van de baby die van borst houdt omdat er melk uit komt, is de moeder middel voor het kind. Maar, in het geval van man en vrouw die van elkaar houden omdat ze elkaar nodig hebben omwille van de voortplanting, zijn man en vrouw elkaars middelen voor de verwekking van het kind. Zo met zijn neus op zijn status als middel te worden geduwd, is nogal hinderlijk voor wie alleen van zichzelf wil houden. Als hij al zijn natuur volgt door naar een seksuele partner uit te kijken, doet hij dat alleen maar voor zover hij in die partner van zichzelf kan houden, voor zover hij in de liefde van de partner zijn eigen beminnelijkheid ontwaart, of voor zover hij die ander voor zich kan laten zorgen alsof hij diens kind was – om even de drie basisvormen van narcistische liefde op een rijtje te zetten.

Wie zichzelf dus als doel begrijpt, en aan de dood meent te kunnen ontsnappen door niet te verwekken, zal vroeg of laat – zoniet van meet af aan - moeten vaststellen dat er ‘iets ontbreekt’ aan de liefde waarin partners menen te moeten worden geliefd om zichzelfs wille. ‘Aber etwas fehlt….’, zoals Brechts houthakkers in ’Mahagonny’ zingen. En omdat hij nu eenmaal heeft besloten dat wat ontbreekt niet het doel is waar hij/zij slechts middel voor is, moet hij zich noodgedwongen andere - ‘fundamentele’ - tekorten voorspiegelen. De psychoanalyse staat meteen klaar met allerlei varianten van de stelling dat de liefde voor man of vrouw eigenlijk alleen maar een poging is om de verloren liefde voor – of oerverbondenheid met - de moeder te herwinnen. Bij Lacan heet het dat wij de verloren eenheid met de moederkoek willen herstellen door een relatie met ‘l’objet petit a’. Alsof niet kinderen maken het doel van het leven was, maar terugkruipen in de moederschoot. Vroeger wilde men tenminste nog roem verwerven om onsterfelijk te worden - zelf eeuwig te leven in plaats van de fakkel af te staan aan zijn kinderen. Vandaag heet het dat men beroemd wil worden om in de bijval van de hele wereld opnieuw te ervaren hoe men ooit moeders éne en enige was. Of – om een wat schokkender voorbeeld te geven – wie niet van de drugs kan afblijven, wijst tegenwoordig zijn ouders met de vinger: deden ze hem als baby niet in slaap met hoestsiroop? Zo grijpt de parentale liefde die in de toekomst werd verdrongen, ons weer bij de lurven langs achter. De wereld op zijn kop dus: tijd die terugloopt. Zelfs geen ‘Sein zum Tode’ meer, maar ‘Sein zum Schosse’! Bij de aanblik van de torenhoge (!) problemen die in de wereld opduiken, mag de obsessie voor het gebeuren aan de moederborst - of voor de ‘schok’ van de geboorte – toch wel verdacht heten? Sedert de psychoanalyse het hoofd van de stervelingen achterstevoren op hun romp heeft geschroefd, zien ze ook met open ogen niet meer waar ze heenlopen. Hun voeten voeren hen in een richting die tegengesteld is aan die van hun blik. Hoe gedrevener hun voeten stappen, hoe meer hun blikken moeten smachten naar het punt waar het ‘object van hun verlangen’ in het niets verdwijnt. Het gaat er dan inderdaad op lijken of de ‘verzaking’ hun op het lijf is geschreven, in de bouw van hun lichaam is verankerd.

Het volstaat dus om uit tuin der kunsten andere vruchten te plukken, om in te zien dat de ‘drie fasen’ van Kierkegaard/Zizek slechts drie vormen zijn van een beweging die eerst in tegengestelde richting voortschreed. Pas als we deze oerstroom in de gaten houden, wordt duidelijk waarom de tegenbeweging – in goed Latijn: de ‘perversie’ - begint met ‘yielding to the fleeting moment’: uit angst om te worden meegesleurd met de stroom, steekt men liever slechts een eind weegs van wal op steeds nieuwe bijriviertjes. Daarom past bij de ‘esthetische’ fase ook beter het voorbeeld dat Kierkegaard zelf gebruikte: don Giovanni. Tristan en Isolde zijn eerder de voorlopers van deze danser op één been: zij gaan wel scheep op de hoofdstroom, maar willen niet ondergaan in de oceaan: hun kinderen. In plaats van daardoor hun doodsvonnis te bezegelen, sterven ze liever de ‘liefdesdood’: dan worden ze wedergeboren als eeuwig jonge geliefden door zich voor eeuwig in elkaars armen kunnen koesteren.

Tristan als eerste stap op weg naar don Giovanni. Want wie niet wil sterven in zijn kinderen, schept een structureel tekort in zichzelf en zijn geliefde: het echte doel overleeft als de leegte die het tot doel verklaarde middel noodzakelijkerwijze in zich moet aantreffen. Wij zijn tenslotte slechts lege hulzen, die - niet anders dan de zwangere vrouw – alleen maar ‘vol’ kunnen worden door nieuwe lege hulzen te omhullen. Om zich de confrontatie met de zelfgeschapen leegte te besparen, verzaakt don Giovanni aan de bestorming van het binnenplein zodra hij de poorten van de burcht heeft geforceerd. Daarom doemt achter don Giovanni als derde fase Parsifal op, die zich ook nog deze vertoning bespaart door te verzaken aan de liefde als zodanig.

Zizek ziet echter na het grasduinen in de tuin der lusten iets veel gewichtigers opduiken als tweede ‘ethische’ fase: de ‘symbolische orde’, gegrondvest in het incestverbod. ‘In order for love to survive, one has to resist yielding to its immediate urge, and to subordinate it to the necessities of social exchange via the prohibition of incest’ (p. 209). Alleen bij vluchtige lectuur kan men zich door deze schijnbare logica laten meeslepen. Niet ten onrechte vergelijkt Zizek de liefde van Tristan en Isolde met de openlijk incestueuze relatie van Siegmund en Sieglinde. En is het grasduinen van don Giovanni niet evenzeer een verstoten tegen het door het incestverbod ingestelde principe van het ‘contract’? Bij nader toezien is deze logica echter even misleidend als het spiegelpaleis van Klingsor. Ongetwijfeld weigert don Giovanni om zich te laten ketenen in het huwelijk. Maar dat betekent geenszins dat hij incest pleegt in de zin van Lévi-Strauss: dat hij zijn moeder of zijn zus voor zich zou willen houden en aan de orde van de uitwisseling der vrouwen zou willen onttrekken. Don Giovanni staat niet alleen zijn zus af aan de gemeenschap, dat lot is al zijn veroveringen beschoren: hij zou nog zijn moeder verleiden om ze vervolgens hoonlachend in de steek te kunnen laten. Zijn probleem is dus niet dat hij niet wil afstaan, eerder dat hij niet wil houden. En ongetwijfeld plegen Siegmund en Sieglinde incest, maar dit is eerder het treffende symbool van de weigering om zich te schikken in een slechts ‘contractueel’ afgedwongen ‘dwanghuwelijk’. Dat wordt bewezen door de verwante relatie tussen Tristan en Isolde die niet incestueus is, en op de keper beschouwd zelfs geen echtbreuk: Wagners Tristan redt Isolde alleen maar van een nog te bezegelen ‘gearrangeerd’ huwelijk.

Hoe weinig Zizek overigens zelf gelooft in het ‘incestueuze’ van don Giovanni’s gedrag moge blijken uit de manier waarop hij diens afkeer tegen de verdere afwikkeling van de liefde schildert: ‘De realisering van het proces van de verleiding in de seksuele daad maakt het nagestreefde doel zichtbaar’ ‘in all its transience and vulgarity… (p. 211). Geen incestverbod dus, maar vluchtigheid en vulgariteit van de seksualiteit! En alsof dat nog niet voldoende is, voegt Zizek er iets verder aan toe dat toegeven aan de verleiding het ‘ideaal’ desublimeert tot ’repugnant slime’ (p. 211). De omdichting van de welriekende geslachtelijke sappen tot ‘weerzinwekkend slijm’ verraadt hoezeer Zizek niet zozeer de orgastische lust viseert, dan wel de vruchtbaarheid. Het ‘repugnant slime’ van sperma of vaginale vochten als voorbode van het ware ‘slijm’: ‘toutes les hideurs de la fécondité’, zoals Baudelaire het zonder omwegen uitdrukte.

Liefde moet dus dringend gered van haar afgang in de seksuele daad – of de vruchtbaarheid. Terwijl Zizek het bij de voorstelling van de ‘matrix van de onmogelijke liefde’ nog had over ‘denying passion thoroughly’ – over een gestage opgang naar een voltooide Schopenhaueriaanse ascese dus – krijgen we in het citaat hierboven plots te lezen: ‘In order for love to survive….’. Geen ascese dus, maar redding! ‘Nu pas valt ons op hoe merkwaardig de stelling is die Zizek naar voor schoof. Lezen we ze nog eens opnieuw :‘Love’s deepest need is to renounce its own power’. Deze uitspraak wordt pas begrijpelijk als we ze lezen als de verdichting van twee andere uitspraken: ‘Man’s deepest need is to renounce the power of love’ en ‘Love comes to its apogee when it renounces the power of sexuality/fertility’ - wanneer ze zich witwast van zowel het ‘seksuele’ als ‘fertiele’ slijm.

De matrix van de onmogelijke liefde geeft dus tevens ‘three versions of the redemption of love’ weer (p. 209). Zizek meent echter dat Wagner niet ver genoeg ging in zijn poging om de liefde te ‘redden’: ‘Although his dramas provide all possible variations of how “love can go wrong”, all this takes place against the phantasmatic background of the redemptive power of full sexual relationship’ (p. 215). Op de religieuze fase moet dus een laatste … ‘analytische’ fase volgen. Pas op de sofa worden wij bevrijd van het fantasma dat een seksuele relatie überhaupt mogelijk is: in de overdrachtsrelatie tot de analist wordt de liefde ontmaskerd als ‘narcistic folly’ (Dolar p. 144 van deze bundel). Het ultieme gebod van de tot ‘symptoom’ omgeduide liefde luidt: ‘Love your symptom as yourself’. In dit vierde luik van Zizeks tetralogie van de liefde - een ware ‘Liebesdämmerung’ – wordt de liefde gered door te verzaken - niet aan de liefde, maar ….aan de geliefde. Pas daarmee is de ‘narcissisering’ voltooid van de liefde, die uiteindelijk alleen maar een middel was om via de seksuele liefde de parentale liefde voor het kind te ontketenen. Of: hoe de stroom opdroogt in zijn bron – hoe de sofa zich ontpopt tot de baartafel van de ultieme perversie.

Hoe weinig Zizek van de liefde begrepen heeft – en hoe slecht hij de kunstwerken analyseert om ze te laten passen in zijn onvruchtbare schema’s – moge blijken uit zijn analyse van ‘Cosi fan Tutte’ van Mozart. Zizek noemt deze opera ‘one of the most refined examples of this renunciation’ (p. 210). Bedoeld wordt de ‘ethische verzaking’- die door het ‘incestverbod’ de liefde in bevredigbare banen leidt. We wezen reeds op het gevaar om het incestverbod als metafoor voor het verbod (of contract) als zodanig te gebruiken. Niet elke verboden liefde is incestueus. Het gaat er bij ontrouw niet om dat men zijn zussen niet voor vreemde vrouwen wil ruilen, wel dat men binnen de ‘pool’ van vreemde vrouwen een ander keuze wil maken – ontrouw wil zijn. Als de filosoof ‘Alfonso‘ erin slaagt twee smoorverliefde vrouwen de dag voor hun huwelijk vreemd te doen gaan, heeft hij ze dus geenszins tot incest verleid: ze hebben pas hun vader voor een man omgeruild en hadden niet eens de tijd om al een zoon te baren. Zij vertegenwoordigen dus eerder een fase tussen don Giovanni en Tristan en Isolde in: ze willen zich wel laten meedrijven op de stroom van de liefde, maar zijn er niet echt zeker van of ze wel met de juiste partner scheep gingen. In de opera zijn de mannen met wie ze ontrouw plegen alleen maar hun vermomde echtgenoten. En ook daarvan mist Zizek de pointe. Die is niet zozeer dat de partner er niet toe doet (liefde als narcisme), maar dat men integendeel in beide gevallen de ware Jakob treft! Ongetwijfeld beginnen zowel de echtelijke liefde als de buitenechtelijke op een ‘blind, puppet-like way’. Maar het ‘artificiele’ van de tweede liefde maakt de eerste niet ook ‘artificieel’ - de ‘negatie van de negatie’, zoals Zizek het zou willen. Het punt is dat men de enige en de ene niet kan kiezen, omdat men de ene en enige niet is, maar wordt. Naarmate de relatie duurt, worden de geliefden – als ze maar een beetje hun best willen doen – almaar bevredigender voor elkaar, tot ze in de limiet de éne en enige zijn geworden. Of je de goede keuze hebt gemaakt, blijkt dus alleen maar als je trouw blijft aan je keuze - tot de dood de geliefden scheidt. Of: hoe het willekeurige dialectisch omslaat in het noodzakelijke. En dat is dan weer de waarheid aan de grol die Mozart met de arme Papageno uithaalt, door hem eerst een verschrompeld oud wijfje als bruid aan te bieden. Als de voormalige vogelvanger zich daar noodgedwongen bij neerlegt, ontpopt het oude vrouwtje dat hem op zijn oude dag te wachten staat – want Papageno wil ook vader worden: oud worden en sterven - zich tot zijn beeldschone en vruchtbare evenbeeld: Papagena!

Liefde gaat dus niet de mist in omdat ze van binnenuit om haar opheffing vraagt, zoals Zizek het zou willen, maar wel omdat ze structureel af te rekenen krijgt met wel erg vijandige en ingrijpende uiterlijke krachten, al zijn die uit de liefde zelf voortgekomen (zie ‘De extasen van Eros’, meer in het bijzonder hoofdstuk negen 'Het verliefde paar').

Ik hou niet van het wijdverbreide spelletje van de omkering, maar juist omdat anderen er zo tuk op zijn, is het zaak om een en ander weer met beide voeten op de grond te zetten ….


© Stefan Beyst, december 2001.

 fndeel fbvolg    twitter
 
beeld van de week

zelfomslag