Peter
Venmans
'Amor Mundi: hoe komen we tot een betekenisvolle relatie met de
ander?'
Uitgeverij Atlas Contact 2016.
Na 'De ontdekking van de wereld. Over Hannah
Arendt' (2005), 'Over de zin van nut' (2008), en 'Het derde deel van
de ziel' (2011), publiceerde Peter Venmans nu ook 'Amor Mundi' (2016).
Een lezenswaardig boek.
Alleen al omwille van het heldere proza - om het met Jeremy Bentham te
zeggen: geen 'metaphor and declamation' om gedachteloosheid of gebrek aan inzicht te
verbergen. Eerder ontgaat je soms de diepgang van
de gedachte omdat ze zo vlot is geformuleerd dat je niets eens door hebt dat er iets bijzonders wordt
gezegd.
Ook omwille van de inhoud: verhelderende - en vaak niet in de markt liggende
- inzichten over het streven naar geluk (4), de sentimentele illusie
(5), de verontwaardiging van indignados (6), verzet (7),
volmaaktheid (8), verantwoordelijkheid (9), en, last but not least: kinderen! (10).
Helder geschreven, verhelderend, en ook nog: een
boek! Geen samenraapsel van papers die haastig op het vliegtuig zijn
neergepend tussen twee congressen door. Elk essay is een goed
gecomponeerd en in zich besloten geheel. Tegelijk maakt het deel uit van een
meer omvattende compositie. In een proloog zet Peter Venmans de krachtlijnen van de
thematiek uit: de problematische verhouding van het individu tegenover de wereld. In de drie essays van het eerste deel ('Wat
was') schetst hij hoe
de liefde voor god (amor Dei) overgaat in de eigenliefde (amor
sui) eerst van het liberale, en dan
van het neoliberale tijdperk. In de twee essays van een tweede
deel ('Wat is') beschrijft hij twee concrete gedaanten van die 'amor
sui': het streven naar geluk en sentimentaliteit. Na dit steeds indringender inzoomen op de
eigenliefde (amor sui), laat hij in de tweede helft van het boek - de vijf opstellen van het
derde deel (6 tot 10) - de liefde voor de wereld (amor mundi) opgaan. Zij het niet
ongecontesteerd: want in een epiloog over de verhouding tussen amor sui en amor mundi
heet het in een treffend omgebouwde slogan: 'Ontdek jezelf. Begin bij de wereld.'
Helder
geschreven, verhelderend, een goed opgebouwd geheel, maar
geenszins de
systematische uiteenzetting 'more geometrico' waar ik zo tuk op ben. Voor
Peter Venmans zijn filosoferen
en essayistisch schrijven synoniem: eerder een verkennen van het probleem
dan het oplossen ervan. En laat het nu juist dat 'proberen' zijn dat de lectuur van
zijn boek zo boeiend maakt. Het begint al met de keuze van het aan Hannah
Arendt ontleende begrip 'amor mundi' dat - net zoals het aan Plato ontleende
begrip 'thymos' uit het vorige boek - uitblinkt doordat het tegelijk een
intuïtieve voltreffer is én aan elke omschrijving ontsnapt. Daarom is het uitermate geschikt om onder het soevereine
draaien van Venmans' caleidoscoop in elk essay in almaar nieuwe gedaanten in
almaar nieuwe contexten te worden opgevoerd. Door het te confronteren met de
opvattingen van telkens andere auteurs, worden telkens weer nieuwe
perspectieven geopend en telkens weer nieuwe vragen opgeroepen. De lijst is
indrukwekkend: Augustinus, Paulus, Johannes, Jezus, paus
Franciscus, Ton Lemaire, Franciscus van Assisi,
Friedrich Nietzsche, Ivan Illitsch, Dostojewski, Margaret Thatcher,
Michel Foucault, Markus Gabriel, Luc
Ferry, Alain Badiou, Che Guevara, Max Weber, Huizinga, Blaise Pascal,
Dany-Robert Dufour, De Sade, Bernard Mandeville, Adam Smith, Naomi Klein,
Joseph Schumpeter, Jean-Jacques Rousseau, Immanuel Kant,
Herbert Marcuse, Jean-Claude Michéa, Iris Murdoch, Ortega y Gasset, Ayn Rand, Saint
Just, Oliver Burkeman, Pascal Bruckner, Jeremy Bentham, Bying-Chul Han,
Martha Nussbaum, Wilhelm von Humboldt, John Stuart Mill, Abraham Maslow,
Hegel, Guy Debord, Theodore Dalrymple, Frans de Waal, Sigmund Freud, Denis de Rougemont, Goethe, Philippe Muray,
Albert Camus, Georges Roditi, Plato, George Orwell, Stéphane
Hessel,
Peter Sloterdijk, Hans Jonas, Franz Kafka, Sören Kierkegaard, Isaiah
Berlin. De auteurs uit deze galerij
- let ook op de afwezigen - spelen bij hem dezelfde rol
als de auteurs
uit de klassieke oudheid waar Montaigne, de vader van het essay, zich almaar op beroept: het zijn
gesprekspartners die de gedachtegang in de oorspronkelijke zin van het woord
'dialectisch' - dialogerend - voortstuwen. Bij
de belangrijkste van deze protagonisten levert Peter Venmans een revelerende levensbeschrijving en een kernachtige formulering van
hun gedachten. Niet zomaar namedropping dus. Nog minder cherrypicking met het oog op het construeren van een
naadloos theoretisch bouwwerk. Van confrontatie tot confrontatie worden we,
zonder het goed door te hebben, opgenomen in een zich steeds verder
vertakkend netwerk van kruisverbindingen én tegenstrijdigheden. Op het
einde van de reis langs vaak onverwachte paden, hebben we niet het
gevoel bij een eindstation te zijn aanbeland, al zijn intussen de vele
perspectieven vanwaaruit we de dingen plachten te bekijken vaak fundamenteel
veranderd, en al zijn heel wat fenomenen in ons blikveld gekomen die we voorheen niet eens in
ogenschouw zouden hebben genomen.
Het voordeel van deze essayistische benadering is niet alleen dat we
ons bewust worden van de complexiteit van de problematiek, maar ook dat
we voeling krijgen met de persoon van de schrijver. We stappen in de sporen
van wat voor de auteur een zoektocht was.
Vooral in de tweede helft valt na
te trekken hoe de afwikkeling van elk probleem als het ware een verslag
is van evenvele gevechten die de auteur met de engel leverde. En dat geldt
in een breder perspectief ook voor de problemen die in zijn
achtereenvolgende boeken aan de orde worden gesteld. Zoals Peter Venmans zich in
'Over de zin van nut' vragen stelde over de zin achter de pragmatische
aanpak, en zoals hij daarom in
'Over het derde deel van de ziel'
het vergeten hogere deel van de ziel in ere wou herstellen, zo voelen we hier hoe de liberaal die geneigd is
zich
als individu te begrijpen tot de amor mundi wordt geroepen. Zo leest
dit werk, evenzeer als de opeenvolging van de boeken, ook als een soort
'Bildungsroman', die des te aangrijpender is naarmate je als lezer
dezelfde of verwante intellectuele trajecten hebt afgelegd.
AMOR MUNDI ...
Amor mundi dus. Voor Peter Venmans is het in eerste instantie de tegenhanger van de Amor sui
- de zelfzucht - die de wereld regeerde
sedert de onttroning van God, inzonderheid sedert de triomf van het
neoliberalisme: een bewogen worden door liefde voor de wereld waarin het
zelf is ingebed, veeleer dan voor het zelf dat wereldloos zijn eigen geluk
denkt te kunnen najagen. Peter Venmans beschrijft verschillende uitingsvormen ervan. Er
is de (thymotische) verontwaardiging over de aantasting van
menselijke waardigheid als zodanig, verontwaardiging die pas van echte 'amor mundi'
getuigt als
ze uitmondt in een gedegen 'tweede oordeel' waarvan getuigenis wordt
afgelegd in de publieke arena. Er is het verzet tegen de als absurd of als
onontkoombaar noodlot ervaren wereld, verzet dat pas van amor mundi getuigt als het gezamenlijk
is en niet uitmondt in het vernietigen van de wereldof het
opofferen van het zelf. Er is de mens die zich toelegt op zijn werk en
daar steeds beter in wil worden, en die van amor mundi getuigt in zijn liefde voor
(leveranciers van) grondstoffen en instrumenten, voor de (leraars en
leerlingen van) technieken, voor het eindproduct en de consumenten ervan. Er is de mens die zijn beperkte
ik wil overstijgen en van amor mundi getuigt als hij zich verantwoordelijk voelt voor andere
mensen, of voor het levende en strevende als zodanig. Maar vooral is er de mens
die van binnenuit wezenlijk betrokken is op anderen,
en van amor mundi getuigt als hij liefde ontwikkelt, niet alleen voor de seksuele partner die
hij kan kiezen, maar ook voor de kinderen die hem overkomen - en door dat
overkomen
het eigenlijke paradigma zijn van wat een wereld is.
Men zal het gemerkt hebben: Peter Venmans heeft het niet langer uitsluitend
over de wereld zoals Hannah Arendt hem opvatte, maar ook over politieke
samenwerking met gelijkgezinden, economische samenwerking met producenten en consumenten,
relaties tussen geliefden en tussen ouders en kinderen, relaties met andere
levende wezens, ja met de natuur als zodanig. Maar vooral breidt de liefde
voor de wereld zich bij Venmans uit in
de tijd als een betrokkenheid op de toekomst: ze geldt niet alleen de tijdgenoten,
maar ook de kinderen als vertegenwoordigers van de volgende generaties.
Niettemin wordt bij die uitbreiding de kern behouden van wat voor Hannah
Arendt de 'wereld' kenmerkt: de niet-homogene pluraliteit. Ook de nieuwe dimensies
liggen immers niet in elkaars verlengde. Liefde tussen ouders en kinderen is niet
altijd verenigbaar met liefde voor de wereld van het recht (zoals we al
weten sedert Antigone), en liefde voor de eigen gemeenschap is niet
altijd verenigbaar met liefde voor de naaste als zodanig (zoals we al weten
sedert de barmhartige Samaritaan), en voor alles blijft er natuurlijk ook
altijd de spanning tussen liefde voor het zelf en liefde voor de
(deelaspecten van de) wereld : denk slechts aan de spanningen tussen zelf en
paar, zelf en kinderen, zelf en medewerkers, zelf en gemeenschap, en wat
dies meer zij.
... EN AMOR MUNDI
Bij zijn verkenning van de problematiek stuurt
Peter Venmans wel op een climax
aan - de liefde voor het kind dat ons overkomt - maar we krijgen niettemin de indruk dat vele facetten van de 'amor
mundi' niet aan bod kwamen.
All wekt hij nergens de indruk dat zoiets de
bedoeling was, het moet toch opgemerkt dat, bij alle aandacht voor het antagonistisch-pluralistische, de opgang van het zelf
in homogene groepen onderbelicht dreigt te blijven. Al heeft Venmans het over
Sisyphus die zich door samenwerking met anderen tot Spartacus ontwikkelt,
over de gemeenschappen rond gedeelde geschiedenis, staat, godsdienst, taal, cultuur, enz.
vernemen we weinig. Ongetwijfeld straalt Hannah Arendts afkeer voor de tot totalitarisme
verworden 'volonté générale' van Rousseau af op het wantrouwen voor de 'liefde voor de mensheid'
zoals die van Comte, of de liefde van Che Guevara voor de revolutionaire
zaak, ja zelfs op de door Muray gewraakte monomane feestcultuur. Maar bij
al dat wantrouwen voor het homogene mag niet uit het oog verloren dat -
afgezien van 'de mensheid' en de gemeenschappen die er aanspraak op maken
wereldomvattend te worden - vele van die homogene groepen pas bestaan door
zich af te zetten tegen andere (denk slechts aan naties), dat er ook hier
spanningen zijn tussen het zelf en deze 'werelden', en vooral dat er een
pluraliteit is van soorten groepen - waarom Venmans terecht opmerkt dat de
beste bescherming tegen de 'totalitaire' claim van groepen het lidmaatschap is van
andersoortige groepen (denk aan de familie tegen de sekte).
Ook valt op dat
Peter Venmans - in zijn ijver om het individu uit zijn
zelfzucht te bevrijden - het vormen van een groep te zeer begrijpt in termen
van
'opoffering' en 'onthechting', veeleer dan ook als een uitbreiding van de vermogens van de
individuen die erin opgaan. Samenwerking maakt niet alleen mogelijk wat
individueel onmogelijk is - denk slechts aan het vrijen waar je met twee
voor moet zijn of aan het kind dat noch man noch vrouw op hun eentje kunnen
maken - ze leidt vooral tot verhogen van de productiviteit en de kwaliteit - denk
slechts aan de Wealth of Nations die in onze huidige wereld alleen maar blijft
toenemen ondanks de verdubbeling van de wereldbevolking op nog geen veertig
jaar tijd.
Liefde voor de wereld staat wat dat betreft niet tegenover zelfzucht: eerder
is ze een manier om de ander of het andere even durend aan ons te binden als
ons aan de andere of het andere - al kan de neiging om dat te doen zich
losmaken van dat concrete 'nut'. En het geldt ook negatief voor het tolereren van of
openstaan voor andersdenkenden of het erkennen van andere staten: elkaar
dulden, elkaar inspireren, of elkaar niet aanvallen is een wederkerig
voordeel. Van opoffering is dus geen sprake bij samenwerking, maar alleen
bij echt altruïsme: exemplarisch inderdaad in het kind (of breder: de
toekomstige generaties).
Dat samenwerken uit eigenbelang maakt er ons overigens
attent op dat het niet zomaar opgaat om de economische spelers in de
neoliberale wereld weg te zetten als zelfzuchtige individuen, laat staan als
atomen of monaden in een 'wereldloze' leegte. In werkelijkheid gaat
het (afgezien van pure speculanten) om mensen die zelfzuchtig (en al dan niet coöperatief) hun eigen
behoeften bevredigen door
'altruïstisch' voor die van anderen in te staan: Howard Roark in Ayn
Rands 'Fountainhead' bouwt zijn flatgebouwen niet om er zelf in te gaan
wonen. Deze dubbelnatuur van de ruil werd door Mandeville treffend
omschreven als het samengaan van 'private vice' (selfishness) en 'public
benefit'. Bij alle verontwaardiging over de 'private vice'
vergeet Venmans de 'public benefit': de al hierboven vermelde 'Wealth of
Nations'. In de ruil treffen amor sui en amor mundi elkaar op paradoxale
wijze. Niet alleen vallen
'bevrediging van zichzelf' en 'bevrediging van anderen' hier samen, om te weten wat de
consument nodig heeft, moet de producent niet produceren wat hij zelf zou
willen maken, maar wat de consument nodig heeft - en zal hij dus moeten 'openstaan voor de wereld'. En als
- om even advocaat van een nog zwartere duivel te spelen - de vermaledijde
Margaret beweerde dat
de mensen 'eerst maar eens voor zichzelf moesten zorgen', bedoelde ze wel
degelijk dat wie
zich wil overgeven aan zijn 'private vice' eerst voor wat 'public benefit' mag
zorgen - deel moet uitmaken van een gedeelde economische wereld, ook al
is enige 'contemptus' voor deze wereld mogelijk gerechtvaardigd.
Hoe dan ook, het is duidelijk dat op basis van zakelijke economische
transacties een haast wereldomvattend netwerk van economische relaties is
uitgebouwd dat in belangrijke mate de enige wereld is waar haast de hele
wereldbevolking deel van uitmaakt. Wel is het zo dat die wereld erg
ondoorzichtig is: alle radertjes in het enorm vertakte netwerk - denk
slechts aan Hayeks verhaal over de productie van een potlood - hebben
slechts zicht op lokale knooppunten ervan: op de individuele
transacties op markten en in de winkelcentra, evenals in de individuele of
collectieve werkplaatsen. Mensen zijn overigens niet gemaakt om
betekenisvolle relaties aan te gaan met de miljarden die op dit ogenblik de
wereldeconomie draaiende houden: meer dan een paar tientallen individuen
kunnen ze niet aan - waarom het goed uitkomt dat het gros van de relaties
met de mensen uit onze economische wereld bemiddeld zijn door de producten
en/of geld zodat de bijbehorende producenten en consumenten buiten ons
sociale blikveld kunnen worden geweerd. En, ten slotte, gebeurt de verdeling
van de goederen in dat apparaat niet volgens maatstaven van
rechtvaardigheid, maar van vraag en aanbod of pure macht - zodat velen voor
deze wereld eerder verachting (contemptus mundi) dan liefde weten op te
brengen, als ze hem al niet helemaal uit hun leven zouden willen
bannen.Niettemin zijn we allen door onzichtbare relaties verbonden met de
talloze anoniemen die we tegenkomen op straat of op de trein, en met
tallozen die niet behoren tot de groepen waar wij deel van uitmaken (van
paar en gezin, over partij en staat, tot gemeenschappen allerhande). Het is precies omdat we
- zelfs als we worden uitgebuit - economisch
afhankelijk zijn van allen die in al deze opzichten 'vreemden' of vijanden
zijn,dat we ook een - zij het nauwelijks bewust ervaren -
eigenbelang hebben bij hun voortbestaan, en dus ook bij dat van de groepen
waar zij toe behoren (exemplarisch in het kopen van de olie van landen die
we liefst zouden boycotten). Hoezeer we ook een - zij het in wezenzelfzuchtige - liefde voor
deze wereld ontwikkelen, blijkt pas als we ons getroffen voelen als door
oorlog of door terroristische aanslagen deze 'infrastructuur' - deze wereld -
wordt vernietigd, niet alleen als het om steden of luchthavens gaat, maar ook om
banken die crashen. Precies dat we door deze ongrijpbare en onzichtbare
banden met haast de hele wereld zijn verbonden, maakt dat Hannah Arendts
publieke ruimte ontstaat waarin de verschillen elkaar in de ogen moeten
kijken: op het
niveau van zelfvoorzienende stammen zijn er alleen mensen en barbaren.
EPPUR
Het ontwikkelen van het cognitieve potentieel van de term 'amor mundi' opent
dus nog meer perspectieven dan deze die Peter Venmans ons ontsloot.
Maar
het is anderzijds juist omdat zijn essayistische aanpak ons niet opsluit in
de dogmatische terreur van een uiteenzetting 'more geometrico' dat de
lectuur van zijn boek
aanleiding is tot het almaar verder wentelen van de caleidoscoop en de
bijbehorende vlucht van de gedachten.
We kunnen
het allen dan ook alleen
maar aanbevelen om zich door de wervelende gang van Peter Venmans denken - niet alleen in dit boek, maar in de hele reeks - te
laten aansteken: niemand zou zich dit literair en
intellectueel - zij het zelfzuchtig - genoegen mogen ontzeggen!
© Stefan Beyst, maart 2016.