SAMENVATTING
In het onderstaande geven we eerst aan in welke opzichten het
teken verschilt van het beeld. Vervolgens tonen we aan dat er verschillende soorten tekens zijn
(naar graad van motivering) en verschillende soorten beelden (van 'fotografisch' naar
schematisch). maar dat deze verschillen geen overgang inhouden van beeld naar
teken of omgekeerd. Wel zijn er vele manieren waarop beeld en teken met elkaar zijn
vervlochten: de vele vormen van semiosis-mimesisvervlechting.
Om te besluiten plaatsen we het verschil tussen beeld en teken
tegen een bredere achtergrond.
INLEIDING
Mimesis is een verschijnsel dat in wezen op zich kan worden begrepen.
Daarom hadden we het in onze gelijknamige tekst slechts zijdelings over het
teken. Maar in werkelijkheid kan men het niet hebben over mimesis - het
afbeelden van originelen - zonder ook het thema aan te snijden van semiosis
- het betekenen van een betekenis met tekens. Want het beeld wordt heel vaak begrepen in termen van het
teken - van oudsher, maar bij uitstek in de twintigste eeuw (zie o.m.
Nelson Goodman, Arthur
Danto, W.J.T. Mitchell, Gottfried Boehm,
Lambert Wiesing).
Het is dus eigenlijk onmogelijk de eigenaard van mimesis in daglicht te
stellen, zonder tegelijk duidelijk het onderscheid met semiosis
aan te geven.
Daar komt bij dat een duidelijk inzicht in de rol van tekens pas
duidelijk maakt hoe mimesis als zodanig mogelijk is, zoals zal blijken
in de loop van deze tekst.
Twee goede redenen om te onderzoeken wat de relatie is tussen mimesis en
semiosis
TEKEN EN BEELD
Laat ons beginnen met een korte omschrijving.
We spreken van een beeld als we menen iets waar te nemen waar in feite
iets anders is (bv. een beschilderd doek) of niets (bv. droombeelden). Het beeld wordt
dus bepaald door zowel gelijkenis als verschil.
Vermits het beeld voor de aangesproken zintuigen
niet is te onderscheiden van het origineel, houden we het voor
het origineel zelf. Maar vermits het verschil ten allen tijde door de
uitgesloten zintuigen kan worden vastgesteld, ervaren we
het als 'nabootsing'. Een beeld - een nabootsing - is dus geen
kopie, geen kloon, geen serieproduct, maar een zintuiglijk gereduceerde
versie van een
origineel.
Iets heel anders is een teken. Het teken is een - evenzeer
monosensoriële - zintuiglijke configuratie die
optreedt als
plaatsvervanger van een of andere stand van zaken: een zintuiglijke
waarneming (objecten, eigenschappen van objecten), abstracte begrippen
(bv. vrijheid) en/of van relaties daartussen (bv. predicatie). Zo'n
stand van zaken noemen we de referent of de betekenis. De verfijningen
die zijn vervat in de termen van de semiotische driehoek doen voor ons
onderwerp niet ter zake, zodat we het in wat volgt gemakshalve alleen
hebben over' teken' en 'betekenis'.
REFEREREN VERSUS PRESENTIFIËREN
Zowel beeld als teken houden een relatie in. Bij het beeld is dat de
relatie tussen beeld en origineel, bij het
teken de relatie tussen teken en
betekenis.
Beide relaties worden vaak gelijkgeschakeld: zoals het teken refereert
naar zijn betekenis, zou ook het beeld refereren naar het origineel. Dat
zou neerkomen op een subsumptie van het beeld onder het teken, waarbij het
beeld een bijzonder soort teken zou zijn. Maar die
gelijkschakeling is onterecht, zoals blijkt uit een nauwkeurige
vergelijking:
Het maken van een beeld heeft pas zin als het
origineel zich elders bevindt (in een al dan niet bestaande ruimte of tijd),
terwijl we het we toch willen waarnemen. Door
het na te bootsen, stellen we het tegenwoordig, maken we het hier en nu waarneembaar.
Het beeld presentifieert dus een afwezig of onbestaand
origineel. Het teken daarentegen maakt een afwezige stand van zaken hier en nu waarneembaar
door middel van een plaatsvervangende waarneming. Als iemand tegen mij
zegt dat het regent, loopt ik naar buiten om de spullen binnen te halen. Het
teken presentifiëert dus het afwezige niet - ik heb niet de indruk dat
ik nat wordt - maar vertegenwoordigt het
- 'representeert' het - door een plaatsvervangende waarneming, in casu
de woorden 'het regent' die refereren naar de regen die buiten de dingen
nat maakt. Precies omdat de plaatsvervangende
waarneming niet het ding zelf
is, verwijst ze ernaar - refereert ze naar haar betekenis.
Het refereren is de tegenbeweging die wordt uitgelokt door de
voorafgaande beweging
die vervat ligt in het vertegenwoordigen: vertegenwoordigen
veronderstelt verwijzen naar, representeren impliceert refereren. Anders
dan de presentifiërende relatie tussen beeld en origineel, die altijd
een tijdruimtelijke relatie is tussen iets dat hier en nu is gegeven en
iets dat elders bestaat in ruimte en tijd, is de refererende relatie
tussen teken en betekenis niet altijd een tijdruimtelijke relatie. De
betekenis is immers slechts zelden iets waarneembaars zoals de regen
buiten: in de regel gaat het om onwaarneembare standen van zaken die
dus nergens zijn te lokaliseren in
ruimte en tijd. - denk slechts aan de begrippen 'beeld' en 'teken'. Alleen de tekens ervoor
zijn hier en nu aanwezig, zodat we hier
alleen in metaforische zin kunnen spreken van refereren - verwijzen
naar.
Pas als duidelijk is dat refereren ook en vooral in metaforische zin moet
worden begrepen, kunnen we voluit stellen: het beeld stelt tegenwoordig
- presentifieert, terwijl het teken refereert omdat het representeert.
het beeld |
← |
presentifiëert |
← |
een origineel |
||
het teken |
← → |
representeert refereert naar |
← → |
een betekenis |
REAGEREN VERSUS CONTEMPLEREN
Dit eerste verschil tussen presentifiëren en refereren hangt samen met een
tweede: de waarneming van het teken is puur instrumenteel, die van het
beeld is doel op zich. Het beeld is in wezen iets dat gecontempleerd
wil worden: we reageren er niet op, tenzij dan door ernaar te blijven
kijken. Geheel anders is het gesteld met het teken: zodra het is waargenomen, stoppen
we met de waarneming ervan. In plaats van er verder naar te blijven
kijken, gaan we over tot een reactie op de betekenis.
Als we de regen zien aankomen, zoeken we een schuilplaats op. Als we rood licht
zien, stoppen we. Als we iemand 'brand' horen roepen, vluchten we naar
buiten. Als iemand ons de weg vraagt, tonen we hem de weg.
Als iemand beweert dat het beeld een teken is, reageren
we door die uitspraak te toetsen en te bevestigen of te ontkennen. Het
teken zet dus aan tot handelen, tot reageren. Naar een teken kijken we
dus slechts zolang als nodig is om de betekenis ervan te vatten - en
daartoe volstaat meestal een fractie van een seconde, exemplarisch bij
het lezen van een tekst. Dat verklaart waarom het teken zich zich zo
gemakkelijk tot schimmig schema laat reduceren, terwijl het beeld van
nature tot verzadigde volheid neigt.
Om dat verschil beter te begrijpen, loont het om het probleem niet
langer te situeren in termen van beeld en teken, maar in de bredere
context van de waarneming als zodanig. Dan blijkt dat er twee
soorten waarnemingen zijn. Er zijn om te beginnen
waarnemingen waarvan we alleen maar wensen dat ze blijven duren:
lustvolle waarnemingen (in de brede zin van het woord: het kan lustvol
zijn om te zien hoe de schuldige wordt gestraft enz.).
Veel talrijker zijn waarnemingen die we willen vermijden (honger, pijn), of die
slechts middel zijn bij het vermijden daarvan, of bij het bereiken van wat we wel
willen waarnemen. De
reële objecten of situaties die als teken worden gelezen, kunnen daarbij worden
vervangen door talige tekens die daarnaar verwijzen: in plaats van te
reageren op de rook die teken is voor vuur, kunnen we ook reageren op de
kreet 'brand!', die evenzeer teken is voor vuur. In alle gevallen zijn
tekens aanleiding tot het stellen van een handeling die weer leidt tot een
volgende waarneming, die weer teken is voor een volgende reactie, enz.
Dat gaat zo verder tot uiteindelijk ofwel elke waarneming ophoudt
omdat verzadiging is opgetreden of omdat er geen te vermijden
situaties meer zijn, ofwel omdat een waarneming optreedt die lustvol is en waarvan
we willen blijven genieten (lust). De ketens kunnen worden onderbroken als andere ketens
dringender zijn. De reactie wordt dan uitgesteld. Dat kan zover
gaan dat er geen onmiddellijke reactie volgt, zoals de regel is bij
informatie, of inzichten uit wetenschappelijke teksten. De reactie wordt dan
afgesteld: de informatie wordt gestockeerd voor mogelijke toekomstige
toepassingen. Ook bij
uitgestelde of afgestelde reactie blijven we niet naar het teken kijken:
we stockeren de betekenis in ons geheugen voor eventueel later gebruik.
Het teken is dus een schakel in een keten van
waarnemingen die elkaar opheffen. De lustvolle waarneming daarentegen is een eindstation,
waar we wel altijd zouden willen blijven. Geven we dat we dat weer in volgend schema:
waar t staat voor teken (of waarneming) en R voor reactie:
= RUST |
|||||||||
teken | t1 | → R | → t2 | → R | → t3 | → R | of | ||
= LUST |
Dit model toont de tegenstelling tussen de keten van tekens waarvan de
waarneming wordt opgeheven door reacties enerzijds, en lust als zichzelf bevestigende waarneming
anderzijds. In dit model is teken als instrumentele waarneming
tegengesteld aan afwezigheid van
waarneming of aan lustvolle waarneming. Waar moeten we in dat model het beeld plaatsen?
Wat lustvol is, is niet altijd tegenwoordig: het is al voorbij, moet
nog komen, bevindt zich elders of bestaat gewoonweg niet. De verleiding is dan groot om er
voor te zorgen dat we het toch kunnen waarnemen. Een aangewezen
middel daartoe is het nabootsen van de lustvolle waarneming, het maken
van een beeld:
= RUST |
|||||||||
teken | t1 | → R | → t2 | → R | → t3 | → R | of | ||
= LUST |
|||||||||
↓ |
|||||||||
beeld |
Dat het teken slechts een instrumentele schakel is in een keten van reacties,
en het beeld een doel op zich, levert ons een goed criterium op om een teken te onderscheiden van een
beeld. Het volstaat om na te gaan of we er naar blijven kijken, dan wel of we de waarneming
ervan overbodig maken door een reactie: op een verkeersteken werpen we slechts
een vluchtige blik, het boek klappen we dicht na lectuur, maar naar de Mona Lisa
blijven we kijken. Voor het schilderij van Adam en Eva hieronder blijven we
staan,
op het pictogram (dat zoals we zullen zien een beeldteken is), werpen we slechts een vluchtige blik, om ons
vervolgens te begeven naar de passende deur:
Dat we naar beelden blijven kijken, heeft in de eerste plaats te maken met
het soort originelen dat erop verschijnt: het zijn geen instrumentele
waarnemingen - geen tekens - maar lustvolle originelen (in de brede zin
van het woord).
Dat belet overigens niet dat het teken zwaar beladen kan zijn. Dat stelt
des te sterker het plaatsvervangende karakter ervan in het daglicht.
Terwijl het maar al te begrijpelijk is waarom menige Griek na zijn
nachtelijk bezoek aan het beeld van een naakte vrouw een vlek
achterliet, springt de irrationaliteit van het vertrappelen of
verbranden van een vlag des te sterker in het oog.
CONTINUÜM OF KLOOF TUSSEN BEELD EN TEKEN (1): ONGEMOTIVEERDE EN GEMOTIVEERDE TEKENS
Terwijl wij hierboven een absolute tegenstelling tussen beeld en teken
poneren, is de opvatting wijd verbreid dat er een continuüm zou bestaan tussen
beide. Daar zijn twee aanleidingen voor: van de kant van het teken het
bestaan van verschillende graden van motivering, van de kant van het
beeld de grote verscheidenheid aan soorten beelden. Onderzoeken we eerst
uitvoerig in hoeverre de graad van motivering een overgang van beeld
naar teken zou inhouden en omschrijven we daarom eerst wat motivering
van een teken is.
De relatie tussen teken en betekenis kan volstrekt willekeurig zijn - er
is geen enkel verband tussen teken en betekenis. We spreken dan van
ongemotiveerde tekens - de tekens bij uitstek. In andere gevallen is er een verband tussen teken
en betekenis - analogie, metonymie of
gelijkenis. We spreken dan van gemotiveerde tekens.
Niet alleen inzake de 'ruimtelijke' relatie tussen
origineel/nabootsing en teken/betekenis zijn het presentifiërende beeld
en het refererende teken elkaars tegengestelde,
maar vooral inzake de aard van die relatie. Ongemotiveerde tekens
- de tekens par excellence - zijn de absolute tegenstelling van het
beeld. Terwijl het beeld, afgezien van de zintuiglijke reductie, identiek
is aan het origineel, is er geen enkele verwantschap tussen het ongemotiveerde
teken en zijn betekenis. Naarmate de motivering toeneemt, lijkt het
teken daarom
steeds beeldachtiger te worden, zozeer dat de indruk ontstaat van
een continuüm tussen ongemotiveerde tekens en beelden. Nu zijn er wel degelijk
uiteenlopende graden van motivering - inclusief de motivering door zintuiglijk
gereduceerde, ja zelfs volledige gelijkenis. Maar - ongeacht de 'sterkte'
van de motivering - het blijft steeds gaan om de relatie tussen teken en
betekenis, niet om die tussen nabootsing en origineel.
Terwijl de relatie tussen teken en betekenis qua motivering kan
variëren, wordt de relatie tussen origineel en nabootsing altijd bepaald
door (zintuiglijk gereduceerde) gelijkenis. Welke ook de motivering van
tekens moge wezen, het blijven altijd tekens, ze worden nooit beeld. Om dat
duidelijk te maken, loont het de moeite even dieper in te gaan op
het thema van de motivering. Geven we eerst een beknopt overzicht.
Onder hun zuiverste vorm (geval 1) zijn tekens ongemotiveerd. De ongemotiveerde
tekens bij uitstek vinden we in de verbale taal. Op een eerste niveau
worden klanken - fonemen - georganiseerd in een systeem van
tegenstellingen. Combinaties van fonemen worden willekeurig
gekoppeld aan
bepaalde betekenissen: er is geen enkele verwantschap tussen
'bek' of 'bak' en de bijbehorende betekenissen. We spreken van
ongemotiveerde tekens, of tekens kortweg .
Tegenover dergelijke ongemotiveerde tekens staan de gemotiveerde tekens
die wel verwant zijn aan hun betekenis. Voor ons onderwerp
is het belangrijk vier soorten motivering te onderscheiden:
Er is om te beginnen de motivering door analogie (geval 2): waarnemingen voor
een ander zintuig, of niet-waarneembare verschijnselen worden omgezet in
waarnemingen van niet-bestaande, willekeurige configuraties voor een
gegeven zintuig. Meest voorkomend zijn de visualiseringen van niet-visuele
zintuiglijke gegevens (warmte, toonhoogte) of van zintuiglijk
niet-waarneembare gegevens (infrarood, ultraviolet, radiostraling,
hoeveelheden, enz.). naar gelang van het aangesproken zintuig spreken we
van visualisering, sonorisering enz.Voorbeelden daarvan zijn temperatuurcurves, partituren (visualiseringen)
of muziek als bewegingopwekkend teken (zie 'mimesis
en muziek')
Er is vervolgens de motivering door metonymie (geval 3): een abstract begrip kan
worden vervangen door een instantie ervan (zoals wanneer we een duif
gebruiken om vrede te betekenen); of een tijdruimtelijk complex van waarneembare verschijnselen kan worden
betekend door een onderdeel ervan (zoals wanneer we
de stoel van iemand afbeelden om hem te 'portretteren', of lijken om de
slachting aan te klagen). Terwijl bij visualisering de betekenis wordt omgezet in een
willekeurige sensorische configuratie, wordt ze hier omgezet in een bestaand object
of een beeld ervan). Wij stellen voor om dit
soort tekens symbolen
te noemen.
Er is vervolgens de motivering door zintuiglijk gereduceerde gelijkenis (geval 4): een
beeld wordt hier gebruikt, niet zozeer om het afwezige
origineel te presentifiëren zoals het een beeld past, maar om er
vervolgens naar te verwijzen.
Het beeld wordt dan tot teken.
Voorbeelden zijn afbeeldingen voor man/vrouw op toiletten, of afbeeldingen
van gerechten in een menukaart.
Voor dit soort teken zijn vele benamingen in omloop (iconen,
pictogrammen,...). De term 'icon' omvat naast bovenstaande voorbeelden
ook het
symbool, evenals het beeld als zodanig. Daarom stellen we voor om te
spreken van beeldtekens (Geval
4).
Er is ten slotte de motivering door volledige gelijkenis (geval 5): een ding wordt gebruikt om te verwijzen naar een
kopie, een ander product uit de reeks, of een kloon. Dat is het geval
met het kledingstuk in de etalage dat verwijst naar identieke exemplaren
in de winkel. We stellen voor om hier te spreken van objecttekens.
Geven we een overzicht van deze vijf mogelijkheden in volgende tabel:
zintuiglijke aard van de betekenis |
aard van de omzetting in waarneming |
aard van het teken |
aard van relatie tussen teken en betekenis |
soort teken |
|
(5) |
willekeurig |
gelijkenis |
ding zelf |
volledige gelijkenis |
objectteken |
(4) |
visueel |
visuele gelijkenis |
beeld |
sensorisch gereduceerde gelijkenis |
beeldteken |
(3) |
niet-visueel of onwaarneembaar |
gevisualiseerd in |
object of beeld ervan |
metonymie |
symbool |
(2) |
niet-visueel of onwaarneembaar |
gevisualiseerd in |
visuele configuratie |
sensorische analogie |
visualisering |
(1) |
waarneembaar of onwaarneembaar |
gevisualiseerd in |
sensorische configuratie |
geen |
teken kortweg |
Onderwerpen we elk van deze gevallen aan een nader onderzoek.
ONGEMOTIVEERDE VISUELE CODES
Het schoolvoorbeeld van ongemotiveerde tekens vinden we in de verbale
taal. Fonemen - klanken, die georganiseerd zijn in een systeem van
tegenstellingen, op basis waarvan we bv. 'bak' van 'dak' onderscheiden,
'bak' van 'bek' en 'bak' van 'bal', worden bij elkaar gevoegd tot
morfemen die worden gecombineerd tot woorden die willekeurig met
bepaalde betekenissen zijn verbonden: er is geen enkel verband tussen
'bek' of 'bak' en de bijbehorende betekenissen.
De auditieve tekens van de taal kunnen op hun beurt
worden betekend door een systeem van visuele tekens: het schrift. Net zoals
de taal bestaat uit een systeem van auditieve tegenstellingen (fonemen),
bestaat het schrift uit een systeem van visuele configuraties (lijnen) waarmee
letters worden gevormd, die worden aaneengeschakeld tot woorden, regels,
bladzijden, boeken enz.:
b |
||||||
p | q | n | u | v | ||
m |
w |
Vergelijkbaar met de lettercode is de cijfercode: cijfers kunnen worden
gecombineerd tot complexe getallen, waarbij ook de plaats van de cijfers
een betekenis heeft (in decimaal stelstel: eenheden, tientallen, honderdtallen enz.).
Naast cijfercodes zijn er ook codes van wiskundige en algebraïsche tekens
(+, -, x, %: enz.)...
Al
deze tekens zijn 'schriftachtig' (lineair), maar er zijn ook meer
'beeldachtige' codes (met tweedimensionale configuraties): denk aan kleurcodes (benzinestations) of de code
van vlaggen. Ook hier hebben we te maken met tegenstellingen tussen
'optemen': kleuren, horizontale en verticale velden, relatieve
positie. Combinaties van dergelijke 'optemen' worden op volstrekt willekeurige wijze
gekoppeld aan
bepaalde betekenissen: er is geen enkele reden waarom
een combinatie van verticale rode, witte en blauwe strepen 'Frankrijk'
zou betekenen. Hieronder geven we een deel van deze code weer:
|
|
|
|
Al gaat het hier om visuele configuraties die minder 'tekenachtig' zijn
dan lineaire letters of cijfers, we komen nauwelijks in de verleiding om hier van beelden te
spreken in letterlijke zin.
Er zijn ook auditieve codes: alarmsignalen (sirene, klokgelui), militaire signalen, ringtones enz.
TEKENS DIE BEELDEN LIJKEN: VISUALISERINGEN
Een visualisering is de omzetting van waarnemingen voor andere zintuigen of van
verschijnselen die überhaupt niet waarneembaar zijn in een daartoe
geschikte willekeurige configuratie voor een gegeven zintuig.
Voorbeelden van omzetting van het ene zintuig in het andere zijn de
temperatuurcurve, waarin veranderingen in warmte visueel worden
weergegeven als veranderingen in het verloop van een lijn op een
tweedimensionaal vlak, een weerkaart waar verschillende kleuren
verschillende temperatuurzones aanduiden, of een partituur waarop
toonhoogte wordt weergegeven door visuele 'hoogte' op de notenbalk. Er
zijn ook partituren waarbij andere visuele analogieë
De meest eenvoudige visualiseringen bestaan uit eenmalige omzettingen: bv. de temperatuur in de hoogte van een kwikzuil, de windrichting op een windhaan. Dergelijke eenmalige omzettingen kunnen worden opgeteld en weergegeven in complexere visualiseringen die daardoor tot databank worden. Zo kunnen we hoeveelheden visualiseren op een tweedimensionaal assenstelsel, waarbij de hoogte de visualisering kan zijn van frequentie, en de breedte van hoeveelheid, of de hoogte van hoeveelheid en de breedte van tijd:
Zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, kan zo'n grafiek of histogram
nauwkeurig zijn of 'getrapt'. Voorbeelden van omzetting van
onwaarneembare gegevens in zintuiglijk waarneembare configuraties zijn
foto's' van de ruimte, waar straling of ultraviolet en
infrarood wordt omgezet in kleur, scans met weergave van
hersenactiviteit, reliëfkaarten waar de verschillen in hoogte worden
weergegeven door kleuren, kolommen die percentages voorstellen als
visuele verhoudingen (diagrammen), Venn-diagrammen die verzamelingen
voorstellen als cirkels, en grafieken die verhoudingen tussen grootheden
voorstellen als lijnen op een assenstel, De visualiseringen
kunnen ook driedimensionaal zijn: denk aan modellen van
atomen of DNA-ketens.
Dergelijke visuele configuraties zijn geen beelden: wat niet zichtbaar
is of niet waarneembaar als zodanig, kan gewoonweg niet visueel worden
nagebootst. Precies daarom neemt de mens zijn toevlucht tot tekens die
zijn gemotiveerd door analogie. Hoogstens hebben visualiseringen, net
zoals de vlakken op vlaggen, een oppervlakkige gelijkenis met (sommige
aspecten van) beelden: zo heeft een temperatuurcurve iets van een
tekening (of van schrift) en een temperatuurkaart iets van een abstract
schilderij. Dat belet niet dat velen ten onrechte het gebruik van een
'visuele partituur' beschouwen als een combinatie van (visueel) beeld en
muziek.
Merken we op dat ook visualiseringen, net zoals beeldtekens, als
autonome beelden kunnen worden gelezen. We
kunnen een temperatuurcurve als een bergketen lezen, zoals
Nelson Goodman die geen onderscheid kan maken tussen een temperatuurcurve en
de Fujiyama van Hokusai. Maar dergelijke lectuur toont pas goed hoezeer
een visualisering geen beeld is.
BEELDEN DIE TEKENS ZIJN (1): SYMBOLEN
Daarmee zijn we aanbeland bij de twee gevallen die in het schema
hierboven binnen het grijze vlak vallen, het veld van de beelden die
teken zijn.
In het geval van het symbool wordt een beeld (of het ding zelf) gebruikt als
teken voor
het (ruimtelijk en/of tijdelijk gespreide) geheel waar het deel van
uitmaakt, of voor
een niet-waarneembaar begrip.
Voorbeelden van het beeld van een onderdeel dat teken is voor een
ruimtelijk of tijdelijk gespreid geheel zijn: bolhoed en wandelstok voor Chaplin,
het Witte Huis voor de regering van de VS, de kerk voor de gelovigen,
kaas voor Nederland, een jonge vrouw voor het vaderland, rook voor vuur,
het spoor voor de dader, de lijken voor de slachting. Voorbeelden van
het beeld als teken voor een niet-waarneembaar begrip zijn: hiëroglyfen,
het beeld van een duif als teken voor vrede, het beeld
van een arend als teken voor macht, het beeld van hyena voor vraatzucht
enz. Het gaat hier om wat in de retoriek metonymie wordt
genoemd (in de brede zin van het woord: inclusief het pars pro toto of
de synecdoche, exclusief de metafoor, waarover zo dadelijk meer).
Symbolen kunnen opgaan in meer complexe mededelingen. Veel voorkomend is
de symbolische predicatie. Zo kunnen we 'iemand die vrede brengt'
afbeelden door hem een duif te laten aanbieden, of laten zien dat iemand
een martelaar is door hem een palmtak in de hand te geven, of beweren
dat iemand mensen als kanonnenvlees beschouwt door hem af te beelden met
marcherende geraamten:
Evenzeer geliefd is de metafoor: het toekennen van een eigenschap aan iets door het geheel of gedeeltelijk te vervangen door een symbool voor die eigenschap. Een voorbeeld van verbale metafoor is 'De woestijnvos trok zich terug' voor generaal Rommel. Een voorbeeld van een beeldende metafoor is Heartfields uitspraak 'kapitalisten zijn hyena's' door de afbeelding van een hyena met een hoge hoed: onder de kapitalistenhoed (die zelf een symbool is) verwachten we normaal het lichaam van een kapitalist, maar dat is vervangen door dat van een hyena. Nog van Heartfield is de vervanging van de stroken van het hakenkruis door bijlen - een verbeelding van de uitspraak 'nazi's zijn beulen', of de slang om de schouders van de vrouw in 'Sünde', waarmee Franz von Stück beweert dat de vrouw een slang is die tot het kwade verleidt.
Ten slotte kunnen afzonderlijke symbolen worden gecombineerd tot een allegorie (Primavera van Botticelli) of tot een 'uitgewerkte metafoor'. Voorbeelden uit de literatuur zijn verhalen als 'Gulliver's Travels' van Swift, 'Het slot' van Kafka of 'Mahagonny' van Bertolt Brecht. Voorbeelden uit de plastische kunsten zijn vele oude en moderne allegorieën zoals deze van Bosch and Brueghel, of zoals Marcel Duchamp's 'La Mariée mise à nu par ses célibataires, même'.
Een voorbeeld uit de filosofie is de allegorie van de grot van Plato.
In al deze gevallen hebben we te maken met beelden die tekens zijn.
Het beeld presentifiëert de duif, niet om ons een afwezige duif
te tonen, maar om te refereren naar de vrede. Het is niet de bedoeling
dat we een afwezige duif bewonderen, wel dat we ze inlassen in een
uitspraak waar 'vrede' in voorkomt. Dat geldt evenzeer voor de figuren
op de 'Primavera' van Botticelli, of voor de hooiwagen die deel uitmaakt
van de uitspraak 'de wereld is een hooistapel, en ieder neemt daarvan
zoveel hij vatten kan’.
We hebben hier dus te maken met beelden die niet om zichzelfs wille
worden genoten, maar die refereren naar een meer omvattend geheel of
naar een abstract begrip, We spreken daarom van
instrumentele mimesis (beeldtaal
1).
Merken we ook hier op dat we ook symbolen kunnen bekijken als beelden
op zich, net zoals we de 's' als slang kunnen lezen, of een
temperatuurcurve als een bergketen. Ze houden dan op teken te zijn, en
wat ze betekenen doet inzake nabootsing - inzake kunst - niet langer ter
zake. Omgekeerd doet de kwaliteit van de nabootsing (het beeld) niet ter zake als we het als teken beoordelen: nog de slechtste afbeelding van een man of een vrouw kan volstaan om de toiletten van elkaar te onderscheiden - zolang maar duidelijk is dat het om een tegenstelling tussen man en vrouw gaat. Naast de mimetische logica is er immers ook een semiotische logica - en beide vallen niet samen. Dat geldt niet alleen voor icoontjes op de toiletten, maar bij uitstek voor een uitgewerkte allegorie.
We herkennen een metafoor of een allegorie meteen aan hun
'surrealistisch' karakter. Hun samenhang is immers niet bepaald door wat
ze zelf voorstellen, maar door de samenhang tussen hun betekenis. In de
literatuur is de grens tussen beeld en symbolen minder opvallend dan
in de beeldende kunst, maar daarom niet minder reëel.
BEELDEN DIE TEKENS ZIJN (2): BEELDTEKENS
De nabootsing van een origineel kan ook worden gebruikt om te refereren naar het
origineel: het beeld is dan niet langer een symbool, maar wat we een
beeldteken noemen.
We kunnen nabootsingen maken om iemand te identificeren, om de sporen
van een ongeval vast te leggen, om een product aan te prijzen (de
colafles op de cola-automaat, de gerechten in een restaurant, de kleren
in een modeboek, de auto in een catalogus), om te tonen welke ravage de
orkaan of de oorlog heeft aangericht, of om te laten zien hoe iets eruit
ziet (zoals een illustratie van een tornado in encyclopedie), enz. enz.
Ook driedimensionale nabootsingen kunnen verwijzen naar werkelijke objecten: modellen van cellen, organen, dinosauriërs; oermensen, gebouwen, vliegtuigen en wat dies meer zij:
Zoals we zo dadelijk zullen zien, zijn beeldtekens niet altijd
natuurgetrouw: vele pictogrammen zijn sterk geschematiseerde beeldtekens
-
denk aan emoticons, pictogrammen voor 'trein' of 'telefoon'.
In al deze gevallen hebben we slechts schijnbaar te maken met beelden:
ze presentifiëren het origineel alleen om er vervolgens naar te verwijzen, net zoals
een teken. Net zoals naar letters, kijken we er
slechts naar om te weten hoe het is gesteld met de werkelijkheid die ze
afbeelden. Daardoor kunnen we hier en nu vaststellen hoe het elders is
gesteld. De nabootsing - het beeld - is hier slechts middel
om te verwijzen naar de werkelijkheid. Net zoals bij symbolen hebben we
hier dus te maken met
instrumentele mimesis (beeldtaal 2).
Net zoals visualiseringen en symbolen, kunnen we ook beeldtekens als zodanig
bekijken om ze te beoordelen op hun verdienste als beeld.
Dat zouden wij doen als we da Vinci's anatomische tekening van de
copulatie hieronder zouden lezen als de afbeelding van de ontmoeting
tussen imaginaire wezens die zouden bestaan uit een conglomeraat van
ingewanden en doormidden gesneden ruggengraten,
MOTIVERING DOOR VOLLEDIGE GELIJKENIS
Niet alleen beelden kunnen worden gebruikt als teken voor het origineel,
bij uitstek serieproducten kunnen, ten slotte, dienst doen als teken om te
verwijzen naar andere producten uit de reeks: exemplarisch in de
kledingstukken op de etalagepop, of in de auto op het autosalon. Pas dergelijke
objecttekens tonen ondubbelzinnig aan dat er evenmin een continuüm is van teken naar
beeld, als dat er een continuüm zou zijn van teken naar werkelijkheid.
MENGING VAN TEKENS MET UITEENLOPENDE SOORTEN
MOTIVERING
Mensen hebben de onweerstaanbare neiging om ongemotiveerde tekens zo
mogelijk toch te voorzien van een motivering. Dat kan zich beperken tot
pogingen om toch verbanden te zoeken - zoals wanneer men de kleuren van
een visuele codes probeert te motiveren (door inzake de kleuren in de
Belgische vlag het zwart te verbinden met de aarde, het geel met het
koren, en het rood met het bloed dat is vergoten ter verdediging van het
vaderland). Maar vaak voegt men ook de daad bij het woord, zoals wanneer
men het woord groot GROOT schrijft. Daarin komt de neiging tot uiting om het schimmige teken om
te toveren tot volbloed beeld - of tot het ding zelf. Omgekeerd maakt de
toenemende motivering van tekens ze vaak ongeschikt om bepaalde
betekenissen over te brengen, zodat ze moeten worden gecombineerd met
minder gemotiveerde tekens. Zo komt het dat er, naar
motivering beschouwd, nog veel meer soorten tekens zijn dan de vijf die
we hierboven beschreven: ze kunnen alle met elkaar worden gecombineerd. Dat levert
complexe fenomenen op zoals onomatopeeën en wegenkaarten.
We geven een uitvoerig overzicht in een afzonderlijke bijlage
'Menging van tekens met uiteenlopende soorten motivering' (Terugkeren
naar hier met de link terug aan het einde van deze
bijlage).
Vooral in de gevallen waar sprake is van verdichting lijkt het wel alsof
de ene vorm van motivering overgaat in de andere - alsof het woord
beeld zou worden zoals in
T R A P |
Het meest dramatische voorbeeld daarvan
is de bijkomende motivering van visualisering door beeldtekens, zoals in
wegenkaarten. Het gaat
echter in geen enkel geval om een geleidelijke overgang van de ene soort
motivering in de andere (in casu van visualisering in beeldteken), laat
staan om een overgang van teken naar beeld, maar altijd
over uiteenlopend gewicht van in wezen verschillende onderdelen.
Het is betekenisvol dat de bijkomende motivering nooit consequent kan
worden volgehouden: in elke taal worden alleen zeldzame objecten
betekend door een klanknabootsing, maar nooit alle dingen die geluid
maken. Zelfs waar de vervanging systematisch kan worden volgehouden -
zoals wanneer men in een tekst alle zelfstandig naamwoorden vervangt
door een beeld, of wanneer men in een gesproken tekst alle zelfstandige
naamwoorden vervangt door het geluid dat ze maken, blijven de beelden
als beeldteken functioneren. In geen geval is er sprake van een
overgang van teken naar beeld: het 'beeld' van de trap hierboven is
alleen maar een
beeldteken.
Ook het feit dat symbolen en beeldtekens ook als beeld kunnen
worden gelezen - en omgekeerd - mag geen aanleiding zijn om het beeld gelijk te
schakelen met het beeldteken en het symbool. Het is niet omdat men met
een laptop op iemands kop kan slaan, dat er geen verschil zou zijn
tussen wapens en informatieverwerkende machines.
CONCLUSIE UIT HET ONDERZOEK NAAR DE MOTIVERING VAN
TEKENS
Ons onderzoek naar de motivering van tekens bevestigt dat er wel
degelijk een
fundamentele tegenstelling is tussen nabootsing/beeld en teken. Zeker,
tekens kunnen in verschillende mate gemotiveerd zijn, en dat kan zover
gaan dat ze gemotiveerd zijn door zintuiglijk gereduceerde gelijkenis
(beeldteken, symbool), ja zelfs
door volledige gelijkenis (objectteken). Daarbovenop kunnen tekens met verschillende
graden van motivering met elkaar worden gemengd. Maar de graad van motivering heeft geen
effect op hun status als teken: het teken blijft
principieel refereren naar een afwezige betekenis en valt er nooit presentifiërend
mee samen.
Het is van groot belang om hier duidelijk onderscheid te maken
tussen enerzijds de relatie tussen origineel en nabootsing, en
anderzijds de relatie tussen teken en betekenis.
De graad van motivering betrekking heeft op
de relatie tussen teken en betekenis, en niet op de relatie tussen beeld
en origineel, die constant bepaald blijft door zintuiglijk gereduceerde
gelijkenis:
relatie origineel/beeld |
relatie teken/betekenis |
|
visuele gelijkenis |
beeld (bv. portret) |
- - - - |
visuele gelijkenis visuele gelijkenis |
beeldteken (bv. foto hamburger) symbool (bv. pictogram met vork en mes) |
identiteit metonymie |
- - - - - - - - |
visualisering (bv. temperatuurcurve) gesproken woord |
zintuiglijke analogie geen |
We demonstreren het effect van variaties in soorten beelden en variaties
in motivering nog eens uitvoerig in 'Visualisering,
landkaart, landschap'. (Terugkeren naar hier met de link onderaan de
analyse).
De mate van motivering omschrijft dus geen continuüm tussen teken en
beeld, zoals o.m. W.J.T. Mitchell (met zijn 'imagetext') en
Gottfried Boehm het willen hebben.
CONTINUÜM OF KLOOF TUSSEN BEELD EN TEKEN (2): VARIANTEN VAN BEELDEN
In de inleiding gaven we aan dat er twee aanleidingen zijn om te besluiten tot het bestaan van een continuüm
tussen beeld en teken: van de kant van het teken het
bestaan van verschillende graden van motivering, en van de kant van het
beeld de grote verscheidenheid aan soorten beelden. Bij velen leeft de
overtuiging dat er een continuüm zou zijn tussen beelden en
tekens, waarbij beelden 'voller', meer 'verzadigd' zouden zijn dan de
meer 'schematische' tekens. Nu we hebben
aangetoond dat de graad van motivering niet toelaat om te besluiten tot
het bestaan van zo'n continuüm, rest ons nog aan te tonen dat het bestaan van zeer
uiteenlopende soorten beelden daartoe evenmin volstaat.
In onze tekst over mimesis introduceerden we drie variabelen die de
verschillen tussen soorten beelden nauwkeuriger omschrijven: het beeld kan een min of meer
suggestieve weergave zijn
van het origineel, en het origineel kan zich van het model onderscheiden
door idealisering en essentialisering.
We geven hieronder een overzicht, waarbij naar rechts toe de mate van
suggestie toeneemt, en naar onderen toe de mate van idealiseren en
essentialiseren:
Deze voorbeelden laten zien dat de graad van suggestie of van
essentialiseren/idealiseren geen invloed heeft op het beeldkarakter: in
alle gevallen hebben we te maken met volbloed beelden.
Dat is ook het geval bij beelden die als teken functioneren.
Bij onderstaande beeldtekens varieert de weergave van de
bloedbanen van minder naar meer
suggestief: de vlakke weergave van de bloedbanen op het linkse en
middelste beeldteken is een
suggestieve tweedimensionale weergave van een driedimensionaal
origineel. Pas in het rechtse beeldteken is de weergave niet-suggestief (schaduwen),
zodat we de bloedbanen beter in de diepte
kunnen situeren.
En dat geldt ook voor essentialiseren en idealiseren. Een goed voorbeeld van essentialiseren is de reductie van het gehele lichaam tot geïsoleerde stelsels: bloedsomloop, spijsvertering, spieren, beenderen of zenuwen. Alleen bij een geraamte wordt de isolering van de beenderen gerealiseerd door de natuur. Een geïsoleerd bloedsomloopstelsel daarentegen kan alleen op een beeld worden weergegeven. In de reeks weergaves van de bloedsomloop hierboven zien we drie graden van essentialiseren. Helemaal links is het gehele bloedsomloopstelsel gereduceerd tot (de verdubbeling van) de circuits van zuiver en onzuiver bloed. In het tweede en derde beeldteken neemt de graad van essentialisering af: de circuits worden meer gedetailleerd weergegeven, het relatief belang van de bloedbanen blijkt uit verschillen in dikte, en we vernemen ook meer over de concrete plaats waar ze zich bevinden. In het tweede beeldteken is daarom de lichaamsomtrek toegevoegd, en in het derde ook nog de suggestie van een oppervlak van het lichaam. Naast essentialiseren speelde ook idealiseren een rol bij het scheppen van bovenstaande originelen: de geringe verschillen in kleur van het werkelijke bloed zijn opgedreven tot duidelijk te onderscheiden tegenstellingen tussen blauw en rood. Dat idealiseren verhoogt de refererende kracht van het beeldteken, zijn tekengehalte: het is duidelijker welke bloedbanen bij elkaar horen en welke van elkaar verschillen. De geïdealiseerde kleuren worden zodoende tot betekenende tegenstelling in een kleurencode. De constructie van een origineel wordt inzake het beeldteken dus niet alleen bepaald door wat ter zake doet, maar ook door de vereisten van de leesbaarheid als teken. Iets gelijkaardig zien we met de 'pictogrammen' die 'man/vrouw' weergeven: de reductie tot zwart-wit doet de verschillen in silhouet beter uitkomen, die zelf weer tot een elementaire oppositie zijn herleid. Hetzelfde geldt voor 'emoticons'.
Dergelijke semiotisering leidt uiteindelijk tot de opheffing van het beeld:
exemplarisch in de transformatie van hiëroglyfen in de
puur willekeurige configuraties van het alfabet. Ook dat betekent niet
dat er een overgang is van beeld naar teken, wel dat de motivering door
een visuele gelijkenis wordt vervangen door afwezigheid van motivering
als het beeld verwordt tot willekeurige visuele configuratie.
Merken we terloops op dat de constructie van elen nillleuw origineel een heel ander effect heeft
naargelang we te maken hebben met een beeld of met een beeldteken.
Vermits het beeld presentifiërend is, verhouden we ons tot het origineel,
niet tot de werkelijkheid die er model voor stond.
In het teken daarentegen blijft het origineel, hoezeer het ook afwijkt van de
werkelijkheid, steeds verwijzen naar de werkelijkheid (het model). Al bestaat het origineel
in het beeldteken alleen uit bloedbanen, in de werkelijkheid verhouden we ons tot een lichaam met
bloedbanen in,
en al zijn de aders rood, in de werkelijkheid gaan we niet op zoek naar rode aders.
De graad van suggestie of idealiseren/essentialiseren heeft dus
evenmin effect op de status van teken. Hieronder tonen we, naar
analogie van de beelden van mensen hierboven, zes beelden van harten. Laten we op de
tweede rij alle streepjes, letters en cijfers weg, dan kunnen we ze
evenzeer lezen als beelden (van een al dan niet opengesneden hart met afgesneden
aders) of als beeldteken dat verwijst naar een intact hart in een
onbeschadigd lichaam:
Omgekeerd zouden alle beelden in het continuüm van de volbloed beelden
kunnen fungeren als beeldteken - al was het maar in de catalogus voor
een veiling.
De vraag rijst dan waarom voor één van de vele beeldsoorten wordt
gekozen. In het algemeen geldt dat essentialiseren en idealiseren de refererende
kracht van het beeld verhogen door de betekenisvolle
onderdelen duidelijk op te nemen in een systeem van tekens. Vervolgens
zijn het criteria
van semiotische economie die bepalen voor welk soort beeld op
bovenstaand continuüm wordt gekozen - al sluit niets uit dat
beeldtekens ook 'oneconomisch' kunnen zijn: ook de Adam en Eva van Dürer
zouden hun werk doen op wc-deuren.
Als het gaat om een eenvoudige mededeling zoals
'mannen moeten hier binnengaan' en 'vrouwen moeten daar binnengaan'
is de mate van essentialiseren idealiter zo groot,
dat alleen een betekenisvolle tegenstelling overblijft,
maar ze mag niet zo groot zijn dat herkenning onmogelijk wordt.
Sterk geschematiseerde 'pictogrammen' volstaan dan: het silhouet van
een glas voor 'breekbaar', het silhouet van mes en vork voor
'restaurant'. Hoe meer betekenissen er moeten worden betekend, hoe meer betekenisvolle
tegenstellingen of dito continua er nodig zijn, en hoe geringer
dus de essentialisering mag zijn. Voor de weergave van bloedbanen als
zodanig volstaat een streep.
Aangeven van het onderscheid tussen aanvoerende en afvoerende
bloedbanen vraagt om een bijkomend teken: de kleur. En dat geldt ook
voor het aangeven van het belang door de dikte. Op de weegschaal voor groenten en
fruit in de supermarkt is een banaan op grond van haar omtrek
gemakkelijk te onderscheiden van een appel of van een peer, maar om ze van een
komkommer te onderscheiden zal alleen een bijkomende kleurcode soelaas bieden.
Met die twee variabelen kunnen we een eindweegs opschieten,
maar hoe meer groenten en fruit, hoe nauwkeuriger de weergave zal moeten zijn.
In de limiet kan alleen de niet-suggestieve afbeelding van een niet-geëssentialiseerd
origineel volstaan (dat dan nog wel geïdealiseerd kan zijn zoals de
regel is in reclamefoto's).
Ook hier is de conclusie duidelijk: de mate van 'schematisering' van
het beeld heeft niets te maken
met het onderscheid tussen beeld enerzijds en beeldteken of symbool
anderzijds. Het is niet omdat
een beeld natuurgetrouw een origineel weergeeft, dat het teken zou
worden (zoals vaak wordt beweerd in theorieën over de fotografie:
Pierce; foto als index, spoor - Roland
Barthes, Roger Scruton).
En het is evenmin waar dat een beeld tot teken zou worden door
'vereenvoudigen', 'schematiseren' of 'abstraheren' (Gottfried Boehm).
Men kan hoogstens stellen dat beelden ernaar tenderen om 'verzadigd' te
zijn, omdat ze zijn bedoeld om te worden gecontempleerd, terwijl tekens in wezen slechts doorgeefluiken
zijn, zodat ze er ernaar tenderen om zo economisch
mogelijk te zijn - schrale schimmen, idealiter: ongemotiveerde tekens.
DE KLOOF TUSSEN BEELD EN TEKEN
Of we het probleem nu benaderen vanuit het perspectief van het teken - de graad
van motivering van tekens - of vanuit dat van de beelden - de graad van
'schematisering' - ons
onderzoek toont aan dat er een onoverbrugbare kloof gaapt
tussen beeld en teken. De mate van motivering maakt een teken nooit tot
beeld, en de mate van suggestiviteit, essentialisering of idealisering
van een beeld geeft geen uitsluitsel over de status ervan als beeld of
als instrumenteel beeld (beeldteken of symbool). Het geeft dus geen pas
om op grond van één van deze beide criteria het beeld te subsumeren onder
het teken door de constructie van een continuüm van motivering, of een
continuüm van suggestiviteit, essentialisering
of idealisering.
Pas als we het beeld duidelijk van het teken hebben onderscheiden, wordt
duidelijk hoe vaak ze functioneel met elkaar worden verbonden. Die
combinatie zal het voorwerp zijn van een volgende luik van deze tekst:
de semiosis-mimesisvervlechting.
WAARGENOMEN EN VOORGESTELDE TEKENS
Tekens zijn 'abstract' in die zin dat ze binnen zeer ruimte grenzen
onafhankelijk zijn van de concrete gedaante die ze aannemen: zowel a als
a als a als A worden als 'a' gelezen. Er is
geen sprake van zintuiglijke reductie van een vermeend 'oertype'. Daarom
is er geen sprake van nabootsing: alle letters zijn even echt als alle
croissants. Er is sprake van duplicaten als de concrete gedaante van
tekens wordt vermenigvuldigd (zoals bij distributie van het spreken van
de nieuwslezer) of wanneer gebruik wordt gemaakt van een
standaardlettertype.
Anders liggen de zaken
als het gaat om voorgestelde tekens, zoals wanneer we in stilte een
tekst lezen. We 'horen' dan de uitgesproken woorden, en dat zijn dan
beelden van de woorden zoals wij ze luidop zouden uitspreken. Een eerste
vorm van semiosis-mimesisvervlechting bestaat er dus in dat we ons een
teken voorstellen in de geest. Naast het waargenomen teken hebben we dus
ook de voorstelling van een teken - het nabootsing/beeld van een teken. Dat geldt niet alleen voor
ongemotiveerde tekens zoals gesproken woorden, maar ook voor
gemotiveerde tekens: er is een verschil tussen een waarneembare grafiek
en een voorgestelde grafiek, tussen een waarneembeer symbool en een
voorgesteld symbool, tussen een waarneembaar beeldteken en een
voorgesteld beeldteken.
TEKENS DIE BEELDEN OPROEPEN ('DIEGESIS')
Ook een tweede vorm van semiosis-mimesisvervlechting kennen we reeds:
het beeld dat wordt gebruikt als teken. Maar er zijn nog veel meer
soorten combinaties.
Van nature worden woorden gebruikt als plaatsvervangende waarnemingen,
zoals wanneer iemand ons waarschuwt: ‘Het regent.’ Maar zodra iemand de
woorden ‘Er was eens...’ uitspreekt, zijn de woorden niet langer
plaatsvervangende waarnemingen: ze roepen in onze geest integendeel de
voorstelling op van wat ze betekenen. Dat is het geval in narratieve
literatuur - zoals blijkt uit de ontgoochelding bij het bekijken van een
verfilmde roman. Om dergelijke tekens van gewone refererende tekens te
onderscheiden, zullen we ze beeldopwekkende tekens noemen.
Het bestaan van beeldopwekkende tekens noodzaakt ons onderscheid te
maken tussen middellijke
mimesis -
een voorstelling opgewekt door beeldopwekkende tekens - en onmiddellijke
mimesis - het rechtstreeks waarneembare beeld.
Omdat we bij beelden meestal aan visuele beelden denken, is het is niet
overbodig erop te wijzen dat voorstellingen van zeer uiteenlopende
zintuiglijke aard kunnen zijn: naast alle exteroceptieve zintuigen (oog
en oor, geur en tastzin), komen hier ook alle interoceptieve
gewaarwordingen in aanmerking: druk, ademnood, honger, kloppend hart,
vlinders in de buik enz. Bovendien is er inzake literatuur zelden sprake
van verzadigde, maar in de regel van sterk geëssentialiseerde beelden.
Er is zelfs een speciale term voor verzadigde beelden: 'ekphrasis 'voor
sterk uigewerkte voorstellingen van visuele aard (zoals 'Ode to a
Grecian urn' van Keats).(Voor de
analyse van een concreet voorbeeld zie 'Schnee'
van Thomas Mann).
Er zijn nog meer beeldopwekkende tekens. Het geschreven woord fungeert
als gewoon teken als de tekst luidop wordt voorgelezen: elk woord lokt
de reactie uit om het uit te spreken. Maar bij stil lezen horen we een
beeld van luidop gesproken woorden: de voorstelling van een teken. Het
geschreven woord fungeert dan als beeldopwekkend teken. Hetzelfde geld
voor noten in een partituur. Ofwel zijn het gewone tekens die de reactie
uitlokken om de betreffende noot te spelen op een instrument. Maar
getrainde muzikanten horen de bijbehorende klank ook zonder dat iemand
hem uitvoert. Voor de muzikant zijn noten, net zoals letters voor de
doorsneelezer, beeldopwekkende tekens die het auditieve beeld van de
bijbehorende muziek oproepen.
De meest voorkomende beeldopwekkende tekens zijn ongemotiveerd: de
woorden van de taal. De noten van een partituur zijn ten dele
gemotiveerd door analogie: het zijn visualiseringen van toonhoogte. Maar
ook symbolen kunnen de voorstelling opwekken van hun betekenis, zoals
wanneer een afbeelding van het Lam Gods de voorstelling van de lijdende
Christus oproept. Ook beeldtekens of objecttekens kunnen voorstellingen
oproepen, zoals wanneer men zich voorstelt dat men een item uit een
catalogus heeft gekocht.
Met nadruk moet erop gewezen dat tekens slechts in uitzonderlijke
gevallen voorstellingen oproepen: in de regel lokken ze alleen maar een
onmiddellijke, uitgestelde of afgestelde reactie uit. Dat tekens als zodanig
voorstellingen opwekken ('sign and
idea') is een oude en onuitroeibare opvatting. Die spruit voort uit het
feit dat men bij het denken over het teken al te vaak literatuur voor
ogen heeft, én uit het feit dat men bij het nadenken over het teken al
te gemakkelijk uitgaat van afzonderlijke tekens (Augustinus). Zo stelt men zich bij
'tafel' de betekenis voor als het beeld van een tafel - of om het met
Wittgenstein te zeggen: 'Das Aussprechen eines Wortes ist gleichsam ein
Anschlagen einer Taste auf dem Vorstellungsklavier' (PU, &6) De manier waarop
het schrift wordt aangeleerd, verankert die misvatting. De
betekenis van het geschreven woord 'tafel' is het gesproken woord
'tafel', en om kinderen dat aan te leren, zet men er de afbeelding van
een tafel naast. In werkelijkheid stellen we ons bij het horen van de
zin 'er liggen kruimels op tafel' niet het bijbehorende tafereel voor:
we reageren op de woorden door de kruimels op te ruimen. Ook bij het
lezen van een tekst stellen we ons alleen het geluid van de woorden
voor, niet de betekenis van wat we lezen: die begrijpen we alleen maar.
Hoogstens proberen we af en toe een stelling te toetsen aan een
voorgesteld of werkelijk voorbeeld - vanwaar de illustraties bij vele
teksten. Maar dat
toetsen maakt niet deel uit van de tekst zelf: het is een activiteit die het
lezen van de tekst onderbreekt. De verwarring wordt nog in de hand gewerkt
door het taalgebruik. Zo wordt de metafoor
vaak als 'beeldspraak' aangeduid. Alleen bij de beeldende metafoor wordt
daarbij gebruik gemaakt van een beeld. Bij de verbale metafoor komen geen beelden kijken. Bij de
slogan 'stop een tijger in je tank', denken we niet dat we een tijger
zullen aangeboden krijgen in het benzinestation, we begrijpen - zonder
ons ook maar een oogwenk een tijger voor te stellen - dat ons krachtige
benzine wordt beloofd.
DE SEMIOSIS-MIMESISVERVLECHTING (1)
Beeld en tekens (met alle soorten motivering, inclusief
beeldtekens en symbolen dus) kunnen met elkaar worden vervlochten in vaak
ingewikkelde ketens, die we mimetische ketens noemen:
01 | config = teken |
||||||
02 | beeld = teken |
||||||
03 | beeld | ||||||
04 | config = teken |
doet maken | config = teken |
||||
05 | beeld = teken |
doet maken | config = teken |
||||
06 | config = teken |
doet maken | beeld = teken |
||||
07 | beeld = teken |
doet maken | beeld = teken |
||||
08 | config = teken |
doet maken | beeld | ||||
09 | beeld = teken |
doet maken | beeld | ||||
10 | config = teken |
roept op | config = teken |
||||
11 | beeld = teken |
roept op | config = teken |
||||
12 | config = teken |
roept op | beeld = teken |
||||
13 | config = teken |
roept op | beeld | ||||
14 | beeld = teken |
roept op | beeld | ||||
15 | config = teken |
roept op | config = teken |
roept op | beeld = teken |
||
16 | config = teken |
roept op | config = teken |
roept op | beeld | ||
17 | config = teken |
roept op | beeld = teken |
roept op | beeld | ||
18 | config = teken |
roept op | config = teken |
roept op | beeld = teken |
roept op | beeld |
Voor uitleg bij deze tabel en voor uitvoerige voorbeelden verwijzen we naar:
Voorbeelden bij 'mimesissemiosisvervlechting
(1)' (Terugkeren naar hier door te klikken op de link op het einde van de
voorbeelden).
Deze tabel maakt duidelijk hoe nauw tekens en beelden vaak zijn
vervlochten en hoe moeilijk het is om beide te onderscheiden. Van de 18 ketens in deze tabel eindigen er slechts 8 op
een (waargenomen of voorgesteld) beeld: de ketens die grijs zijn
ingekleurd. Keten 1 en 4 bestaan alleen
uit ongemotiveerde of analoge tekens, en keten 10 bevat alleen een voorgesteld teken ( = een beeld van een
teken). Ketens 2, 6, 7, 12 en 15 eindigen op een beeld dat teken is
(beeldteken of symbool). Zij komen alleen als beeld in aanmerking voor
zover ze niet als teken worden gelezen. En dat geldt ook voor de ketens
die alleen in de voorbereidende trappen beelden bevatten die teken zijn.
Die beelden kunnen alleen als beeld worden beschouwd als we abstractie maken van
hun tekenfunctie én van de verdere schakels in de keten.
Daar komt bij dat van de 8 ketens die eindigen op een beeld, er vijf
zijn die beginnen met een ongemotiveerd teken, het teken bij
uitstek. Wat waarneembaar is aan deze ketens is het ongemotiveerde
teken, terwijl het beeld als voorstelling onzichtbaar blijft - exemplarisch in de dichtbundel. Dat
werkt de verwarring tussen semiosis en mimesis alleen maar in de hand.
DE SEMIOSIS-MIMESISVERVLECHTING (2)
Om de zaken nog ingewikkelder te maken, kunnen al deze combinaties op hun beurt met elkaar worden gecombineerd.
We geven voorbeelden van combinaties (onder meer cartoon, embleem, klanknabootsing in poëzie)
in een bijlage '
De semiosis-mimesisvervlechting (2). (Terugkeren naar hier
via de link terug op het einde van de bijlage.)
Blijkt dat sommige van deze combinaties complexe soorten beelden zijn: als
er sprake is van de combinatie van zintuiglijk
waarneembaar beeld (onmiddellijke mimesis) en ketens die eindigen op een
voorgesteld beeld (middellijke mimesis) - exemplarisch in het lied. In
andere gevallen zijn (ketens die eindigen op) beelden gemengd met
(ketens die eindigen op) tekens (beelden van tekens en beelden die
tekens zijn). Hier hebben we niet te maken met zuivere beelden, maar met de heterogene combinatie van beeld
en discours. In nog andere gevallen eindigen de ketens allebei op een teken,
en is er slechts op één voorbereidende schakel een beeld -
exemplarisch in het uitgeschreven embleem.
Merken we op dat de menging van mimetische ketens moet worden onderscheiden van menging
van tekens met verschillende graden van motivering. Merken we evenzeer
op dat er (inzake kunst) ook nog talloze andere vormen van
menging zijn: die van verschillende soorten mimetische media, die van
verschillende soorten nabootsing naar aangesproken zintuig (beeld en
geluid zoals in opera, theater en film). Van verschillen tussen
kunstwerken moet rekenschap worden gegeven door vele variabelen, die
niet altijd duidelijk worden onderscheiden. Zo worden gevallen zoals Marinetti's klankgedicht, waar er gewoon sprake is van tekens voor
geluidsterkte die zijn gemotiveerd door visuele analogie, via deze visualisering vaak
op één voet gesteld met de menging van beeld en voorgesteld beeld in
beeldnabootsend schrift in geschreven poëzie. Bij aanspreken van verschillende zintuigen
gebruikt men in de regel dezelfde mimetische keten: de kern van theater of film wordt gevormd door mimetische keten (03),
en er is alleen sprake van de combinatie van visueel en auditief beeld. Het verschil tussen
theater en opera heeft dan weer te maken met nog een andere variabele:
die van de soorten originelen (sprekende en
zingende mensen).
Hoe dan ook: pas op basis van dergelijke gedetailleerde beschrijving van
mimetische ketens en
hun menging kunnen we rekenschap geven van de ingewikkelde manier waarop
beeld en teken met elkaar worden verbonden, zonder onze toevlucht
te moeten nemen tot mystificerende begrippen zoals
W.J.T. Mitchells 'imagetext'
(waarbij een soort continuüm wordt gepostuleerd met aan de ene kant
overwegend beeld en aan de andere overwegend tekst).
DE SEMIOSIS-MIMESISVERVLECHTING (3): BEELDCONSTITUERENDE TEKENS
Ons beeld op de vervlechting van semiosis en mimesis is pas voltooid als
we er de laatste en belangrijkste - en voor de mimesistheorie ook meest
heikele - schakel aan toevoegen.
Het hier
en nu als waarneembare werkelijkheid is niet meer dan een verzameling tekens
aan de hand waarvan we ons een origineel - of bij uitbreiding: een
wereld - construeren. Het origineel - het object, ook als bezield
object - is
immers niet in zijn totaliteit waar te
nemen: we kennen het slechts via verschijningen voor diverse zintuigen op een gegeven moment.
Uit de talloze indrukken afkomstig van alle zintuigen, en aan de hand van
talloze verbale mededelingen over en afbeeldingen van het origineel
in kwestie, bouwen we een mentaal beeld op van de wereld en van de
objecten die hem bevolken op grond van aangeboren of aangeleerde
interpretatiecodes. Dat mentale beeld
van de werkelijkheid is
veel rijker dan elke concrete visuele, auditieve, olfactieve of
tactiele waarneming die we op een gegeven moment van die werkelijkheid
hebben. Daarom gaat elke concrete waarneming vanuit een gegeven
perspectief fungeren als een teken dat het gehele mentale beeld activeert.
De concrete waarneming wordt daardoor tot meer dan wat
zintuiglijk is gegeven: ze wordt tot verschijning van het object,
dat we als zodanig nooit in zijn totaliteit kunnen waarnemen. Dat geldt al voor de
waarneming van 'figuur tegen achtergrond',
die we lezen als ruimtelijke verhouding; voor de waarneming van oversnijding,
waarbij we de oversneden figuur vervolledigen; voor de waarneming van
gradiënten die we lezen als ronding en perspectief, met de bijbehorende
aanvulling van de voorkant met een achterkant, van een oppervlak met een
inhoud of een innerlijk, en ga zo maar door (zie bol hieronder). Dat
geldt nog meer voor de interpretatie van visuele indrukken in termen van
gewaarwordingen voor andere zintuigen: uit de visuele verschijning van
een lichaam kunnen we aflezen hoe het aanvoelt en uit welke substantie
het is samengesteld. Dat geldt nog meer voor de waarneming van de puur
visuele indrukken van een gelaat, die we lezen als uitdrukkingen van het
innerlijke zielenleven van een subject (zie Mona Lisa hieronder). Ten
slotte wordt elke perspectivische blik op een stuk van de werkelijkheid
ingebed in complexe tijdruimtelijke samenhangen (objectconstantie,
oorzaak en gevolg, geschiedenis en intenties...): de rook wordt verbonden
met het vuur dat ergens brandt, het spoor met het dier dat het naliet,
het lijk met de moord die eraan voorafging (zie 'De dood van Marat'
hieronder):
De waarneming van de werkelijkheid kan daarom worden vergeleken met de
lectuur van een boek: we zien wel de letters, maar door de letters heen
lezen we de betekenis. Hetzelfde geldt voor de manier waarop we
configuraties van zintuiglijke indrukken lezen. We zien wel een cirkel
met zwarte vlekken erop, maar lezen daardoorheen een (onbevlekte) bol
met een oppervlak en een inhoud. We zien wel een silhouet voor een
landschap, maar lezen daardoorheen een lichaam van vlees en bloed in het centrum van een
weidse ruimte. We zien wel een
uitdrukking, maar lezen daardoorheen een gesteldheid in een innerlijk
achter het oppervlak van het gelaat. We zien wel een momentopname, maar lezen die als een
lokale fase uit de ontwikkeling van een complex tijdruimtelijk geheel.
Net zoals bij andere tekens, lezen we de configuraties van zintuiglijke indrukken dus als
plaatsvervangende waarnemingen: we reageren erop alsof we met de
betekenis te maken hadden, al is die hier en nu niet in de waarneming gegeven. Dat
de ronding, de ziel, de
tijdruimtelijke samenhang niet hier en nu in de waarneming zijn gegeven,
betekent niet dat ze niet bestaan: het volstaat dat we een werkelijke bol met de
hand aanraken om vast te stellen dat hij zich wel degelijk op de
betekende afstand bevindt en wel degelijk de betekende ronding vertoont.
Maar het bestaan ervan is hier en nu niet waarneembaar, tenzij dan als
betekenis. Om dit soort tekens van andere tekens te onderscheiden zullen we ze
objectconstituerende tekens noemen. Doordat zintuiglijke configuraties worden gelezen
als objectconstituerende tekens, verandert elke
waarneming van een zintuiglijke configuratie in de waarneming van de
verschijning van een object.
Pas als we dat goed doorhebben, wordt duidelijk hoe zoiets als een
nabootsing mogelijk is - of: wat een beeld is. Het volstaat om in een
mimetisch medium - dat de werkelijkheid vervangt als drager van
zintuiglijke configuraties - zintuiglijke configuraties aan te brengen
die teken zijn voor een origineel. Net zoals het geval is
bij de waarneming van een bestaande configuratie, wordt die gelezen als
verschijning van een origineel. Maar de waarneming van het beeld
verschilt van de waarneming van de
werkelijkheid: als we met de hand de bol willen aanraken, stuiten we
ditmaal op
een doek - zoals Narcissus op het wateroppervlak. Dat geldt ook als we
alleen maar blijven kijken: we kunnen de Mona Lisa niet in profiel
bekijken. Het
betekende object kan dus geen andere verschijningswijzen aannemen.
Daarom spreken we hier niet van werkelijkheid, maar van de nabootsing
ervan: een beeld.
Deze benadering laat ons toe een semiotische beschrijving te geven van
wat een beeld is: een beeld is een origineel waarvan het aantal
verschijningen (meestal zintuigsgewijs) is gereduceerd (in de limiet tot één, zoals in het
stilstaande visuele beeld). De omschrijving van het beeld als een zintuiglijk
(en tijdruimtelijk) gereduceerde gelijkenis met het origineel, blijft
gelden, maar krijgt pas vanuit deze achtergrond zijn volle draagwijdte.
De tekens die een beeld constitueren zijn nog steeds
objectconstituerende tekens, maar dan objectconstituerende tekens die
hun belofte niet inlossen: de betekenis kan niet door (een oneindig
aantal) andere tekens worden betekend, omdat een origineel als beeld
maar een beperkt aantal of één verschijning heeft. Daarom onderscheiden
we ze best als beeldconstituerende tekens. Beeldconstituerende
tekens verschillen van volbloed
objectconstituerende tekens ook doordat vele ervan slechts nabootsingen
zijn (de gradiënt op een bol, de glimlach op geronde lippen bevinden
zich op het doek op een tweedimensionaal vlak) en doordat
ze veelal zijn geïdealiseerd en geëssentialiseerd.
Ook in beeldconstituerende tekens worden semiosis en mimesis dus
vervlochten.
Meteen wordt duidelijk waarom deze laatste vorm van semiosis-mimesisvervlechting
zo heikel is voor de mimesistheorie. Het lijkt nu wel alsof ook het
beeld niet meer is dan een verzameling tekens - en dat is inderdaad wat vele auteurs
beweren. Maar dat is
niettemin een vergissing: het beeld is slechts de betekenis van de
zintuiglijke configuratie die als (beeldconstituerend) teken is aangebracht in het mimetisch medium.
Het beeld is niet een cirkel met een zwarte vlek, maar een onbevlekte
bol. Beweren dat het beeld een teken is omdat
het, net zoals het origineel in de wereld, door tekens wordt geconstitueerd, komt neer
op beweren dat een tekst niet meer is dan een
verzameling tekens - de klank van
de woorden
waardoor de betekenis wordt betekend. De verwarring tussen teken en
betkenis wordt in de hand gewerkt
doordat in beide gevallen de betekenis niet los van het teken kan
bestaan: zowel origineel als beeld kunnen alleen maar bestaan als
verschijning. Maar het is pas de taal die de gelijkschakeling van teken
en betekenis bezegelt: net zoals we term ' boek' gebruiken voor zowel
de inhoud ervan als de verzameling bedrukte bladzijden waarin die
inhoud te lezen is, gebruiken we het woord 'beeld' zowel voor de
verschijning van het origineel, als voor het mimetisch medium waarop die
verschijning te 'lezen' is (het doek, het bewerkte marmer enz.). Het
beeld in de echte zin van het woord is de Mona Lisa, niet het beschilderde paneel dank zij hetwelk die
Mona Lisa verschijnt. Het
bovenstaande maakt afdoende duidelijk dat het hier slechts
gaat om homoniem woordgebruik, dat ons niet in verwarring mag brengen.
Het beeld is dus geen teken, maar, zoals gezien, kan het wel als teken fungeren - en
wordt dan tot beeldteken of symbool: beeldconstituerende tekens
roepen het beeld op van een duif, en die duif kan worden gelezen als
beeldteken (bv. voor een duivenhotel) of als symbool (voor vrede).
Omdat zowel beeldteken als symbool slechts teken zijn, laten we
beeldconstituerende tekens hun werk slechts doen in de mate dat de
herkenning van het beeld optreedt. Daarom neigen beelden die als
teken worden gebruikt ertoe om te worden geëssentialiseerd: de
beeldconstituerende tekens die herkenning mogelijk maken volstaan -
zoals bij emoticons.
Meteen wordt duidelijk dat de semiotische
benadering van het totstandkomen van het beeld ook een goede
omschrijving toelaat van essentialiseren en idealiseren. Lippen dienen
zowel om te kussen als om te glimlachen. Wie zich op het glimlachen
concentreert, hoeft de zachtheid van de lippen niet weer te geven en
omgekeerd, en kan zich dus essentialiserend tot één van beide beperken. Bovendien kan
hij het teken idealiseren: exemplarisch in de uitdrukkingen van emoticons.
BEELD, WERELDBEELD, DE TAAL VAN BEELDCONSTITUERENDE
TEKENS, BEELDTAAL
Het bovenstaande maakt duidelijk hoe misleidend het is om de werkelijkheid
- de wereld , het universum - te
begrijpen als een soort 'spektakel' waarvan we een soort
beeld zouden kunnen maken in teksten of boeken - het
zogenaamde 'wereldbeeld'. Van 'beeld' kan hier uiteraard alleen sprake zijn
in metaforische zin. Een perspectivische blik op de wereld vanuit een hier en nu
is ten enen male onmogelijk. De wereld is immers geen waarneming,
zelfs geen waarneming van verschijningen, maar een oneindige verzameling
van waarnemingen (van gevonden en gemaakte) tekens die de bouwstenen
zijn waarmee we
een mentale wereld construeren, waarvan sommige onderdelen als verschijning
kunnen worden waargenomen. En alle uitspraken over die werkelijkheid -
van bijzondere en lokale, tot algemene en omvattende - zijn op geen
enkel ogenblik beelden of voorstellingen van de wereld, maar kaders die
ons helpen bij het interpreteren van concrete waarnemingen. Via
visualiseringen kunnen we vaak aanzienlijke gebieden van de
werkelijkheid zintuiglijk waarneembaar maken, maar dan hebben we te
maken met een slechts plaatvervangende waarneming van een deelgebied van
de werkelijkheid.
De misvatting dat de werkelijkheid een overzichtelijk spektakel zou
zijn, dat via wetenschap of filosofie in een beeld zou
kunnen worden weerspiegeld, vindt zijn oorsprong in het feit dat we ons
altijd situeren in een visuele omgeving (een visuele 'wereld')
- die voor vele dieren en voor de aanvankelijke mens inderdaad vaak samenvalt
met 'de wereld'. Het is immers voordelig om de omgeving te blijven waarnemen, ook als we verzadigd zijn of als er
geen gevaar meer dreigt: om gevat te zijn op het opduiken van kansen of gevaren. Maar
hoezeer de visuele wereld waarin we durend zijn ingebed ook ons hele blikveld lijkt
in te nemen, hij is en blijft een perspectivisch zicht op een miniem fragment van
de zichtbare en onzichtbare werkelijkheid. Zeker, we kunnen een steeds groter
visueel perspectief op de werkelijkheid innemen, tot we uiteindelijk
vanuit de ruimte de aardbol te zien krijgen, maar dan ontgaan ons niet alleen
alle details, maar ook alles wat ons bezijden van ons en achter ons afspeelt,
om nog maar te zwijgen van alles wat er is gebeurd of nog te gebeuren staat,
en van alles wat überhaupt onwaarneembaar is. De 'werkelijkheid' is van meet af
aan een verzameling lokale waarnemingen van verschijningen van objecten (of
standen van zaken) die als als teken in een traject met elkaar worden verbonden
door reacties die nieuwe waarnemingen opleveren. Dat traject mondt
uiteindelijk uit in het opheffen van elke waarneming of in het waarnemen
van lokale lust, en de lustvolle waarneming is altijd een perspectivische, tot het hier en nu
beperkte blik op een onooglijk onderdeel van een overigens onherbergzame
werkelijkheid. We bevinden ons dus niet zozeer in een waarneembare
wereld, dan wel in een semiosfeer die wordt ontsloten door wat zich op
elk moment in ons waarnemingsveld bevindt - inclusief gesproken woorden
en teksten. Een 'wereldbeeld' is dus
alleen maar een beeld in metaforische zin, net zoals een mimetisch
medium alleen maar een homoniem is van een beeld in eigenlijke zin.
Omgekeerd is een beeld nooit een omvattend wereldbeeld, maar altijd een slechts perspectivisch
zicht op een al dan niet bestaande wereld. Het perspectief kan
kunstmatig worden vergroot zowel in ruimte als in tijd, maar het
blijft altijd beperkt. Het is dus een hele kunst voor de kunstenaar om
zijn beeld zodanig te kiezen of op te bouwen dat het ons een omvattende
werkelijkheid kan ontsluieren (Zie: 'Het beeld en zijn genres'
weldra op deze site). Daar staat tegenover dat het beeld wel degelijk
een beeld is in letterlijke zin: alleen een beeld kan ons (een stuk van
de wereld) tonen.
Dat onderscheid tussen metaforisch 'wereldbeeld' en letterlijk
perspectivisch beeld op (een onooglijk deel van) de wereld laat ons toe het verschil tussen kunst
enerzijds, en wetenschap/filosofie anderzijds te begrijpen vanuit de
tegenstelling tussen beeld en teken. Kunst toont ons een wereld door
middel van presentifiërende beelden, wetenschap doet uitspraken over de
wereld door middel van refererende tekens.
Het drama ''Otello' toont ons de jaloersheid aan het
werk, het is geen verhandeling over jaloersheid.
Het doen van uitspraken kan worden vergemakkelijkt door inlassen van
voorbeelden die beeldtekens zijn die laten zien hoe het is gesteld met
de afwezige werkelijkheid waarover in de tekst wordt gesproken. En bij het doen van uitspraken kan men
zich bedienen van beeldtekens of symbolen - denk slechts aan de parabel
van de grot bij Plato.
Maar als het beeld niet wordt gebruikt om te tonen maar om te spreken, is het niet langer
beeld, maar instrumenteel beeld - teken. Het is dan niet langer kunst,
maar behoort tot de wereld van het discours. Bij literaire allegorieën
zoals 'Gulliver's Travels' van Swift, 'Het slot' van Kafka
of 'Mahagonny' van Bertolt Brecht, of beeldende allegorieën zoals die van Bosch en Brueghel, blijft het
beeldgehalte niettemin erg overtuigend en op zich genietbaar, zodat we
naast de 'filosofie' ook nog van de kunst kunnen genieten, al is dat
genot bv. bij Homeros ongebroken. Dat geldt in veel
mindere mate voor Marcel Duchamp's 'La Mariée mise à nu
par ses célibataires, même'. Wetenschap en filosofie verschaffen ons dus
geen beeld op de wereld, ze spreken alleen over die wereld, en de
kunstenaar doet geen uitspraken over de werkelijkheid, maar toont
ze alleen maar. Zeker, het opvoeren van een wereld door de kunstenaar is, net zoals het tonen met
de vinger, in zekere zin een 'spreken': een 'ecce!'. Maar dit spreken is
zeer rudimentair: het gaat niet verder
dan een 'zo
ziet de wereld eruit (in mijn ogen)'.
Toch beweert menig kunstenaar dat hij zich uitdrukt via een taal -
die dan steevast verkeerdelijk de taal van
het beeld of van de muziek wordt genoemd. De kunstenaar bedient zich
inderdaad van tekens, die we in metaforische zin een 'taal' kunnen
noemen: de beeldconstituerende tekens die zijn afgeleid van de
objectconstituerende tekens waarmee we ons een wereld opbouwen. Door selectie, essentialiseren en idealiseren,
kan de kunstenaar bepalen hoe de wereld die
hij toont eruit ziet. Wat die wereld 'uitdrukt' is geen spreken van de
kunstenaar
- die zegt door zijn tonen alleen maar 'ecce' - maar een
aan het woord laten van een wereld die pas dank zij het maken van een beeld kan worden opgevoerd -
geen 'beeldtaal' dus, eerder de taal van de objectconstituerende tekens
aan de hand waarvaan we ook de werkelijke wereld construeren. Hoogstens kan men zeggen dat de
kunstenaar de door hem getoonde werkelijkheid gebruikt om te zeggen wat
hij wil zeggen - dat de kunstenaar een bijzonder soort buikspreker is:
een die niet zozeer de dieren zijn menselijke taal in de mond legt, dan
wel verzaakt aan het gebruik van de menselijke taal om zijn toevlucht te
nemen tot het gebruik van de (objectconstituerende) tekens waarvan de
werkelijkheid zich al altijd bediende. Ook wat de kunstenaar méér doet dan tonen is dus slechts
een spreken in de metaforische zin: het spreken van een door hem
opgevoerde
werkelijkheid. En dat metaforische spreken mag onder geen beding
worden verward met de beeldtaal in de echte zin van het woord, die een echt spreken over is: het
niet-verbale spreken via beeldtekens of symbolen. De taal die de kunstenaar hanteert
is de taal van de beeldconstituerende - wereldconstituerende - tekens.
MIMESIS VERSUS SEMIOSIS
Na de voltooiing van het tweede luik over semios-mimesissvervlechting
kunnen we enkele algemene besluiten formuleren over de relatie tussen
beeld en teken.
De mens construeert zich een wereld aan de hand van talloze
waarnemingen die als teken worden geïnterpreteerd op basis van
aangeboren of aangeleerde interpretatiecodes. De mens vergroot zijn
wereld door zelf tekens te produceren, vooral door middel van de verbale taal. Hij
beschikt zodoende over veel meer informatie dan de werkelijke wereld hem
hier en nu verschaft en hij kan daarbij beroep doen op de ervaring die
anderen voor hem of op andere plaatsen hebben opgedaan. Al deze tekens
zijn middelen om trajecten af te leggen die leiden naar afwezigheid van
storende waarnemingen of naar het opdoen van gewenste waarnemingen.
Alleen deze laatste zijn geen teken, maar doel op zich. Alleen als
deze doelen worden bereikt gaat de wereld op als
waargenomen wereld in de echte zin van het woord: een beperkte
perspectivische waarneming vanuit het hier en nu, meestal voor één
zintuig.
Het beeld is een middel om dergelijke gewenste waarnemingen tegenwoordig
te stellen zonder trajecten in de werkelijkheid te moeten
afleggen, of om doelen te bereiken die gewoonweg niet bestaan, en waar
dus ook geen trajecten naar leiden.
Al zijn beeld en teken duidelijk te onderscheiden entiteiten, ze zijn op
vele manieren met elkaar verbonden,
Het beeld komt tot stand door beeldconstituerende tekens, het kan in de
geest worden opgeroepen door beeldopwekkende tekens, het kan ter plaatse
worden geproduceerd op voorschrift van tekens (schrift, partituur), maar is
niettemin zelf
geen teken: het laat alleen objecten zien die om zichzelfs wille worden
genoten, geen objecten die zelf slechts teken zijn.
Het beeld kan zelf als teken worden gebruikt. Het dan is het niet langer beeld, maar
een bijzonder soort teken: een beeldteken of symbool, dat deel uitmaakt
van de vele niet-verbale talen. Als het beeld niet als teken wordt
gebruikt, toont het alleen maar een wereld. Het tonen van de wereld die
wordt gepresentifieerd door zich te bedienen van beeldconstituerende
tekens is
nog iets anders dan het doen van uitspraken - het spreken over de wereld
in verbale of niet-verbale beeldtaal- gaande van alledaagse gesprekken tot filosofie en wetenschap. Bij
'tonen' worden presentifiërende beelden gebruikt, bij 'spreken over'
refererende tekens.
Het tonen van een wereld die tot ons 'spreekt', versus ons (verbaal of
niet-verbaal) spreken over die wereld:
dit is dus de fundamentele kloof die gaapt tussen kunst en wetenschap/filosofie,
en het is dezelfde kloof die gaapt tussen teken en beeld, tussen mimesis en semiosis.
Alle reden om de wereld van het beeld duidelijk af te grenzen van
die van het teken - om te pleiten voor een 'iconic turn' dus,
maar dan wel in de zin een een
radicale 'mimetic turn' die eens en voor altijd breekt met de semiotische subsumptie van het
beeld onder het teken.
© Stefan Beyst,
mei 2010.