wat er schort: wenen, van vraag tot ontlading


bespreking van:


SOLTER, Aletha:
‘The Aware Baby’, Shining Star Press, Galeta CA, 1984.
Nederlandse vertaling (waaruit wij citeren):
’Baby’s weten wat ze willen’, De toorts, 1991


ONTLADING VAN SPANNING


Solter neemt heel wat lovenswaardige posities in: zij is voorstander om de zuigeling in het bed van de ouders te laten slapen, wijst op de behoefte van de zuigeling te worden gedragen en geknuffeld, en pleit voor zuigen en eten naar behoefte. Iets meer - maar geen onoverkomelijke - problemen heb ik met haar houding tegenover belonen en straffen. Het is trouwens de houding van Gordon (‘Luisteren naar kinderen’), waar we bij een andere gelegenheid op terugkomen. Maar mijn haren rezen te berge toen ik las wat ze over wenen heeft te vertellen. Vermits dit het centrale punt is in haar boek, wilde ik daar toch iets over kwijt. Temeer omdat de fouten die Solter maakt typisch zijn voor een meer algemene misvatting: de voorstelling dat de oorzaak van al onze problemen in het verleden is te vinden – in de kinderjaren.

Alle ouders wezen immers gewaarschuwd: ‘Aannemen dat huilen altijd wijst op een directe behoefte is waarschijnlijk de belangrijkste vergissing die ouders maken’. ‘Het huilen van zuigelingen kan soms een emotionele ontlading zijn van spanning’ (p. 63). Wenen is dus niet zozeer een teken dat er iets schort, het is zelf een behoefte, op dezelfde voet als de behoefte om te bewegen, te worden aangeraakt en gestimuleerd (p. 90). Te weten: de behoefte om spanning te ontladen.

En alsof dat al niet erg genoeg was, krijgen we er nog een lading bovenop. Wij naïevelingen, die dachten dat ‘spanningen’ werden veroorzaakt door honger en door andere dergelijke onbenulligheden meer, en dat we die ‘spanningen’ konden opheffen door de borst te geven of andere voor de hand liggende ingrepen, hebben het alweer verkeerd voor. De spanning komt immers voort uit de trauma’s waaraan de baby werd blootgesteld, inzonderheid het geboortetrauma: ‘Hoeveel een baby moet huilen hangt af van de mate waarin hij gekwetst is. Sommige baby’s hebben het nodig vele per dag te huilen, vooral als er bij de geboorte moeilijkheden waren. Andere hoeven maar vijftien minuten per dag te huilen’, (p. 92). Sussen is dan ook uit den boze: daardoor verhinder je de bevrediging van de behoefte tot ontlading. De manier waarop ouders hun kind sussen, zou dan bepalen welk soort ‘controlemechanismen’ hun kinderen ontwikkelen om spanningen de baas te kunnen: duimzuigen, overmatige behoefte aan drinken, niet kunnen inslapen zonder slaapliedjes of knuffelberen enz.


VRAGEN OM HULP

Dat klopt niet. Wenen is geen methode om spanningen te ontladen, maar de roep om hulp van een wezen dat zichzelf nog niet kan behelpen. Of, als de ouders de oorzaak zijn van het onbehagen: het niet mis te verstane protest van een weerloos slachtoffer. Dat wisten alle ouders al altijd en overal: als ze een kind horen wenen stellen ze alles in het werk om het tevreden te stellen. De roep om hulp is immers zeer efficiënt: geen ouder kan verdragen dat zijn kind weent, en zal daarom niet rusten tot het wenen stopt.

Een roep om hulp dus. En wel een roep waarvan de vorm zelf reeds de bedoeling aangeeft. Met de armen zwaaien, de handjes samenknijpen, trappelen en stampen met de voeten, en vooral schreeuwen: dat is ongetwijfeld gedrag, een poging om in te grijpen, hoe ondoelmatig ook. De baby wil dus handelen! En omdat hij het nog niet kan, moeten de ouders het in zijn plaats doen. Daarom verdwijnt wenen ook naarmate het kind meer zelf kan. In plaats van met de armen te zwaaien als het honger heeft, kan het weldra zelf een fles pakken en drinken. In plaats van te stampen en te trappelen, kan het weldra zelf achter de moeder aanlopen als ze weggaat. En in plaats van te schreeuwen, kan het weldra spreken en zijn verlangens onder woorden brengen. In die zin is wenen dus een nog mislukkende poging om onlust op te heffen door handelen. We kunnen vergelijken met het hulpeloze vogeljong dat piepend de bek spert of met de pootjes trappelt en met de vleugeltjes klappert: het roept daarmee de ouders en geeft te kennen dat het wil eten, en het zou desnoods wel zelf naar zijn prooi willen vliegen om ze zelf op te happen.

Wie zou het in zijn hoofd halen om het piepen van een kuiken of het blaten van een lam als ‘ontlading’ van spanning te bestempelen?


NIET WETEN WAT ER SCHORT

Waarin de zuigeling wel verschilt van het piepkuiken of het lammetje is dat er hem onnoemelijk meer kan schorten. Van in de beginne heeft hij honger of een natte luier, vooral de eerste weken heeft hij vaker last van de spijsvertering en ook van uitkomende tanden willen ze wel eens klagen. En daarmee is de kous niet af. Want er zijn er vele andere mogelijke oorzaken van puur lichamelijke onbehagen die heel moeilijk of helemaal niet te achterhalen zijn. Zo maakte ik het ooit mee dat een peutertje een uur lang zeurderig was – blijkbaar zonder aanleiding. Tot haar moeder plots vaststelde dat haar teentje achter een riempje van haar sandaaltje gebogen zat. Toen het euvel was verholpen, was het gezeur over. De baby kan het te warm of te koud hebben. Het kan ergens jeuken, of er is een prikkend grassprietje onder je hemdje geschoven, of een mier heeft je een kwalijke beet gegeven. Probeer dat maar eens duidelijk te maken aan die onbegrijpende ouders van je. En daarom: probeer dat als ouder maar eens te achterhalen! Bovendien hebben zuigelingen nog vele andere dan puur lichamelijke behoeften. Ze willen altijd worden gedragen door de moeder, of de ouders minstens in hun buurt weten. En, hulpeloos maar nieuwsgierig en ondernemend als ze zijn, willen ze vaak iets zien of pakken waar ze niet aankunnen. Of ze wenen omdat ze buiten willen zijn, terwijl hun ouders hen binnen houden omdat het regent of te koud is. Enz.Ten slotte ontstaan er heel wat problemen doordat het kennisvermogen van het kind ofwel tekort schiet, ofwel toeneemt. En dat zijn er heel wat: het leeuwendeel. (Voor een paar concrete voorbeelden, zie: ‘Mij zomaar alleen laten!’, ‘Bij de Beesten af’, ‘De beer’ enz).

Dat is een heel spectrum, dat de zuigeling bevraagt door slechts één enkele frequentie uit te sturen: wenen. En daar wringt hem het schoentje! Want welke ouder wil nu toegeven dat hij stomweg niet weet wat er zijn kind schort? En dat is vaker het geval dan hij zal willen toegeven! Daarom zijn moeilijk te controleren boosdoeners zoals tandjes die uitkomen of krampjes in de buik zo’n welkome zondebokken. Maar goed dat vele ongemakken vanzelf verdwijnen. En maar goed ook dat de zuigeling blijft wenen tot we de juiste oorzaak van zijn onbehagen hebben vastgesteld!


NIET WILLEN WETEN WAT ER SCHORT

Velen is het vandaag duidelijk waarom de zuigeling weent als je hem zomaar neerlegt: hij wil gedragen worden of naast de ouder liggen. Er was een tijd dat men dat om diverse redenen niet wilde weten. Om te verklaren waarom de zuigeling dan weende, moest men dus ontkennen dat wenen een vraag of een protest was. Het heette dan: het kind moet elke dag een uurtje wenen, dat is goed voor de longen!

Niet anders vergaat het Solter. Van de vroegere ouders verschilt ze alleen maar doordat haar begrip voor de behoeften van het kind wat breder is. Ze is langer bereid om wenen als vragen te begrijpen: kinderen hebben nog meer behoeften dan honger en dorst of afwezigheid van pijn. Maar ze kan of wil de waaier niet verder openvouwen. De baby heeft in haar ogen een zeer beperkt aantal behoeften: van cognitief veroorzaakte problemen vind je in haar hele boek geen woord! Om deze leemte te vullen haalt Solter in de plaats van de ontwikkeling van de longen een andere geest uit de fles: het trauma. Het kan hier gaan om overprikkeling of het plots opzijgeschoven worden door een moeder die aan de telefoon wordt geroepen, maar – zoals al hierboven bleek uit het citaat waarin het aantal uren wenen per dag in verband wordt gebracht met de moeilijkheid van de geboorte - in de meeste gevallen bedoelt ze gewoon: het geboortetrauma.


ONTLADING OF ONTLASTING?

Hoe ‘psychisch’ de ‘spanningen’ van Solter er ook uit mogen zien – het trauma heeft tenslotte al een eeuw anciënniteit in de wachtkamers van psychotherapeuten allerhande - in feite zijn haar ‘spanningen’ het zoveelste voorbeeld van de wijdverbreide neiging om het gecompliceerde psychische leven van het kind te reduceren tot puur lichamelijk gebeuren – het basismechanisme van ‘hysterie’. Al is het kind bij Solter iets meer dan een spijsverteringkanaal dat van boven moet gevoed en van onder verschoond, haar ‘spanningen’ blijven niet veel verschillen van de aloude ‘uitscheiding’. Om haar theorie over wenen als ‘ontlading’ kracht bij te zetten roept ze Frey (1981) ter hulp, een ‘biochemicus die erop heeft gewezen dat tranen helpen spanning te verlichten doordat ze uit het lichaam bepaalde stoffen afscheiden die te maken hebben met spanning’. Een psychisch veredelde ontlastingsorgie dus. Geconfronteerd met het feit dat baby’s de eerste maanden geen tranen produceren, stelt ze onomwonden: ‘Onderzoek is nodig om alle fysiologische processen tijdens een flinke huilbui vast te stellen’ (p. 64). Als de ontlasting dan al niet via de tranen gebeurt, geen nood: we vinden wel een ander product dat wordt uitgescheiden… De tegenhanger van de talloze pillen die van boven in het spijsverteringskanaal worden gestopt.


EEN NIEUWE HYSTERIE

In concreto pleit Solter voor een soort averechts weenuurtje. Terwijl de ouders vroeger hun kinderen hun nummertje alleen lieten opvoeren in het bed, moeten ze nu tijdens het wenen ‘liefdevol worden vastgehouden en moet er naar hen worden geluisterd’. (p.70) Immers: ‘contact hebben met iemand is een essentieel onderdeel van het ontladingsproces’ (72)

Lezen we aandachtig volgend verslag: ‘Toen mijn zoon achteneenhalve maand oud was, nam ik hem mee op bezoek bij vrienden. Terwijl we daar waren, werd hij hangerig en jengelig en onrustig. Ik dacht dat hij misschien behoefte had om te huilen, dus verontschuldigde ik me, nam hem meer naar een andere kamer, hield hem vast en zei: ‘Prima, huil nu maar’. Onmiddellijk barstte hij in tranen uit en huilde zeker twintig minuten heel hard. Toen hij klaar was, gingen we terug naar de andere kamer, waar hij gedurende de rest van ons bezoek rustig en tevreden speelde’ (p. 95).

Solter denkt dus dat haar baby behoefte had om te wenen. Waarom komt het niet in haar op dat hij zoals alle kinderen van die leeftijd zijn moeder niet met derden wil delen? In plaats van dat in te zien, misduidt Solter de onwil van het kind om zijn moeder af te staan als ‘behoefte om spanning af te laden’, waarop ze zich zowaar met haar zoontje in afzondering terugtrekt! Hetzelfde mechanisme dus als het vroegere flauwvallen van de meisjes die geen aandacht kregen op het bal en dan meteen als schone slaapsters in het centrum van de belangstelling lagen opgebaard. Je zou van minder een ‘behoefte om te wenen’ ontwikkelen! Je reinste hysterie dus. Al voor Freud was wenen de oervorm van hysterie. Solter maakt deze hysterie in wording tot voldragen hysterie door ze met haar troostende aanwezigheid te bezegelen en goed te keuren. Daarin is ze alleen maar de afschaduwing van Janov die in zijn ‘schreeuwtherapieën’ – denk aan ‘Mother’ van John Lennon die bij deze meester in behandeling ging - hetzelfde wenen eveneens tot centrale hysterie promoveerde door ze therapeutisch heilig te verklaren. (Merkwaardig genoeg vermeldt Solter van deze goeroe maar één boek: ’the Feeling Child’ en niet werken als ‘The Primal scream’).


AFLEIDEN

Solter waarschuwt dat het kind allerlei bedenkelijke gedragingen begint te ontwikkelen als we zijn behoefte om te wenen frustreren. Duimzuigen, dwangmatig eten en drinken, behoefte aan knuffels, slaapliedjes en andere slaaprituelen en dergelijke meer. Solter noemt het ‘controlemechanismen’. Voorwaar een woord om bang van te worden! Maar die ‘controlemechanismen’ zijn nog maar klein bier in vergelijking met de ‘schizofrenie en het autisme, ja zelfs kanker!’ die kinderen te wachten staat die in hun behoefte om te wenen worden gefrustreerd! ‘Niet ontladen van pijn heeft negatieve gevolgen op het denk- en waarnemingsvermogen’ (p.73) en zelfs ziekten als ‘kanker, hart- en vaatziekten zoals hoge bloeddruk, bepaalde reumatische aandoeningen en nierziekten, evenals allergieën’ ( p.75) liggen in het verschiet. Op p. 100 komt er ook nog ’onaangepast gedrag en crimineel gedrag’ bij. En het gaat om een ware erfzonde: ‘Als baby’s niet mogen huilen, dan is het bijna zeker dat ze elke pijn die ze in het verleden hebben ervaren, zullen doorgeven aan de volgende generatie’. (p. 100). Hierbij verbleekt zelfs de hel waarmee de priesters vroeger de gelovigen van de zonde wilden afhouden…

De enige waarheid aan deze gedachtegang is dat het er inderdaad op aan komt te vermijden dat behoeften verschuiven. Het kind dat niet bij de ouders in bed mag slapen, wil niet alleen worden gelaten in bed, en verzint dan alle mogelijke trucjes om de ouders toch aan het lijntje te houden: ‘Ik heb nog dorst’, ‘Het licht moet aan’, ‘Er zit een krokodil onder mijn bed’. Of de ouder die niet wil dat zijn kind lastig is op bezoek, koopt het af door het vol te stoppen met snoepjes.

Maar fout is dat Solter stelt dat wenen de centrale behoefte is waarvan je moet zorgen dat ze niet verschuift. Als je kind weent als je op bezoek gaat, zijn er twee mogelijkheden. Ofwel is je kind daar nog niet aan toe, en ga je niet op bezoek. Ofwel is het er wel aan toe, en dan moet het kind zijn moeder leren loslaten. In het eerste geval moet de ouder zijn verlangen opgeven om te leven alsof er geen kinderen waren, in het tweede geval moet het kind het idee opgeven dat het zijn hele leven lang zijn moeder kan blijven opeisen. Op dat niveau moet het probleem opgelost. Niet door op bezoek te gaan en je dan in afzondering terug te trekken om babylief te laten wenen! Het ‘gezamenlijk weenuurtje’ is hier dus zelf een ‘controlemechanisme’ tegen zinnig gedrag: men ziet een behoefte om te wenen in de plaats van een conflict tussen ouder en kind. En in plaats van thuis te blijven gaat men samen wenen op een ander. En zoals andere kinderen dorst veinzen als ze moeten gaan slapen, zullen de kinderen van Solter-ouders uiteraard traumaatjes veinzen: als ze doen alsof ze nog veel pijn te ontladen hebben, komt moeder hen gegarandeerd bijstaan…


WAT ER ECHT SCHORT

Maar al die nare gevolgen op latere leeftijd wijzen op een veel diepere kwaal: de verschuiving van actuele problemen naar trauma’s uit het verleden. Of iemand dwangmatig eet of drinkt, kanker krijgt of crimineel wordt: het is bij Solter allemaal te wijten aan het feit dat hij als zuigeling niet mocht wenen. En de behoefte van de zuigeling om te wenen is op zijn beurt te wijten aan het geboortetrauma: de brutale manier waarop men de zuigeling in het ziekenhuis op de wereld zet. Zo worden achtereenvolgens de actuele oorzaken van problemen en de ouders witgewassen en de schuld afgewenteld op het ‘oertrauma’: de geboorte.

Nergens is de eerste fase van de verschuiving zo duidelijk als in volgende passage: ‘Kinderen van alle leeftijden worden gekwetst door hun speelkameraadjes, hun ouders en door het schoolsysteem. Verder voelen ze pijn doordat ze worden blootgesteld aan allerlei vorm van onderdrukking in onze samenleving, zoals seksisme, racisme, en klassenongelijkheid. Maar weinig kinderen ontkomen aan al deze vormen van onderdrukking. Veel van het huilen waaraan volwassenen behoefte hebben heeft te maken met de pijn die ze tijdens hun baby-en kindertijd hebben opgelopen….’ (p. 94). En de tweede fase in de verschuiving kennen we reeds: ‘Sommige baby’s hebben het nodig vele uren per dag te huilen, vooral als er bij de geboorte moeilijkheden waren’ (p. 92).

Het volstaat om deze gedachtegang om te keren om er de absurditeit van in te zien: een zachte landing op de wereld onder de deskundige leiding van zachte gynaecoloog à la Leboyer zou de zuigeling immuun maken tegen alle lijden dat hem op deze wereld te wachten staat…

En dat moet toch zijn wat velen denken, als we zien welke vaak karikaturale aandacht er vaak wordt besteed aan de geboorte, dat ene onooglijke moment uit de eindeloze keten van ingrijpende gebeurtenissen die zich op de lange weg naar de dood nog zullen voordoen…

De cultus van het wenen is een echt symptoom: de verdichting van de voorstelling dat het leven zelf lijden is met de wensvoorstelling dat men het lijden kan verlichten door uit te huilen. ‘Kinderen ontgroeien hun behoefte om te huilen nooit. Mensen blijven er hun leven behoefte aan hebben. De enige reden waarom niet alle volwassenen huilen, is dat hen is geleerd dat het sociaal onaanvaardbaar is’ (93).

Zullen we, onder het gewicht van alle ellende die wij, arme Westerlingen, op onze schouders moeten torsen, alvast in mekaars armen vallen en een lekker potje huilen?

Of zullen we, wat verstandige mensen al altijd deden, ons neerleggen bij een en ander, en de rest als de stier maar bij de horens pakken?

© Stefan Beyst,juli 2002

 fndeel fbvolg    twitter
 
beeld van de week

zelfomslag