home over kunst over kunstenaars besprekingen info/contact


BIJ DE BEESTEN AF

Of: De onstuitbare opkomst van de menseneters …


Een paar weken geleden zag ik het voor het eerst: Betje* ging bij een plas op haar knieën zitten, bukte zich voorover met de handjes op de grond en probeerde te drinken. Niet dat ze dorst had, het was haar duidelijk te doen om ‘het te kunnen’. Net zoals wanneer ze met de borstel in de huiskamer rondloopt in een potsierlijke poging om te vegen met dat enorm grote ding. Of wanneer ze met een schroevendraaier allerlei gaatjes te lijf gaat.

Ze was dus duidelijk aan het nabootsen. Maar ditmaal waren geen mensen het voorbeeld, maar dieren. En dat is niet de bedoeling. Ze ziet hier vaker de poes aan een plas drinken of de koeien uit een drinkbak. Om haar duidelijk te maken dat mensen niet uit plassen drinken, ging ik meteen ook op mijn vier poten staan en deed ook alsof ik van de plas wou drinken. Maar deed dan meteen van ‘bah!’ om te tonen dat het water vies was.

Een paar dagen later ging ik met haar naar het hoenderhok van de buren. Heel gefascineerd keek ze naar het pikken van de kippen in het gras. En zie: prompt zette ze zich weer op haar vier pootjes en beet in het gras. Het beviel haar blijkbaar niet: ze keek met een beteuterd gezicht op, haalde de sprietjes uit haar mond, en deed van ‘bah!’.

Nu pas was ik ervan overtuigd dat ze in de fase was gekomen waarin ze ook dieren nabootst. Overtuigender bewijs voor het feit dat kinderen aanvankelijk geen onderscheid maken tussen dieren en mensen bestaat er niet. Het verschijnsel is zo opvallend dat Stanley Hall (inspirator van Baden Powell van de Scouts) en Sigmund Freud gingen spreken van de ‘totemistische’ fase in de ontwikkeling van het kind.

Dieren en mensen op gelijke voet stellen - en ze dus beide nabootsen zonder onderscheid - dat heeft zo zijn gevolgen. Alles wat dieren doen, wordt ook geacht des mensen te zijn. Zo leert Betje van de koeien uit plassen te drinken en gras te eten. Ze kan nog steeds niet van de brokjes van de poes afblijven en doet hoogst verontwaardigd als zij niet mag wat de poes wel is gegund. En ook het omgekeerde is waar: kinderen schrijven aan dieren allerlei menselijke eigenschappen toe. Vandaar dat in kinderboeken dieren praten, kleren dragen, in huisjes wonen en in bedjes slapen. Dat blijkt reeds uit het feit dat Betje de poes de fles probeerde te geven of koekjes te voederen, waarop het arme beest verschrikt op de vlucht sloeg. En dan hebben we het nog niet over kinderen die huisdieren in kleren willen wringen, in bedjes willen stoppen en van dat leuks meer….

Het komt er dus op aan om kinderen het verschil tussen mens en dier te leren. Al met het eten kun je duidelijk het verschil laten merken op een terrein waar ze zeer gevoelig voor zijn. Zo gaf ik een paard hier in de buurt wat gras. Betje keek heel geïnteresseerd toe, en stak plots haar fopspeen naar het paard uit. Als ik omgekeerd haar een bundel gras toestak, zag je op haar aangezicht het conflict tussen de wens om ook gelijk het paard te doen, en haar ervaring dat gras niet lekker smaakt. Ik voegde er dan meteen aan toe: ‘Paarden eten gras, maar Betje lust geen gras’. En zelf het gras naar mijn mond brengend zei ik: ‘Bah! Papa lust ook geen gras’.

De volgende stap is dat ze leren onderscheid maken tussen de dieren. Uiteraard zien ze die verschillen al na enkele maanden. Maar het duurt even voor ze door hebben dat het verschil tussen een poes, en hond en een koe geen verschil is tussen de individuen van een zeer gevarieerde soort – waartoe ook andere zeer verschillende exemplaren behoren zoals het kleine broertje en oude de opa – maar een verschil tussen soorten. En dat dus ook de mens een soort is. Dat gebeurt pas als hun ervaring toeneemt, en vooral als je alle dieren van dezelfde soort met een soortnaam begint aan te duiden. Of doordat je, omgekeerd, binnen een groep – bijvoorbeeld ‘vogels’ – onderscheid maakt tussen mussen, merels, spreeuwen, kippen, eenden enz. Dat onderwerp fascineert kinderen uitermate. Maak er gebruik van om ze te wijzen op het verschil tussen schubben, pluimen en pels; tussen vinnen, poten en vleugels; tussen zeedieren, landdieren, luchtdieren en amfibieën enz. Het is dan ook stilletjes tijd om dierendocumentaires boven te halen - en ‘dierenverhalen’ te weren. Geen Lafontaine, maar Darwin dus**...

En naarmate de greep van de kinderen op de dierenwereld vordert, is het zeer belangrijk om veel aandacht te besteden aan wat dieren eten. Vermits al wat leeft naar hun beeld en gelijkenis wordt begrepen, gaan kinderen er aanvankelijk van uit dat dieren ook aan de borst hangen, een fopspeen willen, koekjes en ijsjes lusten, en ga zo maar door. Het zal heel wat observatie vereisen voor ze doorhebben dat dieren andere dingen lusten dan mensen, en dat niet alle dieren hetzelfde eten. Schapen, koeien en paarden eten gras; kippen, struisvogels en duiven eten zaden enz.

Tegelijk met het aanleren van de verschillen tussen dieren moet je steeds maar het verschil tussen dier en mensen blijven beklemtonen. Dieren spreken niet, maar blaten, zingen of zijn stom zoals vissen; dieren dragen geen kleren, maar hebben schubben, veren of een pels; dieren – afgezien van huisdieren - wonen niet in huizen, maar in holen, op takken van de bomen – of nergens. Zo leren kinderen, tegen de nog steeds overheersende neiging om dieren en mensen in boeken en films als één categorie te bestempelen, het onderscheid te maken tussen dieren en mensen.

En dat is niet alleen belangrijk om te voorkomen dat ze uit plassen gaan drinken of de poes in bed willen stoppen, maar vooral om de angst te bezweren dat ze worden opgegeten. Vroeg of laat komt immers het ogenblik dat ze beseffen dat sommige dieren andere dieren opeten. Ze zien de poes een muis of een vogel verorberen, of - op de televisie - een leeuw een gazelle. En als alles wat leeft over één kam wordt geschoren, wat zou dan de poes beletten om ook mensen op te eten? Het helpt dan als ze al weten dat niet alle dieren hetzelfde eten, en dat alleen roofdieren andere dieren - met name prooidieren - eten. Want dan kun je onderscheid maken tussen planteneters en diereneters. Zo breng je ze het idee bij van de voedselpiramide. En die voorstelling is zeer geruststellend. Kinderen scheren niet alleen alles wat leeft over dezelfde kam, ze begrijpen ook alles in termen van wederkerigheid: als de poes de muis opeet, dan eet de muis de poes op (vanuit de buik). Al is het idee van een voedselpiramide gebaseerd op de gedachte dat roofdieren prooidieren opeten, ze dijkt meteen de dreiging in door de aanwezigheid van prooidieren die planten eten, en vooral door een eenrichtingsverkeer te installeren tussen roofdieren en prooidieren. Het gevaar dreigt van boven naar onder, en niet omgekeerd. De slachtoffers nemen dus geen wraak…

En dat is een hele geruststelling. Wij mensen staan immers op de top van de piramide. Als dieren en mensen één pot nat zijn, en dieren kunnen mensen opeten, waarom zouden mensen dan geen andere mensen – kinderen – opeten? Vanwaar de voorstelling van menseneters! Al brengt de voedselpiramide soelaas, het verdient aanbeveling om zo lang mogelijk te verstoppen dat mensen dieren eten. Wees voorzichtig bij het bereiden en opdienen van vlees. Breng liefst geen herkenbare dieren op tafel. En als je de koppen van vis er af snijdt of een kip vierendeelt – laat staan dieren slacht - doe dat dan liefst buiten het gezichtsveld van kinderogen. Vermijdt ook het bezoek aan een ouderwetse beenhouwer. En vermijd voor één keer ook de dingen bij de naam te noemen: zeg niet ‘we eten kip vandaag’, maar we eten ‘filets’, of ‘brochetten’ of ‘gehakt’ enz.

Maar vroeg of laat duikt toch de angst op dat dieren je gaan bijten of je gaan opeten – opslokken of van binnenuit te lijf gaan. De regel van de wederkerigheid - als ik de vis opeet, zal de vis mij opeten - is kleine kinderen ingebakken. En ook tegen de neiging om mensen en dieren op dezelfde voet te stellen is geen kruid gewassen. Daar komt bij dat we noodgedwongen kinderen bij het voederen van dieren vaak moeten waarschuwen voor de vingertjes – als ze er al niet uit zichzelf bang voor zijn of geen akelige ervaringen opdoen met honden. Maar vooral het uitzicht van vele roofdieren spreekt boekdelen: een geopende muil met dreigende tanden spreekt een taal die alle dieren verstaan, ook de peuter. En vroeg of laat komt toch een herkenbaar dier op tafel. En dan laten de menseneters niet lang meer op zich wachten. Het komt er dan op aan niet alleen voortdurend te herhalen en te bewijzen dat de relatie tussen roofdier en prooidier eenzijdig is, maar vooral dat de mens de heer van de schepping is die alle gevaarlijke roofdieren heeft uitgeroeid of achter tralies gezet (en later: dat we zelfs heel wat virussen de baas kunnen….).

Het zal dus niet meer zijn dan een gevecht tegen de tijd. Maar hoe later de angst voor kannibalisme opduikt, hoe beter. Het maakt enig verschil of je als zuigeling je ouders een kip ziet verorberen – laat staan een varken ziet slachten - of dat je met deze griezel wordt geconfronteerd als peuter van twee jaar die al goed thuis is in de wereld van mensen en dieren….

En het enorme neveneffect van al onze inspanning is dat de kinderen intussen heel wat hebben geleerd over de dierenwereld. En dat leidt hun aandacht af naar nieuwe problemen: er blijken niet alleen roofdieren en prooidieren te zijn, maar ook mannetjes en vrouwtjes, ouders en kinderen. En dat is meer ter zake***…

.© Stefan Beyst, juli 2002

*16 maanden
** zie: (in voorbereiding)
*** zie (in voorbereiding).


Reacties: beyst.stefan@gmail.com






zie ook: stefan beyst over liefde: 'de extasen van eros'


Op de hoogte blijven van nieuwe teksten: mailinglist

zoek op deze site

powered by FreeFind