SCRUTON, Roger:
'Photography and Representation'
in
"The Aesthetic Understanding', Essays in the Philosophy of Art
and Culture',
Methuen, London and New York, 1983.
OVER LOGISCHE FOTOGRAFIE DIE GEEN VOORSTELLING IS
Scruton begint met te stellen dat hij het niet zal hebben over de 'reëel
bestaande fotografie', maar over een fotografie die 'logisch' is
tegengesteld aan schilderkunst. In die 'logische' tegenstelling staat de
'intentionele' relatie tot het onderwerp van de schilder tegenover de
'causale' van de fotograaf'. De fotografie heet causaal omdat er een punt-tot-punt relatie is tussen het onderwerp en het de foto, terwijl er
bij het schilderij ook nog de inbreng is van de schilder: 'any thought, intention or mental act' (p.104). Of, om wat
eenvoudiger uit te drukken: de foto is een 'exacte kopie' (p. 106), een
'simulacrum' (p. 166) van het onderwerp, het schilderij een 'interpretratie'
ervan. Of, om het nog anders vanuit het schilderij of de foto te
benaderen: ''If a painting represents a subject, it does not follow that
the subject exists, nor, if it does exist, that the paintings represents
the subject as it is' (p 103). ' If a photograph is a photograph of a
subject, it follows that the subject exists, and if x is a photograph of
a man, there is a particular man of whom x is the photograph' (p. 103)
Wij zijn het er volkomen mee eens dat er twee soorten beelden zijn: er
zijn er die de bestaande werkelijkheid nabootsen, en er zijn er die min
of meer verregaande van de bestaande werkelijkheid afwijken of zelfs
geheel imaginaire werelden scheppen. Wij vatten dit verschil als het
verschil tussen onvoltooide en
voltooide mimesis omdat de nabootsing pas tot haar hoogste bloei
komt als ze zelf de wereld schept die ze nabootst. Dat gezegd zijnde,
valt het meteen op dat er 'slaafse nabootsingen' te vinden zijn zowel in
de schilderkunst als in de fotografie, en dat zowel de schilderkunst en
de fotografie voorbeelden te over leveren van beelden die alleen maar
niet-bestaande werkelijkheid afbeelden.
Wij zien dus niet in waarom dit onderscheid zou moeten worden gekoppeld
aan het verschil tussen schilderkunst en fotografie.
In de geest van Scruton leidt de causale relatie van de foto tot de
werkelijkheid er ook toe dat we doorheen het beeld naar de werkelijkheid
kijken. Dat blijkt al uit de merkwaardige formulering hierboven waarbij
de causale relatie tussen werkelijkheid en foto wordt benaderd vanuit de
foto die ons toelaat te besluiten tot het bestaan van zijn 'oorzaak'.
Maar het gaat hier niet alleen om het besluiten tot het bestaan van de
oorzaak: het 'gevolg' verwijst ons ook naar die echt bestaande 'oorzaak':
''Our attitude toward photography will be one of curiosity, not
curiosity about the photograph but rather about its subject' (p. 114). En '
'Looking at a photograph is a substitute for looking at the thing itself'
(p. 111). Scruton beschrijft dit verschil merkwaardig genoeg in
Kantiaanse termen: het schilderij zou 'esthetisch' gewaardeerd worden
als beeld op zich, terwijl de foto 'interesse' voor het werkelijke
onderwerp opwekt. 'The photograph is a means to the end of seeing its
subject; in painting, on the other hand, the subject is the means
to the end of its own representtion (144). Die Kantiaanse formulering
lijkt een poging om te ontsnappen aan het semiotisch model, dat
niettemin nog naklinkt in de 'deiktische functie' van de foto: ' 'The
camera, then, is being used not to represent something, but to
point to it' (p. 113). Veel treffender kan het onderscheid geformuleerd
worden als de tegenstelling tussen
instrumentele en autonome mimesis. Er zijn beelden die als beeld worden genoten en beelden die
slechts een opstapje zijn naar de werkelijkheid, zoals de afbeelding
van het ijsje op de menukaart van de ijsbar. Maar ook hier geldt dat
zowel geschilderde als gefotografeerde beelden
instrumenteel kunnen zijn. Het onderscheid mag dus geenszins worden
gekoppeld aan de 'logische tegenstelling' tussen fotografie en
schilderkunst. Wel integendeel: iconische tekens zijn vaak
doeltreffender als ze geschematiseerd zijn en dus de 'fotografische
'causale' relatie met het betekende object opgeven (zie 'Semiosis
en mimesis').
Geen probleem dus met een logische tegenstelling, als ze maar logisch
is. En dat is niet het geval met de tegenstelling van Scruton: die gooit
twee te onderscheiden tegenstellingen op één hoop (die tussen
onvoltooide en voltooide mimesis als die tussen instrumentele en
autonome mimesis), en ziet vervolgens over het hoofd dat zowel
fotografie en schilderkunst tot beide polen van beide tegenstellingen
kunnen behoren.
MIMESIS OF SEMIOSIS
Maar er is meer aan de hand. En dat blijkt al dadelijk als we aandachtig
kijken naar de formulering van de reeds geciteerde zin: '''If a painting
represents a subject, it does not follow that the subject exists, nor,
if it does exist, that the paintings represents the subject as it is. If
a photograph is a photograph of a subject, it follows that the subject
exists' (p. 103). Het valt dan meteen op dat Scruton wel over het
schilderij schrijft dat het 'represents a subject', maar niet over de
foto: daarvan heet het dat het 'is a photograph of a subject'. Waarom
schrijft Scruton niet gewoonweg: if a photograph 'represents' a
subject'?
Omdat het Scrutons uitdrukkelijke bedoeling is aan de fotografie - aan
de causale relatie tussen foto en werkelijkheid - de status van
'representatie' te ontzeggen. En dat geldt niet alleen voor de
fotografie, maar ook voor de spiegel: ' 'When I see someone in a mirror,
I see him, not his representation'......(p.119)'. Wat we in de
spiegel zien is dus volgens Scruton geen 'representation', maar het ding
- de werkelijkheid - zelf...! Dat is bijzonder duidelijk als Scruton in paragraaf
9 de foto van geënsceneerde werkelijkheid vergelijkt niet alleen
met het spiegelbeeld, maar ook nog eens met het stuk
werkelijkheid dat we te zien krijgen als we kijken door een 'kader', als
door een venster of een sleutelgat. Scruton staat dus nog niet verder
dan Narcissus die naar zijn spiegelbeeld in het water reikt, om daar te
moeten vaststellen dat hij maar naar een 'representation' zat te staren.
Precies het feit dat we het
'onderwerp' in een foto of in een spiegel niet kunnen
aanraken maakt dat deze beelden geen 'punt tot punt'
'exact copies' zijn van hun 'onderwerp', ook al zijn ze voor het oog
nauwelijks te onderscheiden - en het is precies dat verschil dat
constitutief is voor de status van nabootsing
en niet het verschil tussen 'causaal' en 'intentioneel'. Een nabootsing is immers
geen duplicaat van het origineel: alleen voor het oog is er sprake van 'resemblance',
voor alle overige zintuigen verschilt de nabootsing van het origineel.
Al noemt Scruton het kind niet bij de naam, het is duidelijk dat hij in
zijn afkeer voor de fotografie de theorie viseert die het beeld
definieert in termen van 'gelijkenis', 'nabootsing' - zeg maar mimesis.
Het pleit voor hem dat hij daarbij niet vervalt in het 'conventionalisme'
van Gombrich, of de 'linguistische' benadering van
Goodman (zie & 3). Hij blijft wel degelijk vasthouden aan het
idee van 'resemblance', al heeft hij het vaker over 'reference' en al
moet die resemblance/reference ook getuigen van de 'intentie' om echt
'representatie' te zijn. Something is a representation only if it is
capable of carrying a reference to its subject without merely standing
as a surrogate for it' (p.115).
De impact van het semiotisch/linguistische model gaat echter nog veel
dieper. In de traditie van Goodman worden literatuur en
schilderkunst begrepen in termen van 'wereldbeeld': '(painting and
literature) can be understood in terms of a descriptive thought which
they articulate' (p.121). Of nog: ''To understand a painting involoves
understanding thoughts. These thoughts are, in a sence, communicated by
the painting' (p. 195).
Maar het alledaagse taalgebruik en het gezond verstand dat zich daarvan
bedient blijven Scruton toch parten spelen, zoals wanneer hij schrijft: 'By
its very nature, photography can 'represent' only through resemblance' (how
else can we represent?)' (p. 133). Dat neemt niet weg dat de
'linguïstische benadering' als anti-mimetisch model zijn denken
fundamenteel blijft bepalen. Dat blijkt uit volgende zin 'That is a
reason not only for an interest in the subject, but alsof for an
interest in the picture'
(p.110).Alsof er inzake beelden een relevant verschil zou zijn tussen 'het subject' en
'the painting': er bestaat niet zoiets als een 'echte Duke of Ellington' waarover
die op het doek ons iets zou vertellen: de verf op het doek laat ons de
ene en enige 'Duke of Ellington' zien die op dat ogenblik voor ons
bestaat, en dat is de Duke of Ellington zoals Goya hem laat zien. Het
doek is geen commentaar op de werkelijkheid: het pretendeert de
werkelijkheid zelf te zijn.
OVER DE REËLE FOTOGRAFIE DIE EIGENLIJK SCHILDERKUNST
IS
We herinneren ons dat Scruton het slechts had over fotografie als
logische tegenstelling tot schilderkunst. Groot is dan ook onze verbazing
als we plots over de 'reëel bestaande fotografie' te lezen krijgen: 'The
history of the art of photography is the history of successive attempts
to break the causal chain by which the photographer is imprisoned, to
impose a human intention between subject and apperance, so that the
subject can be both defined by that intention and seen in terms of it '(p.
118). De foto wordt dan immers 'representational' zoals het schilderij -
en dat is wat we al altijd wisten. Maar ons gevoel van weer thuis te
zijn wordt
weer bedorven doordat we meteen te horen krijgen dat we hier niet langer
met fotografie te maken hebben, maar met schilderkunst: ''When the photographer strives toward representational art, he inevitably seems to
move away from that ideal of photography toward the ideal of painting'
(p.118)
En die pret wordt vooral bedorven omdat Scruton ons bijna had overtuigd
door erop te wijzen dat de fotograaf geen echte controle heeft over het
beeld dat hij maakt:'The causal process of which the
photographer is a victim puts almost every detail outside of his control'
(p. 117). Wij dachten onmiddellijk aan de souvereine controle die de
schilder heeft over alle dimensies van het beeld: vorm, kleur en toon. Maar het blijkt dan dat
Scruton het eerder over banale details
heeft: ''There will be an infinite number of things that lie outside
his control: Dust on a sleeve, freckles on a face, wrinkles on a hand' (p.
117). En voor dergelijke banale problemen hebben de fotografen al van
meet af aan banale oplossingen gevonden, zoals ook Scruton weet:: ''(The photographer) can proceed to paint things
out or
in, to touch up, alter or pasticher as he pleases' (p. 117). En
het is uitgerekend op dit banale moment dat Scruton zijn salto van de
'logische' naar de 'reële fotografie maakt die eigenlijk schilderkunst
is: 'But of course he has
now become a painter, precisely through taking representation seriously'
(p. 117). Als banale ingrepen als retoucheren volstaan om een foto tot
representation te maken, over
welke fotografie heeft Scruton het dan eigenlijk de gehele tijd gehad? Of, omgekeerd:
volstaat het om een documentaire foto te retoucheren om er een 'representation'
die als beeld wordt gewaardeerd? Volstaat het wegretoucheren van een
vlieg om te bewerken dat de foto van mijn ijsje mij niet langer doet
watertanden naar het echte ijs?
OVER REËLE SCHILDERIJEN DIE EIGENLIJK LOGISCHE
FOTO'S ZIJN
Nog groter is onze verbazing als Scruton, die zopas retouche als
voldoende voorwaarde voor de overgang naar 'causale foto' naar
'intentionele' 'representation' heeft
uitgeroepen, plots ontkent dat veel beslissender ingrepen als
belichting, schikking van het onderwerp en dergelijke daartoe NIET volstaan. Want
volgens Scruton hebben we daardoor ons onderwerp wel tot
'representation' gemaakt, en de foto die we vervolgens van deze 'representation'
maken is niet meer dan een 'exacte' kopie daarvan.
'A photograph of a representation is no more a representation than a
picture of a man is a man"...
Maar, hoe zit het dan met het reële schilderij? Als da Vinci de Mona
Lisa in een welbepaalde lichtval plaatst en haar vraagt om haar arm in
een welbepaalde houding te leggen, haar hoofd een bepaalde wending te
geven en haar mond in die mysterieuze glimlach te plooien waar zoveel
inkt is over gevloeid, heeft hij dan alleen maar van de echte Mona Lisa
een representatie gemaakt waarvan zijn schilderij alleen maar de 'exacte
kopie' is? En als dat het geval is, gebeurt hier dan niet het omgekeerde
als bij de logische foto: dat het logische schilderij het ideaal van de
logische fotografie benadert naarmate de schilder zijn 'intenties' al
door het model laat vertonen?
...En wordt dat niet bevestigd door da Vinci zelf, die van het
schilderij beweert dat het pas geslaagd is als het niet verschilde van
de spiegel die we naast het onderwerp plaatsen, tenminste als we daarin
kijken met één oog bedekt om de stereoscopische superioriteit van de
spiegel weg te werken?.
Op grond van welke 'logica' worden overigens retouche (en de vele
andere ingrepen na het belichten van het negatief) wel tot het
fotografisch proces gerekend, en voorbereidende activiteiten als
belichting, keuze van het goede moment, schikken van het onderwerp en
wat dies meer zij
niet? Omdat retoucheren op schilderen gelijkt? Maar dat is belichten
evenzeer: want het licht en de schaduw die de fotograaf zo op zijn
'onderwerp' aanbrengt, zullen straks als licht en schaduw op het
negatief te zien zijn. En dat geldt evenzeer voor de schmink waarmee hij
de wenkbrauwen van het model wat bijwerkt....Overigens is het pure
retoriek om fotografie te herleiden tot dat éne onderdeel waarbij het
licht door de lens valt. Zeker, dat is een mechanisch - causaal - proces
dat voltrokken wordt door een machine. Maar die machine moet een object
viseren, van op een bepaalde plaats en op een welbepaald moment, en
al deze ingrepen zijn puur manueel - intentioneel. Al bij het maken van
de eenvoudigste foto wordt de camera daardoor niet meer dan een
instrument in de handen van de beeldproducent, net zoals een beitel of
een penseel, met dat verschil dat dat instrument is gemechaniseerd, een
beetje zoals een wipzaag waarmee kunstige figuren overigens handmatig
worden uitgesneden. En de rol van dat gemechaniseerde instrument vervalt
helemaal in het niet als alle fasen van het hoogst gesofisticeerde
proces dat fotograferen heeft in aanmerking worden genomen...
Onze verbazing stijgt ten top als we vervolgens te horen krijgen dat
uitgerekend
Henry Peach Robinson, een van de oudste pictorialisten, geen foto's
maakt, maar 'representations' op grond van het feit dat hij verschillende
negatieven combineert. Terwijl het toch overduidelijk is dat de
afzonderlijke foto's allemaal zorgvuldig zijn geposeerd en belicht en
dus volgens Scruton alleen maar foto's van reële representations zijn.
En die foto's zouden dus tot 'representation' worden alleen maar door
het feit dat ze via belichting tot één beeld worden gecombineerd? Waarom
niet gewoonweg alle fasen voor en na de belichting van het negatief als
integrerende onderdelen van het fotografische proces beschouwd en de
fotografie dus van meet af aan de status van 'representatie' verleend?
En, gesteld dat meervoudige belichting volstaat om iets tot
representatie te maken, geldt dat dan ook voor de combinatie van de foto
van een kaas met de foto van een koe en de foto van een bergketen op de
achtergrond om Zwitserse kaas aan te prijzen? Of voor de combinatie van
een foto van een gedrapeerde vrouw en een grot om te bewijzen dat de
Heilige maagd aldaar is verschenen?
HET MIMETISCH TABOE
Waarmee nogmaals is bewezen in wat voor onmogelijke bochten met zich
moet wringen als inzake het beeld de theorie van de mimesis wordt
opzijgeschoven op grond van vooringenomenheid tegenover het vermeende
'mechanische' karakter van de fotografie. In die zin zijn Scrutons theoretische
kronkels alleen maar de 'filosofische' tegenhangers van de praktische
kronkels waarin én fotografie en 'schilderkunst' zich hebben gewrongen
in hun poging om zich tegen elkaar af te zetten.
© Stefan Beyst, november 2006.