nelson goodmans beeld als taal

 

bespreking van
Languagues of Art, an approach to a theory of symbols
Hackett Publishing Company Inc., Indianapolis/Cambridge 1976.




Zoals de titel reeds aangeeft, gaat Goodman er van uit dat kunstwerken tekens (‘symbols’) zijn. Hij windt er geen doekjes om: ‘pictorial representation is a mode of signification’ (p. 3). Dat roept meteen de vraag op waardoor tekens die kunstwerken (representations) zijn zich onderscheiden van tekens die geen kunstwerken zijn (descriptions). Goodman verwerpt bestaande oplossingen, meer in het bijzonder die van Peirce en Langer (p. 228). Peirce introduceerde het begrip ‘icon’ om tekens aan te duiden die gelijken op waar ze naar refereren. Langer stelde ‘discursieve’ tegenover ‘presentationele’ symbolen. Goodman ontkent dat iets een ‘representation’ (bv. een schilderij) zou worden als het gelijkt op waar het naar refereert. Hij zet zich fel af tegen de voorstelling dat het schilderij een kopie of een imitatie zou zijn. In plaats daarvan introduceert Goodman het verschil tussen verschillende soorten ‘symbol systems’. Het ‘representationele’ verschilt van het ‘verbale’ doordat het ‘symbol system’ niet gearticuleerd is (onderscheiden letters en woorden), maar ‘dense’ (scala’s van kleuren en licht-donker).

We gaan hier niet in op de vraag of de onderscheidingen van Goodman volstaan om ‘representations’ van ‘descriptions’ - beelden van woorden - te onderscheiden. Ons is het er om te doen aan te tonen dat dit onderscheid er inzake kunst niet toe doet. Waar het om gaat is onderscheid te maken tussen woorden of beelden die werelden oproepen - die zelf een wereld zijn - en woorden en beelden die refereren naar een wereld erbuiten, woorden en beelden die tekens zijn. Ongetwijfeld kan een beeld gebruikt worden als teken. De afbeelding van een arend in een encyclopedie verwijst naar arenden in het algemeen. En hetzelfde geldt voor de foto’s van ijsjes op een spijskaart: die verwijzen naar het soort ijs dat we straks opgediend krijgen. We kijken er niet naar om te genieten van de afbeelding, maar als middel om ons een voorstelling te kunnen vormen van onze toekomstige geneugten. De beelden zijn geen doel op zich, maar tekens, middelen om te verwijzen naar een werkelijkheid erbuiten. Iets geheel anders is de arend op een tekening waarop te zien is hoe Zeus Ganymedes ontvoert. We kijken niet door de tekening heen naar een vermeende gebeurtenis in een mythische wereld. We vergeten integendeel elke - reële of mythische - werkelijkheid en gaan helemaal op in het schilderij voor onze ogen, alsof we de ontvoering zich daar voor onze ogen zagen afspelen. In tegenstelling tot een beeld dat als teken wordt gebruikt - een beeld dat refereert naar iets buiten het schilderij - is er dus ook het beeld dat een werkelijkheid oproept voor onze ogen, dat zelf een wereld is. En net zoals er twee soorten beelden zijn - verwijzende beelden en beelden die een wereld oproepen - zijn er ook twee soorten (verbale) tekens. In de regel worden woorden gebruikt om naar de werkelijke wereld te refereren: ‘Het regent buiten.’ Maar van zodra iemand de woorden ‘Er was eens...’ uitspreekt, houden de woorden op te verwijzen naar een werkelijkheid en beginnen ze als middelen te fungeren om een wereld op te roepen in onze voorstelling. Het verschil tussen kunst en andere menselijke activiteiten zoals wetenschap kan dus onmogelijk worden beschreven in termen van tekens. Dat is de fundamentele fout van elke poging om kunst semiologisch te definiëren. Alleen het verschil tussen ‘betekenen’ (verwijzen naar) en ‘oproepen’ - tussen semiosis en mimesis - kan volstaan (zie 'Mimesis en semiosis'). Waarmee niet gezegd wil zijn dat men de wereld die in de kunst wordt opgeroepen, net zoals de echte werkelijkheid, niet semiologisch zou kunnen analyseren. De glimlach van de Mona Lisa is een teken, net zoals een echte glimlach. En zowel een echte palmtak als een geschilderde palmtak zijn een symbool voor martelaarschap. Dergelijke semiotische (of iconologische) oefeningen vertellen ons dus niets over kunst als zodanig.

Hoezeer hij de kern van de zaak mist, moge blijken uit het feit dat volgens Goodman ‘pictorial representations’ tot hetzelfde soort ‘symbol systems’ behoren als .... seismografen en thermometers. Hoe moet dan het verschil worden gevat tussen een temperatuurcurve en een tekening door Hokusai van de Fujiyama (p. 229)? Goodman merkt op dat in beide gevallen de lijnen exact dezelfde kunnen zijn, maar dat we toch het ene een grafiek noemen en het andere een beeld. ‘What makes the difference?’ Al gaat het in beide gevallen over ‘dense schemes’, het verschil is ‘syntactisch’: in de grafiek doet de dikte van de lijn er niet toe, terwijl in een tekening de subtiele variaties constitutief zijn.  Dit is evident onjuist. De tekening van Hokusai blijft de Fujiyama oproepen, hoezeer we de dikte van de lijnen ook met een tekenprogramma op onze computer laten variëren. Het enige wat verandert is de artistieke kwaliteit ervan, niet het beeldkarakter. Wat maakt een temperatuurcurve dan tot een teken en een tekening van Hokusai tot beeld? Het antwoord ligt voor de hand: de lijn van Hokusai is een optisch gegeven dat zich leent om er het eveneens optische gegeven van de Fujiyama in te zien, terwijl in de temperatuurcurve elk optisch gegeven alleen maar een teken is voor een tactiel feit (de temperatuur). Ook variaties in lichtintensiteit of geluiden zouden kunnen gebruikt worden als betekenaars. Een omzetting van de optische gegevens van Hokusai’s prent in akoestische of tactiele gegevens zou, omgekeerd, een geheel opleveren zonder enige evocatieve kracht. En dat heeft natuurlijk alles te maken het verschil tussen teken en beeld.

De theorie van Goodman is dus één van de vele vergeefse pogingen om de leegte te vullen die is geschapen door het overboord gooien van de – al te vaak verkeerd begrepen - opvatting van kunst als mimesis.

 © Stefan Beyst, september 2000

referrers: textetc.com

 fndeel fbvolg    twitter
 
beeld van de week

zelfomslag