INLEIDING
El arte debe ser como ese espejo que nos revela nuestra propria
cara.
Kunst hoort te zijn als de spiegel die ons ons eigen gezicht laat zien.
Jorge Luis Borges
Tot nog toe bestudeerden we twee relaties: die tussen de verschijning en
het origineel in het beeld, en die tussen het origineel in het beeld en het origineel
in de werkelijkheid. We zagen dat alleen de eerste relatie
een mimetische relatie is - een relatie tussen beeld (als zintuiglijk
gereduceerde verschijning)
en origineel - terwijl de tweede een
relatie is tussen origineel en (al dan niet getrouw) volledig duplicaat
- geen mimetische relatie dus. In dit hoofdstuk moet
onze aandacht uitgaan naar een
derde relatie die, net zoals de tweede, aanspraak maakt op de naam mimesis - zoals zal blijken:
evenzeer ten onrechte.
De verschijning van het origineel in het beeld wordt namelijk vaak
ervaren als een verschijning van een meer omvattend
origineel in een wereld buiten het beeld, dat we 'het uitgebreide
origineel' zullen noemen. De verschijning in het beeld wordt dan
begrepen als een bijzondere, geprivilegieerde - 'ware' of 'wezenlijke' verschijning van dat
uitgebreide origineel. Zeggen we niet van de Mona Lisa dat haar
verschijning in het beeld meer revelerend is dan de vele verschijningen
die ze in de werkelijkheid aanneemt? Zeggen we niet van de David van
Marat dat hij het hele drama van zijn leven samenvat? Zeggen we niet dat in de vier mensen en de twee
dieren op Guernica alle wederwaardigheden van de talloze slachtoffers
van het werkelijke dorp zijn belichaamd? Zeggen we niet van de schoenen
van Van Gogh dat ze ons iets wezenlijks vertellen over de persoon van de
schilder? Zegt Heidegger niet van diezelfde schoenen dat ze ons het
wezen van het tuigzijn openbaren? Zeggen we niet dat 'La meglio gioventu'
een beperkt aantal personages opvoert die kunnen doorgaan als typisch
voor vele andere levenslopen van achtenzestigers in Italië? Dat neemt
niet weg dat het beeld evenzeer kan worden begrepen als bedrieglijke
schijn: voor elk van bovenstaande beweringen zouden we een negatieve
tegenhanger kunnen formuleren.
Deze benadering in termen van 'waarheid' of 'schijn' wordt
gesystematiseerd in de vele weerspiegelingstheorieën in de
kunstfilosofie: van Plato die meende dat het beeld een (bedrieglijke)
weergave was van de idee, over Hegel en Schopenhauer, de marxisten
en auteurs
als Georg Lukacs en Erich Auerbach, hebben vele filosofen het inzake het
beeld over 'bedrog', 'waarheid', 'schijn', 'realisme'. Het probleem is
nu dat die 'waarheidsrelatie' vaak wordt ervaren in termen van
'getrouwheid' of 'weerspiegeling', zoals al blijkt uit het feit dat
auteurs als Lukacs en Erich Auerbach het ter zake expliciet hebben over
'mimesis'. De vraag stelt zich dan in hoeverre de termen 'spiegel',
'beeld', of 'nabootsing' (mimesis) wel van toepassing zijn op de relatie
tussen verschijning in het beeld en uitgebreid origineel in de
werkelijkheid.
Vooraleer
deze vraag ten gronde te kunnen beantwoorden, is het nodig even nader in
te gaan op de vraag wat we moeten
verstaan onder 'het uitgebreide origineel'.
HET UITGEBREIDE ORIGINEEL:
MODI VAN UITBREIDING
Wat het origineel in het beeld is,
is inmiddels duidelijk: het is het origineel zoals het emergeert uit
de (enkelvoudige of meervoudige) verschijning die is gegeven in het beeld. Het origineel van de Mona Lisa in het
beeld is de Mona Lisa die zich voor eeuwig glimlachend in haar landschap
naar ons keert. Wat mag wel het uitgebreide origineel zijn van die
verschijning?
Er zijn vele mogelijkheden. Naar het voorbeeld van Humes
'resemblance,
contiguity in time or place, and cause
or effect', kunnen we onderscheid maken tussen beelden die
worden ervaren (1) als een fase uit het bestaan van een origineel dat
in een wereld buiten het beeld een grotere tijdelijke uitbreiding heeft; (2) als het deel
van een geheel dat in een wereld buiten het beeld een grotere ruimtelijke
uitbreiding heeft; (3) als wat vanuit causaal oogpunt in een wereld
buiten het beeld oorzaak of
gevolg is in een
web van causale relaties; (4) als wat in een wereld buiten het beeld vanuit functioneel oogpunt middel is of doel in een web van middel-doelrelaties: (5) of als wat vanuit categoriaal oogpunt
in een wereld buiten het beeld een (ideale, modale enz.) instantie
is van een klasse. Bij al deze vormen van uitbreiding wordt het origineel in
het beeld gelezen als
een deel dat hoort bij een meer omvattend
geheel én er 'representatief' voor is.
Terwijl het er geen twijfel over kan bestaan wat het origineel is in het
beeld,
hangt wat het uitgebreide origineel is af van
welke uitbreidingsmodus we kiezen. Al leent een gegeven origineel zich van
nature beter voor de ene uitbreidingsmodus dan voor de andere, er zijn geen
dwingende aanwijzingen om één van die modi te volgen En, zoals we nog
zullen zien, zijn er ook geen dwingende criteria voor de omvang van de
uitbreiding.
Merken we op dat wat we in volgend deel 'contextuele oplading van
de verschijning' zullen noemen wel degelijk tot het (origineel in het) beeld behoort,
en niet tot het uitgebreide origineel.
Zo houdt de aanwezigheid van een dolk op de Marat van David in dat Marat
werd vermoord. Maar de concrete verschijning van de voorafgaande moord zelf, of de Franse
Revolutie waar hij deel van uitmaakt, of de Franse geschiedenis enz. behoren tot het uitgebreide onderwerp dat niet in beeld verschijnt. Zo
is het landschap achter de Mona
Lisa wel een landschap na de zondvloed, maar die zondvloed zelf of de toestand
voor de zondvloed behoren tot het uitgebreide origineel.
HET UITGEBREIDE ORIGINEEL IN DE WERKELIJKHEID (1):
TEMPORELE UITBREIDING
De meest voor de hand liggende mogelijkheid
tot uitbreiding is de tijdelijke.
Vanuit dit perspectief kunnen we de eeuwigdurende verschijning van
de Mona Lisa in het beeld beschouwen als de ('ware') verschijning van een origineel
dat in de werkelijkheid vroegere en latere verschijningen heeft. Ze is dan niet
langer een 'momentopname',
maar een beeld van de periode gedurende dewelke ze model stond, van haar
volwassenheid, ja zelfs van haar hele leven van in
de wieg tot in het graf.
.
Hoe
groter de uitbreiding,hoe groter het mogelijke verschil tussen de verschijning van het
origineel in het beeld en die van het origineel in de werkelijkheid -
niet alleen qua expressies of handelingen, maar vooral qua algemene
verschijning: die kan variëren van zuigeling tot oude vrouw.
Al is er inzake originelen als de Mona Lisa een limiet aan de uitbreiding - geboorte en
dood -
binnen die grenzen blijft onbeslist hoe ver de uitbreiding moet reiken: vanuit de
verschijning zelf is het redelijk om niet verder te gaan dan de
volwassenheid, maar niets belet ons om in het beeld de verschijning van het 'wezen' van de
Mona Lisa als zodanig te lezen, vermits de volwassenheid tevens ook de
leeftijd is van de volle ontplooiing van het individu: een verschijning
als zuigeling legt te zeer de nadruk
op 'product zijn van', die als jong meisje op 'nog niet volwassen zijn', en
die als oude vrouw op
'niet meer in de kracht van zijn jaren zijn en op weg naar het einde'.
Tijdelijke uitbreiding is ook mogelijk bij samengestelde originelen
(meervoudige verschijningen): het is altijd mogelijk het leven van K.
uit te breiden tot voor en na zijn optreden in 'Das Prozess'. En ze
is niet alleen van toepassing op individuen,
maar ook op groepen: het paar, het gezin, het bedrijf of de markt, de
natie of de religieuze gemeenschap. ... De
duur van
zo'n groep kan langer zijn dan
de levensduur van een individu, omdat de leden erin vervangbaar zijn of elkaar
opvolgen doorheen de
generaties. Een bedrijf als Coca Cola transcendeert de
levensduur van al zijn leden. Dat geldt ook voor naties of voor een
'eeuwige' organisatie zoals de kerk (zie bv. Pietro Annigoni in
Montecassino 1980). En dat geldt nog meer voor objecten of
de natuur: zo is er op de Mona Lisa ook nog het
landschap, dat eveneens kan worden gelezen als de verschijning van tijdelijk meer omvattend
origineel - als landschap in de zomer veeleer dan in
de winter, of, in een nog groter perspectief: met name als landschap
na de
zondvloed.
Een bijzondere vorm van tijdelijke uitbreiding is de causale (post hoc,
propter ergo hoc), waar we afzonderlijk op terugkomen.
HET UITGEBREIDE ORIGINEEL IN DE WERKELIJKHEID (2):
SPATIALE UITBREIDING
Tegenhanger van de tijdelijke is de ruimtelijke uitbreiding. Zo kan het beeld alleen
een deel van het lichaam laten zien - het aangezicht, het aangezicht en
de handen, maar evengoed de borsten of de vagina, een oog of een teen. We
kunnen al deze ruimtelijk beperkte verschijningen lezen als verschijningen
van een meer omvattend origineel: het hele lichaam, wat vooral evident
is bij het beeld van een aangezicht of buste. Daarom zeggen we dat de
Mona Lisa een beeld is van de Mona Lisa als zodanig, niet van alleen
maar haar buste.
De ruimtelijke uitbreiding kan verder gaan van het individu tot de groep
waar het deel van uitmaakt - de khan voor alle Mongolen.
Dat geldt ook voor
originelen zoals landschappen: een zicht op het Canal Grande kan worden
beschouwd als een verschijning van Venetië, een op de
Eiffeltoren als een verschijning van Parijs, of een op de Mont Blanc als
verschijning van de Alpen.
Een bijzondere vorm van ruimtelijke uitbreiding is de instrumentele,
waar we eveneens afzonderlijk op terugkomen.
HET UITGEBREIDE ORIGINEEL IN DE WERKELIJKHEID (3):
DE CAUSAAL/FINALE OF NARRATIEVE UITBREIDING
Een volgende modus van uitbreiding is een bijzonder geval van de
tijdelijke: de uitbreiding volgens de draden in het web van de causale relaties.
Daar zijn twee varianten van: van het gevolg naar de oorza(a)k(en), en van de
middellijke handeling(en) naar het doel.
In een eerste variant verloopt de uitbreiding van het gevolg naar de
oorza(a)k(en) toe: post hoc, ergo propter hoc. Het kan hier gaan om de
werking van onpersoonlijke, fysische oorzaken op niet-levende dingen (de
uitbreiding van smeulende as naar bosbrand), of om de werking van
levende oorzaken op levende dingen: van het lijk naar de moord.
Op bovenstaande afbeelding van het lijk van Marat zien we een verschijning van een origineel dat in het beeld voor
eeuwig onveranderlijk blijft. Maar we kunnen het beeld ook opvatten als
het beeld van een fase uit een proces dat in de werkelijkheid meerdere
fasen omvat: de moord op
Marat door Charlotte Corday. Van die moord kunnen we -
steeds verder uitwaaierend in het web van oorzaak en gevolg volgend - teruggaan naar het motief:
de executies die Marat zelf liet uitvoeren. Via die executies - de
executies van degenen die zich tegen de afschaffing van het absolutisme
en de moord op Louis XVI verzetten - belanden we bij de executies die Louis
XIV-XVI lieten uitvoeren. En zo komen steeds meer actoren in beeld
gedurende een steeds langer tijdsverloop, tot we uiteindelijk belanden
in de oertijden - bij de zondeval van Adam en Eva.
Het is duidelijk dat ook hier een rem op de uitbreiding moet worden
gezet - bv. door het gevolg met een onmiddellijke oorzaak te
verbinden (de moord als gevolg van de moorden van Marat zelf).
Bij uitstek beelden die elementen bevatten die verwijzen naar een tijd
buiten die van het beeld (zoals de dolk op Marat) zijn aanleiding tot
deze modus van uitbreiding, al leiden ze vaker tot de productie van
nieuwe beelden: ze functioneren meestal als
voorstellingopwekkende tekens, of worden aanleiding tot het maken van
een meervoudige verschijning (zie III, 7).
In een tweede variant gaat de uitbreiding van het middel
naar het doel. In deze variant
onderzoeken we elke verschijning op haar functie. Het kan hier
gaan om verschijningen van dingen of producten die middel zijn: de benadering van een
appel als voedsel om op te eten, van een akker als middel om voedsel te produceren,
van het
zwaard en het geweer als middel om te doden, van de ploeg als middel om te ploegen. Bij
uitstek
handelingen kunnen worden begrepen in termen van het doel dat ze dienen. Oorlog of een vechtpartij dient om concurrenten op
afstand te houden (zoals Kronos die zijn kinderen opeet opdat zij niet
zouden doen wat hij met Oeranos deed), samenwerken dient om gemeenschappelijk een product te
produceren of een prestatie te leveren. Qua uitbreiding stelt zich hier het probleem van de voorlopige en de uiteindelijke
doelen: vijanden op afstand houden is (voor de militairen een middel
om geld te verdienen maar voor de staatsburgers) een middel om concurrenten
op afstand te houden. Maar het op afstand houden van concurrenten is
zelf weer een middel om ongestoord zijn bijdrage te kunnen leveren tot de
economische samenwerking in het huwelijk, en dat is weer middel om
kinderen groot te brengen, en dat is weer middel om ... Daarom kan de uitbreiding almaar verder gaan:
niet alleen opstijgend naar het hogergelegen doel toe, maar ook afdalend
naar voorafgaande middelen toe: opdat de boer kan ploegen moet eerst de smid zijn
ploegschaar hebben gesmeed, en daarvoor moet de mijnwerker het ijzererts
hebben opgedolven, enz.
Ook hier
beperkt de uitbreiding zich bij voorkeur tot
de naastbijgelegen schakel - bij de kantklosster bv. het leveren
aan klanten (als haar bijdrage tot de private arbeid in het gezin, enz.).
HET UITGEBREIDE ORIGINEEL IN DE WERKELIJKHEID
(4):
INSTRUMENTEEL-ORGANISCHE UITBREIDING
Een vierde modus van uitbreiding is dan weer een variant op de
ruimtelijke: de uitbreiding gaat hier van de instrumenten naar (het
lichaam van) de actor die ze gebruikt
of omgekeerd.
Anders dan bij de causaal-finale uitbreiding, ligt hier de nadruk niet
op de oorzaak of het doel van de handeling, maar op de personen en de dingen
waarmee ze wordt uitgevoerd.
Deze uitbreiding wordt mogelijk omdat elke actor - elk organisme - allerlei hulpmiddelen inschakelt om zijn doel te bereiken.
Vele dieren, maar bij uitstek de mensen schakelen
daartoe instrumenten in of andere dieren of mensen. Het menselijke
zelf breidt zich uit tot de dingen waar het mee omgaat: de
consumptiegoederen die het gebruikt (voedsel, drank), de instrumenten
waarmee het aan de slag gaat bij consumptie (eetgerei en meubels) of
productie (van zwaarden tot ploegen), de objecten die het bewerkt (van
vijanden tot grondstoffen en halffabricaten), en de producten die het
heeft geproduceerd, de omgeving waarin het
actief is - de
leefruimte waarin het zich beweegt, de akkers of de werkplaats waarin
het aan het werk is, de markt of het winkelcentrum waar kopers en
verkopers elkaar treffen, het slagveld waarop het strijdt, de wegen
waarover het zich verplaatst of de zeeën waarop het vaart, en de steden
waar het in woont.
Zo is het uitgebreide origineel van het schilderij van Hendrick
Vanderburcht het vrijen van een paartje, en dat van de van Gogh Gauguin.
Er is, vervolgens, de uitbreiding naar de andere zelven waar het zelf mee omgaat: samenwerking met lief (vrijen en rolverdeling binnen het paar), met kinderen, met klanten en producenten, met een gemeenschap (religieuze gemeenschap, taalgemeenschap, enz), met leger (staat). Het kan hier gaan om samenwerking met één enkel individu zoals in het huwelijk, maar ook om samenwerking in grotere groepen zoals commune, bedrijf, of leger, evenals om samenwerking tussen een individu en een groep (burger en leger). Naast samenwerking zijn er ook antagonistische relaties tussen solistische individuen, zoals de concurrentie tussen broers en zussen, tussen mannen onderling en vrouwen onderling, of tussen alle uitoefenaars van een bepaald beroep. Maar vaker is er antagonisme tussen individuen die ook samenwerken: conflicten tussen de leden van een paar of van een coöperatief, of tussen werknemers in een bedrijf en de kapitalist-eigenaar, tussen de koning en zijn onderdanen. Naast antagonisme tussen individuele zelven, is er ook strijd tussen groepen - tussen samenwerkende individuen. Volgens deze uitbrreidingsmodus is het uitgebreide origineel van 'moeder en kind' het gezin, dat van het naakt het liefdespaar, dat van het verrichten van private arbeid het echtpaar, dat van het leger strijdende staten.
In beide gevallen worden middelen begrepen als onderdelen van een met instrumenten of andere mensen uitgebreid organisme. Ook hier kan langs de lijn van zowel mensen als dingen de uitbreiding almaar verder gaan. Het gezin kan niet bestaan zonder dat leden ervan zijn opgenomen in een heel complexe reeks relaties tussen producenten en consumenten. Naast de uitbreiding naar economische relaties is er ook die naar communale en politieke groepen. De uitbreiding stuit hier op de drempel van de complexiteit: wat in feite schakels zijn in een heel lange keten, wordt ervaren als een gesloten eenheid, omdat de relatie tussen de onderdelen slechts wordt gerealiseerd door onzichtbaar geld of door van de productie gescheiden ruilrelaties. Zo komt het dat het gezin wordt ervaren als een gesloten groep, net zoals het werk achter het weefgetouw of in de fabriek, of het vechten in legers op het slagveld. Instrumentele uitbreiding komt in aanmerking vooral bij middelen die op zich weinig interessant zijn (schoenen, een jas), en die dus alleen betekenis krijgen als onderdeel van een groter functioneel geheel. Maar ze dringt zich vooral op als elementen in het beeld naar instrumentele onderdelen buiten het beeld verwijzen
HET UITGEBREIDE ORIGINEEL IN DE WERKELIJKHEID (5): HET ALGEMENE
IN HET BIJZONDERE
EXEMPLARISCHE OF PARADIGMATISCHE UITBREIDING
In een vijfde modus van uitbreiding wordt de verschijning in het beeld niet
opgevat als een temporeel of ruimtelijk fragment van een een individuele of
collectieve substantie, niet
als een fase in een web van (causaal of finaal verbonden) gebeurtenissen
of handelingen, niet als
onderdeel van een met dingen of andere mensen uitgebreid organisme, maar als een bijzondere instantie (type,
exempel,
ideaaltype, wezen) van een algemene categorie: het joodse paartje van Rembrandt
als de belichaming van wat 'het paar' moet voorstellen:
Er zijn vele modi van exempel zijn denkbaar: van alle exemplaren kan men er een
kiezen dat ideaal is, modaal, typisch of revelerend. Maar wat ook de
modus is, het uitverkoren exemplaar wordt beschouwd als exemplarisch
of paradigmatisch.
Wat wordt veralgemeend kan ofwel een 'substantie' zijn, of wel een
proces, gebeurtenis of handeling. Voorbeelden van veralgemeende
substanties zijn 'de mens', 'de man', 'de vrouw', 'het paar', 'de
arbeider' (Meunier) 'de heerser' (Koning van Max Ernst); 'de
dorpsgemeenschap', 'de religieuze gemeenschap', 'de staat', 'de markt',
enz., of inzake objecten 'het werktuig' dat volgens Heidegger verschijnt
in Van Goghs schoenen. Voorbeelden van veralgemeende processen,
gebeurtenissen en handelingen zijn: de houding van De Mona Lisa als
exempel van vrouwelijke verleiding, 'Celle qui fût la belle Heaulmière'
als exempel van het verval van de (vrouwelijke) schoonheid, de David van
Marat als exempel van de talio (de moordenaar vermoord; wie met het zwaard omgaat zal door
het zwaard vergaan) of de barmhartige Samaritaan als
exempel van liefdadigheid, Othello als exempel van de
destructiviteit van jaloersheid, de kantkloster als exempel van
toegewijde vlijt. Het kan hier gaan over private
activiteiten of lotgevallen, maar ook over activiteiten en lotgevallen van groepen, ja zelfs
beschavingen: de Franse Revolutie als exempel van revolutie als zodanig,
het verval van het Romeinse Rijk als exempel van het verval van
beschavingen als zodanig. Het kan, ten slotte, ook gaan over relaties
tussen individuen die elk op zich exemplarisch zijn voor een groep,
zodat de verhalen waarin deze individuen verwikkeld raken exemplarisch
zijn voor de verhalen van vele van hun leeftijdsgenoten: denk aan de
relaties tussen Olmi en Alfredo als exempel voor de relatie tussen
grootgrondbezitters en boeren in het Italië van de industrialisatie
(Novecento), of aan de relaties tussen een beperkt aantal vrienden als
exempel voor de levensloop van de opstandige generatie der babyboomers
(Meglio Gioventu).
Deze modus is zo populair omdat we de neiging hebben om de
werkelijkheid op te delen in talloze vergelijkbare objecten en processen
die zich herhalen in zowel ruimte als tijd: dat levert een breed spectrum aan
verschijningen op waarvan de ene al 'typischer' is dan de andere, en het
tonen van het meest representatieve bespaart ons de moeite om alle
gevallen te moeten waarnemen.
Ook hier stelt zich het probleem van de grenzen van de uitbreiding: hoe meer eigenschappen
we in aanmerking nemen, hoe minder omvattend het
algemene wordt. Lezen we het paartje hierboven als de vertegenwoordiger
van een naar klasse, tijdperk en plaats omschreven paar (een paar van de
rijke burgerij in het Amsterdam van de Gouden Eeuw), dan is het algemene
veel beperkter dan wanneer we het aantal kwalificaties laten afnemen. Eenzelfde
probleem stelt zich inzake een meervoudig origineel zoals 'La Meglio Giuventu':
gaat het hier over de babyboomers in Italië, of die van de Westerse
wereld als geheel, of, om uit te breiden in de tijd: gaat het over de
achtenzestigers of over 'de jonge generatie' in het algemeen.
Hier kan een halt worden toegeroepen aan de uitbreiding op basis van wat zich in de
concrete verschijning opdringt: door de meest opvallende eigenschap te
kiezen. In het Joodse bruidspaar valt niet zozeer de individualiteit op
als de genegenheid van dat gebaar evenals de welgesteldheid via stoffen.
Bij uitstek beelden die originelen tonen die wel individueel zijn,
maar niet de nadruk leggen op die individualiteit - komen voor deze
uitbreiding in aanmerking. Maar ze is in principe van toepassing op alle
beelden. In deze modus zou de dood van Marat een instantie kunnen zijn
van de terreur van de Revolutie of een instantie van de talio, de Mona Lisa een instantie van het 'Ewig
weibliche', enz. Maar voor deze uitbreiding komen vooral beelden in
aanmerking die omwille van hun paradigmatische karakter al de
veralgemening in zich dragen (archetype).
METONYMISCHE SUBSTITUTIE VAN HET UITGEBREID ORIGINEEL IN DE
WERKELIJKHEID DOOR HET ORIGINEEL
IN HET BEELD
Una ficción es algo
no falso, sino verdadero de otro modo.
Jorge Luis
Borges
Il la regardait; un fragment de la
fresque apparaissait dans son visage et dans
son corps, que dès lors il
chercha toujours à y retrouver soit qu'il
fût auprès d'Odette, soit
qu'il pensât seulement à elle, et
bien qu'il ne tînt sans
doute au
chef-d'œuvre florentin que parce
qu'il le retrouvait en elle,
pourtant cette ressemblance lui conférait à
elle aussi une beauté, la rendait
plus précieuse.
Proust,Du côté de chez Swann.
Het origineel in het beeld kan dus
worden geacht het beeld - het wezen - te zijn van een min of meer omvangrijk 'uitgebreid origineel'
in de werkelijkheid. Zodra men dat beeld uitroept tot dé verschijning
van het uitgebreide origineel, worden de talloze verschijningen die dat
uitgebreide origineel heeft in de werkelijkheid
vervangen door de verschijning(en) in het beeld. Dat is
het geval als Walter Pater van de Mona Lisa beweert dat 'She is older than the
rocks among which she sits', als we in Brueghels
Toren van Babel de menselijke hoogmoed aan het werk zien,
als we in de aardappeleters van Van Gogh de gevolgen uitbuiting aan het werk zien
waar samenwerking had moeten zijn, als Heidegger in de schoenen van Van
Gogh 'das Zeugsein des Zeuges' meent te ontwaren, als we in de Marat van
David een belichaming zien van de spreuk
'Wie met het zwaard omgaat, zal door het zwaard vergaan', als
we in de boer van Brueghel het oervoorbeeld zien van de boer die voor
zijn gezin werkt of in de kantklosster van Vermeer
dat van de toegewijde arbeid. Onder de vele mogelijke verschijningen van het
uitgebreide origineel wordt daarbij die verschijning uitverkoren - geselecteerd - die op een of andere manier kan doorgaan als 'dé verschijning'
van het uitgebreide origineel. Dat houdt in dat niet al de verschijningen van het uitgebreide
origineel in de
werkelijkheid dat origineel laten zien 'zoals het is' (zoals we het willen zien).
Zo is
op het gelaat van de slapende, geeuwende, etende, zichzelf fatsoenerende,
laat staan de depressieve of agressieve Mona Lisa, de vrijende of
frigide Mona Lisa, de werkende Mona Lisa, gelovige Mona Lisa
enz. niet te zien wat van haar in het beeld wordt getoond. Zo zien we op
een gezicht op een straatje in Venetië noch het water noch de praal van
de stad. Zo zien we op
de aardappeleters noch het werk op het land zelf, noch het ontvangen van
het karig loon, maar vermoeide mensen die alleen maar aardappelen te eten
hebben.
Het is dan alsof we wel weet hebben van al die verschijningen in de
werkelijkheid, maar tegelijk aannemen dat ze geen verschijningen zijn
van het echte origineel, het origineel zoals het verschijnt in het
beeld. Met andere woorden: als de Mona Lisa geeuwt, zien we wel dat ze
zich verveelt, maar nemen we niettemin aan dat ze 'in feite' nog steeds
de Mona Lisa is die zich glimlachend naar ons keert in het beeld. Het
geeuwen verhult dus haar ware zijn - het is geen 'ware' verschijning,
niet de verschijning van de ware Mona Lisa. Of ook: het is niet haar
wezen, maar slechts een accidentele verschijning. De verschijning in het
beeld neemt dus de plaats in van de overige verschijningen van het
uitgebreide origineel in de werkelijkheid, en het origineel dat hoort
bij deze verschijning - de glimlachende Mona Lisa - wordt geacht het
ware uitgebreide origineel te zijn, zodat de overige verschijningen
worden ontwaard tot onware verschijningen - tot schijn. Via deze
usurpatie wordt ook het origineel dat hoort bij de verschijning in het
beeld tot uitgebreid origineel in de werkelijkheid: er is alleen maar de
glimlachende Mona Lisa meer, geen verveelde, depressieve, of agressieve.
Op dezelfde manier verdringt het beeld van de vermoeide eters van een
karige maaltijd dat van de ellendige arbeid op het veld. Het
beeld doet niet alleen een nieuw origineel oprijzen uit de verschijning die
het levert, maar die verschijning met bijbehorend origineel verdringt
tegelijk de verschijningen van dat origineel in de werkelijkheid, zodat
het beperkte origineel de plaats gaat innemen van het uitgebreide
origineel.
Dit is de manier waarop, zoals in het citaat van Proust hierboven - het
beeld (de kunst) in de werkelijkheid doordringt en er de waarneming van
werkelijke verschijningen (met de bijbehorende originelen) gaat
verdringen en vervangen door een zelfgeschapen 'mythische' of religieuze
werkelijkheid, of - in onze seculiere tijden - door de wereld van de
kunst (de hoge, maar vooral de lage van soaps, en de 'reclame' of propaganda ).
Als deze machtsgreep is voltooid, kunnen we beweren dat
de verschijning in het beeld niet alleen de verschijning is van het
origineel in het beeld, maar ook die van het uitgebreide origineel
in de werkelijkheid. Deze usurpatie ligt in het verlengde van de
oerusurpatie die mimesis als zodanig kenmerkt: dat het afwezige de
plaats van het tegenwoordige inneemt. Door het afwezige
aanwezig te stellen, maakt het beeld het aanwezige afwezig - niet alleen
op de plaats waar het zich als verschijning opdringt, maar ook op de
plaats waar het origineel van die verschijning verscheen. In
die zin is mimesis niet alleen 'immanent (diesseitig)' zoals Lukacs terecht stelt,
omdat ze altijd het onzichtbare zichtbaar maakt, maar ook
'transcendent'
(jenseitig) van nature omdat ze door dit zichtbaar maken
van het onzichtbare tegelijk het zichtbare onzichtbaar
maakt.
We kunnen deze machtsgreep - deze usurpatie van de werkelijkheid - begrijpen
in termen van metonymie, met dien verstande dat het hier wel degelijk
gaat om het vervangen van een geheel van verschijningen door
een deel ervan, en niet om een verwijzen van het deel naar het geheel
(zie teken en beeld, VIII, 4). Om verwarring te vermijden kunnen we beter
spreken van metonymische substitutie. We kunnen dan verschillende soorten metonymie onderscheiden
naar gelang van de uitbreidingsmodus: temporele metonymie (het moment is een deel van de langere duur), spatiale
metonymie (het fragment is deel van groter geheel), causale of finale
metonymie (oorzaak of gevolg is een deel van een causale of finale
keten), instrumentele metonymie (middel en doel als onderdeel van
min of meer lange instrumentele ketens), exemplarische of
paradigmatische metonymie (het algemene in het bijzondere).
BEELD IN LETTERLIJKE EN BEELD IN METAFORISCHE ZIN
Het zal dan duidelijk zijn dat de
relatie tussen verschijning van het origineel in het beeld en het
uitgebreide origineel in de werkelijkheid geen mimetische relatie is -
wat alleen al blijkt uit het feit dat 'ware verschijning' zijn geen
privilege is van het beeld, maar evenzeer opgaat voor werkelijke
verschijningen waarbij iemand 'zijn ware gelaat toont'.
De geselecteerde verschijning is in het beste geval een duplicaat
van één verschijning van het origineel in de werkelijkheid, maar ze
verschilt principieel van al de andere verschijningen die door haar
worden verdonkermaand. Veeleer dan in termen van 'natuurgetrouw'
(zintuiglijk gespecialiseerd - partieel - duplicaat van het origineel),
of in termen van 'volmaakt of onvolmaakt' (volledig duplicaat van het
origineel), past het hier te spreken in termen van 'waarheid' : idealisme, realisme,
modaal, ideaal, ontluisterend, enz. - de verschillende modi van de
metonymische substitutie. Om de relatie tussen origineel in het beeld en
het uitgebreide origineel in de werkelijkheid te onderscheiden van de
mimetische relatie tussen het beeld als verschijning en het origineel in
het beeld, en van de relatie tussen het origineel in het beeld en het
(bestaande of imaginaire) origineel in de werkelijkheid, zullen we
spreken van een openbarende relatie
-
het beeld als epifanie van de
werkelijkheid. Deze
openbarende relatie
is alleen
'weerspiegelend' - mimetisch - in metaforische zin: metaforische mimesis.
Zetten we alles nog even op een rijtje. De mimetische relatie - de
relatie die het beeld tot beeld maakt - is de relatie tussen de
verschijning van het origineel in het beeld en het origineel in het
beeld, waarvan die verschijning een partieel want zintuiglijk
gespecialiseerd duplicaat is. De relatie tussen het origineel in het
beeld en het (bestaande of zelfgeschapen) origineel in de (bestaande of
imaginaire) werkelijkheid buiten het beeld is een niet-mimetische
relatie: ze zijn elkaars (volmaakt of onvolmaakt) duplicaat. En de
relatie tussen origineel
in het beeld
in de (bestaande of zelfgeschapen)
werkelijkheid en het uitgebreide origineel in die dito werkelijkheid is
noch een mimetische, noch een duplicaatrelatie, maar een openbarende
relatie die tot stand komt door metonymische substitutie.
METONYMISCHE SUBSTITUTIE, SYMBOOL EN METAFOOR
Metonymische substitutie mag niet worden verward met metonymische
referentie: de 'ware verschijning' is geen teken voor de onware
verschijningen, maar vervangt ze. De glimlachende Mona Lisa is
geen symbool of metafoor voor de geeuwende, en Van Goghs stoel van Gauguin
niet voor Gauguin. In beide gevallen is er
sprake van een onbemiddelde waarneming, waarbij het beeld als het ware
een openbaring van de ware werkelijkheid wordt - al is epifanie wellicht
een betere term omdat hij er ondubbelzinnig de nadruk op legt dat het
hier wel degelijk gaat om een openbarende verschijning, en niet om
een openbarende uitspraak (zie VIII, 4).
Dat betekent niet dat het beeld geen teken kan zijn: het kan
functioneren als symbool (duif voor vrede) of als metafoor (baas als
varken: metaforische
substitutie). We komen daarop uitvoerig terug in VIII, 4,
DE DIALECTIEK VAN SCHIJN EN WERKELIJKHEID
Het selecteren of uitvinden van de ware verschijning en het tot beeld maken ervan,
zijn de twee fundamentele gebaren van het beeld (van kunst). De
bijbehorende metonymische substitutie van het origineel in de werkelijkheid door
het origineel in het beeld komt neer op het naar voren schuiven van het
beeld als de 'ware werkelijkheid'. Door het maken van een beeld
verklaart de kunstenaar de
werkelijkheid tot schijn, en de 'schijn' (het beeld) tot 'werkelijkheid'
(waarheid). 'Ecce': kijk, dit is wat
er toe doet' of 'Dit is hoe de werkelijkheid er werkelijk
uitziet'.
De metonymische substitutie draagt zelf de krachten in
zich die leiden tot het in vraag stellen ervan. Want elke selectie met
bijbehorende substitutie komt neer op het
schrappen van stukken van de werkelijkheid, op het verdringen ervan, en
dat leidt vroeg of laat tot een tegenreactie van
wat wordt verdrongen. Elke selectie van de 'ware verschijning' lokt
dus de neiging uit om in het daglicht te stellen wat werd
verworpen.
Het volstaat om bv. Céline met Proust te vergelijken: twee totaal verschillende
'beelden' op eenzelfde
wereld. Ze vullen elkaar niet aan, maar pretenderen integendeel een gesloten
wereld te zijn. Tegenover elk
motief kan een quietief worden gesteld: naast elke
diesseitige schoonheid het jenseitige erhabene. De selectie geldt niet alleen het positieve of negatieve
daglicht waarin een bepaald domein van de werkelijkheid wordt gesteld,
maar ook het domein van de werkelijkheid dat wordt belicht als zodanig:
tegenover Marcel Duchamps 'Eros c'est la vie' staat Francis Bacons 'It's all about agression'.
Door deze terugkeer van het verdrongene, worden we er ons van bewust dat
de werkelijkheid (het uitgebreide origineel) complex is. We kunnen
daarop reageren door de complexiteit te weigeren, en de ene eenzijdige
selectie door de andere te vervangen. Maar we kunnen
even goed een meer omvattend beeld op de werkelijkheid geven. Dat kan
door verandering
van uitbreidingsmodus of door verandering van de schaal van de
uitbreiding: bv. het gezin in bredere
economische context plaatsen. Zo zou pas een visie die zou stellen dat 'it's all about reproduction'
in staat zijn om de visies van Duchamp en Bacon met elkaar te verenigen: er is individuele
agressie, maar die wordt gemilderd binnen samenwerkingsverbanden (zoals
het paar). En pas een visie die zowel de positieve als de negatieve
kanten van de macht of de liefde zou tonen, zou ook wat dat betreft meer
omvattend zijn. Terwijl meer beperkte visies elkaar uitsluiten als
'schijn', worden ze op een hoger niveau tot meer omvattende 'waarheid'.
Geven we een voorbeeld van deze dialectiek inzake het paar (zowel
qua verschuiving naar andere domeinen, als qua omslag van positief naar negatief
ideaal).
Inzake het joodse bruidspaar zouden we erop kunnen wijzen dat er niet
alleen samenwerking met bijbehorende liefde is tussen man en vrouw in
het paar.
Om te beginnen breidt de relatie zich in de werkelijkheid soms uit tot meer intieme lichamelijke omgang:
of tot het in afzondering verrichten van maatschappelijke of private arbeid in het kader van de seksuele samenwerking:
of tot het zich gezamenlijk bekennen tot een meer omvattende gemeenschap:
Vervolgens is het paar slechts één van de vele mogelijke combinaties tussen de vele mannen en vrouwen, zodat er concurrentie bestaat tussen de partners doordat de vrouw meerdere of betere mannen zou kunnen krijgen, en de man meerdere of betere vrouwen. Ook intern qua economische samenwerking kunnen de nodige spanningen optreden, zodat de relatie soms leidt tot ruzie of tot het ontaarden van de seksuele relatie in sadistische omgang - waarbij de suggestie van 'It's all about love' plaats maakt voor Bacons 'It's all about agression'.
En zo zouden we inzake het
paar nog een tijdje kunnen doorgaan.
Naast de vraag waar het hem om draait in het koppel - om liefde of
om agressie, om samenwerken of om alleen werken, om samenwerken, samen
vrijen of samen bidden - stelt zich de vraag of het wel
allemaal draait om het paar, en niet veeleer om de kinderen (of om de
genen) dan wel om de staat (Hegel) of het vrije individu, enz. (of dat
streven als zodanig zinloos is of futiel sub specie aeternitatis).
Een beeld zoals Picasso's 'Moeder en kind' herinnert er ons aan dat man en vrouw niet
alleen seksuele en economische relaties aangaan met elkaar, maar ook economische relaties met
derden, zodat het huwelijk slechts is ingebed in de bijbehorende sociale
formaties, die blijkbaar zo'n grote invloed hebben dat ze de relaties
binnen het paar zwaar kunnen hypothekeren, ja zelfs onmogelijk maken:
Hier lijkt de suggestie 'It's all about the couple' te hebben plaatsgemaakt voor de suggestie 'It's all about economico-political relations'. In bovenstaande beelden zijn economico-politieke relaties verdicht met seksueel-parentale, maar het belang van de economico-politieke relaties kan aanleiding zijn om ze centraal te stellen, zoals in onderstaande beelden:
Zoals al bleek uit het voorbeeld van het Angelus van Millet, volstaat de
temporele uitbreiding van een verschijning als het paar (of een
individu) om deze economico-politieke relaties in beeld te brengen. Op
dezelfde manier zou blijken dat
Kafka
uitsluitend belangstelling lijkt te hebben voor de persoonlijke
relaties met de staat en de staatsapparaten (bij uitstek het juridische
apparaat), terwijl hij het wellicht meer desastreuze effect van onpersoonlijke
economische relaties in het maatschappelijke apparaat uit het oog
verliest.
De dialectiek kan zich ontwikkelen in de vele modi van uitbreiding. Nemen
we het paar als letterlijk naast elkaar staan van man en vrouw, dan zijn
er vele soorten paren denkbaar: terwijl bij Rembrandt de genegen
lichamelijke toewijding een eerder idealiserend beeld op de
huwelijksrelatie geeft, zien we een eerder op
welstand en vruchtbaarheid gerichte relatie bij Van Eyck, een op gestrenge zelfbeheersing
en noeste arbeid gebaseerde bij Grant Wood, of een eerder solipsistisch samenzijn zoals bij
Hockney.
Deze reeks voorbeelden toont hoe bij elk in vraag stellen van het ene 'Ecce' door er een ander te tonen,
een ander aspect van de gehele werkelijkheid wordt onthuld en een
aanspraak op rechtmatige metonymische substitutie in vraag wordt gesteld. Telkens wordt
een kunstwerk dat zich als waar aandiende tot schijn verklaard en
tegenover een ander gesteld dat op zijn beurt aanspraak maakt op
waarheid/werkelijkheid. We kunnen daarbij de vele waarheiden als evenveel particuliere
idealen, elk met hun eigen selectiecriteria voor de ware verschijning
naast elkaar stellen, of ernaar streven om een meer omvattend
perspectief in te nemen., ofwel in een verdicht beeld (zoals moeder en
kind of de aardappeleters hierboven), ofwel in een samengesteld beeld, waarin alle dimensies van het bestaan met elkaar worden
verenigd volgens een doel-middellogica: in het centrum moeder met kind,
daarboven het paar, daarboven de familie en het maatschappelijke
apparaat met zijn gemeenschappen.
Alleen een meervoudige of synthetische verschijning zou een breder
en alomvattend spectrum van de werkelijkheid kunnen weergeven en
daardoor een al meer getrouwe weerspiegeling zijn van de menselijke
werkelijkheid: temporeel gezien zou men tegenover de mooie Mona Lisa ook
de 'Heaulmière' kunnen stellen, en tegenover het paar ook het gezin,
private en maatschappelijke economische relaties, evenals gemeenschap en
politieke formatie. Een aanzet tot een dergelijke meer getrouwe
weerspiegeling van de werkelijkheid vind je in de verdichting van private en economisch-politieke relaties bij de Picasso hierboven, waar evenwel geen
spoor is van communaal-poltieke relaties,of bij figuren als Büchners Wozzeck,
Strindberg, Tolstoj). Het innemen van een breder perspectief is pas goed
mogelijk in complexe meervoudige beelden zoals het drama of de roman.
Hoe dan ook, de trend om de complexiteit van de werkelijkheid te vatten
ligt aan de grondslag van een totaliserende trend, terwijl de trend om
de 'essentie' te vatten verantwoordelijk is voor een particulariserende
trend. In 'Het zelfbeeld tussen spiegel en dagboek', beschreven we beide
bewegingen inwerken op het in beeld brengen van het zelf.
DE ONHERLEIDBAARHEID VAN HET BEELD:
AANSCHOUWELIJKHEID
Herinneren we eraan dat modus en schaal van de uitbreiding in wezen
willekeurig zijn. Welk gebied van de werkelijkheid het origineel in het
beeld ook wordt geacht te bestrijken, in wezen blijft het
samenvallen met de verschijning die het beeld toont. Alleen door abstractie te maken van een min of meer groot aantal
van zijn eigenschappen kan het beeld
worden gelezen als weerspiegeling van een uitgebreid origineel buiten
het beeld in de
bestaande of zelfgeschapen werkelijkheid. Wie beweert dat de Mona Lisa 'het ewig Weibliche' zou weerspiegelen,
ziet daarbij alle strikt persoonlijke eigenschappen van de Mona Lisa
over het hoofd, die we op het oog hebben als we haar verschijning zouden
beschouwen als het wezen van haar persoon, terwijl we daarentegen weer
heel andere eigenschappen op het oog hebben als we haar als rijpe vrouw
tegenover een aftakelende 'Heaulmière' zouden plaatsen. Dat is het
verraderlijke, niet alleen aan pogingen om de verschijning in het beeld te
beschouwen als de geprivilegieerde verschijning van een volgens welke
modus ook uitgebreid origneel, maar ook aan beschrijvende titels: die kunnen nooit
de verzadigde verschijning van het beeld vatten, en betekenen dus altijd
slechts de bijbehorende uitgebreide werkelijkheid die precies vanwege
haar ontoereikendheid door de verschijning in het beeld wordt
geüsurpeerd. En het is ook het verraderlijke aan benaderingen van kunst
die beweren dat het uiteindelijk in elk drama toch maar gaat om 'de
ultieme vadermoord' (zoals in het 'oerdrama' van
Hermann Nitsch).
En vermits het origineel in het beeld toch als 'waar' origineel de
plaats inneemt van het uitgebreide origineel, kunnen we ons afvragen wat
we er eigenlijk bij winnen om het beeld ook als 'ware verschijning' te
lezen.
Het fenomeen van de 'ware verschijning' maakt er ons echter vooral
attent op dat beelden in wezen tendentieus zijn, ook
als ze 'realistisch-totaliserend' zijn.
SAMENVATTING
Beelden worden vaak ervaren als de geprivilegieerde verschijning van een
uitgebreid origineel. De uitbreiding kan gebeuren volgens verschillende
modi: tijdelijk, ruimtelijk, causaal, instrumenteel-organisch, of
exemplarisch. In alle gevallen is er wat we metonymische substitutie
noemen van het uitgebreide origineel door de verschijning in het beeld.
Deze substitutie wordt ervaren als een openbaring van de waarheid.
Metonymische substitie is het grondgebaar van mimesis, maar is slechts
een mimetische relatie in metaforische zin. De aanspraak de ware
verschijning te zijn is aanleiding tot de dialectiek van schijn en
waarheid. Begrip van het beeld als mimetisch substituut doet het beeld
als pure aanschouwelijkheid onrecht aan.