INLEIDING
Na dit intermezzo over de waarneming zijn we goed gewapend om verder
door te dringen tot de geheimen van het beeld.
We doen dit in twee fasen. In onderstaand hoofdstuk 4 beschrijven we het
fenomeen van de interzintuiglijke suggestie in het beeld, en in volgend
hoofdstuk 5 dat van de intrazintuiglijke suggestie.
MIMESIS EN SUGGESTIE (1): INTERZINTUIGLIJKE SUGGESTIE
Wie de opname van de zang van een vogel hoort of de klaagzang
van Arianna, heeft de
stellige indruk dat de vogel of de zingende Arianna daar zelf in levenden
lijve aanwezig zijn, dat we ze zouden kunnen
zien en aanraken. Wie in de spiegel kijkt, krijgt de stellige indruk heeft dat zich daar een
driedimensionale ruimte ontvouwt, waarin zich objecten bevinden met
ronding en volume, met
oppervlaktes waarvan hij verwacht dat hij ze zal kunnen aanraken, en waarachter zich bij levende wezens een innerlijk bevindt. De zuigeling
die met gesloten ogen op een fopspeen zuigt, heeft de stellige indruk dat daar een borst
is met
de bijbehorende visuele en tactiele verschijning.
Op het eerste gezicht lijkt dat het mysterie van het beeld te zijn. We
weten intussen dat het in de eerste plaats het mysterie is van de
waarneming van de werkelijkheid. Wie de blik van het spiegelbeeld
afwendt en richt op het origineel vóór de spiegel, krijgt daar, net zoals in de
spiegel, eveneens slechts een visuele verschijning te zien, terwijl zich
daar vóór zijn ogen evenzeer een driedimensionale wereld ontvouwt waarin
zich objecten bevinden waarvan hij verwacht dat hij ze zal
kunnen aanraken, horen, ruiken, en waarvan hij ziet hoe ze
zullen aanvoelen. In de eerste plaats de werkelijkheid
zelf verschijnt ons
slechts in zintuiglijk gereduceerde gedaante; we kunnen ze alleen
waarnemen via een beperkt aantal zintuigen, terwijl de waarneming
voor elk afzonderlijk zintuig toch de indruk wekt dat we hebben te maken met een volwaardig multisensorieel origineel.
Dat geldt niet alleen voor de indruk dat het origineel multisensorieel is, maar ook voor de indruk dat we
waarnemen hoe het er voor andere zintuigen zal uitzien. Bij het kijken zien we niet zomaar
volumes in de driedimensionale ruimte, we zien evenzeer de gladheid van
de huid, de zachtheid en de warmte van het vlees, de zwaarte van het
lichaam en de innerlijke gesteldheid van het levende wezen. Ook bij het
luisteren horen we of iets hard is of zacht,
en maken we uit auditieve expressies of de manier van spreken allerlei
op over de innerlijke gesteldheid van de spreker.
Het mysterie van het beeld is dus geen ander dan dat van de waarneming. In I,3 gaven we al aan wat de
mogelijke verklaring is voor dat mysterie. Net zoals bij de waarneming van de werkelijkheid, wordt bij de
waarneming van het beeld de zintuiglijke reductie ongedaan gemaakt door
een dubbele suggestie: de suggestie dat wat wordt waargenomen ook door
andere zintuigen kan worden waargenomen én de suggestie van wat die
waarneming door andere zintuigen zal opleveren. Het is pas deze dubbele suggestie
die ons bij de waarneming van een afzonderlijk zintuiglijk domein de stellige indruk van aanwezigheid van een multisenoriëel
object verschaft - niet alleen in het beeld, maar in de eerste plaats in
de werkelijkheid.
HET BEELD ALS VERSCHIJNING DIE HAAR BELOFTE NIET
INLOST
Pas het onderscheid tussen 'origineel' en 'verschijning van het
origineel', evenals het erkennen van het
bijbehorende verschijnsel van de interzintuiglijke suggestie, laat ons
toe de eigenaard van het beeld te vatten. Om de
aanwezigheid van een afwezig origineel te suggereren, volstaat het blijkbaar om
de verschijning los te koppelen van dat origineel, en ze te laten uitgaan
van een onmiddellijk mimetisch medium, ze op te wekken via een
voorstellingopwekkend teken, of ze zich gewoonweg voor te stellen.
Een beeld is dus een van het origineel losgekoppelde verschijning, een verschijning zonder het bijbehorende origineel,
of beter: de verschijning van een origineel
dat afwezig is, maar waarvan de aanwezigheid niettemin dwingend
wordt gesuggereerd.
Zolang we geen andere verschijningen van het origineel willen waarnemen,
merken we niet dat het bij suggestie blijft: anders dan de werkelijkheid
lost de verschijning haar
belofte - de promesse de perception - niet in. Het beeld als 'fausse
promesse de présence', zeg maar.
Omdat het beeld een verschijning is zonder bijbehorend origineel is niet
alleen de suggestie mogelijk van bestaande originelen, maar bij uitstek
die van zelfgeschapen originelen: het leveren van een verschijning
volstaat om de suggestie te wekken dat het
bijbehorende origineel bestaat. Daarin is precies de hele charme van
voltooide mimesis gelegen.
INTERZINTUIGLIJKE SUGGESTIE IN ONMIDDELLIJKE EN MIDDELLIJKE MIMESIS
Bij onmiddellijke mimesis werkt interzintuiglijke
suggestie
het best als ze verloopt van afstands- naar
contactzintuigen: bij het zien van het beeld van het lichaam weten we
meteen hoe het aanvoelt of welke weerstand het zal leveren bij druk, en
we ervaren het ontbreken van effectieve tastervaringen niet als een tekortkoming omdat het object zich op
afstand bevindt. Moeilijker ligt het als de verschijning voor het ene
afstandszintuig die voor een ander suggereert, exemplarisch bij audiovisuele verschijningen waarvan
de samenstellende verschijningen elkaar impliceren, zoals het geluid van het lachen
dat hoort bij de visuele
verschijning van een lachend
aangezicht. Als we naar een puur visuele verschijning kijken die het
bestaan van een auditieve impliceert - denk aan de Laokoon, de Medusa, of de
'Paukenspieler' van Klee - weten we dat daar een lach, een kreet, of een
paukenslag is te horen, zoals we weten dat er een gesprek is te horen
als we een spreker zien achter glas. Maar, omdat we de sprekers
effectief waarnemen,
terwijl we alleen maar weten dat ze iets zeggen, ontstaat er een
spanning tussen waarnemen en alleen maar weten (exemplarisch in de stomme film). De
spanning kan alleen opgelost door puur visuele verschijningen weer te geven
die niet vragen om aanvulling door een ander zintuig (een
glimlachende veeleer dan een lachende
Mona Lisa), of door over te schakelen naar audiovisuele weergave zoals bij de film.
Bij middellijke mimesis worden de zaken gecompliceerd doordat de
schrijver de lezer slechts aanwijzingen geeft voor het vormen van voorstellingen. Zo wordt in verhalende literatuur het gesuggereerde origineel in
de regel bij name genoemd (bij
Kafka: K) en
via predicaten voorzien van concrete verschijningen. Elk
van deze concrete verschijningen kan echter door de lezer naar willekeur
worden ingevuld. De lezer is dus medeschepper van het beeld (de
voorstelling). Daarbij vervagen de grenzen tussen wat is gegeven in de
voorstelling zoals ze door de
lezer wordt geconstrueerd, en wat door die verschijningen interzintuiglijk wordt
gesuggereerd. Ook als de schrijver ons alleen maar de auditieve
verschijning van een spreker levert, veronderstelt de lezer daar een
origineel achter dat hij meestal voorziet van een visuele verschijning.
Ook als de schrijver alleen maar een innerlijke gewaarwording oproept -
'hij had het koud', 'zij voelde vlinders in de buik' - situeert de
lezer die innerlijke gewaarwording in een lichaam van vlees en bloed dat
hij zich
meestal ook nog voorstelt als visuele verschijning.
Anders dan bij de meeste onmiddellijke beelden, die in de regel
zintuiglijk erg gespecialiseerd zijn, kan de schrijver moeiteloos
overschakelen van het ene afstandszintuig naar het andere, van
de afstandszintuigen naar de contactzintuigen, en zelfs naar verschijningen
voor de innerlijke waarneming (gevoelens, intenties, gedachten, zie III, 5).
WAARNEEMBARE EN WAARGENOMEN VERSCHIJNING
Al is het op het eerste zicht onzinnig om te spreken over een
verschijning die niet wordt waargenomen, inzake het beeld is het wel
degelijk nodig om onderscheid te maken tussen een
waargenomen verschijning en een waarneembare (maar daarom niet
noodzakelijk waargenomen) verschijning.
Het onderscheid valt nauwelijks op bij een
stilstaand tweedimensionaal visueel beeld: we zien de Mona Lisa in haar
geheel, en vermits haar verschijning onveranderlijk is, maakt het niet
uit hoe lang of wanneer we kijken. Toch dient het onderscheid zich al aan doordat een
beeld in
de regel zoveel informatie bevat, dat we het wel nooit in zijn totaliteit kunnen
overzien - zodat er dus ook hier al een onderscheid is tussen waargenomen
en de waarneembare verschijning.
Al met meer nadruk dringt het onderscheid zich op bij veranderlijke beelden.
Die moeten worden vertoond of gespeeld, en naarmate ze langer duren, wordt het onwaarschijnlijker dat waargenomen
en waarneembare verschijning samenvallen. Het is zeer onwaarschijnlijk
dat iemand ooit de hele acht uur durend film 'Sleep' van Warhol heeft
uitgekeken zonder pauze of zonder zijn aandacht te verliezen. Bovendien
kunnen we de vertoning ook onderbreken: de waargenomen verschijning
vertoont dan een breuk, terwijl de tijd in de waarneembare verschijning
ononderbroken doorloopt. Dat geldt ook bij het lezen van een verhaal,
waarvan het verloop niet stopt als de lezer stopt met lezen. Als we het
in wat volgt over de verschijning hebben, dan bedoelen we daarmee de
waarneembare verschijning, het tijdsverloop in de film of in het
verhaal, niet het tijdsverloop dat de toeschouwer
effectief waarneemt.
Het onderscheid wordt pas manifest als we te maken hebben met
beelden waarbij niet is vastgelegd vanuit welk perspectief ze moeten
worden bekeken.
Er is om te beginnen het ruimtelijke perspectief. Bij een tweedimensionaal visueel
beeld zoals de Mona Lisa, is het origineel ons slechts
vanuit één perspectief gegeven. Maar een driedimensionaal beeld
zoals de David van Michelangelo kan worden bekeken in vooraanzicht, in
profiel, van achteren, in vogel- of kikkerperspectief, in boven- of
onderaanzicht, en daarbij kan telkens een min of meer grote afstand tot
het beeld worden ingenomen. Bij elk van deze perspectieven
neemt de waarneembare verschijning een andere
waargenomen verschijning aan, zodat we wel duidelijk moeten specificeren wat
we bedoelen met 'verschijning': de ene en enige waarneembare
verschijning, of de talloze waargenomen verschijningen.
Het bestaan van dit verschil wordt verdonkeremaand door de onuitroeibare neiging om
zich bij een beeldhouwwerk één geprivilegieerde perspectivische verschijning
voor te stellen - waarom er op het internet maar twee soorten foto's
zijn te vinden van Brancusi's 'Torse de jeune homme':
Het innemen van zo'n geprivilegieerd perspectief kan worden
afgedwongen door het beeld in een nis of op een scène te plaatsen,
waardoor het eigenlijk weer tot een perspectivische verschijning wordt.
Een variant van dit ruimtelijk perspectief is een stilstaande
driedimensionale beeldengroep - denk aan Another
place van Antony Gormley - of de scène uit een theatervoorstelling die zo groot is dat je erin moet rondwandelen, of
die is verspreid in kamers over vele verdiepingen.
Naast het ruimtelijk perspectief
is er ook het tijdelijke. In een film of een toneelvoorstelling is het verloop
van de gebeurtenissen vastgelegd. Maar dat zou niet het geval zijn in een theateropvoering waarin
we een veranderlijk maar samenhangend gebeuren in de vele zalen zouden
opvoeren op een scène die niet in haar geheel is te overzien: naar gelang van onze verplaatsing zouden we een totaal andere opeenvolging
van gebeurtenissen te zien krijgen.
Er is ook een variant denkbaar met vastgelegd ruimteperspectief maar
onbepaald tijdsperspectief: menig tweedimensionaal beeld
bestaat uit een combinatie van vele afzonderlijke perspectieven die
achtereenvolgens kunnen worden ingenomen. Dat is al het geval bij de
Mona Lisa die een portret combineert met twee landschappen, maar nog
meer met schilderijen zoals die van Brueghel.
Uit de voorbeelden,
en uit het feit dat driedimensionale beelden vaak vanuit een
geprivilegieerd perspectief worden bekeken of gepresenteerd, blijkt dat
er bij het maken van een beeld de voorkeur wordt gegeven aan
verschijningen waarbij het ruimtelijk én het tijdelijk perspectief (de
verhaallijn) zijn vastgelegd.
Als we het hebben over de verschijning die
een beeld is, bedoelen we - tenzij anders vermeld - de waarneembare
en niet een waargenomen verschijning.
ENKELVOUDIGE VERSCHIJNINGEN
Nu we hebben afgesproken dat we het voortaan zullen hebben over de
waarneembare verschijning, is het ogenblik gekomen om er op te wijzen dat er, in
tegenstelling tot wat de talloze theorieën over het beeld doen
vermoeden, naast enkelvoudige verschijningen zoals de
Mona Lisa of de David van Michelangelo, ook meervoudige zijn zoals het
Lam Gods van Van Eyck.
Wat een enkelvoudige verschijning is, wordt bepaald door tijdelijke
continuïteit van de waarneembare verschijning. Tijdelijke continuïteit
impliceert ook ruimtelijke: als de verschijning van plaats verandert, is
die verandering continu zolang de tijd continu verloopt. Bij
tweedimensionale mimetische media - waar het perspectief op de waarneembare verschijning is
vastgelegd - impliceert tijdelijke continuïteit daarbovenop ook continuïteit van
het perspectivische standpunt: dat blijft ofwel gelijk, ofwel
verandert het zonder
breuken, zoals bij inzoomen of uitzoomen.
Als er een breuk is in (de verandering van) perspectief (bv. een plotse
close-up) is er sprake van een nieuwe verschijning (ook als het bestaan
van het verschijnende origineel doorloopt).
Een enkelvoudige verschijning kan zowel monosensorieel als multisensorieel zijn (een
visueel versus een audiovisueel beeld). Gedurende zo'n bisensoriële verschijning kan één van de zintuiglijke
dimensies tijdelijk wegvallen
(bv. de gefilmde persoon zwijgt) zonder dat de eenheid van de
verschijning wordt verbroken. Bij middellijke mimesis is het uitvallen van een
zintuiglijke dimensie vaak slechts schijnbaar, omdat de schrijver de
voorstellingen slechts lineair kan weergeven: als hij de auditieve
verschijning oproept zonder de bijbehorende
visuele verschijning, betekent dat nog niet dat het origineel auditieve
verschijning heeft (zie I, 5, of voor een concrete analyse
Schnee). Bij middellijke mimesis mogen we de geleding
van de keten van woorden in zinsdelen, zinnen, alinea's enz. niet
verwarren met de geleding van de voorstellingen. Een samengestelde zin
zoals 'Hij stopte, stapte uit, liep naar
zijn lief, en kuste haar.' roept één
enkele continue verschijning op. Bij onmiddellijke mimesis mogen we ons
dan weer niet laten misleiden door de geleding van de verschijning zelf: één enkelvoudig
beeld
kan een willekeurig aantal
objecten bevatten of een aantal opeenvolgende gebeurtenissen. Op een portret staat één enkel object, maar op een Laatste Oordeel
staan talloze gelukzaligen en verdoemden, terwijl we in beide gevallen
toch hebben te maken met één enkelvoudige verschijning. Een beweging in
een sonate of een symfonie kan bestaan uit vele thema's of melodieën en
hun doorwerking of variaties. En in de film
kan één shot een
quasi eindeloze reeks van personages laten opdoemen en verdwijnen, zoals
in 'Russian Ark'. Een enkelvoudige verschijning kan dus bestaan uit een stroom van
telkens nieuwe verschijningen of
uit de optelsom van talloze afzonderlijke deeloriginelen.
Voorbeelden van enkelvoudige visuele verschijningen zijn dan de Mona
Lisa, de David van Michelangelo, maar ook de Burgers van Calais,
Another
Place van Antony Gormley, of en een
hypothetisch 'sculpturescape': een kasteel vol met beelden die met zijn
alle een enkelvoudige voorstelling zouden kunnen zijn, die echter in de
tijd moet worden afgetast of elkaar opvolgen zoals een
stoet (zoals in Parade van Hans Op de Beeck). Voorbeelden van veranderlijke (audio)visuele tweedimensionale
enkelvoudige verschijningen zijn de sequentieshot (Rope van Hitchcock) of oneshotfilms zoals 'Sleep' van Warhol' waar éénzelfde
figuur ononderbroken slaapt in éénzelfde ruimte in éénzelfde bed,
Russian Ark van Alexander Sokurov (2002)
of 'Bejing 2033' van Ai Weiwei (150 uur). Voorbeelden van driedimensionale
veranderlijke enkelvoudige verschijningen zijn de akte of het bedrijf (bepaald door
eenheid van plaats en tijd en bestaande uit vele scènes, bepaald door
het verschijnen of verdwijnen van personages), en bij uitstek eenakters
(zoals bv. die van Samuel Beckett).
Bij auditieve mimesis is het iets moeilijker om continuïteit
van verschijning vast te stellen omdat auditieve verschijningen vaak intermittent zijn (ademhaling
of punten en komma's bij spreken of zingen, pauzes tussen
schokken van wielen op spoorjoints, enz.). Enkelvoudige verschijningen
zijn hier dan bv. alle geluiden die zijn te horen zijn gedurende een
ononderbroken rit in
de metro. Voor verbale mimesis geldt een gesloten monoloog, dialoog, of
doorlopende combinatie van monologen en dialogen tussen meerdere acteurs
binnen een akte (of bedrijf) als een eenheid van tijd en plaats, zoals
hierboven. Voor muzikale mimesis zijn voorbeelden van enkelvoudige
verschijningen
gesloten eenheden zoals een motet, een fuga, en afzonderlijke delen van
een sonate en symfonie. Voor de opera geldt de regel van de akte (of
bedrijf), waarbij schijnbare eenheden zoals
gesloten aria's, die zelf weer uit geïsoleerde zinsneden kunnen
bestaan, kunnen overgaan in recitatief, waarop weer een aria volgt
in één enkel bedrijf.
Ook de meeste tactiele beelden zijn enkelvoudig (knuffeldeken, fopspeen),
net zoals olfactieve beelden (zie III, 3).
Voorbeelden van enkelvoudige middellijke verschijningen zijn verhalen
met eenheid van tijd en plaats.
MEERVOUDIGE VERSCHIJNINGEN
Naast enkelvoudige zijn er ook meervoudige verschijningen: combinaties van meerdere enkelvoudige verschijningen. Vermits bij elke
verschijning ook een origineel hoort, is het zinnig om ook onderscheid te
maken tussen de samenstellende deeloriginelen (de staties van de kruisweg) en het samengestelde origineel (de kruisweg). Een reeks meervoudige verschijningen
van een samengesteld origineel kan weer opgaan in een overkoepelende
eenheid van een hoger niveau (bv. de kruisweg in overige episode van het
leven van Jezus). Daarbij kan een hiërarchisch netwerk van meervoudige
verschijningen met de bijbehorende samengestelde originelen ontstaan
zoals gebruikelijk in film en roman.
Voorbeelden van tweedimensionale meervoudige visuele verschijningen zijn: retabels (Lam Gods, Isenheimer Altaar), seriële
beelden zoals de kathedralen van Monet, de portrettenreeksen van
Richter. Voorbeelden van driedimensionale meervoudige verschijningen
zijn beeldenreeksen zoals de friezen
op Griekse tempels, de Zuil van Trajanus, maar ook colonnades van
driedimensionale beelden zoals op het Sint-Pietersplein of op de Karlsbrücke. Veranderlijke
tweedimensionale meervoudige verschijningen zijn het visuele schimmenspel en
de audiovisuele film die bestaat uit meerder frames in shots, clips,
scènes, en sequenties. Veranderlijke driedimensionale verschijningen vinden we
(audiovisueel) in een theaterstuk dat bestaat uit meerdere bedrijven.
Voorbeelden van meervoudige auditieve verschijningen zijn gezongen missen, opera's met meerdere bedrijven,
danssuites, sonates en symfonieën.
Voorbeelden van meervoudige verschijningen bij middellijke mimesis zijn
romans (waarbij hoofdstukken niet noodzakelijk samenvallen met
enkelvoudige beelden: bij Musil bv. lopen ze vaak over de hoofdstukken
heen, net
zoals bij Ulysses).
In hoofdstuk III zullen we daarbovenop nog allerlei gecompliceerde mengvormen
beschrijven,
zoals bv. de Railroad sequence
van Tarkovsky waar één enkele auditieve verschijning zes enkelvoudige visuele
verschijningen verbindt.
Merken we op dat het
mimetisch medium niet mag worden verward met de verschijning: de geleding van een mimetisch medium in een meervoudig mediumaal veld
maakt van een enkelvoudige verschijning nog geen meervoudige: denk aan het dubbelportret van de
hertog en hertogin van Urbino van Piero della Francesca.
We zouden kunnen spreken van een schijnveelluik: de randen worden
weggelezen (de reële ruimte tussen de bijbehorende velden wordt ingevuld
met een gesuggereerde verschijning: het landschap op de beide luiken
wordt dus gelezen als doorlopend, zodat de figuren zich in dezelfde
ruimte bevinden (zie intrazintuiglijke suggestie in I, 5 ).
CONCLUSIE
In I,2 leerden we dat het bestaan van pure voorstellingen ons verhindert
het beeld te vereenzelvigen met het (middellijk of onmiddellijk) mimetisch medium,
en a fortiori met het uitvoeringopwekkend medium of met de mediumdrager. In
dit hoofdstuk leerden we dat het beeld evenmin mag worden vereenzelvigd
met de pure verschijning die het ons levert: het is met name de
verschijning van een origineel dat afwezig is, maar waarvan de
aanwezigheid niettemin dwingend
wordt gesuggereerd.
We weten al dat Husserls 'BIldträger' slechts een ruwe benaming is voor
uiteenlopende verschijnselen als (onmiddellijk of middellijk) mimetisch
medium, uitvoeringopwekkende medium en mediumdrager, die eigenlijk met
het beeld (de nabootsing) niets van doen hebben, vermits het beeld
een verschijning is. Tot overmaat van ramp blijkt nu ook dat zijn 'Bildobjekt'
een veel te ruw begrip is, en dat pas een opsplitsing ervan in
'verschijning' en 'origineel' ons toelaat te begrijpen wat een
beeld is: een verschijning die het bijbehorende origineel slechts
suggereert, en die bovendien
enkelvoudig of meervoudig kan zijn.
We kunnen de omschrijving 'een verschijning die het bijbehorende
origineel
slechts suggereert' vervangen door de elliptische uitdrukking
'verschijning''of '' autonome verschijning , zolang we er ons maar bewust van blijven dat het
bijbehorende origineel wordt gesuggereerd. En niets belet ons om in
plaats daarvan te spreken van 'beeld' kortweg, zolang we er ons maar
bewust van blijven dat het beeld niet samenvalt met het mimetisch medium
of de mediumdrager.
SAMENVATTING
Bij zowel de waarneming van de werkelijkheid als die van het beeld wordt een
verschijning geacht de verschijning te zijn van een origineel. In de werkelijkheid wordt de belofte die de
verschijning inhoudt ingevuld, in het beeld wordt ze gelogenstraft.
Een nieuwe definitie van het beeld kan dan ook luiden: een beeld is een verschijning zonder bijbehorend origineel,
een autonome verschijning - une fausse promesse de présence.
Bij middellijke mimesis vervagen de grenzen tussen wat in de opgeroepen voorstelling
is gegeven, en wat door die verschijningen interzintuiglijk wordt
gesuggereerd
omdat de schrijver in de regel slechts summiere aanwijzingen
geeft voor de voorstellingen die de lezer zich moet vormen.
Als we het inzake beelden over de verschijning hebben,
bedoelen we de ene en enige waarneembare verschijning
en niet de talloze effectief waargenomen verschijningen.
Die waarneembare verschijning is enkelvoudig zolang de tijd van
de verschijning continu doorloopt,
en meervoudig als het verloop ervan wordt onderbroken.