INLEIDING
In het beeld gaat de verschijning niet langer uit van een
origineel, maar van ofwel een (onmiddellijk of middellijk) mimetisch medium,
ofwel van de pure daad van het zich voorstellen. Dat heeft ingrijpende
gevolgen voor de aard van het origineel dat uit die verschijning
emergeert. We bestuderen die in twee hoofdstukken. In een eerste tonen we aan dat
tijdruimtelijke eigenschappen van originelen in het beeld aardig verschillen van originelen in de werkelijkheid. In een tweede hoofdstuk tonen we aan hoe die
loskoppeling de creatie van
nieuwe originelen mogelijk maakt.
DE TIJDRUIMTE VAN HET
ORIGINEEL IN HET BEELD (1): DE
ENKELVOUDIGE ONVERANDERLIJKE VERSCHIJNING
Concentreren we ons eerst even op het effect van het vastleggen van de onveranderlijke enkelvoudige
verschijning in een onveranderlijk onmiddellijk mimetisch medium.
Die effecten springen het meest in het oog bij onvoltooide visuele
mimesis.
Op het eerste gezicht lijkt een origineel in een onveranderlijk
onmiddellijk mimetisch medium niet te verschillen van het
bestaande origineel dat er model voor stond. Beweerden we niet zelf dat - mits respecteren
van het 'noli me tangere' - bij onvoltooide mimesis beide volledige
duplicaten zijn van elkaar? En worden we niet in die overtuiging
gesterkt door de werkwijze van de schilder die - steeds bij onvoltooide
mimesis - almaar opnieuw de verschijning van het origineel op het doek
vergelijkt met de verschijning van het origineel in de werkelijkheid,? Of door de werkwijze van de fotograaf die zijn foto
ontleent aan een verschijning van een origineel in de werkelijkheid?
Bij nader toezien blijken er ook verschillen te bestaan als we onze
handen thuislaten.
Daar zijn om te beginnen de ruimtelijke verschillen. In het atelier is nog meer te zien dan wat in het beeld
verschijnt: links en rechts, boven en onder, voor en achter de vrouw of
de man die model staan is er
nog van alles te zien in een ruimte die zich alzijdig uitstrekt, terwijl
er in het mediumale veld van het beeld maar één ding is te zien: alleen
maar een menselijk lichaam in een overigens lege ruimte, zoals bij de David, en bij het
tweedimensionaal beeld ook een achtergrond, zoals bij de Mona Lisa. Bij
een tweedimensionaal beeld wordt daarbovenop ook het perspectief
vastgelegd; terwijl we ons rond de David vrijelijk kunnen bewegen, en
daarbij telkens andere perspectivische verschijningen te zien krijgen,
blijft de Mona Lisa ons frontaal aankijken, vanuit welke hoek en vanaf
welke afstand we ze ook bekijken, de scherpte van het beeld neemt niet
toe als we dichterbij komen en de blauwige mist op de achtergrond blijft
voor eeuwig wazig.
Naast deze ruimtelijke verschillen, springen vooral de tijdelijke
verschillen in het oog. De David op zijn sokkel en de Mona Lisa op haar
paneel blijven voor eeuwig dezelfde houding aannemen.
De man en vrouw die model stonden, vertoonden daarentegen niet altijd
dezelfde uitdrukking, ze veranderden vroeg of laat
van positie, of stonden op om weg te gaan en elders andere activiteiten
te verrichten. Daarom moet de schilder er almaar aan herinneren dat ze
model staan: dat ze dezelfde
onveranderlijke houding en dezelfde onveranderlijke uitdrukking moeten
blijven aannemen.
De kunstenaar heeft dus niet alleen de werkelijke
wereld ruimtelijk gereduceerd tot een beperkte ruimte rond de
menselijk figuur, hij heeft in de eerste plaats een momentane verschijning van een veranderlijk origineel tot eeuwigdurende
verschijning in het beeld gepromoveerd. Het is dus niet zozeer de
verschijning in het beeld die wordt gemodelleerd naar de
verschijning in de werkelijkheid, de verschijning in de werkelijkheid
moet haar uiterste best doen om te gelijken
op wat het origineel in het beeld moet worden: een David
die voor eeuwig zijn zelfverzekerde houding zal blijven aannemen, en een
Mona Lisa die zich voor eeuwig met haar 'mysterieuze glimlach' naar ons zal
blijven keren. Dat geldt op zijn manier ook voor het 'moment décisif'
van Cartier Bresson - het moment waarop de werkelijkheid beantwoordt aan
wat de fotograaf voor eeuwig wil vastleggen - en ook voor
stillevens, die immers opgaan en ondergaan met het daglicht, als ze al
niet verwelken of vergaan.
De kunstenaar heeft dus een nieuw origineel in een nieuwe wereld
gecreëerd: een wereld waarin slechts eene beperkt aantal levende wezens is te zien die,
eenmaal geschapen door de kunstenaar, voor eeuwig
onveranderlijk zullen blijven verschijnen in een ruimtelijk beperkt cocon. Die wereld wordt ervaren
als een wereld op zich: er is niets buiten de Mona Lisa die as van de
wereld is in haar
door bergketen en hemelkoepel omsloten dal. Alleen als we de verschijning in
het beeld terug haar
plaats geven tussen de verschijningen van het origineel in de werkelijkheid, ervaren we
haar als momentopname van een wezen met een voorgeschiedenis en een
toekomst, een wezen dat ooit werd verwekt, en ooit moest sterven. Verzaken
we aan die inbedding, dan wordt de Mona Lisa niets meer of niets minder
dan wat haar verschijning ons suggereert: zij zal daar voor eeuwig
jeugdig, voor altijd naar ons blijven glimlachen.
Hoezeer de wereld van het beeld een wereld sui generis is, blijkt daarom
pas goed bij voltooide mimesis - denk aan het 'Tors van een jonge man' van Brancusi.
We stellen ons dit tors voor als iets dat altijd heeft bestaan en altijd
zal bestaan - een lichaam dat onverwekt en onsterfelijk is zoals de ziel.
We geloven niet dat dit tors straks zal gaan bewegen, noch dat het ooit werd
geboren en groeide, of dat het ooit zal verouderen en sterven.
Tegelijk blijkt hoe verraderlijk het is om, zelfs inzake onvoltooide
mimesis, aan te nemen dat het origineel in het beeld een duplicaat
is van de werkelijkheid: het is hoogstens een
duplicaat van een kunstmatig tot stilstand gebrachte en ruimtelijk
gereduceerde werkelijkheid.
Het bovenstaande geldt niet alleen voor visuele mimesis, maar voor alle
onveranderlijke verschijningen. In auditieve mimesis bestaan er geen
onveranderlijke verschijningen, maar ze
zijn (voorlopig) de regel in tactiele beelden, zoals de fopspeen: terwijl de
(borst van de) echte moeder komt en gaat en al dan niet gewillig is, is
de fopspeen ten allen tijde beschikbaar. Ook bij
middellijke mimesis kunnen dergelijke voor eeuwig geïmmobiliseerde
beperkte tijdruimtes worden opgewekt: denk slechts aan de beschrijving
van het landschap dat Brechts lyrisch subject geeft in de twee eerste
regels van 'Der Rauch': uit het 'Haus unter Bäumen am See' zal
voor eeuwig rook blijven opstijgen, en geen indringer zal ooit de idylle
komen verstoren:
DE TIJDRUIMTE VAN HET ORIGINEEL IN HET BEELD (2): DE
ENKELVOUDIGE VERANDERLIJKE VERSCHIJNING
Hoe zit het dan bij het opvoeren van een veranderlijke
verschijning?
Ook hier is er bij veranderlijke driedimensionale visuele beelden een
grandioze reductie van de ruimte, idealiter tot de lege aura rond
driedimensionale zwevende objecten, maar vaker tot een aan de onderkant
door de bodem begrensde ruimte. In het theater wordt die aura opgesplitst in de
fenomenale ruimte die verschijnt binnen de besloten ruimte van de scène, de theatrale 'nis',
de 'kijkkast' met Diderots vijfde wand enerzijds, en de noumenale ruimte
in een sfeer errond, de ruimte waaruit de acteurs te voorschijn komen of
waarin ze weer verdwijnen. In de tweedimensionale film is de achtergrond
altijd meegegeven omdat de camera hem noodgedwongen mee in beeld moet
nemen. Anders dan in het theater, waar binnen eenzelfde kijkkast per
scène slechts één enkele, onveranderlijke fenomenale ruimtes kan
verschijnen, kan in de film de fenomenale ruimte telkens nieuwe sectoren
bestrijken van een almaar uitbreidende noumenale beeldruimte.
Temporeel
gezien
vormt de in beeld gebrachte gebeurtenis of handeling
een in zich besloten continu geheel. Anders dan
het onveranderlijke
beeld, heeft het veranderlijke beeld een begin en een
einde: de tijdruimtelijke capsule van het veranderlijke beeld is ook
beperkt in de tijd - al kan die tijdspanne almaar opnieuw worden
opgevoerd. Dat houdt in dat er originelen ontstaan die een eindige, voor
eeuwig onveranderlijke, maar herhaalbare ontwikkeling doormaken in een
beperkte ruimte: ze bestaan niet voor of na de
vertoning van hun verschijning. Hier verschijnen wezens
die zijn gedoemd voor eeuwig een min of meer lang traject in de tijd te
doorlopen - wat dramatisch zichtbaar wordt als we de verschijning als
lus monteren, al wordt daardoor dan weer verdonkeremaand dat er een begin is en een einde aan veranderlijke verschijningen
(denk aan Weight, 2007 van Borremans', een 'loop' waarin meisje in
plooirok almaar rond haar eigen as draait). Ze lijken plots
kant en klaar uit het niets op te duiken om even onverbiddelijk weer in het
niets te verdwijnen: zij zijn niet zozeer onverwekt en onsterfelijk,
maar worden 'geboren' op het moment van hun verschijnen om te 'sterven' op
het moment van hun verdwijnen.
Ook hier wordt de eigenaard van het origineel in het beeld verdonkermaand als bij de productie
ervan gebruik werd
gemaakt van een origineel in de werkelijkheid - bij onvoltooide mimesis
dus,
exemplarisch in een filmshot:
we nemen dan stilzwijgend aan dat de tijdruimte van het beeld
slechts een episode
is die volgt op voorafgaande episodes, en wordt
voortgezet in daaropvolgende.
Pas als het origineel in het beeld een autonome creatie is van de kunstenaar, wordt in alle omvang duidelijk dat we te maken hebben met een handeling die
geen fase is uit een meer omvattend gebeuren, maar geheel op zichzelf staat - denk slechts aan
scènes uit het Triadisch ballet van Schlemmer.
Ook voor (alle soorten) auditieve mimesis geldt dat er een beperkte ruimte wordt
gecreëerd die uitsluitend de opgeroepen verschijning(en) omvat. Ook in deze
ruimte verschijnen de wezens uit het niets om er na afloop weer
in te verdwijnen, en ze zijn gedoemd om voor eeuwig dit traject te
doorlopen: Nietzsches Mitternacht zoals getoonzet door Mahler bestond niet voor en na
haar verschijnen in de muziek, en zij is gedoemd voor eeuwig haar
klaagzang
te blijven herhalen.
En dat geldt ook
voor middellijke
mimesis: de vader in Goethes Erlkönig zal voor eeuwig almaar
opnieuw met zijn
stervende zoon de nacht in rijden, en bij aankomst almaar opnieuw zijn
zoon dood in zijn armen aantreffen.
Merken we op dat er bij middellijke mimesis een verschil is tussen de
tijd van het vertellen (het uitspreken van de voorstellingopwekkende
woorden) en de tijd van de vertelling (de fenomenale tijd van de
opgeroepen gebeurtenissen). Een ietwat complexe
gebeurtenis kan niet met één woord worden opgeroepen: meestal wordt zin
per zin onderdeel na onderdeel van de verschijning opgeroepen. Dat houdt
in dat er verschillende vormen van 'anachronie' zijn tussen het verloop
van het vertellen en het verloop van de vertelling. Daarbovenop is er qua
duur een vaak aanzienlijk verschil
tussen de duur van de vertelling en de duur die ze in de
werkelijke wereld zou hebben (de 'chronometrische tijd'): de tocht van
vader en zoon in de Erlköning duurt niet zo lang als hij in de
werkelijke wereld zou duren. Er is daarbij vaak een analoge verhouding tussen de
duur van het vertellen en de duur van de vertelling. We geven een uitvoerige
analyse daarvan in 'Schnee'
en komen op een en ander uitvoerig terug in V, 4. En dat maakt ons attent
op een mogelijk nieuw verschil tussen de tijdruimte van het beeld en die
van de werkelijkheid: de tijd kan er niet alleen stilstaan - en zodoende
eeuwig worden - maar hij kan er ook trager of sneller verlopen dan in de
werkelijke tijdruimte. Dat geldt ook voor onmiddellijke mimesis waar de
tijd ten opzichte van de werkelijke chronometrische versneld of
vertraagd kan zijn. Merken we wel op dat, anders dan bij middellijke
mimesis, waar de tijd van het vertellen kan verschillen van de tijd van
de vertelling (die zelf weer kan verschillen van de duur van een
vergelijkbare gebeurtenis in de werkelijke wereld), bij onmiddellijke mimesis de tijd van de vertoning altijd samenvalt met
de tijd van het getoonde (al kan die die evenzeer verschillen van de duur van
een gelijkaardige gebeurtenis in de werkelijke wereld). De
termen 'versnelde' of 'vertraagde' film beschrijven alleen de
verhouding tussen werkelijke wereld en de tijdruimte van het beeld.
DE TIJDRUIMTE VAN HET ORIGINEEL IN HET BEELD (3): DE
MEERVOUDIGE ONVERANDERLIJKE VERSCHIJNING
Hier moeten we onderscheid maken tussen
onveranderlijke verschijningen die (in de werkelijke wereld) simultaan kunnen bestaan zoals de Pitheads van Bernd en Hilda Becher,
en verschijningen die (in de werkelijke wereld) niet simultaan kunnen
bestaan, maar fasen zijn in een proces.
Bij een meervoudige verschijning van deeloriginelen die gelijktijdig
kunnen bestaan zoals de Pitheads van Bernd en Hilda Becher, situeren we alle samenstellende verschijningen in
beperkte tijdruimtes die ten opzichte van elkaar als elders worden ervaren
omdat we weet hebben van de andere verschijningen. Al worden deze
verschillende plaatsen ten opzichte van
elkaar als elders ervaren, er is geen verdere ruimtelijke invulling van
leemtes ertussen: het gaat dus slechts om een weten, niet om
een effectief waarnemen - om een 'noumenale',
niet om een 'fenomenale'
ruimte. Binnen al deze ruimtes die elders zijn ten opzichte van elkaar
blijven
de onveranderlijke verschijningen van de Pitheads voor eeuwig duren. Het
samengestelde origineel is hier dus een tijdruimte bestaande uit twaalf beperkte
tijdruimtes waarbinnen ten eeuwige tijde geen verandering plaatsvindt,
en die zich bevinden op niet nader te specificeren plaatsen .
Gaan we vervolgens over naar het onderzoek van meervoudige verschijningen die - in de werkelijke of in een zelfgeschapen wereld - niet samen kunnen bestaan: denk aan onveranderlijke objecten uit verschillende tijden (speerwerper, zwaard, geweer), een reeks van opeenvolgende koningen uit een dynastie, of een reeks portretten van eenzelfde persoon in zeven fasen van zijn leven. Ook hier wordt elke onveranderlijke verschijning gelezen als een verschijning in een beperkte tijdruimte die voor eeuwig onveranderlijk blijft. Dat houdt in dat alle verschijningen niet langer zijn te situeren in achtereenvolgende segmenten van de tijd, maar dat ze alle simultaan verschijnen. De speerwerper wordt nog gebruikt als het geweer in omloop komt, en het geweer wordt al gebruikt als de speerwerper nog in voege was. De koningen sterven niet en worden niet geboren: ze bestaan alle tegelijk. En in het multiversum van het beeld kan iemand tegelijk voor eeuwig baby, jonge knaap, volwassen man en bejaarde zijn. We kunnen dit illustreren aan de hand van de portretten van Opalka (al gaat het hier om meer dan zeven fasen): (of seriële opnames van een zoon tot vier jaar) .
Onveranderlijke auditieve verschijningen bestaan niet. Maar ook qua
middellijke mimesis is het denkbaar dat diverse onveranderlijke
verschijningen die niet samen kunnen bestaan deel uitmaken van één enkel
samengesteld beeld. De voorstellingopwekkende tekens moeten dan
noodzakelijkerwijze na elkaar worden gepresenteerd (omdat we anders de
sprekers niet langer kunnen begrijpen en/of omdat we de letters of de
verhalen na elkaar moeten lezen).
Op de verschijningen voor lagere zintuigen komen
we terug in III, 9.
DE TIJDRUIMTE VAN HET
ORIGINEEL IN HET BEELD (4): DE
MEERVOUDIGE VERANDERLIJKE VERSCHIJNING
.
Bestuderen we vervolgens de optelling van veranderlijke verschijningen.
Het gaat ditmaal om min of meer lange sequenties die zich kunnen
afspelen hetzij op hetzelfde moment (Sections of a Happy Moment' van David Claerbout,
of parallelle verhaallijnen)
hetzij op verschillende momenten, en zowel op dezelfde als op verschillende plaatsen in de ruimte. In het mediumale veld worden ze in
de regel na elkaar voorgesteld.
Voorbeelden zijn de opeenvolgingen van shots in een film of van de scènes in
een theater, de opeenvolging van dansen in een suite, delen
van een symfonie, of bundels zoals de Davidsbünderlänze
van Schumann in de muziek, of van afzonderlijke enkelvoudige beelden in een verhaal.
Net zoals bij de meervoudige onveranderlijke verschijning, lezen we de
ruimtelijke en tijdelijke afstanden tussen de afzonderlijke
tijdruimtecapsules niet als niet-waargenomen fasen in het bestaan van in
principe waarneembare originelen (zoals wanneer iemand achtereenvolgens
doorheen verschillende vensteropeningen zou zijn te zien), maar wel
degelijk als leemtes: als leegtes in de ruimte en periodes van niet-bestaan in de tijd. De noumenale
tijdruimte die wordt bestreken door de gebeurtenissen in de Zauberberg bestaat, ruimtelijk
gezien, uit losse eilanden zoals Hamburg en Davos, Oekraïne, Spanje,
Italië (Holland, Indonesië) gescheiden door 'niemandsland' (witte
vlekken), en, tijdelijk gezien, uit vele losse sequenties waarin
stukken uit het leven van de vele personages en hun interacties veelal
parallel verlopen in een periode die afloopt met het uitbreken van de
Eerste Wereldoorlog. Onnodig eraan te herinneren dat het bestaan van die
leemtes ook hier wordt verdonkeremaand als het origineel werkelijk bestaat: dan
hebben we de neiging om de leemtes in te vullen met informatie die ons
niet via het beeld, maar via de werkelijkheid heeft bereikt. Maar in het
beeld is alleen maar het getoonde bestaan weergegeven. Gaat het om een
levensverhaal, dan bestaat dat alleen uit de in het verhaal opgenomen
gebeurtenissen.
Alle samenstellende tijdruimtecapsules worden ondergebracht in een
noumenale tijdruimte: voor en na, of gelijktijdig. In de regel is de opeenvolging van de
afzonderlijke enkelvoudige beelden ('shots') in de fenomenale tijd - de tijd van het tonen of
vertellen - dezelfde als de opeenvolging
in de noumenale tijdruimte. Maar in
'The Algiers’ Sections of a Happy Moment' van David Claerbout,
worden tijdruimtecapsules die simultaan zijn in de noumenale
ruimte achtereenvolgens vertoond in het mediumale veld. En bij een
flashback (in zowel film en theater als verhaal) wordt de volgorde in de
noumenale ruimte omgekeerd in de fenomenale. Een tweede vorm van
anachronie tussen tussen fenomenale tijd en noumenale tijd betreft niet
alleen de volgorde van de gebeurtenissen, maar de duur. Bij
onmiddellijke mimesis is zo'n verschil zoals gezien onmogelijk (al is er
een verschil mogelijk met de duur die het gebeuren in de werkelijke
wereld zou hebben).
Maar bij middellijke mimesis kan er een
verschil ontstaan tussen de tijd van het vertellen en de tijd van het
verhaal. Afgezien van de tijd die de gebeurtenissen in de werkelijke
wereld zouden hebben, zijn er bij middellijke mimesis
dus drie tijdlagen (tijd van het vertellen, tijd van de
vertelling - het fenomenale verhaal - en de noumenale tijd (in
chronologische volgorde), en bij onmiddellijke slechts twee (de tijd van de
vertoning die samenvalt met het vertoonde, en de noumenale tijd). Wie het
onderscheid niet ziet, komt licht in de verleiding om de tegenstelling
tussen de tijd van het vertellen en de tijd van de vertelling over te
dragen op de onmiddellijke beelden van theater en film, en, omdat ze
daar samenvallen, ze gelijk te schakelen
met een ander verschil: dat tussen de fenomenale tijd en de noumenale
tijd (of, erger nog, met de tijd die het gebeuren in de werkelijke
wereld zou hebben). Het lijkt dan alsof de keten
van voorstellingopwekkende tekens de tegenhanger is van de keten van de
enkelvoudige beelden in theater en film. In werkelijkheid is de
opeenvolging van scènes in film in theater de tegenhanger van de
opeenvolging van voorstellingen die worden opgewekt door het verhaal.
Van de opwekkende woorden bestaat er in onmiddellijke mimesis geen
tegenhanger (zie Schnee en
Genette).
In de wereld van de beelden kunnen er dus niet alleen originelen bestaan
die eeuwig onveranderlijk zijn in een beperkt ruimtelijk cocon,
originelen die een eindige ontwikkeling doormaken in een evenzeer
beperkt ruimtelijk cocon, originelen die voor eeuwig in meerdere
gedaantes kunnen verschijnen in meerdere beperkte ruimtelijk cocons,
maar ook nog originelen die zich zonder overgang kunnen bewegen tussen
zowel naar tijd als naar ruimte beperkte tijdruimtecapsules:
intermittente wezens, en wel in een volgorde die aardig kan afwijken van
de chronologische volgorde die we kennen in de werkelijke wereld. En
deze intermittente wezens leven in tijdruimtelijke capsules
waarin de tijd sneller of trager kan verlopen dan die in de
werkelijke wereld.
Juist omdat de tegenstelling tussen fenomenale en
noumenale tijdruimte, en die tussen de tijdruimte van het beeld en die
van de werkelijkheid pas tot haar hoogtepunt
komt bij het meervoudige
veranderlijke beeld, en bij uitstek in narratieve literatuur, dringt pas hier het verschil tussen de tijdruimte van het
beeld en die van de werkelijkheid tot het bewustzijn door. Dat
weerspiegelt zich in het feit dat de problematiek alleen op dit terrein theoretisch
werd onderzocht, terwijl het inzake onmiddellijke mimesis onbehandeld
bleef (of werd begrepen in termen van middellijke mimesis, zoals bij
Genette).
Merken we op dat we ook hier onderscheid moeten maken tussen
enkelvoudige beelden waarin meerdere gebeurtenissen tegelijk
plaatsgrijpen (bv. de vele bewegingen van stemmen in een fuga, of met
elkaar gecombineerde muzikale gebeurtenissen zoals bij Charles Ives), en
meervoudige beelden van al dan niet tegelijk verlopende gebeurtenissen
die in tijdelijk gescheiden enkelvoudige beelden worden weergegeven.
DE TIJDRUIMTE VAN HET ORIGINEEL IN
HET BEELD (5): DE
ONVERANDERLIJKE VERSCHIJNING VAN EEN FASE UIT EEN PROCES
Pas nu zijn we goed gewapend om te onderzoeken hoe het zit met het vastleggen in een onveranderlijk
onmiddellijk mimetisch medium van een enkelvoudige verschijning die in de werkelijke
wereld
een fase is uit een proces - zoals de stapbeweging van de Primavera
hieronder, of het gebaar van de Mozes van Michelangelo.
Al wordt ons in deze beelden slechts een fractie van de volledige
beweging getoond, we weten meteen van welke meer omvattende beweging
(of van welk traject) deze beweging in de werkelijke wereld een onderdeel is. Dat komt omdat het voor
bewegende levende wezens van cruciaal belang is om het gehele verloop van een beweging
(van roofdier of prooidier, van vallend voorwerp of projectiel) te
kunnen vatten aan de hand van een korte glimp. Het gaat
hem daarbij niet om een voorstelling van de verschijning van die
beweging in haar geheel, maar om een weten dat we in
de momentane verschijning 'meezien' - een betekenis van de actuele verschijning, net zoals
dat het geval was met het weten omtrent een
tastbare dimensie in I, 4, of het besef van een vroeger, later of elders
uit de vorige paragraaf.
Ook in trager verlopende processen zien we het proces mee in het
momentane: van een dood lichaam
weten we dat het ooit levend was en zal vergaan, van een oud lichaam dat het ooit jong was
en zal sterven, enz.
Dit zijn twee treffende voorbeelden van amplificerend of contextuele
suggestie (volgens de temporele modus).
De kunstenaar kan zo'n momentane verschijning van een beweging
laten verschijnen in een onveranderlijk beeld. Als het om een snelle verandering of beweging gaat, levert
dat voor de waarneming een zeer rudimentaire verschijning op, die nog
het best wordt weergegeven door strepen, zoals dat gebruikelijk is in
stripverhalen. Maar al van oudsher probeert men die vage verschijning
conform ons 'weten' in te vullen met gegevens die ons vanuit de
onbeweeglijke of traag bewegende verschijning bekend zijn - een proces
dat kunstmatig kan worden gerealiseerd door opname met korte
sluitertijd. We lezen dan die
ingevulde verschijning als een fase in een proces: we zien de Primavera hierboven
niet als een vrouw die stilstaat met de ene voet voor de andere, we zien dat ze stapt -
al komt ze niet van haar plaats. Maar, anders dan in de werkelijke
wereld, blijft ze in de wereld van het beeld voor
eeuwig op het punt staan om de volgende stap te zetten. En, al 'zien' we in haar
verschijning
waar ze vandaan komt en waar ze naartoe gaat, ze zal voor altijd
met die ene voet op die ene plaats blijven neerkomen, niet anders dan de engel van Bernini's Theresa,
die voor altijd kan blijven genieten van de extase op het gelaat van het
Heilige Theresa die voor eeuwig zal blijven duren.
Nergens is dat treffender beschreven
dan door Keats die de verschijning oproept van twee minnaars die op het punt staan elkaar te
kussen in 'Ode to a Grecian Urn' - meteen een voorbeeld van een de
weergave van een fase uit een proces in een middellijk opgeroepen beeld:
Hier speelt de habituele gelijkschakeling van mimesis met onvoltooide mimesis
ons meer dan ooit parten. Net zoals we geneigd zijn de eeuwigdurende
verschijning van de Mona Lisa op te vatten als een momentopname uit
het leven van een werkelijk bestaand origineel in de werkelijke wereld,
en net zoals we geneigd zijn de leemtes tussen de verschijningen van
intermittente originelen in meervoudige veranderlijke beelden op te
vullen, zo zijn we ook geneigd de eeuwigdurende
verschijning van een fase uit wat in de werkelijkheid een volledige
beweging is op te vatten als een momentopname van een proces. Dat is legitiem als het gaat om
instrumentele mimesis (zie VI, 1): bv. bij Muybridge om te weten welke bewegingen
een loper precies maakt, of bij opnames van wielrenners
bij de finish om te weten wie het eerst over de streep kwam, of bij het
ophelderen van een moord zoals in Blow Up. In al deze gevallen wordt het
beeld inderdaad opgevat als een plaatsvervangende waarneming van de
werkelijkheid (die eventueel aanleiding is om zich de ontbrekende
leemtes voor te stellen). Dat belet niet dat
bij uitstek bij letterlijke momentopnames van een werkelijke beweging het vastleggen van
de verschijning in een onveranderlijk medium die momentopname transformeert
in een voor eeuwig onveranderlijke verschijning die
overigens in de werkelijkheid door het oog niet als zodanig wordt gezien,
maar pas door het beschreven 'vastleggen' werd geschapen - en dus voltooide mimesis par excellence is).
Hoezeer de afzonderlijke enkelvoudige verschijningen voor eeuwig
onveranderlijke verschijningen zijn, wordt pas goed duidelijk als de
momentopnames van een volledige stapbeweging als meervoudige
verschijning worden gepresenteerd, zoals bij Muybridge
(sequential versus serial photography):
zeker als het gaat om iets trager verlopende processen zoals het
verouderen in de al vermelde reeks zelfportretten van Roman Opalka:
Bij de vele discrete verschijningen hierboven horen evenveel discrete
deeloriginelen, maar die blijven elk voor zich voor eeuwig
onveranderlijk hangen in hun eigen beperkte tijdruimtecapsule. Net zoals de
fasen in een levensloop worden ze door hun ordening in een lineair
mediumaal veld ook lineair
geordend in de noumenale tijdruimte als - zij het dan wel degelijk discontinue - fasen. Ongetwijfeld zien we in elke verschijning de
gehele loopbeweging mee: op de ene verschijning zien we hoe de loper zich vooruitstuwt,
op de andere hoe bij neerkomt. Maar dat belet niet dat in elke
verschijning alleen maar de verschijning van een onbeweeglijk
deelorigineel is weergegeven - dat van een imaginaire loper die voor
eeuwig bezig is met zich van de grond af te duwen, of die voor eeuwig op het punt staat erop neer te komen. Van het gehele proces
van het lopen zijn slechts tien 'momentopnamen' weerhouden, en daartussen
liggen langere fasen die niet verschijnen (en dus ook geen origineel hebben
in het beeld). We hebben hier dus te maken met tien discrete
deeloriginelen die opgaan in een samengesteld origineel waarvan de
afzonderlijke verschijningen de samenstellende deelverschijning(en)
zijn.
Wijzen we er terloops op dat het volstaat om ook hier de voorbeelden van
onvoltooide mimesis te vervangen door voorbeelden van voltooide mimesis
om duidelijk te maken hoezeer de kennis die werd opgedaan via
verschijningen van het origineel in de werkelijkheid wordt overgedragen
op het origineel in het beeld:
In bovenstaande verschijningen geeft de verschijning
immers zelf wel te kennen dat ze een fase is uit een proces, maar worden
we overigens
in het
ongewisse gelaten omtrent wat aan de verschijning voorafging en wat er op
volgt.
Overigens interesseert ons dat ook niet: een (goed gekozen) verschijning
vraagt niet om opheffing van wat bij onvoltooide mimesis als
'tijdruimtelijke reductie' kan worden omschreven.
Vermits er geen onveranderlijke auditieve beelden zijn, zijn er
geen auditieve tegenhangers van dit fenomeen.
Ook door middellijke mimesis kunnen onveranderlijke beelden van een fase
uit een proces worden weergegeven zoals in de 'Ode to a Grecian Urn'
hierboven.
DE TIJDRUIMTE VAN HET
ORIGINEEL IN HET BEELD (6): COMBINATIE VAN ENKELVOUDIG EN
MEERVOUDIG BEELD
Naast optelling van enkelvoudige beelden, zijn er ook combinaties van
enkelvoudige met meervoudige beelden. Heel vaak wordt een
enkelvoudig beeld in de ene zintuiglijke dimensie gecombineerd met
meerdere enkelvoudige beelden in een andere. Dat is het geval als in een stripverhaal
een auditieve dialoog wordt geïllustreerd door meerdere
enkelvoudige visuele beelden; als het enkelvoudig beeld dat wordt
opgeroepen door een verteller in voice-over wordt
geïllustreerd door een reeks enkelvoudige onmiddellijke beelden (zoals
het verhaal van onkel Isaac in Bergmans Fanny och Aleksander); als een
enkelvoudige voorstelling in een gedrukt verhaal wordt geïllustreerd door
meerdere visuele beelden: of, ten slotte, als meerdere enkelvoudige beelden van een bewegende trein met elkaar
worden verbonden door één enkelvoudig auditief beeld van het geluid van
de wielen op de spoorstaven (of muziek die een enkelvoudig auditief
beeld is) zoals in Tarkovsky's railroad sequence.
Daarbij kunnen diverse soorten tijdruimtelijke constellaties ontstaan.
In het voorbeeld van de enkelvoudige auditieve scène in het stripverhaal
of het verhaal van onkel Jakob uit Fanny och Aleksander, hebben we in feite te maken met één enkelvoudig beeld dat in
sommige van zijn fasen zintuiglijk meer wordt verzadigd: variabele sensoriatliteit of variabele 'incarnatie'.
In het geval van Tarkovsky's railroad sequence doet het doorlopen van het
auditieve beeld over het hoofd zien dat er breuken zijn tussen de
visuele beelden, die zodoende versmelten tot een (ten opzichte van de
duur in de werkelijke wereld) gecondenseerde
tijd. Hier ontstaat dus een audiovisueel beeld. We kunnen dit
soort beelden aanduiden als pseudo-enkelvoudige of pseudo-meervoudige
beelden, naar gelang van of ze worden ervaren als enkelvoudig (Tarkovksy)
of meervoudig (dialoog in stripverhaal).
HET GESYNTHETISEERDE MEERVOUDIGE BEELD
Het verlangen naar aanschouwelijkheid verzet zich tegen het
concipiëren
van een noumenale tijdruimte die de eenheid moet waarborgen van de
fenomenale tijdscapsules. Dat
resulteert in een trend om van het meervoudig beeld een synthetisch
beeld te maken.
In een eerste reeks gevallen worden er gemeenschappelijke elementen
(horizon, bodem, ...) gezocht tussen alle afzonderlijke ruimtes, zoals wanneer de Pitheads van de
Bechers niet in rijtjes boven elkaar zouden verschijnen, maar op één enkele
lijn, zodanig dat het lijkt alsof ze zich in één landschap
bevonden. Dat is de methode die Van Eyck gebruikt in de bovenste reeks panelen van het Lam
Gods.
De synthetisering kan verder gaan door de achtergrond te homogeneïseren zoals bij het 'Laatste oordeel' van Rogier van der Weyden.
Om van een gesynthesiseerd beeld te spreken moet het gaan om deeloriginelen die normaal gesproken niet in dezelfde ruimte en/of op dezelfde tijd kunnen worden waargenomen. Een gesynthetiseerd beeld mag dus niet worden verward met een beeld dat meerdere originelen bevat zoals de Arnoflini's van Van Eyck, noch met een enkelvoudig beeld dat in meerdere mediumale velden verschijnt, zoals de onderste panelen van het Lam Gods, of het dubbelportret van Piero della Francesca :
De afzonderlijke tijdruimtes gaan dan op in één enkele samenvattende tijdruimte. We spreken in wat
volgt over een 'gesynthetiseerde meervoudige verschijning' - of over een
synthetische of gesynthetiseerde verschijning kortweg.
Vooral de gelijktijdigheid van achtereenvolgende periodes in de tijd
stuit op grote weerstand, bij uitstek als het fasen zijn uit het leven
van éénzelfde individu. Hier bestaat een voor de hand liggende oplossing
erin de beelden te rangschikken op een rij (bij voorkeur van links naar
rechts, zoals in de mugshot van de jonge Mussolini toen hij nog een
onverbloemde gangster was, maar ook van onder naar boven zoals in de
boom van Jesse), en die nevenschikkende vermenigvuldiging dan te lezen
als een opeenvolging.
Het gelijktijdige naast elkaar van de eeuwigdurende fasen in de meervoudige verschijning wordt daardoor tot opeenvolging van fasen uit een sprongsgewijs verlopend proces. Net zoals disparate verschijningen in één enkele ruimte, kunnen achtereenvolgende fasen worden gesynthetiseerd in één enkele gecondenseerde, sprongsgewijs verlopende tijd. De constructie van zo'n tijdruimtelijk gesynthetiseerde verschijning lukt het best als de afzonderlijke verschijningen successief worden gepresenteerd op éénzelfde mediumaal veld (een scherm bv.), omdat er dan telkens maar een beeld is te zien, terwijl bij nevenschikking in gescheiden mediumale velden alle beelden zichtbaar blijven. Bij simultane presentatie in één enkel mediumaal veld (de mugshot hierboven zonder de scheiding) stuiten we op het probleem dat de geportretteerde persoon in de werkelijke wereld niet in meerdere toestanden kan verschijnen. Een oplossing is elke fase te belichamen in een andere persoon, exemplarisch in de voorstelling van zeven verschillende individuen in verschillende leeftijdsfasen. simultaan of successief (zoals in in 100'.. Probleem daarbij is dat het naast elkaar of achter elkaar van de opeenvolging toch wordt gelezen als continuïteit van eenzelfde origineel.
Het probleem dat éénzelfde persoon eigenlijk niet op meerdere tijdstippen in éénzelfde stilstaand beeld kan verschijnen wordt gemilderd door er een dubbelwezen van te maken, zoals in zgn. genetische portretten, of door hem te laten optreden op ruimtelijk duidelijk gescheiden plaatsen in een overigens als geheel ervaren ruimte, zoals in de kruisweg van Memlinc, waarbij de staties van de kruisweg van één en dezelfde Christus over vele plaatsen in de stad zijn gespreid (voorstellingen van levensloop als pelgrimstocht in Middeleeuwen):
Die laatste methode werkt nog overtuigender als de spreiding in de ruimte
wordt gecombineerd met
verandering van personen, zoals in 'D'ou venons nous'
van Gauguin, waar de fasen van het leven door telkens ander personen,
in telkens ander situaties worden belichaamd, maar in één enkele samenvattend landschap
zijn gesitueerd.
Veel minder problematisch is het samenbrengen in één enkele ruimte van
elkaar opvolgende generaties, of van personen die elkaar in dezelfde
functie opvolgen (koningen), zoals in de School van Athene van Rafael
waarin de Griekse filosofen zijn geordend naar belang rond de figuren in
het midden, terwijl de dramatische handeling tevens iets over de
relaties vertelt.
Hier pas is er sprake van een voluit tijdruimtelijk
synthetisch beeld: terwijl bij het ruimtelijk synthetisch beeld
vele gescheiden ruimtes tot één enkele ruimte worden
gecondenseerd, wordt hij het tijdruimtelijk synthetisch beeld de
opeenvolging vervangen door eeuwigdurende simultane
aanwezigheid.
Een bijzondere vorm van synthetisch beeld ontstaat als momentopnamen van
een beweging die van links naar rechts verloopt van links naar rechts
worden gepresenteerd in één enkele ruimte: we lezen elke fase dan als
durende fase die plots overgaat in een andere - dus als een discontinue
beweging. Eenzelfde analyse is van toepassing op de 'bewegingen' van
langere duur zoals de evolutie van aap naar mens:
De synthese is hier slechts schijnbaar, omdat de geslotenheid van de
ruimte wel dwingt tot successieve lectuur van beelden die in principe
eeuwigdurend zijn, maar dat slechts mogelijk maakt door telkens maar één
beeld waar te nemen, zoals wanneer de beelden successief zouden
worden gepresenteerd in éénzelfde mediumaal veld. Lezen we niet
langer beeld per beeld, maar alle beelden samen, dan zien we een
merkwaardig samengestelde groep.
Een bijzondere vorm van tijdruimtelijk synthetisch beeld ontstaat bij
superpositie van opeenvolgende verschijningen van een object waarbij de onderdelen zich op uiteenlopende
tempo's bewegen. De traagst bewegende delen verschijnen dan als de vaste
pool waaromheen diverse momenten uit de beweging van de sneller
bewegende onderdelen worden aangebracht. Het gaat hier om onveranderlijke
verschijningen die worden gelezen als de - zij het discontinue - opeenvolging van opeenvolgende
fasen omdat de plaatsing in het mediumale veld hun
lectuur beïnvloedt. Daarom
is de weergave met 'bewegingsonscherpte' overtuigender, net zoals de
strepen in stripverhalen:
CONCLUSIE
Nog het meest getrouwe beeld van een bestaand origineel onderscheidt
zich dus van de werkelijkheid door zijn inkapseling in een tijdruimte die
fundamenteel verschilt van de werkelijke.
Bij een adequate benadering van de verschijning van een origineel in het
beeld komt het er op aan om, ook inzake onvoltooide
mimesis, elke band met het origineel in de werkelijkheid tussen haakjes
te zetten, en zich te concentreren op wat de verschijning zelf vertelt.
Bij voltooide mimesis lijkt een verwarring met de tijdruimte van het
bestaande origineel niet mogelijk, maar alleen al de neiging om de
tijdruimte van het beeld in relatie te brengen met de werkelijke
en de neiging om aan te nemen dat de leemtes tussen de
tijdruimtecapsules vol zijn, tonen hoe sterk de neiging is om de
categorieën van de werkelijke tijdruimte te blijven gebruiken. Die
neiging is aanleiding tot de constructie van synthetische beelden.
Het is verleidelijk om, naar analogie van de omschrijving van het beeld
als een zintuiglijk gereduceerd origineel te spreken van het beeld
als een naar zintuiglijke domeinen én naar
tijdruimte gereduceerd origineel. Maar dat klopt zelfs niet voor
onvoltooide mimesis: een foto is immers geen momentopname uit het leven,
het is de creatie van een eeuwigdurende verschijning.
Daarom is het fout om met Barthes te stellen dat het beeld het verloop
van het leven doet stollen in één dodelijk moment. Dat geldt alleen als we het beeld als puur instrumenteel beeld
beschouwen als middel om te weten hoe een bepaald moment uit het leven
van het origineel in de werkelijkheid eruit zag. Hoezeer dat het geval
is moge blijken uit het feit dat we een stilleven niet opvatten als de
momentopname uit een verrotingsproces, zoals in
A Little Death
SAMENVATTING
In het beeld gaat de verschijning niet langer uit van een
origineel, maar van ofwel een (onmiddellijk of middellijk) mimetisch medium,
ofwel de pure daad van het zich voorstellen. Dat heeft ingrijpende gevolgen
voor de algemene
tijdruimtelijke eigenschappen van het origineel in het beeld.
Bij het onveranderlijke enkelvoudige beeld ontstaat een tijdruimte die
beperkt is in de ruimte, maar oneindig in de tijd.
Bij het veranderlijke enkelvoudige beeld maken de originelen, die niet
bestaan voor of na hun verschijning in het beeld, een eindige, voor
eeuwig onveranderlijke, maar herhaalbare ontwikkeling door in een
beperkte ruimte.
Bij het meervoudige onveranderlijke beeld ontstaan meerdere beperkte tijdruimtes waarbinnen ten eeuwigen
tijde geen verandering plaatsvindt, en die zich bevinden op niet nader
te specificeren plaatsen in een noumenale ruimte.Bij het meervoudige veranderlijke beeld ontstaan originelen die
zich zonder overgang kunnen bewegen tussen zowel naar tijd als naar
ruimte beperkte tijdruimtecapsules waarbij alle capsules in willekeurige
volgorde kunnen worden bekeken. Dat schept het probleem van de achronie tussen
fenomenale tijd en noumenale tijd.
Bij middellijke mimesis komt daar
de achronie bij tussen tijd
van vertellen en tijd van de vertelling.
Ook bij het onveranderlijke beeld van een fase uit wat in de werkelijke
wereld een proces is, ontstaat een
tijdruimtecapsule die beperkt is in de ruimte, maar voor eeuwig
onveranderlijk in de tijd.
Bij optelling van verschillende
onveranderlijke fasen in een onveranderlijk beeld, ontstaan evenveel
discrete verschijningen die elk voor zich voor eeuwig onveranderlijk in
hun eigen beperkte tijdruimtecapsule blijven hangen.
Alle meervoudige beelden bestaan uit tijdruimtecapsules die zich
situeren in een noumenale tijdruimte.
Omdat die niet waarneembaar is, tenderen alle meervoudige
beelden ernaar om aanschouwelijk te worden
in
een ruimtelijk of tijdruimtelijk gesynthetiseerd enkelvoudig beeld.
Er zijn ook combinaties van een enkelvoudig beeld met een meervoudig beeld:
pseudo-enkelvoudige beelden.
Deze bijzondere tijdruimtelijke structuren constitueren werelden die
principieel verschillen van de werkelijke wereld waarin we leven.
Dat
maakt dat ook onvoltooide mimesis in feite altijd
voltooide mimesis is.