DE OPZET
'Pour qu'une chose soit intéressante, il suffit de la regarder
longtemps.'
Gustave Flaubert
De laatste 150 jaar groeit de onduidelijkheid over wat kunst
eigenlijk is. Hoe langer hoe meer duikt de vraag op 'of dat nog kunst
is'. De symptomen van de problematisering worden almaar acuter: het discours gonst van termen als 'multimedia',
'cross-over', 'verkennen van de grenzen' en 'grensoverschrijding' - een
wirwar van termen die
op zich al suggereert dat men om een hete brij heen draait.
Het is onze overtuiging dat die hete brij het 'beeld' is - een begrip dat
lange tijd in één adem werd genoemd met het begrip
'mimesis', 'imitatio' of 'nabootsing'. Allen al het uitspreken van die
laatste woorden roept
inmiddels heftige weerstanden op. De weerstand
is niet nieuw: het is de meest recente versie van een algemeen
'mimetisch taboe' dat van oudsher om diverse redenen tegen het beeld werd uitgesproken.
Het zijn deze beeldvijandige krachten die er verantwoordelijk voor
zijn dat het beeld zich almaar weer
centrifugaal van zichzelf verwijdert, en dat het wezen ervan ook
theoretisch almaar grondiger wordt miskend.
Daarom willen wij in dit boek uit de doeken doen wat een beeld eigenlijk is, en
wat het onderscheidt van alle fenomenen waar het de laatste 150 jaar mee
werd verward: schoonheid, design,
taal en teken, (al dan niet hogere) werkelijkheid, spel, expressie,
creativiteit, grensoverschrijding, ja zelfs ''convivialiteit'. Het
talent en de ijver die van oudsher werden geïnvesteerd in het maken van
beelden zocht zijn uitweg op de vermelde aanverwante domeinen, en leidde
daar tot
een creativiteit en inventiviteit die ze uit zichzelf wel nooit
hadden opgebracht. Intussen werd het beeld almaar meer
stiefmoederlijk behandeld.
Dat is jammer, want het grandioze
potentieel ervan dreigt daardoor voorgoed
miskend te worden.
Reden genoeg om het beeld duidelijk te onderscheiden van
alle fenomenen waar het mee werd gelijkgeschakeld - om te pleiten voor een 'iconic turn'.
Maar dan geen 'iconic turn' zoals voorgestaan door
W.J.T. Mitchell of
Gottfried Boehm. Want bij deze auteurs blijkt het beeld alleen maar
een verwaarloosd soort teken te zijn, zodat hun 'iconic turn' in feite
alleen maar
een benadrukken van het beeld inhoudt binnen een benadering die
het beeld als een bijzonder soort teken beschouwt - een
'iconic' turn dus binnen een alomvattende 'semiotic turn'.
Daartegenover stellen wij een werkelijke 'mimetic turn', een die eens en voor altijd breekt, niet
alleen met de subsumptie van
het beeld onder het teken, maar ook met die onder het spel, het design, de
creativiteit, de expressie, de 'transgressie' of
de 'convivialiteit'. In de praktijk moet zo'n
'mimetic turn' komaf maken met alles wat heden ten dage voor beeld wil
doorgaan zonder het te zijn.
Positief gezien, zou hij ervoor moeten zorgen
dat, na de stelselmatige teloorgang van het beeld in de twintigste eeuw, weer het niveau wordt gehaald dat ooit vanzelfsprekend
placht te zijn, en dat de vele terreinen die
inmiddels braak bleven liggen weer in cultuur worden gebracht. Een ware 'mimetic turn' zou ook de verwante terreinen
ten goede komen: zij hebben er alle belang bij zichzelf niet langer
te begrijpen in termen van een discours dat eigenlijk bij het beeld
hoort, en zich bewust te worden van hun eigen aard - van waarin ze
verschillen van het beeld.
De crisis in de kunst heeft uiteraard niet alleen te maken met problemen van definitie.
Zwaarder wellicht wegen inhoudelijke problemen en problemen van
maatschappelijke inbedding. Deze problemen kunnen in dit boek niet
(of slechts zijdelings) ter sprake komen. Maar een adequaat begrip van
het beeld is een
noodzakelijke voorwaarde om de problematiek van het hedendaagse beeld in volle omvang
te doorzien.
BONDIGE STATUS QUAESTIONIS
Een theorie over het beeld maken is geen eenvoudige opgave.
Alle bestaande theorieën - niet alleen de semiotische,
fenomenologische en expressietheoretische, maar bij uitstek de mimesistheorie zelf - gaan uit van
verkeerde premissen.
Theorieën over het beeld
worden immers ingrijpend bepaald door wat men als kunst beschouwt, en dat is in
de loop van de tijden wel eens veranderd. Vroeger werd
kunst vaak gedefinieerd in termen van beroepen. Ze ging dan allerlei
'kunsten' omvatten die niets van doen hadden met beelden: denk maar aan wiskunde en architectuur. In
recenter tijden werd het beeld dan weer in toenemende mate begrepen in
termen van creatie, expressie,
'esthetische ervaring', 'bewustzijn', 'convivialiteit', 'transgressie' en dergelijke,
veeleer dan in termen van 'mimesis' (nabootsing). Misleid door
dergelijke verschuivingen begonnen velen te beweren dat
kunst een historische categorie is - die bijgevolg niet
'essentialistisch' valt te omschrijven (Hegel, marxisten, Danto, Larry Shiner, Rancière).
Zo komt het dat het beeld uiteindelijk wordt begrepen in termen
van fenomenen die er als 'nieuwe vormen van kunst' niet langer iets mee
hebben te maken.
Maar ook wie zich niet laat afleiden door de wederwaardigheden van kunst
en kunstfilosofie, en resoluut uitgaat van het alledaagse begrip van het beeld (van Lascaux tot
Richter), heeft vaak niet door hoe beperkt die alledaagse benadering is.
Zoals al blijkt uit het gemak waarmee we een formule als 'Van Lascaux tot Richter'
in de mond nemen, zijn bijna
alle theoretici van het beeld geneigd het
beeld te begrijpen in termen van het stilstaande, enkelvoudige, en tweedimensionale visuele beeld.
Dat is rampzalig omdat men eigenschappen die typisch zijn voor dat soort
beeld tot algemene eigenschappen dreigt te promoveren (denk slechts aan
eerder uitzonderlijke fenomeen van de tweedimensionale suggestie van
ruimte), terwijl men omgekeerd eigenschappen over het hoofd ziet die dit beeld gemeen heeft
met bewegende, meervoudige, (driedimensionale) beelden voor andere
zintuigen. Daarbovenop is men
geneigd om het beeld te begrijpen als iets dat een relatie zou onderhouden met
een origineel in de werkelijkheid
- waardoor het meteen op gelijke voet wordt gesteld met het teken dat
naar zo'n werkelijkheid refereert. Daaruit resulteren niet alleen een
hele reeks schijnproblemen (denk slechts aan het probleem van de relatie tussen
gemotiveerde tekens en beeld), maar vooral de misleidende verwarring
tussen aanschouwelijk beeld en begripsmatig bewustzijn, exemplarisch in
'weerspiegelingstheorieën' zoals die van Benjamin/Adorno en Lukacs.
Om deze beide redenen heeft het weinig zin om op afzonderlijke theorieën in te
gaan, of om ons in te schrijven in één van de vele filosofische tradities
van het beeld (of: de kunst) - expressietheorie, fenomenologie, semiotiek, ja zelfs mimetische theorieën
zoals die van Hegel of Schopenhauer, Lukacs en Adorno. Veel zinniger is eerst het terrein te effenen voor een nieuwe
aanpak. Met een onbevooroordeelde blik, en gewapend door een grondig
inzicht in de
inconsistenties van de bestaande theorieën, zullen we in dit boek uitgaan van wat
van oudsher het
paradigma is van het beeld - de spiegel - maar dan in het volle bewustzijn dat het
slechts een paradigma is, en wel een dat het oerbeeld moet zijn van een zeer bonte verzameling.
WIJZE VAN UITEENZETTING
Dat is er ook een eerste reden voor waarom we (afgezien van randbemerkingen
ter situering van het belang van een stelling) in deze tekst geen discussie
zullen aangaan met bestaande theorieën.
Een tweede
reden is dat we willen aansluiten met de oude traditie waarin een
auteur gewoonweg een systematisch overzicht van zijn opvattingen geeft,
zodat de lezer meteen het geheel kan beoordelen, veeleer dan via
vakterminologie en voetnoten te
worden verwezen naar een berg literatuur waarvan de geldigheid
wordt aangenomen veeleer dan eerst in vraag gesteld. Wie over het beeld
schrijft moet niet getuigen van zijn kennis van
filosofische tradities, maar een helder beeld geven op het beeld.
Dat wil niet zeggen
dat we de discussie met de bestaande literatuur niet zouden willen
aangaan, wel dat we dat liever doen in afzonderlijke bijdragen, zie
Charles Batteux,
Benedetto Croce,
Nelson Goodman,
Arthur
Danto, Gottfried Boehm,
W.J.T. MItchell,
Roger Scruton, en
Lambert Wiesing.
CAPTATIO BENEVOLENTIAE
Alsof het bovenstaande al niet volstond om het odium van de lezers op
mij te laden, heb ik er ook nog voor gekozen om het onderwerp zeer
systematisch uiteen te zetten. Al heeft een essayistische benadering zo
zijn charmes, ze laat vooral toe heel wat onduidelijkheden en leemtes te
verdoezelen. Alleen een strikte discipline kan daaraan verhelpen. Daar
hoort de constructie bij van een complexe architectuur met vele kamers -
de alom vermaledijde
hokjes - en dat is alweer iets waar vele lezers vandaag allergisch voor zijn.
Voeg daarbij dat de stellingen die ik in dit boek verdedig het hele
luchtkasteel onderuit halen dat vooral in de tweede helft van de
twintigste eeuw ter legtimatie van vele uitwegen uit de kunst is opgetrokken, en men
zal begrijpen dat ik zowat alles heb gedaan om niet goed in de markt te
liggen.
Dat neemt niet weg dat de weinigen die zich de moeite zullen getroosten
dit gewrocht van voor tot achter door te nemen, zullen merken dat er een
heel nieuwe wereld voor hen open gaat. Inzonderheid kunstenaars zullen
erdoor gestimuleerd worden om de taken op zich te nemen die al te lang
zijn verwaarloosd. En de kunstliefhebbers zelf zullen zich niet meer van
hun ware verlangens laten afleiden door de beschuldiging niet bij de tijd of
reactionair te zijn.
Stefan Beyst.