INLEIDING
In het tweede deel onderzochten we hoe vooral de hogere zintuigen in
staat zijn toegang te verschaffen tot vaak heel complexe werelden. Nu we
weten dat er een verschil is tussen het zintuiglijk domein dat een
werkelijkheid ontsluit en de ontsloten werkelijkheid zelf
zijn we goed gewapend om het probleem van de classificatie van de
mimetische media aan te pakken. We zullen alvast niet langer een classificatie van
beelden verwarren met een classificatie van originelen (zoals bv.
in de classificaties van Hegel en Schopenhauer). Vervolgens weten we al
uit het eerste deel dat er een onderscheid is tussen het beeld
als van de substantie geïsoleerde verschijning en het beeld als (middellijk
of onmiddellijk) mimetisch medium. Al is alleen de geïsoleerde
verschijning het eigenlijke beeld, dat beide niettemin 'beeld' worden genoemd
mag er ons niet toe verleiden om geen onderscheid te maken tussen de
classificatie van de mimetische media, waar we ons in dit derde deel over
zullen buigen, en die van de verschijningen, dat ons in het
vierde deel zullen bezig houden. Pas dan zijn we goed
gewapend om, in een vijfde deel, de dialectiek tussen
mimetisch medium en verschijning te onderzoeken.
Veeleer dan drie soorten classficiatie te maken, placht men vroeger een
'systeem van de kunsten' uit te werken, waarin de drie fenomenen op één
hoop werden gegooid. De
belangstelling voor zo'n indeling van 'de kunsten' is in de loop van de laatste decennia
verdwenen, omdat velen meer zijn geïnteresseerd in overschrijden van de
grenzen en hybridisatie ('cross-over') dan in 'alles in hokjes
onderbrengen'. Niettemin is het indelen in hokjes van belang om te
verhinderen dat men appelen met peren vergelijkt. Reden genoeg om aan te
sluiten bij de vroegere pogingen zoals die van Batteux, Kant, Hegel,
Schopenhauer, Alain, Souriau, maar dan op basis van degelijker inzichten
in het beeld. Afgezien van het feit dat een deugdelijke classificatie
van de beelden uit niet uit één omvattende 'classifiactie van de
kunsten' zou moeten bestaan maar minstens twee (of drie) classificaties
zou moeten omvatten, moeten nog meer klassieke valstrikken vermeden.
Geven we een overzicht:
Om te beginnen classificeren deze systemen geen beelden, maar kunsten.
Het probleem daarmee is dat, zoals we zullen aantonen in VII, 1, de term
'kunst' eigenlijk een elliptische uitdrukking is die voluit luidt: 'de
kunst van het nabootsen' of 'de kunst van het maken van beelden'. Omdat
men steevast vergeet te specificeren welke kunsten men wil classificeren, bevatten vele classificaties
allerlei kunsten die eigenlijk niet in een classificatie van de beelden thuishoren (bv. wiskunde, architectuur), terwijl sommige soorten
beelden
- dromen en voorstellingen, 'minderwaardige' beelden - er niet in voorkwamen.
Vervolgens worden voor de 'kunsten' of 'kunsttakken' vaak termen gebruikt die zowel te ruim zijn - en dan
verschijnselen omvatten die geen beelden zijn - als te
onnauwkeurig - en dan relevante criteria voor het onderscheiden van
soorten beelden
onderling over het hoofd zien. Zo groepeert de term 'literatuur' de kunsten die met
woorden te maken hebben, zonder daarbij onderscheid te maken
tussen mimetische en niet-mimetische literatuur. Zo komt het dat
ongemerkt niet-mimetische vormen van literatuur - journalistiek,
historiografie, maar ook belletrie als zodanig - tot het domein van de
kunst (van het maken van beelden) worden gerekend. Ook vergeet men dat
woorden slechts één middelen zijn waarmee voorstellingen kunnen
worden opgewekt (zie III, 5), zodat het een ongeschikte term is om
voorgestelde beelden te onderscheiden van waargenomen beelden. Inzake
muziek maakt men evenzeer geen
onderscheid tussen mimetische en niet-mimetische muziek - denk slechts
aan de spraak en arbeids-, of dansmuziek die we bespraken in deel II, en
vergeet men dat er ook
niet-muzikale auditieve beelden - denk slechts aan lyriek en dramatiek,
om nog maar te zwijgen van de opname van vogelzang. Niet muziek moet dus
woren onderscheiden van visuele mimesis, maar auditieve mimesis in het
algemeen.
Wie zou willen vasthouden aan een indeling waarin 'literatuur' is
opgenomen, staat voor de opgave andere domeinen van menselijk scheppen
te benoemen die in een systematische indeling van het beeld de tegenhangers
ervan zouden zijn: denk aan een indeling in literatuur, muziek en
beeldende kunsten. Zo'n indeling lijkt 'natuurlijk'. Maar, afgezien van
het probleem dat er ook niet-mimetische literatuur, muziek, en beeldende
kunsten zijn, worden hier waarneembare beelden
- schilderijen, mimetische muziek - in één adem genoemd met
voorgestelde beelden zoals die van de narratieve literatuur. Bovendien
worden deze
drie 'kunsten dan vaak ook nog onderscheiden naar zintuiglijk domein.
Ofwel denkt men dan bij literatuur aan lyrische en dramatische
literatuur, en rekent men ze tot de auditieve kunsten. Maar er is ook
nog narratieve literatuur is, waarbij de woorden alleen maar dienen om
voorstellingen op te roepen. Ten onrechte denkt men daarbij meestal aan
visuele beelden - in feite zijn ze zo zeldzaam dat men er een term voor
heeft: ekfrasis zoals in 'Ode to a Grecian Urn'. Dank zij deze
misvatting wordt literatuur dan alweer op gelijke voet gesteld met
beeldende kunst - ut pittura poesis - en zodoende tegengesteld aan de
muziek.
Gelijkaardige opmerkingen gelden voor de indeling van visuele of auditieve beelden.
Vele van die indelingen berusten op indelingen naar
technisch medium (vergelijkbaaar met de indeling in 'literatuur, muziek, en
beeldende kunst'): denk aan indelingen zoals etsen, schilderen, tekenen, fotograferen;
of indelingen zoals orkestmuziek, kamermuziek, opera, enz. Het probleem
met deze indelingen is dat ze niet
systematisch zijn: soms betreffen ze de materialen (olieverf), soms het
instrument (schilderen, fotograferen). Bovendien omvatten ze ook niet-mimetische activiteiten (zo omvat 'schilderen' ook het schilderen
van deuren, ramen en muren). Ook hier zijn er vele indelingen die berusten op (overigens niet-systematische) combinaties
van criteria, zoals de indeling in lyriek, epiek, en dramatiek. Bij
uitstek voor deze indelingen geldt dat criteria ontbreken die nochtans zeer verhelderend zijn, zoals
de indeling naar mediumale eigenschappen (deel V).
Andere indelingen zijn systematisch en maken gebruik van deugdelijke
criteria, maar gaan de mist in omdat ze worden
toegepast op heterogene fenomenen. Zo levert de indeling naar
zintuiglijke domeinen een duidelijk en deugdelijk criterium, zolang men maar niet over
het hoofd ziet dat er drie
niveaus zijn waarop zo'n indeling van toepassing kan zijn: het niveau van het onmiddellijk mimetisch
medium, dat van het middellijk mimetisch medium (de voorstellingopwekkende
tekens), en dat van de opgeroepen verschijningen. Classificeert men onmiddellijke mimetisch media
naar zintuiglijk domein, dan kan de verhalende literatuur niet in het
classificatie
worden opgenomen, omdat voorstellingen nu eenmaal geen onmiddellijk
mimetisch medium
hebben. Wel beschikken we dan over een classificatie die een deeldomein van
het beeld - dat van de onmiddellijke beelden - correct classificeert. Classificeert men naar zintuiglijke eigenschappen van de
verschijningen, dan is er geen onderscheid tussen visuele voorstellingen
in de literatuur ('Ode to a Grecian Urn') en visuele voorstellingen in de schilderkunst of de
fotografie: deze indeling omvat ditmaal alle beelden, zowel de
onmiddellijke als de middellijke, en laat dus geen recht
wedervaren aan relevante verschillen tussen een visuele voorstelling en
een onmiddellijk visueel beeld. Classificeert men naar voorstellingopwekkende
tekens, dan zijn er visuele, auditieve, en plurisensoriële middellijke mimetische media.
In deze indeling heeft literatuur een auditief mimetisch
medium: de visueel waarneembare geschreven woorden vallen niet in deze
indeling omdat geschreven woorden uitvoeringopwekkende tekens zijn, geen
voorstellingopwekkende. Ook
deze indeling naar voorstellingopwekkende tekens sluit heel wat beelden uit: onmiddellijke beelden
voor om het even welk zintuig vallen niet onder deze indeling.
Indelingen in zogenaamde 'ruimtekunsten' en 'tijdskunsten' lijden -
afgezien van het feit dat 'tijdskunsten' zoals theater en film zich ook
in de ruimte afspelen - zijn evenzeer van toepassing op ofwel het
onmiddellijk mimetisch medium, ofwel de opgeroepen verschijningen, ofwel
de voorstellingopwekkende tekens. Die kunnen alle veranderlijk of
onveranderlijk zijn, en de positie in de ene classificatie is niet
noodzakelijk dezelfde als die in een andere: een veranderlijk mimetisch
medium - de keten
van uitgesproken woorden - kan een onveranderlijke verschijning weergeven (exemplarisch in Achilles' schild of Keats' 'Ode to a Grecian Urn').
Al deze kwalen komen samen in indelingen waar één reeks items op grond
van telkens andere (en meestal ondeugdelijke) criteria van elkaar worden onderscheiden, zoals in de
indelingen van
Alain (Système des Beaux Arts, 1920) (danse, parure, poésie, éloquence, musique, théâtre, architecture,
sculpture, peinture, prose) of Souriau (1969) (sculpture / architecture; dessin/arabesque; peinture
représentative/peinture pure; musique dramatique ou descriptive/
musique; pantomime/danse; littérature et poésie/prosodie pure; cinéma
et lavis photo/éclairage projections lumineuses).
Onnodig te vermelden dat, ten slotte, de meeste indelingen stammen van vóór de invoering van fotografie,
film/video, geluidsopname, en 3D-beelden. Ze dienen dus dringend
geactualiseerd. Bovendien heeft het modernisme ervoor gezorgd dat er
- los van de technische vernieuwingen zoals foto, film, geluidsopname, en
geluidsgeneratie - heel wat nieuwe soorten beelden werden ontdekt of nieuw leven
werden
ingeblazen: van het 'cloisoné' van de Nabis en Gauguin tot vertellers als tableau-vivant
bij Ivana Müller. De gebrekkige theorievorming leidt ertoe dat die
nieuwe vormen van beeld vaak verkeerd worden benoemd (zoals de
vertellers die doorgaan als acteurs bij Ivana Müller) of dat bestaande
soorten beeld scheep gaan onder nieuwe vlaggen: gewone auditieve mimesis
('klanknabootsing') als 'musique concrète', en wat dies meer zij. Veel van die termen
onderscheiden zich door een onzinnigheid die alleen maar getuigt van
het algehele gebrek aan inzicht in het wezen van het beeld: denk slechts aan
termen als 'muzikale sculpturen', 'sociale
sculpturen', 'verbosonie', 'abstracte kunst', 'visuele poëzie', 'performances',
'installaties' enz.
Nieuwe termen zoals 'installatie', 'mixed media' enz. zijn te
onnauwkeurig én zien minder
voor de hand liggende mengvormen over het hoofd, zoals mimetisch gebruik
van voorstellingopwekkende tekens.
ONS VOORSTEL (1): ALGEMEEN
Het is dus dringend nodig om orde op zaken te stellen.
Om te beginnen moeten er, zoals gezien, twee classificaties van de beelden
worden uitgewerkt: een classificatie van de mimetische media en een
classificatie van de
verschijningen.
Vervolgens moet een classificatie van de beelden uiteraard van toepassing zijn op
beelden voor alle zintuigen, inclusief deze die voor 'kunst' van weinig
belang zijn: de beelden voor lagere zintuigen (zoals knuffeldieren en fopspenen)
en de interoceptie, evenals mediumloze beelden
(zoals dromen).
Vervolgens moeten de beelden gerangschikt volgens één enkel duidelijk omschreven
criterium. Vermits er meerdere criteria
zijn, zijn er ook meerdere algemene indelingen. De criteria mogen niet
gemengd.
Ten slotte moeten niet alle criteria op alle beelden van toepassing
zijn: er moet ruimte zijn voor 'regionale' en 'lokale' indelingen. Zo zijn criteria voor de indeling van middellijke mimesis
niet noodzakelijk van toepassing op de indeling van onmiddellijke
mimetische media en omgekeerd. Binnen
subsystemen op een nog lager niveau kunnen weer andere criteria van
toepassing zijn (bv. verbale versus muzikale mimesis binnen het
classificatie
van de auditieve onmiddellijke mimesis).
ONS VOORSTEL (2): INZAKE DE CLASSIFICATIE VAN
MIMETISCHE MEDIA
Inzake de indeling van mimetische media zijn slechts drie van alle tot nog toe besproken criteria op
alle beelden van toepassing: (1) er zijn mimetische media voor diverse (combinaties van)
zintuigen (2) ze kunnen veranderlijk zijn of
onveranderlijk, en (3) ze kunnen mediumloos zijn of mediumhebbend, en
dan onmiddellijk ofwel middellijk zijn. en (4) ze zijn enkelvoudig of
meervoudig. We kunnen elk beeld karakteriseren door het op elk van deze
indelingen zijn plaats toe te kennen
(in willekeurige volgorde): bv. een schilderij is een visueel,
onveranderlijk, onmiddellijk, en enkelvoudig beeld; of: de (via woorden
opgeroepen) voorstelling van vogelzang is een auditief, veranderlijk,
middellijk, en enkelvoudig beeld.
Naast deze indeling volgens algemene criteria - criteria die van
toepassing zijn op alle beelden - zijn er ook nog
de vele indelingen volgens bijzondere criteria - criteria die slechts
van toepassing zijn op een beperkt aantal beelden, en dus slechts
een deelclassificatie omschrijven. Zo zijn sommige criteria alleen van
toepassing op beelden die een onmiddellijk mimetisch medium hebben:
de vraag of dit medium veranderlijk of onveranderlijk is - niet
te verwarren met de vraag of de verschijning veranderlijk of
onveranderlijk is.
Nog andere criteria liggen aan de basis van nog meer beperkte systemen zoals de vraag of het visuele
mimetische medium gekleurd is of
zwart-wit (alleen te veralgemenen tot geneutraliseerd), of de vraag of
het auditieve mimetische medium gewoon is, verbaal, of muzikaal. Andere criteria zijn alleen van toepassing op beelden die een
middellijk mimetisch medium hebben:
de vraag naar de aard van de
voorstellingopwekkende media. Andere criteria zijn alleen van toepassing
op mediumloze beelden:
het verschil tussen herinneringen, fantasieën, dromen, gedachten, reflexieve waarnemingen.
Er zijn ook systemen met een nog meer beperkte reikwijdte. Zo kunnen we binnen de
tweedimensionale, visuele, onmiddellijke beelden verschillende soorten onderscheiden, naar gelang van het aantal sleutels die de derde dimensie ontsluiten (diverse
graden van suggestiviteit): ruimtelijke situering op
basis van stereoscopie, op basis van onderscheid tussen een figuur en achtergrond
(omtrek), op basis van de lectuur
van gradiënten als ronding (toon) en perspectief (verschillen in
grootte), en ten slotte op basis
van vervaging en verblauwing (kleurenperspectief), evenals op basis van alle mogelijke
combinaties daarvan.
Nodeloos erop te wijzen dat er naast de classificatie van enkelvoudige
beelden ook nog een classificatie moet zijn van meervoudige beelden: al worden in de regel enkelvoudige beelden van
dezelfde soort met elkaar gecombineerd, er zijn ook heterogene
combinaties denkbaar.
Ook dergelijke combinaties kunnen we omschrijven door een opsomming: bv.
een lied is een (muzikaal) auditief, veranderlijk, onmiddellijk, en
enkelvoudig beeld gecombineerd met een voorgesteld, veranderlijk,
middellijk en enkelvoudig beeld.
WIJZE VAN UITEENZETTEN
Om afzonderlijke beelden te classificeren volstaat een opsomming zoals
hierboven beschreven. In wat volgt willen we zo goed en zo kwaad als
mogelijk een overzicht geven over het gehele classificatie met de algemene,
regionale, én lokale indelingen. Bij de algemene criteria maken we eerst
onderscheid tussen enkelvoudig en meervoudig. Onder de
enkelvoudige maken we vervolgens onderscheid tussen onmiddellijke en
middellijke, en binnen de onmiddellijke onderscheiden we per zintuig.
Binnen al deze onderverdeling brengen we dan de laatste algemene
variabele 'veranderlijk/onderanderlijk' aan, evenals de regionale en
lokale onderverdelingen. Dat levert volgende hoofdstukken op:
Eerst bespreken we de onmiddellijke mimetische media per zintuig.
Vermits er hier zeer veel gevallen zijn, verdelen we de stof
over drie hoofdstukken (III, 1-3) Binnen elk medium naar
zintuig bespreken we zo mogelijk de veranderlijke en de onveranderlijke
versies. Vervolgens gaan we over tot indelingen volgens criteria die
alleen voor
afzonderlijke zintuigen opgaan. Ten slotte geven we aan welke
combinaties van mogelijkheden er binnen elk zintuig mogelijk zijn en
voegen ter plaatse een lokale tabel toe.
Daarna bespreken we de combinaties van onmiddellijke mimetische
media per zintuig (III, 4).
Deze vijf hoofdstukken vormen op zich een classificatie van de
onmiddellijke mimetische media.
Daarna bespreken we het classificatie van de middellijke mimesis. Dit
moet onderverdeeld in soorten
voorstellingopwekkende tekens en soorten voorstellingen. Ook hier geven
we de mogelijke combinaties weer (III, 5)
Daarna zou het de beurt zijn aan de mediumloze.
Maar vermits die inzake kunst weinig ter zake doen, laten we deze
gemakshalve buiten beschouwing.
Vervolgens moeten enkelvoudige verschijningen worden besproken die
middellijk en onmiddellijk combineren (III, 6).
Vervolgens moeten we een classificatie maken van alle mogelijke combinaties in meervoudige
beelden (III, 7).
We hebben dan een sluitende classificatie van de mimetische media.
Tot slot bespreken we de relatie tussen aanschouwelijkheid en het beeld (III,
8).