MIMESIS EN SUGGESTIE (2): INTRAZINTUIGLIJKE SUGGESTIE
Nu we het beeld hebben gedefinieerd als de 'verschijning
als valse belofte', zijn we goed gewapend om duidelijk te maken wat het
onderscheid is tussen mimetisch medium en beeld. Bij het middellijk
mimetisch medium is dat verschil duidelijk: de woorden van een verhaal
zijn onmiskenbaar niet dat verhaal zelf. Een onmiddellijk mimetisch medium
daarentegen lijkt vaak identiek te zijn met de verschijning. Maar dat is
niet altijd het geval: vaak levert het onmiddellijk mimetisch medium slechts een
suggestie van de verschijning - exemplarisch in de suggestie van een
derde dimensie op het tweedimensionale vlak, of van de schaduw door
arcering. Vaak
is er dus sprake van wat we in I,3 intrazintuiglijke reductie noemden;
de toeschouwer moet dan het door de kunstenaar geleverde mimetisch medium
afwerken tot eindproduct. En dat is bij nader toezien niet alleen vaak het
geval bij onmiddellijke mimesis, maar ook en vooral bij
middellijke mimesis (zie verder).
Merken we op dat het verschil tussen wat letterlijk is te zien en wat intrazintuiglijk wordt gesuggereerd,
een verschil is binnen een gegeven zintuiglijk domein - geen mimetisch
verschil dus. En dat is een verschil dat op het eerste
gezicht in contradictie
lijkt met de vereiste van mimetische gelijkenis. De contradictie is slechts
schijnbaar: de gesuggereerde verschijning - het eigenlijke beeld - is
een perfect duplicaat van de
overeenkomstige verschijning van het origineel. Het is alleen het
mimetisch medium dat bij niet-suggestieve lectuur verschilt van de
verschijning van het origineel, en dat juist daarom niet het eigenlijke
beeld is.
Merken we ook op dat het zinnig is om een onderscheid te maken tussen de
intrazintuiglijke suggestie als zodanig, en de specifiek mimetische
intrazintuiglijke suggestie. Als een deel van het origineel in het duister wordt gehuld, dan
gaat het om inztrazintuiglijke suggestie in de
werkelijkheid. Dat in het duister gehulde deel van het
origineel kan 'natuurgetrouw' worden weergegeven, of slechts
gesuggereerd - bv. door vage penseelstreken, en dan hebben we te maken
met intrazintuiglijke suggestie die specifiek is voor het beeld. De
relatie tussen suggestie in de werkelijkheid en die in het beeld is niet rechtlijning: eerder is het vaak zo dat verzadigde
weergave de suggeestiviteit van wat in het duister is gehuld nog doet
toenemen. Daarnaast zijn er ook vormen van verhullen die specifiek zijn
voor het beeld: zo blijft wat in schaduw is gehuld in het beeld voor
altijd onzichtbaar, terwijl het oog zich in de werkelijke wereld
aanpast en uiteindelijk toch tot het duister doordringt.
Van de specifiek mimetische intrazintuiglijke suggestie zijn er drie
vormen: de algemene suggestie van een verzadigde verschijning, de
suggestie van ruimte die specifiek is voor de afstandzintuigen oog en
oor, en ten slotte de suggestie van variatie bij wat we geneutraliseerde dimensies zullen noemen (zoals
de dimensie van kleur in zwart-wit,
en die van materialiteit in monomateriële media).
INTRAZINTUIGLIJKE SUGGESTIE VAN EEN VERZADIGDE VERSCHIJNING (1): VISUEEL
In I,3 beschreven we al het verschijnsel van de intrazintuiglijke
suggestie bij de gewone waarneming, bij uitstek als ze vluchtig is of
bemoeilijkt. Van deze eigenschap van de waarneming kan de kunstenaar dankbaar gebruik maken
om een verzadigde verschijning te suggereren door een beperkt aantal met
zorg gekozen hints zoals arceringen, puntjes, korrels, of rasters. Om aan te geven dat
er zich schaduw bevindt op een bol, is het niet altijd nodig om alle gradaties van licht
donker over het gehele oppervlak van de bol minutieus weer te geven: een
paar
streepjes aan één kant van de cirkel volstaan om de indruk van een bol te laten
ontstaan.
Dit principe kan met succes worden toegepast op meer ingewikkelde driedimensionale formaties zoals lichamen of draperingen. Dat geldt niet alleen voor de weergave van ronding en volumes, maar ook voor die van de eigenschappen van oppervlaktes allerhande (textuur): schilders hebben vanouds begrepen dat enkele suggestieve vegen vaak meer overtuigend overkomen dan een verzadigde weergave.
Ook onderdelen van een object die zijn bedekt door schaduw moeten in het beeld des te dringender door suggestie ingevuld omdat ons oog zich niet aan de schaduw kan aanpassen. Al zien we het niet, we weten dat het object zich voortzet in de schaduw en weten ongeveer hoe het eruit ziet, wat maakt dat we het zwart op de foto hieronder niet zomaar als leegte lezen:
Dat geldt ook voor anvullen van wat wordt bedekt door andere objecten
(zoals een paard achter een boom of een figuur achter
tralies), en in het bijzonder voor vormen van bedekken die specifiek
zijn voor het beeld, zoals de stroken tussen mozaïeksteentjes: we lezen
de figuren in Ravenna niet als verbrokkelde, maar als organische wezens. Hetzelfde geldt voor
arcering: we kijken, net zoals in de werkelijkheid, over de 'schaduwen'
heen en zien de bol of het gedrapeerde lichaam als volume.
Anders dan bij interzintuiglijke suggestie, gaat het hier wel degelijk
om een waargenomen suggestie, niet om een weten.
In het beeld wordt het aanvullen uitgebreid tot de delen van een geheel
die al helemaal zijn weggelaten: de eivormige hoofden van Brancusi lezen
we niet als een hoofd dat uit de guillotine is gerold, en een tors
evenmin als een lichaam met afgehakt hoofd en afgehakte ledematen - al
kunnen we hier niet zeggen dat we de rest meezien, maar eerder dat de
afwezigheid niet opvalt: we kijken ernaar als naar een onderdeel van een
groter geheel waarvan we slechts op een onderdeel focussen.
De intrazintuiglijke reductie kan nog veel drastischer vormen aannemen. Bij een tors valt de afwezigheid van de weggelaten delen niet op. Wat zichtbaar blijft, is immers een samenhangend en herkenbaar geheel, en wat wordt weggelaten valt als het ware buiten de 'rand' van het blikveld. Anders ligt het als wat wordt weggelaten tot leemte wordt in het blikveld zelf, zonder dat er echt iets is wat verbergt, zoals in onderstaande figuur uit het 'Triadische ballet' van Schlemmer. Al zien we alleen maar een hoofd, handen en een onderbeen, de suggestie van minstens een romp, maar ook van armen en bovenbenen is niettemin sterk - al gaat het ook hier slechts om een weten, niet om een zien. Dat geldt ook voor het beeld van Klee. We krijgen twee armen te zien waarvan de bovenarm is verdicht met een trommelstok. Van de beide ogen van de trommelaar, krijgen we alleen dat éne te zien dat ons recht in de ogen kijkt. Wat we ervaren als een rechterarm hangt totaal geïsoleerd in het luchtledige: al is er niets dat verbergt, we lezen de arm toch als iets dat deel uitmaakt van een organisme dat nog een andere arm, een soort romp en een hoofd heeft. Wel moet gezegd dat de interzintuiglijke suggestie van een achterliggend bezield innerlijk hier evenzeer een grote rol speel, zoals we iets verder zullen aantonen:
Ook bij driedimensionale visuele afbeeldingen kan er sprake zijn van suggestie van een verzadigde verschijning. Veel voorkomend is de suggestie van een gesloten oppervlak waar er in feite alleen maar brokstukken zijn zoals bij de Jaensch hieronder of bij dieren gesneden uit buxusstruiken en de hondjes van Jeff Koons gemaakt uit bloemen, of van een glad oppervlak waar in feite alleen maar een ruw oppervlak is te zien. Bij Gormley ontstaat de suggestie van een 'mistig' figuur, en bij Oliveira krijg je, zoals bij een tekening, de suggestie van een - zij het doorzichtig - oppervlak tussen de lijnen.
Bij constructies met blokjes (Lego, Gormley) worden hoekige oppervlaktes
vaak als egaal gelezen.
INTRAZINTUIGLIJKE SUGGESTIE VAN VERZADIGDE VERSCHIJNING (2): IN
AUDITIEVE MIMETISCHE MEDIA:
Minder bekend, maar niet minder indrukwekkend, is de intrazintuiglijke
suggestie in mimetische muziek (zie III, 2).
Eenmaal gepresenteerd, kan het herhalen van een karakteristiek onderdeel
volstaan om een volledige melodie of thema te suggereren. Dit is
vergelijkbaar met het aanvullen van visuele media zoals bij Amelkovich of met aanvullen
van torso of buste.
Vervolgens is er ook de suggestie van continue verplaatsing in de
muzikale ruimte (glissando) door getrapte toonladders (bij expressieve
geluiden zoals van miauwen of gewoon spreken, of bij op-en-neergaande
beweging van sonore wezens zoals in het vierde deel van de tweede
pianosonate van Chopin).
Deze vorm van suggestie is standaard bij alle muziek die gebruik maakt van
discrete tonen.
Ten slotte is er de suggestie van continuïteit in de tijd:
denk aan de vele technieken om op tokkelinstrumenten het aanhouden van
de toon te suggereren.
Deze suggestie is niet nodig bij strijk- en blaasinstrumenten.
(Bij tactiele mimesis zou het volstaan om twee geronde segmenten aan te
bieden aan twee handpalmen om de indruk te wekken van een volledige bal.
Ook als ik
de vingertoppen op een
bewegend opperlak plaats, voel ik dat er tussen de vingertoppen een
verbinding is).
INTRAZINTUIGLIJKE SUGGESTIE VAN VERZADIGDE VERSCHIJNING (3): IN
MIDDELLIJKE MIMESIS
Ook bij middellijke mimesis, bij uitstek in de verhalende literatuur, is er
naast de al in vorig hoofdstuk beschreven interzintuiglijke,
ook veel intrazintuiglijke suggestie.
De schrijver geeft meestal slechts summiere aanduidingen over (uiterlijke
en innerlijke) zintuiglijke indrukken. Bij de suggestie 'hij kreeg een
krop in de keel' maakt de lezer zich een min of meer verzadigde
voorstelling van die gewaarwording. Ook als de schrijver een persoon introduceert door niet
meer te doen dan zijn naam - bv. 'K' - te noemen, maken wij er ons
niettemin niet alleen een zintuiglijk gespecialiseerde (meestal visuele)
maar ook een min of meer verzadigde voorstelling van. Ook als de schrijver niet meer vermeldt dan 'Zij had
iets hermafroditisch', vullen we dat in met een min of meer
verzadigde voorstellingen voor diverse zintuigen. Dat geldt evenzeer
voor objecten of de omgeving, zoals bij het slot van Kafka dat nergens in
detail wordt beschreven. Dat geldt bij
uitstek voor processen: de schrijver kan alleen de begrafenis vermelden en daarmee
impliceren dat de persoon is gestorven, zonder dat expliciet te
beschrijven; of van het vrijen wordt alleen het voorspel weergegeven.
Dat belet niet dat de schrijver zo nodig een erg verzadigde beschrijving
kan leveren. Niettemin blijft, anders dan bij een foto, nog bij de meest
uitvoerige beschrijving van de verschijning binnen één enkel zintuig -
nog bij de meest uitvoerige visuele ekphrasis - het aanvullende
hallucineren van de lezer noodzakelijk. (vb. Hans Castorp schlug sich
mit der Hand auf dem Schenkel und warf sich gegen die Rückenlehne der
Bank, indem er zum Himmel aufblickte' (Zauberberg III). We komen daarop
terug in III, 5.
Vaak wordt de invulling van de suggestie - de verzadiging - geleverd
door een visuele of auditieve - illustratie (zie III, 9)
INTRAZINTUIGLIJKE SUGGESTIE VAN EEN DERDE DIMENSIE
Een tweede vorm van intrazintuiglijke suggestie, die typisch is voor
mimetische
media voor de afstandszintuigen, is de suggestie van ruimte bij
tweedimensionale mimetische media.
Onderzoeken we eerst de suggestie van ruimte en volume in het
tweedimensionale visuele mimetische medium.
Al bij de werkelijke waarneming worden
een aantal configuraties van zintuiglijke indrukken gelezen als
tekens voor ruimte en volume: denk aan de ruimtelijke situering op
basis van stereoscopie, op basis van onderscheid tussen een figuur en achtergrond
(omtrek), op basis van de lectuur
van gradiënten als ronding (toon) en perspectief (verschillen in
grootte), en ten slotte op basis
van vervaging en verblauwing (kleurenperspectief).
Naar gelang van het aantal sleutels dat wordt gebruikt, kunnen we spreken
van diverse graden van suggestiviteit. We brengen die nauwkeurig in kaart
in III, 1.
De beeldkunstenaar kan daar dankbaar gebruik van maken.
Door de geschikte
gradiënten en oversnijdingen aan te brengen op een tweedimensionaal
vlak, kan hij de indruk wekken dat we te maken hebben met objecten in een
driedimensionale ruimte:
Een andere gradiënt is toon, zoals bij de voorbeelden van arceringen
hierboven.
Naast gradiënten spelen ook omtrek (figuur-achtergrond) en oversnijdingen een grote rol bij de
suggestie, niet alleen van ruimte, maar ook van volume. Zo
volstaat de bijzondere configuratie van een omtrek om aan te geven dat we met een naakt
hebben te maken, of bijkomende markeringen als een cirkel met een kruisje en twee stipjes, om aan
te geven dat de omschreven figuur een aangezicht is, zodat we het
omschreven oppervlak lezen als een volume met de bijbehorende kenmerken.
Dat geldt ook voor de suggestie van een oppervlak tussen de
'omtrekslijnen' die zijn aangegeven in een draadsculptuur.
De aanvulling vanuit de herinnering en het lezen van sleutels voor
ruimte vullen elkaar aan. Het aanbrengen van wat
streepjes aan één kant van de cirkel volstaat om de indruk van een bol te laten
ontstaan. De indruk dat het een bol is, versterkt de suggestie dat de
streepjes continue schaduw moeten zijn. Hetzelfde zou gelden voor het
aanbrengen van een suggestieve veeg aan één kant van een van de
lijntekeningen hierboven.
Al deze sleutels kunnen in diverse combinaties (alleen toon, toon en
omtrek, enz.) een min of meer overtuigende suggestie van de derde
dimensie opleveren.
De suggestie van een derde dimensie is pas volledig als ook wordt
voorzien in de mogelijkheid om het beeld stereoscopisch af te tasten
zoals in stereoscopische beelden of 3D-films. In de meeste combinaties
ontbreekt deze sleutel. Het ontbreken van de
mogelijkheid om stereoscopisch in het beeld door te dringen is daarom
een zekere aanwijzing dat we te maken hebben met een beeld. Dat is
de reden waarom da Vinci aanraadde om bij vergelijking van het origineel
in het beeld met het origineel in de werkelijkheid (het 'model') één
oog te bedekken (zie I, 11: de mimetische proef).
In alle gevallen gaat het, anders dan bij interzintuiglijke
suggestie, niet om een weten, maar om een zien: het is haast
onmogelijk om de figuren hierboven te lezen als tweedimensionale
configuraties.
Merken we op dat vele voorstellingen (in het bijzonder visioenen,
hypnagoge en hypnopompe hallucinaties) tweedimensionaal zijn (en zich
soms tot driedimensionale ontplooien, zie Sacks: bv. bij sensorische
deprivatie maar ook bij syndroom van Charles Bonnet).
Ook auditieve mimetische media kunnen tweedimensionaal zijn.
In principe is het mogelijk om de geluidsbronnen te vermenigvuldigen en
ze op diverse plaatsen in de ruimte te plaatsen om zo een
driedimensionale auditieve
ruimte te creëren. Maar om economische
redenen wordt bij de meeste auditieve beelden slechts
één geluidsbron gebruikt, zoals vanouds in de
instrumentale (mimetische) muziek. De diepte kan dan worden gesuggereerd door variaties in
geluidsterkte (het 'auditief
perspectief').
Men kan een breedtedimensie invoeren door een beperkt aantal
luidsprekers te gebruiken zoals bij stereo of surroundsound.
Ook kunstmatige echo kan worden gebruikt om de aanwezigheid van
een grote omsloten ruimte te suggereren (zoals grot of kathedraal).
In middellijke mimesis wordt in de regel niet eens de ruimte vermeld: ze
wordt 'categoriaal' ingevuld door de lezer, maar soms ook concreet (bv.
als Kafka een kever beschrijft in zijn bed, stellen we ons daarbij een
kamer voor met concrete - bv. behangen - muren).
INTRAZINTUIGLIJKE SUGGESTIE VAN VARIATIE IN
GENEUTRALISEERDE DIMENSIES
Bij heel wat zintuigen is het mogelijk om 'modaliteiten' te
onderscheiden: dimensies van de zintuiglijke informatie informatie die
zonder probleem kunnen worden geneutraliseerd door de
variatie te vervangen door één enkele variante.
Onderzoeken we hoe de
intrazintuiglijke suggestie werkt bij een paar van deze vormen van
neutralisering.
Heel specifiek voor visuele mimetische media is het vermogen van het oog
om waar te nemen in twee modaliteiten: toon (zwart-wit) en kleur. Bij de
waarneming van een bestaand origineel in zwart-wit ervaren we het origineel niet als
kleurloos, maar als aanduiding dat het nacht is of dat het object zich
in de 'blauwe' verte bevindt. In
beide gevallen corrigeren we onze waarneming
navenant: we denken niet dat we met een tafereel in zwart-wit te maken
hebben, maar weten dat het tafereel gekleurd is, al zien we de kleuren
niet. Het is maar de vraag of hier sprake is van suggestie, en niet
veeleer van het schrappen van een dimensie. In elk geval hebben we niet
de indruk dat de originelen kleurloos zijn, al zien we de kleuren niet
en al weten we evenmin welke kleuren het zijn. Pas als we
letterlijk kijken, zien we dat het onmiddellijk mimetisch medium kleurloos is:
een prent of een zwart-witfoto.
Daarom is er hier ook geen sprake van niet-getrouwe - 'niet-fotografische'
- weergave van
de verschijning van het origineel. Wel geldt dat reductie van kleur de
aard van het origineel beïnvloedt, zoals we verder zullen zien (deel V).
Bij vervagen en verblauwen, bij het verkleinen op grote afstand, maar
ook bij halfduister of duister, verdwijnt niet alleen de kleur, maar ook
de nodige 'definitie' die de sleutel is voor de
materialiteit van het oppervlak (glad, korstig, geweven, vochtig enz.).
Dat komt goed van pas omdat een 'hoge definitie' met
technische media als olieverf wel mogelijk is, maar moeilijk (denk aan Van Eyck).
Pas met de korte
sluitertijden in de fotografie is ze voor de hand liggend geworden. In vele
geschilderde beelden is de materialiteit dan ook geneutraliseerd. We weten wel dat huid een andere
textuur heeft dan een mantel, maar op vele schilderijen is dat gewoonweg
niet te zien..
In auditieve media is er neutralisering van 'kleur' (timbre)
bij monochrome instrumenten (piano) of ensembles (consorts,
strijkkwartet), evenals van toonhoogte op trommels.
COMBINATIE VAN INTERZINTUIGLIJKE
EN INTRAZINTUIGLIJKE SUGGESTIE
Het is niet overbodig om erop te wijzen
dat de intrazintuiglijke reductie van een verschijning met de
bijbehorende suggestie (als weten of als waarneming) geen invloed heeft op
de interzintuiglijke suggestie van een multisensoriëel origineel als zodanig.
Bij de intrazintuiglijk sterk suggestieve weergave van het aangezicht hieronder lezen we niet
alleen de ronding, maar ook een tastbaar aangezicht en een innerlijk, een ziel.
Die indruk wordt niet sterker of zwakker bij een verzadigde weergave van
een poes.
En ook de intrazintuiglijk sterk gereduceerde - spaarzame, summiere, suggestieve - verschijning van het aangezicht van Hitler hieronder volstaat om de aanwezigheid van Hitler als zodanig te suggereren.
Dergelijke reductie ligt aan de basis van feit dat bij semiotisch
gebruik van beelden een minimale suggestie volstaat (zie VIII, 4). Bij semiotische
lectuur wordt de ronding niet meer ingevuld: we lezen het icoontjes voor
'man' of 'vrouw' op de toiletten niet als een geronde vorm.
Het is evenzeer niet overbodig erop te wijzen dat al de Kanizsadriehoek
aantoont dat de suggestie van een verzadigde
verschijning tot stand komt zonder de bemiddeling van de
interzintuiglijke suggestie van
een origineel. Dat belet niet dat de
suggestie van een origineel de suggestie van een verschijning in de hand
kan werken: het weten dat we hierboven met Hitler te maken hebben, maakt
de verleiding groot om in bovenstaande gezicht trekken te zien - 'in te
vullen' - die niet te zien zijn. In de Schlemmer, maar vooral in de Klee
hierboven wordt de veronderstelde zichtbare samenhang van de membra
disiecta alleen maar in de hand gewerkt doordat we deze ledematen aan
een achterliggend multisensoriëel origineel
toeschrijven.
De vaak verregaande minachting voor de verzadigde verschijning herinnert
er ons aan dat het hem in het beeld in principe niet om de verschijning is te
doen, maar om het origineel (behalve bij eindlust). Een verschijning die
qua verschijning in gebreke blijft, kan niettemin vaak treffend het
origineel suggereren!
HET EFFECT VAN DE INTRAZINTUIGLIJKE REDUCTIE OP HET
ORIGINEEL
Al hebben we in principe slechts summiere aanduidingen nodig om de
suggestie van een meer verzadigde verschijning op te wekken, de mate van
suggestiviteit heeft een invloed op de manier waarop de toeschouwer het origineel
construeert. We komen daarop terug in deel V als we het zullen hebben over
de impact van autonome mimetische media op het origineel.
Merken we hier alleen op dat intrazintuiglijke suggestie de originelen
in het algemeen 'schimmiger' of 'immateriëler' maakt. Men kan dat effect
het best meten door een vergelijking te maken met een beeld waar de
suggestie is vervangen door een verzadigde versie:
Andere voorbeelden: de
3D-Guernica
van Lena Gieseke.
Dat geldt in het bijzonder voor de suggestie van kleur: het origineel waarvan de
gekleurde Venus van Urbino een beeld is, is een ander dan het
origineel waarvan de zwart-witversie een beeld is omdat alle
informatie die uitgaat van de kleur ontbreekt.
CONCLUSIE
We weten al dat Husserls 'BIldträger' slechts een ruwe benaming was voor
zeer uiteenlopende verschijnselen (te weten: onmiddellijk of middellijk mimetisch
medium, uitvoeringopwekkende medium en mediumdrager), en dat hij
met het beeld als zodanig niets heeft te maken, vermits het
beeld een verschijning is. We weten evenzeer dat ook zijn 'Bildobjekt'
een veel te ruw begrip is, dat moet worden opgesplitst in 'verschijning' en 'origineel',
en hoe pas die opsplitsing ons toelaat te begrijpen wat een
beeld is: een verschijning (zonder origineel). In dit hoofdstuk leerden
we dat de verschijning ook bij onmiddellijke mimesis niet kan worden vereenzelvigd met
het mimetische medium, omdat dat laatste de verschijning
- het eigenlijke beeld - vaak slechts suggereert. Dat geldt a fortiori ook voor het middellijk
mimetisch medium, dat niet alleen slechts voorstellingopwekkend teken is voor de voorstellingen, maar
ook als teken vaak in sterke mate slechts suggestief is.
Het fenomeen van de intrazintuiglijke suggestie noodzaakt ons de
omschrijving van het beeld als 'verschijning zonder substantie' te
amenderen met 'na invullen van de intrazintuiglijke suggestie'. Het
beeld in eigenlijke zin is dus niet het paneel waar de Mona Lisa op
staat, maar de driedimensionale visuele verschijning van de Mona Lisa in haar
landschap.
Dat theorieën over het beeld geen onderscheid maken tussen mimetisch
medium en verschijning, en dus ook nooit thematiseren dat inzake
tweedimensionale beelden het mimetisch medium pas door suggestie tot
driedimensionale verschijning wordt - tot beeld in de eigenlijke
zin - speelt de theorievorming over het beeld danig parten - wat alleen
al blijkt uit het feit dat ook de lezer, die zich grondig heeft
ingewerkt in onze gedachtegang, toch nog even zal moeten nadenken bij de
correcte bewering dat een visueel beeld nooit tweedimensionaal kan zijn.
De gevolgen van die misvatting zijn nauwelijks te onderschatten. Zoals
vermeld gaat het stilstaande tweedimensionale beeld door als hét
paradigma van het beeld. Daardoor wordt het probleem van het suggereren
van een derde dimensie, dat zich alleen stelt bij tweedimensionale
mimetische media en in mindere mate ook bij auditieve, tot kernprobleem
van het beeld gepromoveerd, terwijl het kernprobleem (verschil tussen
verschijning en origineel) daardoor niet alleen op de achtergrond
verdwijnt, maar er vaak mee wordt gecontamineerd, en daarmee onder de
mat geveegd.
Dat het beeld als verschijning niet samenvalt met het mimetisch
medium, mag ons niet beletten om de term zo nodig ook in
ruimere zin te gebruiken, zoals wanneer we het hebben over een
zwart-witbeeld of een tweedimensionaal beeld. Strikt gesproken bestaan
er geen zwart-witbeelden of tweedimensionale beelden, maar alleen
zwart-wit mimetische media en tweedimensionale media. Alleen waar verwarring mogelijk is, verdient
het aanbeveling de strikte terminologie aan te houden.
SAMENVATTING
Naast interzintuiglijke is er ook intrazintuiglijke suggestie: de
algemene suggestie van een verzadigde verschijning, de suggestie van
ruimte die specifiek is voor de afstandzintuigen oog en oor,
en ten slotte de suggestie van variatie bij wat we geneutraliseerde
dimensies zullen noemen. Alleen waar er geen sprake is van suggestie
vallen mimetisch medium en verschijning samen. In alle andere gevallen
is het van belang om zich te realiseren dat het beeld pas verschijnt na
invulling van de suggestie.