ù
INLEIDING
Vooraleer verder te gaan, is het noodzakelijk om - in afwachting van een
uitvoerige behandeling van het onderwerp in deel II - een kort
intermezzo in te lassen over de waarneming.
Heel algemeen geldt dat wat wij 'werkelijk' noemen als tegenstelling
tot 'beeld' of 'nabootsing' de wereld is zoals hij verschijnt voor onze
zintuigen, niet de wereld 'zoals hij werkelijk is'. De vraag in hoeverre
wat wij waarnemen 'isomorf' of 'analoog' is met 'wat er werkelijk is',
dan wel alleen maar een 'interface', hoeft ons hier niet verder
bezig te houden.
Als wij het dus hebben over 'getrouwe weergave', gaat het over de
relatie tussen het beeld en de werkelijkheid zoals ze ons
verschijnt, niet over de de relatie tussen het beeld en 'wat er
werkelijk is'. In VIII, 4 zullen we overigens aantonen dat de
verschijningen die we waarnemen geen beelden zijn van 'wat er werkelijk
is', maar sensoriseringen - visualiseringen, sonoriseringen, enz..
In het bijzonder geldt dan dat de structuur van de waarneming ons
noodzaakt om een onderscheid te maken tussen het origineel en zijn
verschijningen - onderscheid dat, tezamen met een inzicht in de
hieronder te beschrijven fenomenen van interazintuiglijke,
interzintuiglijke, en amplificerende suggestie, cruciaal is voor een juist
begrip van het beeld.
INTRAZINTUIGLIJKE REDUCTIE EN DITO SUGGESTIE
Het aanschouwelijke
- alles wat waarneembaar is, zie I, 9 - kan nooit worden waargenomen in
zijn totaliteit, maar alleen in een oneindig aantal afzonderlijke
waarnemingen door afzonderlijke waarnemers. Maar ook wat die
afzonderlijke waarnemers op een gegeven plaats en op een gegeven
tijdstip waarnemen, is nooit in zijn totaliteit gegeven.
Dat komt om te beginnen omdat we
met de ogen de werkelijkheid alleen puntsgewijze
kunnen aftasten, zodat ons
telkens slechts een fractie is gegeven. We zien dus een visuele
verschijning nooit in haar totaliteit. Vervolgens kan de werkelijkheid
zelden in haar totaliteit tot ons doordringen, ofwel omdat ze te
vluchtig is, omdat ze zich op te grote afstand bevindt, omdat er
onvoldoende licht is, en wat dies meer zij. Maar in afwachting van
verdere informatie hebben de hersenen nog de vluchtigste hint al
aangevuld tot een hypothetisch
geheel. Hoezeer we het ontbrekende aanvullen, wordt pas goed duidelijk als
het tekort aan informatie niet heeft te maken met vluchtigheid, afstand, of gebrek aan
licht. Als een deel van een object in de schaduw verdwijnt of wordt bedekt door
een voorwerp dat er voor staat (boom voor een paard), menen we niettemin
de hele verschijning te zien, en dat is principieel het geval bij
het deel van de verschijning dat op de blinde vlek valt. Bij elk driedimensionaal voorwerp wordt de
achterkant bedekt door de voorkant, terwijl we niettemin niet de indruk
hebben slechts een voorkant te zien. Het meest spectaculair is deze
invulling bij bewegende voorwerpen: van een bal of een vogel die
voorbijvliegt zien we nauwelijks iets. Toch stellen we ons de vogel of
de bal volledig ingevuld voor - wat duidelijk wordt als we een visueel
beeld maken van een bewegend
voorwerp (zie I, 6). Naast het aanvullen van
gebrekkige informatie is er ook het corrigeren ervan. Als de kleur van
een object verandert onder
invloed van de omgeving, nemen we niettemin aan dat ze constant blijft. Dat geldt inzonderheid voor
perspectivische vertekening:
ook al zien we een arm in
verkorting, we weten hoe lang hij is en interpreteren hem dus in een
perspectiefloze verhouding. We nemen dus een soort
'verschijningssubstantie' aan en kijken als het ware over de lacunes of
misvormingen heen: we zien hoe de verschijning doorloopt in de schaduw
of achter de hindernis, we zien
weerkaatste kleur weg, we zien de zijkanten, de achterkant, de onderkant
en de bovenkant van de kubus mee. Het bovenstaande is zozeer waar dat, ook waar de
verschijning in haar totaliteit is gegeven, onze zintuigen niet
noodzakelijk die hele verschijning aftasten: zo neemt het oog alleen
maar veranderingen van kleur aan de rand van een kleurvlak waar, en vult
de rest dan aan. We kunnen al deze vormen van aanvullen aanduiden als 'intrazintuiglijke suggestie'.
Het fenomeen van de intrazintuiglijke suggestie verklaart mede waarom zintuiglijke configuraties vatbaar
zijn voor verschillende interpretaties: we dachten een aangezicht te
ontwaren, waar in feite alleen maar twee knopen in het hout waren te
zien. We komen daarop terug als we 'natuurlijke beelden' bespreken in I,
9. Intrazintuiglijke suggestie verklaart ook waarom er de indruk kan
ontstaan van waarneming waar uberhaupt niets wordt waargenomen, zoals
wanneer we ons iets voorstellen.
Bij deze invulling en/of interpretatie zien we iets waar niets of
weinig werd waargenomen en/of zien we iets anders dan wat er 'in feite'
is te zien. Niettemin gaat het hier niet om een 'weten', maar om
werkelijke waarnemingen. Dat houdt in dat er van eenzelfde zintuiglijk
gegeven meerdere waarnemingen mogelijk zijn. Als het ons om de
tafel is te doen, zien we een wit tafellaken, als het ons om de schaduw
is te doen zien we een schaduwpartij die zich ook over de tafel
uitstrekt. Dat wordt systematisch geïllustreerd door de
Kanizsa-driehoek:
INTERZINTUIGLIJKE REDUCTIE
Dat wat waarneembaar is aan de
werkelijkheid niet in zijn totaliteit kan worden waargenomen, komt vervolgens
omdat het waargenomene niet altijd in al zijn zintuiglijke dimensies
is gegeven. Vele objecten hebben slechts een
auditieve verschijning bij botsing of frictie met andere. Vele levende
wezens onttrekken zich aan de waarneming door geen geluid of geen geuren te produceren,
of door zich aan het oog te onttrekken in schuilplaatsen of achter schutskleuren. Principieel onwaarneembaar zijn innerlijke waarnemingen
van andere wezens.
Maar ook
als die werkelijkheid altijd in al haar dimensies verschijnt, kunnen we die dimensies nooit tegelijk waarnemen. Dat
komt in de eerste plaats omdat wijzelf op elk moment waarnemen vanuit een lichaam dat
een object is te midden van andere objecten. Omdat de objecten waar we lijfelijk
mee willen interageren (om ze te bewerken, om te op te eten, of om er
seksueel mee om te gaan...) zich niet altijd op
interactieafstand bevinden, of door ons op afstand worden gehouden (roofdieren, concurrenten), beschikken we naast contactzintuigen (tast,
smaak) ook over afstandszintuigen: oor, oog en
neus. Daardoor ontstaat een eerste structurele arbeidsdeling tussen de
zintuigen, die maakt dat we telkens slechts één soort zintuiglijke verschijning van een object waarnemen: als we ons op afstand bevinden,
kunnen we geen indrukken voor de contactzintuigen opdoen, en als we met
het object interageren, is afstandswaarneming nog wel mogelijk, maar
niet meer noodzakelijk, zodat ze kan worden opgeschort, zoals bij
opnemen van voedsel of bij erotische omgang.
Een gelijkaardige arbeidsdeling ontstaat tussen de afstandszintuigen
onderling. Omdat het zichtbare zich het moeilijkst aan de waarneming kan
onttrekken, is het in de zichtbare wereld dat permanent de meeste
informatie kan worden verkregen. Alleen al daarom is het zinnig om permanent voeling te houden met de visuele
wereld. Daar komt bij dat (althans bij de mens) alleen het oog nauwkeurig objecten
in de ruimte kan lokaliseren. Daar betaalt het een prijs voor: al kan het almaar van
focus veranderen, het is altijd minder goed of niet geïnformeerd over wat zich buiten die focus bevindt. Geluid
en geuren kunnen onze aandacht vestigen op wat
zich buiten die focus bevindt, evenals op objecten die
door andere aan het zicht worden onttrokken of die zich buiten ons
blikveld bevinden. Omgekeerd vragen auditieve en olfactieve waarnemingen altijd naar
aanvulling of aflossing door visuele waarneming. De visuele wereld wordt
zodoende tot het fundament waarop we onze zintuiglijke waarneming van de
werkelijkheid bouwen. Kijken vraagt op
zijn beurt ofwel om oplossing in voelen of smaken, ofwel om het
vermijden daarvan als daarbij gevaar of agressie dreigt. Bij succesvol
ontwijken bevinden we ons weer in visuele wereld, tot een verandering
daarin weer leidt tot toenadering of vermijden. Door de visualisering
van onze verhouding tot de waarneembare wereld wordt het gehoor
ontlast, en komt het vrij voor de waarneming van het gesproken woord, de
taal. De zintuigen activeren elkaar in een vaste volgorde: horen en ruiken leiden naar zien, dat op zijn beurt leidt naar beluisteren van spreken,
en via deze eventuele omweg uiteindelijk weer naar de diverse vormen van
omgang met de contactzintuigen.
De keten moet ook omgekeerd kunnen
worden doorlopen:
als een prooi (of de voedende moeder) ons ontsnapt, moeten we weten hoe
wat we voelden eruitziet, hoe het klinkt of ruikt.
INTERZINTUIGLIJKE SUGGESTIE (1)
Een dergelijke arbeidsdeling is slechts zinnig als ze tegelijk
ongedaan wordt gemaakt door de verwachting dat bij waarneming van een verschijning voor de
afstandszintuigen na toenadering verschijningen voor de contactzintuigen
zullen worden waargenomen, evenals door de omgekeerde verwachting dat bij verschijning voor de contactzintuigen
na verwijdering verschijningen voor de afstandszintuigen
zullen worden waargenomen: wie voedsel ziet, zou zich
niet de moeite getroosten ernaartoe te gaan, als hij niet wist dat
daar iets tastbaars en eetbaars was, en, omgekeerd, zou de zuigeling de moeder nooit
laten gaan, als hij niet in staat was het voelen van de moeder in te
ruilen voor het zien van haar gestalte.
De ervaring die werd opgestapeld gedurende de evolutie leert ons dus dat de wereld multisensorieel is: wat zich aan
één zintuig openbaart, verschijnt ook in andere zintuiglijke domeinen die
vanuit onze huidige positie ofwel niet toegankelijk zijn, ofwel
tijdelijk niet zijn waar te nemen. We kunnen dit in semiotische termen
uitdrukken als volgt: elke waarneming van een zintuiglijk domein is een
promesse de perception - een teken voor de mogelijke waarneming van andere zintuiglijke domeinen (bij
voorkeur in de beschreven hiërarchische volgorde).
Anders dan bij intrazintuiglijke suggestie, gaat het hier om een weten, niet om een effectief waarnemen: we voelen het lichaam niet als we het zien,
we weten alleen dat het voelbaar is - het gaat hier om waarnemingen die
niet langer fenomenaal, maar slechts noumenaal gegeven zijn. Dat geldt niet alleen voor de
afstandszintuigen en de contactzintuigen, maar ook voor de innerlijke waarnemingen van wezens waarvan we weten dat ze 'een
innerlijk' hebben.
INTERZINTUIGLIJKE SUGGESTIE (2)
Maar er is meer. Om te weten met
welke objecten interactie al dan niet wenselijk is, is het zinnig om configuraties op het ene
zintuiglijke domein te lezen als teken voor zintuiglijke
configuraties op het andere (inclusief agressieve configuraties
als teken voor onlustvolle ervaringen enz.) Bij uitstek verschijningen
voor de afstandszintuigen werden bij de ontwikkeling van de soorten en
individuen uitgebouwd
met het oog op het signaleren van dergelijke waarnemingen voor andere
zintuigen: van de rode kleur van het rijpe fruit, tot de talloze
expressies bij levende wezens. Van de talloze objecten die
we kunnen waarnemen met onze afstandzintuigen, proberen we daarom niet
alleen te weten waar ze zich bevinden of in welke richting ze zich
bewegen, maar ook hoe ze eruit zien en hoe ze klinken, hoe ze zullen
aanvoelen, ruiken of smaken, wat ze voelen, wat ze zullen doen, of hoe ze
zullen reageren. Ook deze waarnemingen zijn niet fenomenaal, maar
slechts noumenaal gegeven: we 'weten' alleen maar wat de andere zintuigen ons zullen
laten waarnemen. Het voordeel van dit
vooruitgrijpen is evident: het bespaart op onnodige verplaatsingen en
onnodige waarnemingen. Zouden we met de ogen alleen maar de plaats en de
identiteit van een
object kunnen bepalen, dan zouden we telkens opnieuw moeten gaan vaststellen of het
eetbaar was en hoe het aanvoelde. Het zijn dus economische overwegingen
die verantwoordelijk zijn voor wat we (inter)zintuiglijke verdichting
kunnen noemen.
Een verschijning voor om het even welk zintuiglijk domein wekt dus het weten
op dat er nog andere verschijningen zijn voor andere zintuigen. Bovendien
wordt de waarneming van een verschijning in een gegeven zintuiglijk
domein opgeladen met een weten over hoe de waarneming van gegeven
werkelijkheid er op andere zintuiglijke domeinen uitziet. Anders
uitgedrukt: elke waarneming is niet alleen een teken
dat er andere domeinen zijn, maar ook teken voor wat op die andere
domeinen zal worden waargenomen (inclusief de tekens die daar op hun
beurt naar
andere zintuiglijke domeinen verwijzen). Bij uitstek de visuele wereld,
het fundament van onze zintuiglijke verhouding tot de wereld, omvat dus een dubbele suggestie:
in de eerste plaats die van een tastbare wereld, én die van
tactiele eigenschappen, en vervolgens ook van een auditieve, olfactieve
en gustatieve wereld én de respectievelijke eigenschappen daarvan (en
inzake levende wezens: ook van een 'ziel'). We
komen daar uitvoerig en per zintuig op terug in deel II.
HET OBJECT ALS DE SUBSTANTIE ACHTER DE
VERSCHIJNINGEN
Interzintuiglijke suggestie vooronderstelt dat we verschijningen voor
verschillende zintuigen die klaarblijkelijk met elkaar samenhangen niet
ervaren als evenzoveel parallelle werelden, maar als verschijningen van
éénzelfde object. Al is zo'n object ons nooit anders gegeven dan als een
reeks verschijningen voor alle mogelijke zintuigen, de mens heeft de
onuitroeibare neiging ze alle toe te schrijven aan een onderliggende
substantie die zelf geen verschijning is: het origineel waar de talloze
verschijningen van uitgaan. Gemeten aan de veelvoud van de talloze
verschijningen van die substantie is elke concrete verschijning slechts een zintuiglijk gereduceerde
verschijning, die we meteen aanvullen door ze te lezen als teken
voor andere verschijningen van het onderliggende object.
Zo komt het dat we bij de waarneming van een visuele verschijning de
stellige indruk hebben dat we hebben te maken met een object ook hoorbaar, ruikbaar, tastbaar,
en smaakbaar
is, en dat innerlijk voor zichzelf verschijnt - een ziel heeft.
HET ORIGINEEL EN DE VERSCHIJNING VAN HET ORIGINEEL
In wat volgt maken we daarom onderscheid tussen (1) de (zintuiglijk gereduceerde) verschijning van
het origineel,
(2) het
origineel als de veronderstelde onderliggende
eenheid, die op elk ogenblik voor andere waarnemers in andere
zintuiglijke dimensies kan verschijnen (bij levende wezens: ook voor
zichzelf), en die we stofferen met een weten over hoe dat object op dit
moment voor anderen zintuigen verschijnt.
Merken we op dat het fenomeen van de interzintuiglijke en
intrazintuiglijke suggestie niet toelaat te besluiten dat de waargenomen
wereld een pure constructie is: het construct moet in werkelijkheid
altijd zijn geldigheid bewijzen bij nieuwe waarnemingen. Juist op grond
daarvan weten we dat er 'waanbeelden' of 'illusies' zijn. Het loont om hier het begrip
van de falsificatie van hypothesen toe te passen: elke waarneming is een
hypothese over wat er allemaal waar te nemen valt, en die hypothese
wordt al dan niet bevestigd door verdere waarneming.
ZINTUIGLIJKE DOMEINEN BESTREKEN DOOR HET ORIGINEEL
Met het oog op wat volgt is het niet onbelangrijk erop te wijzen dat originelen (in de werkelijkheid) van één tot zes sensorische domeinen
kunnen bestrijken.
Eerder zeldzaam zijn monosenoriële objecten zoals poollicht of
zonsondergangen, (en de monosensoriële originelen in de absolute muziek
en in sommige abstracte kunst - denk aan Rothko).
Heel wat objecten zijn bisensorieel: zichtbaar en tastbaar. De meeste
daarvan zijn daarbovenop hoorbaar, ruikbaar of smaakbaar (al zijn ze dan niet altijd: vele
zijn pas hoorbaar bij aanraking of als ze bewegen of uitdrukkingen
produceren; en ruikbaar als ze geuren afstoten). Vele levende wezens
hebben daarnaast ook nog allerlei vormen van innerlijke waarneming.
Merken we op dat vele verschijningen tengevolge
van het fenomeen van de interzintuiglijke suggestie ten onrechte worden
geacht meerdere zintuiglijke dimensies te bestrijken - denk slechts aan
het bezielen van vele levenloze wezens, bij uitstek monosensoriële fenomenen zoals poollicht, of geluiden in 'absolute' muziek en 'abstracte'
kunst.
DE TIJDRUIMTELIJKE UITBREIDING VAN HET ORIGINEEL
Door interzintuiglijke suggestie wordt een verschijning voor één zintuig
getranfsormeerd tot een object met meerdere zintuiglijke dimensies. Wat
we in die andere zintuiglijke dimensies waarneembaar achten zijn de
eigenschappen die dat object hier en nu bezit: als we een rijpe vrucht
zien, zien we de bijbehorende smaak mee.
Daarnaast worden objecten echter ook opgeladen door weten uit
allerlei andere bronnen volgens diverse modi: volgens de tijdelijke
modus wordt het object verbonden met zijn verleden en zijn toekomst,
volgens de ruimtelijke modus met de plaats waar het zich bevindt,
volgens de causale modus met wat het veroorzaakt of waar het een gevolg
van is, volgens de instrumentele modus met waar het voor dient of wie
het gebruikt, en volgens de categoriale modus met andere leden van zijn
klasse. Zo komt het dat we bij een poeslieve baas denken aan zijn
agressieve uitval gisteren, bij puin aan de vernieling die eraan
voorafging, bij een wapen aan jacht of moord, bij een jongere
aan 'de jongeren', enz.
Zo komt het dat een verschijning wordt opgeladen
niet alleen met de
waarnemingen die de onderliggende substantie zoals ze hier en nu is zou opleveren als we ze met
andere zintuigen zonden benaderen, maar ook met informatie over vroegere
en latere toestanden ervan en over substanties die er volgens één van de beschreven uitbreidingsmodi mee
zijn verbonden - exemplarisch in de lectuur van een bewegend voorwerp. In tegenstelling tot
intrazintuiglijke of interzintuiglijke oplading, gaat het hier niet om
uitbreiding tot waarnemingen met andere zintuigen van de substantie
zoals ze hier en nu verschijnt, maar om waarnemingen met alle mogelijke
zintuigen van vroegere of latere toestanden van de substantie, of van
eigenschappen van substanties waar ze langs één van de beschreven modi
mee is verbonden.
Daarom kunnen we deze suggestie als amplificerende
of contextuele suggestie
onderscheiden van de actuele intra- en interzintuiglijke.
Ook bij deze amplificerende suggestie gaat het niet om een effectief
waarnemen, maar om een weten: we 'zien' ('weten') het verleden wangedrag
mee in het gezicht dat ons hier en nu vriendelijk toelacht.
Naast het tot zijn zintuiglijke verschijning gereduceerde origineel, is
er dus ook het actuele origineel dat alle mogelijke actuele waarnemingen
omvat, en het uitgebreide - geamplificeerde - origineel dat alle waarnemingen vroeger en
later en elders, evenals alle weten erover omvat.
SAMENVATTING
Het aanschouwelijke
- alles wat waarneembaar is - kan nooit worden waargenomen in zijn
totaliteit,
maar alleen in een oneindig aantal afzonderlijke
waarnemingen door afzonderlijke waarnemers.
Dat geldt ook voor al die afzonderlijke waarnemingen van afzonderlijke
waarnemers.
Om te beginnen is bij elke afzonderlijke waarnemingen een verschijning
ons zelden in haar totaliteit gegeven:
in de regel moet ze
aangevuld (verzadigd) door wat we intrazintuiglijke suggestie
zullen noemen.
Bovendien verschijnt die werkelijkheid ons niet
altijd in al haar zintuiglijke dimensies:
er is een veranderlijke afstand tussen ons
en de waargenomen dingen,
die aanleiding is tot een differentiatie én tussen afstandzintuigen
en contactzinuigen, én tussen deze zintuigen onderling.
Deze
zintuiglijke specialisering wordt opgeheven door interzintuiglijke suggestie:
de dubbele suggestie dat er waarnemingen zijn voor andere
zintuigen, en welke informatie die zullen leveren.
Dat
veronderstelt het concept van een onderliggend object
dat vele
verschijningen heeft voor uiteenlopende zintuigen, en dat we in
dit boek het origineel zullen noemen.
Een origineel verschijnt in minstens één en
maximaal zes zintuiglijke domeinen.
Ten slotte heeft het origineel ook andere verschijningen dan de
actueel waarneembare en actueel gesuggereerde.
Met zijn alle vormen zij het uitgebreide
origineel.
Alle informatie over dit uitgebreide origineel
wordt 'meegezien' ('meegeweten') in het actuele door 'amplificerende
suggestie'.