ù

 


het beeld: mimesis herbekeken
deel I, hoofdstuk 3

intermezzo over de waarneming

over intrazintuiglijke, interzintuiglijke, en amplificerende suggestie



INLEIDING

Vooraleer verder te gaan, is het noodzakelijk om - in afwachting van een uitvoerige behandeling van het onderwerp in deel II - een kort intermezzo in te lassen over de waarneming.

Heel algemeen geldt dat wat wij 'werkelijk' noemen als tegenstelling tot 'beeld' of 'nabootsing' de wereld is zoals hij verschijnt voor onze zintuigen, niet de wereld 'zoals hij werkelijk is'. De vraag in hoeverre wat wij waarnemen 'isomorf' of 'analoog' is met 'wat er werkelijk is', dan wel alleen maar een 'interface', hoeft ons hier niet verder bezig te houden. Als wij het dus hebben over 'getrouwe weergave', gaat het over de relatie tussen het beeld en de werkelijkheid zoals ze ons verschijnt, niet over de de relatie tussen het beeld en 'wat er werkelijk is'. In VIII, 4 zullen we overigens aantonen dat de verschijningen die we waarnemen geen beelden zijn van 'wat er werkelijk is', maar sensoriseringen - visualiseringen, sonoriseringen, enz..

In het bijzonder geldt dan dat de structuur van de waarneming ons noodzaakt om een onderscheid te maken tussen het origineel en zijn verschijningen - onderscheid dat, tezamen met een inzicht in de hieronder te beschrijven fenomenen van interazintuiglijke, interzintuiglijke, en amplificerende suggestie, cruciaal is voor een juist begrip van het beeld.


INTRAZINTUIGLIJKE REDUCTIE EN DITO SUGGESTIE

Het aanschouwelijke - alles wat waarneembaar is, zie I, 9 - kan nooit worden waargenomen in zijn totaliteit, maar alleen in een oneindig aantal afzonderlijke waarnemingen door afzonderlijke waarnemers. Maar ook wat die afzonderlijke waarnemers op een gegeven plaats en op een gegeven tijdstip waarnemen, is nooit in zijn totaliteit gegeven.

Dat komt om te beginnen omdat we met de ogen de werkelijkheid alleen puntsgewijze kunnen aftasten, zodat ons telkens slechts een fractie is gegeven. We zien dus een visuele verschijning nooit in haar totaliteit. Vervolgens kan de werkelijkheid zelden in haar totaliteit tot ons doordringen, ofwel omdat ze te vluchtig is, omdat ze zich op te grote afstand bevindt, omdat er onvoldoende licht is, en wat dies meer zij. Maar in afwachting van verdere informatie hebben de hersenen nog de vluchtigste hint al aangevuld tot een hypothetisch geheel. Hoezeer we het ontbrekende aanvullen, wordt pas goed duidelijk als het tekort aan informatie niet heeft te maken met vluchtigheid, afstand, of gebrek aan licht. Als een deel van een object in de schaduw verdwijnt of wordt bedekt door een voorwerp dat er voor staat (boom voor een paard), menen we niettemin de hele verschijning te zien, en dat is principieel het geval bij het deel van de verschijning dat op de blinde vlek valt. Bij elk driedimensionaal voorwerp wordt de achterkant bedekt door de voorkant, terwijl we niettemin niet de indruk hebben slechts een voorkant te zien. Het meest spectaculair is deze invulling bij bewegende voorwerpen: van een bal of een vogel die voorbijvliegt zien we nauwelijks iets. Toch stellen we ons de vogel of de bal volledig ingevuld voor - wat duidelijk wordt als we een visueel beeld maken van een bewegend voorwerp (zie I, 6). Naast het aanvullen van gebrekkige informatie is er ook het corrigeren ervan. Als de kleur van een object verandert onder invloed van de omgeving, nemen we niettemin aan dat ze constant blijft. Dat geldt inzonderheid voor perspectivische vertekening: ook al zien we een arm in verkorting, we weten hoe lang hij is en interpreteren hem dus in een perspectiefloze verhouding. We nemen dus een soort 'verschijningssubstantie' aan en kijken als het ware over de lacunes of misvormingen heen: we zien hoe de verschijning doorloopt in de schaduw of achter de hindernis, we zien weerkaatste kleur weg, we zien de zijkanten, de achterkant, de onderkant en de bovenkant van de kubus mee. Het bovenstaande is zozeer waar dat, ook waar de verschijning in haar totaliteit is gegeven, onze zintuigen niet noodzakelijk die hele verschijning aftasten: zo neemt het oog alleen maar veranderingen van kleur aan de rand van een kleurvlak waar, en vult de rest dan aan. We kunnen al deze vormen van aanvullen aanduiden als 'intrazintuiglijke suggestie'.

Het fenomeen van de intrazintuiglijke suggestie verklaart mede waarom zintuiglijke configuraties vatbaar zijn voor verschillende interpretaties: we dachten een aangezicht te ontwaren, waar in feite alleen maar twee knopen in het hout waren te zien. We komen daarop terug als we 'natuurlijke beelden' bespreken in I, 9. Intrazintuiglijke suggestie verklaart ook waarom er de indruk kan ontstaan van waarneming waar uberhaupt niets wordt waargenomen, zoals wanneer we ons iets voorstellen.

Bij deze invulling en/of interpretatie zien we iets waar niets of weinig werd waargenomen en/of zien we iets anders dan wat er 'in feite' is te zien. Niettemin gaat het hier niet om een 'weten', maar om werkelijke waarnemingen. Dat houdt in dat er van eenzelfde zintuiglijk gegeven meerdere waarnemingen mogelijk zijn. Als het ons om de tafel is te doen, zien we een wit tafellaken, als het ons om de schaduw is te doen zien we een schaduwpartij die zich ook over de tafel uitstrekt. Dat wordt systematisch geïllustreerd door de Kanizsa-driehoek:




INTERZINTUIGLIJKE REDUCTIE

Dat wat waarneembaar is aan de werkelijkheid niet in zijn totaliteit kan worden waargenomen, komt vervolgens omdat het waargenomene niet altijd in al zijn zintuiglijke dimensies is gegeven. Vele objecten hebben slechts een auditieve verschijning bij botsing of frictie met andere. Vele levende wezens onttrekken zich aan de waarneming door geen geluid of geen geuren te produceren, of door zich aan het oog te onttrekken in schuilplaatsen of achter schutskleuren. Principieel onwaarneembaar zijn innerlijke waarnemingen van andere wezens.

Maar ook als die werkelijkheid altijd in al haar dimensies verschijnt, kunnen we die dimensies nooit tegelijk waarnemen. Dat komt in de eerste plaats omdat wijzelf op elk moment waarnemen vanuit een lichaam dat een object is te midden van andere objecten. Omdat de objecten waar we lijfelijk mee willen interageren (om ze te bewerken, om te op te eten, of om er seksueel mee om te gaan...) zich niet altijd op interactieafstand bevinden, of door ons op afstand worden gehouden (roofdieren, concurrenten), beschikken we naast contactzintuigen (tast, smaak) ook over afstandszintuigen: oor, oog en neus. Daardoor ontstaat een eerste structurele arbeidsdeling tussen de zintuigen, die maakt dat we telkens slechts één soort zintuiglijke verschijning van een object waarnemen: als we ons op afstand bevinden, kunnen we geen indrukken voor de contactzintuigen opdoen, en als we met het object interageren, is afstandswaarneming nog wel mogelijk, maar niet meer noodzakelijk, zodat ze kan worden opgeschort, zoals bij opnemen van voedsel of bij erotische omgang.

Een gelijkaardige arbeidsdeling ontstaat tussen de afstandszintuigen onderling. Omdat het zichtbare zich het moeilijkst aan de waarneming kan onttrekken, is het in de zichtbare wereld dat permanent de meeste informatie kan worden verkregen. Alleen al daarom is het zinnig om permanent voeling te houden met de visuele wereld. Daar komt bij dat (althans bij de mens) alleen het oog nauwkeurig objecten in de ruimte kan lokaliseren. Daar betaalt het een prijs voor: al kan het almaar van focus veranderen, het is altijd minder goed of niet geïnformeerd over wat zich buiten die focus bevindt. Geluid en geuren kunnen onze aandacht vestigen op wat zich buiten die focus bevindt, evenals op objecten die door andere aan het zicht worden onttrokken of die zich buiten ons blikveld bevinden. Omgekeerd vragen auditieve en olfactieve waarnemingen altijd naar aanvulling of aflossing door visuele waarneming. De visuele wereld wordt zodoende tot het fundament waarop we onze zintuiglijke waarneming van de werkelijkheid bouwen. Kijken vraagt op zijn beurt ofwel om oplossing in voelen of smaken, ofwel om het vermijden daarvan als daarbij gevaar of agressie dreigt. Bij succesvol ontwijken bevinden we ons weer in visuele wereld, tot een verandering daarin weer leidt tot toenadering of vermijden. Door de visualisering van onze verhouding tot de waarneembare wereld wordt het gehoor ontlast, en komt het vrij voor de waarneming van het gesproken woord, de taal. De zintuigen activeren elkaar in een vaste volgorde: horen en ruiken leiden naar zien, dat op zijn beurt leidt naar beluisteren van spreken, en via deze eventuele omweg uiteindelijk weer naar de diverse vormen van omgang met de contactzintuigen. De keten moet ook omgekeerd kunnen worden doorlopen: als een prooi (of de voedende moeder) ons ontsnapt, moeten we weten hoe wat we voelden eruitziet, hoe het klinkt of ruikt.


INTERZINTUIGLIJKE SUGGESTIE (1)

Een dergelijke arbeidsdeling is slechts zinnig als ze tegelijk ongedaan wordt gemaakt door de verwachting dat bij waarneming van een verschijning voor de afstandszintuigen na toenadering verschijningen voor de contactzintuigen zullen worden waargenomen, evenals door de omgekeerde verwachting dat bij verschijning voor de contactzintuigen na verwijdering verschijningen voor de afstandszintuigen zullen worden waargenomen: wie voedsel ziet, zou zich niet de moeite getroosten ernaartoe te gaan, als hij niet wist dat daar iets tastbaars en eetbaars was, en, omgekeerd, zou de zuigeling de moeder nooit laten gaan, als hij niet in staat was het voelen van de moeder in te ruilen voor het zien van haar gestalte. De ervaring die werd opgestapeld gedurende de evolutie leert ons dus dat de wereld multisensorieel is: wat zich aan één zintuig openbaart, verschijnt ook in andere zintuiglijke domeinen die vanuit onze huidige positie ofwel niet toegankelijk zijn, ofwel tijdelijk niet zijn waar te nemen. We kunnen dit in semiotische termen uitdrukken als volgt: elke waarneming van een zintuiglijk domein is een promesse de perception - een teken voor de mogelijke waarneming van andere zintuiglijke domeinen (bij voorkeur in de beschreven hiërarchische volgorde).

Anders dan bij intrazintuiglijke suggestie, gaat het hier om een weten, niet om een effectief waarnemen: we voelen het lichaam niet als we het zien, we weten alleen dat het voelbaar is - het gaat hier om waarnemingen die niet langer fenomenaal, maar slechts noumenaal gegeven zijn. Dat geldt niet alleen voor de afstandszintuigen en de contactzintuigen, maar ook voor de innerlijke waarnemingen van wezens waarvan we weten dat ze 'een innerlijk' hebben.


INTERZINTUIGLIJKE SUGGESTIE (2)


Maar er is meer. Om te weten met welke objecten interactie al dan niet wenselijk is, is het zinnig om configuraties op het ene zintuiglijke domein te lezen als teken voor zintuiglijke configuraties op het andere (inclusief agressieve configuraties als teken voor onlustvolle ervaringen enz.) Bij uitstek verschijningen voor de afstandszintuigen werden bij de ontwikkeling van de soorten en individuen uitgebouwd met het oog op het signaleren van dergelijke waarnemingen voor andere zintuigen: van de rode kleur van het rijpe fruit, tot de talloze expressies bij levende wezens. Van de talloze objecten die we kunnen waarnemen met onze afstandzintuigen, proberen we daarom niet alleen te weten waar ze zich bevinden of in welke richting ze zich bewegen, maar ook hoe ze eruit zien en hoe ze klinken, hoe ze zullen aanvoelen, ruiken of smaken, wat ze voelen, wat ze zullen doen, of hoe ze zullen reageren. Ook deze waarnemingen zijn niet fenomenaal, maar slechts noumenaal gegeven: we 'weten' alleen maar wat de andere zintuigen ons zullen laten waarnemen. Het voordeel van dit vooruitgrijpen is evident: het bespaart op onnodige verplaatsingen en onnodige waarnemingen. Zouden we met de ogen alleen maar de plaats en de identiteit van een object kunnen bepalen, dan zouden we telkens opnieuw moeten gaan vaststellen of het eetbaar was en hoe het aanvoelde. Het zijn dus economische overwegingen die verantwoordelijk zijn voor wat we (inter)zintuiglijke verdichting kunnen noemen.

Een verschijning voor om het even welk zintuiglijk domein wekt dus het weten op dat er nog andere verschijningen zijn voor andere zintuigen. Bovendien wordt de waarneming van een verschijning in een gegeven zintuiglijk domein opgeladen met een weten over hoe de waarneming van gegeven werkelijkheid er op andere zintuiglijke domeinen uitziet. Anders uitgedrukt: elke waarneming is niet alleen een teken dat er andere domeinen zijn, maar ook teken voor wat op die andere domeinen zal worden waargenomen (inclusief de tekens die daar op hun beurt naar andere zintuiglijke domeinen verwijzen). Bij uitstek de visuele wereld, het fundament van onze zintuiglijke verhouding tot de wereld, omvat dus een dubbele suggestie: in de eerste plaats die van een tastbare wereld, én die van tactiele eigenschappen, en vervolgens ook van een auditieve, olfactieve en gustatieve wereld én de respectievelijke eigenschappen daarvan (en inzake levende wezens: ook van een 'ziel'). We komen daar uitvoerig en per zintuig op terug in deel II.


HET OBJECT ALS DE SUBSTANTIE ACHTER DE VERSCHIJNINGEN

Interzintuiglijke suggestie vooronderstelt dat we verschijningen voor verschillende zintuigen die klaarblijkelijk met elkaar samenhangen niet ervaren als evenzoveel parallelle werelden, maar als verschijningen van éénzelfde object. Al is zo'n object ons nooit anders gegeven dan als een reeks verschijningen voor alle mogelijke zintuigen, de mens heeft de onuitroeibare neiging ze alle toe te schrijven aan een onderliggende substantie die zelf geen verschijning is: het origineel waar de talloze verschijningen van uitgaan. Gemeten aan de veelvoud van de talloze verschijningen van die substantie is elke concrete verschijning slechts een zintuiglijk gereduceerde verschijning, die we meteen aanvullen door ze te lezen als teken voor andere verschijningen van het onderliggende object.

Zo komt het dat we bij de waarneming van een visuele verschijning de stellige indruk hebben dat we hebben te maken met een object ook hoorbaar, ruikbaar, tastbaar, en smaakbaar is, en dat innerlijk voor zichzelf verschijnt - een ziel heeft.


HET ORIGINEEL EN DE VERSCHIJNING VAN HET ORIGINEEL

In wat volgt maken we daarom onderscheid tussen (1) de (zintuiglijk gereduceerde) verschijning van het origineel, (2) het origineel als de veronderstelde onderliggende eenheid, die op elk ogenblik voor andere waarnemers in andere zintuiglijke dimensies kan verschijnen (bij levende wezens: ook voor zichzelf), en die we stofferen met een weten over hoe dat object op dit moment voor anderen zintuigen verschijnt.

Merken we op dat het fenomeen van de interzintuiglijke en intrazintuiglijke suggestie niet toelaat te besluiten dat de waargenomen wereld een pure constructie is: het construct moet in werkelijkheid altijd zijn geldigheid bewijzen bij nieuwe waarnemingen. Juist op grond daarvan weten we dat er 'waanbeelden' of 'illusies' zijn. Het loont om hier het begrip van de falsificatie van hypothesen toe te passen: elke waarneming is een hypothese over wat er allemaal waar te nemen valt, en die hypothese wordt al dan niet bevestigd door verdere waarneming.


ZINTUIGLIJKE DOMEINEN BESTREKEN DOOR HET ORIGINEEL

Met het oog op wat volgt is het niet onbelangrijk erop te wijzen dat originelen (in de werkelijkheid) van één tot zes sensorische domeinen kunnen bestrijken. Eerder zeldzaam zijn monosenoriële objecten zoals poollicht of zonsondergangen, (en de monosensoriële originelen in de absolute muziek en in sommige abstracte kunst - denk aan Rothko). Heel wat objecten zijn bisensorieel: zichtbaar en tastbaar. De meeste daarvan zijn daarbovenop hoorbaar, ruikbaar of smaakbaar (al zijn ze dan niet altijd: vele zijn pas hoorbaar bij aanraking of als ze bewegen of uitdrukkingen produceren; en ruikbaar als ze geuren afstoten). Vele levende wezens hebben daarnaast ook nog allerlei vormen van innerlijke waarneming. Merken we op dat vele verschijningen tengevolge van het fenomeen van de interzintuiglijke suggestie ten onrechte worden geacht meerdere zintuiglijke dimensies te bestrijken - denk slechts aan het bezielen van vele levenloze wezens, bij uitstek monosensoriële fenomenen zoals poollicht, of geluiden in 'absolute' muziek en 'abstracte' kunst.


DE TIJDRUIMTELIJKE UITBREIDING VAN HET ORIGINEEL

Door interzintuiglijke suggestie wordt een verschijning voor één zintuig getranfsormeerd tot een object met meerdere zintuiglijke dimensies. Wat we in die andere zintuiglijke dimensies waarneembaar achten zijn de eigenschappen die dat object hier en nu bezit: als we een rijpe vrucht zien, zien we de bijbehorende smaak mee.

Daarnaast worden objecten echter ook opgeladen door weten uit allerlei andere bronnen volgens diverse modi: volgens de tijdelijke modus wordt het object verbonden met zijn verleden en zijn toekomst, volgens de ruimtelijke modus met de plaats waar het zich bevindt, volgens de causale modus met wat het veroorzaakt of waar het een gevolg van is, volgens de instrumentele modus met waar het voor dient of wie het gebruikt, en volgens de categoriale modus met andere leden van zijn klasse. Zo komt het dat we bij een poeslieve baas denken aan zijn agressieve uitval gisteren, bij puin aan de vernieling die eraan voorafging, bij een wapen aan jacht of moord, bij een jongere aan 'de jongeren', enz.

Zo komt het dat een verschijning wordt opgeladen niet alleen met de waarnemingen die de onderliggende substantie zoals ze hier en nu is zou opleveren als we ze met andere zintuigen zonden benaderen, maar ook met informatie over vroegere en latere toestanden ervan en over substanties die er volgens één van de beschreven uitbreidingsmodi mee zijn verbonden - exemplarisch in de lectuur van een bewegend voorwerp. In tegenstelling tot intrazintuiglijke of interzintuiglijke oplading, gaat het hier niet om uitbreiding tot waarnemingen met andere zintuigen van de substantie zoals ze hier en nu verschijnt, maar om waarnemingen met alle mogelijke zintuigen van vroegere of latere toestanden van de substantie, of van eigenschappen van substanties waar ze langs één van de beschreven modi mee is verbonden. Daarom kunnen we deze suggestie als amplificerende of contextuele suggestie onderscheiden van de actuele intra- en interzintuiglijke. Ook bij deze amplificerende suggestie gaat het niet om een effectief waarnemen, maar om een weten: we 'zien' ('weten') het verleden wangedrag mee in het gezicht dat ons hier en nu vriendelijk toelacht.

Naast het tot zijn zintuiglijke verschijning gereduceerde origineel, is er dus ook het actuele origineel dat alle mogelijke actuele waarnemingen omvat, en het uitgebreide - geamplificeerde - origineel dat alle waarnemingen vroeger en later en elders, evenals alle weten erover omvat.


SAMENVATTING

Het aanschouwelijke - alles wat waarneembaar is - kan nooit worden waargenomen in zijn totaliteit, maar alleen in een oneindig aantal afzonderlijke waarnemingen door afzonderlijke waarnemers. Dat geldt ook voor al die afzonderlijke waarnemingen van afzonderlijke waarnemers. Om te beginnen is bij elke afzonderlijke waarnemingen een verschijning ons zelden in haar totaliteit gegeven: in de regel moet ze aangevuld (verzadigd) door wat we intrazintuiglijke suggestie zullen noemen. Bovendien verschijnt die werkelijkheid ons niet altijd in al haar zintuiglijke dimensies: er is een veranderlijke afstand tussen ons en de waargenomen dingen, die aanleiding is tot een differentiatie én tussen afstandzintuigen en contactzinuigen, én tussen deze zintuigen onderling. Deze zintuiglijke specialisering wordt opgeheven door interzintuiglijke suggestie: de dubbele suggestie dat er waarnemingen zijn voor andere zintuigen, en welke informatie die zullen leveren. Dat veronderstelt het concept van een onderliggend object dat vele verschijningen heeft voor uiteenlopende zintuigen, en dat we in dit boek het origineel zullen noemen. Een origineel verschijnt in minstens één en maximaal zes zintuiglijke domeinen. Ten slotte heeft het origineel ook andere verschijningen dan de actueel waarneembare en actueel gesuggereerde. Met zijn alle vormen zij het uitgebreide origineel. Alle informatie over dit uitgebreide origineel wordt 'meegezien' ('meegeweten') in het actuele door 'amplificerende suggestie'.

 
 
ontdek
mijn nieuwe e-boek:


zelfomslag

het zelfbeeld
tussen spiegel en dagboek