INLEIDING
Net zoals bij de tastzin stellen zich hier problemen van definitie die
te maken hebben met de onterechte vereenzelviging van een zintuig met
een gespecialiseerd orgaan. Zo stelt men dat de tong slechts vijf smaken kan proeven
(bitter, zoet, zuur, zout, en umami), terwijl we in werkelijkheid
talloze smaken onderscheiden omdat ook de retronasale 'geur'
bij de smaak is betrokken. Als wij het
hieronder over het smaakzintuig hebben, hebben we het dus over zowel de
smaakpapillen op de tong als over de 'geurdetectoren' aan het einde van
de neusholte. Omgekeerd is de tong niet alleen maar een smaakzintuig; ze
is ook in staat om allerlei tactiele (druk-)kwaliteiten zoals krokant te
onderscheiden.
Ten slotte stelt zich, net zoals bij de geur, het probleem wat we smaken:
de smaak of het smaakhebbend object, al is dat hier veel minder
dramatisch dan bij de geur: terwijl we van de vulkaan kunnen zeggen dat
we hem ruiken, kunnen we van het gebraad niet echt zeggen dat we het
smaken: we weten alleen hoe het zal smaken als we er een hap van nemen.
In wat volgt hebben we het dus niet over de tong, maar over de smaakzin.
MOLECULEN
Het waargenomen materiaal van de smaak zijn chemische stoffen die
oplossen in het speeksel.
De verschijning kan hier dus niet loskomen van de substantie want ze is
de substantie zelve (al kan de
substantie uitgebreider zijn dan wat we smaken: de wijn in onze mond
zit ook in de fles, en het gebraad in onze mond staat ook op tafel).
Net zoals het vermogen om druk uit te oefenen is smaak een eigenschap van
de dingen zelf, die altijd aanwezig is, al wordt hij niet altijd
waargenomen. Maar het gaat hier inzake voedsel heel vaak over dingen die
vergankelijk zijn (bederven of afkoelen). Bovendien is het slechts een
miniem deel van de objecten die ons omgeven.
SMAAK
Smaak is de manier - het quale - waarop de smaakzin molcuelen waarneemt. Ditmaal gaat het niet om stoffen
die zich op eigen kracht losmaken van de drager, maar wel om stoffen
die door actief likken of passief aanraken met de tong van de drager worden losgemaakt,
en dan oplossen in het
speeksel van de tong of worden geroken aan de achterkant van het
geurkanaal: exemplarisch bij likken aan een ijsje, het drinken van slokken uit een glas, of
het kauwen op happen uit
een gebraad.
De vraag is dan wat we smaken. Strikt gesproken is het alleen de slok of
de hap die
op onze tong ligt. Maar, net zoals bij
de geur, nemen we aan dat wat we proeven slechts een fragment is van een
meer omvattend object: het ijsje, de fles wijn, of het gebraad. Als we het gebraad of
de wijn als smaakbron beschouwen, dan is er geen vaste tijdruimtelijke band tussen de verschijning
en de substantie (de smaakbron): de smaak van de wijn of het eten bevinden zich nog in
de mond als ze zijn ingeslikt (afdronk,
nasmaak,
afdronk), en ze bevinden zich al in de mond nog voor ze worden geproefd
als de gesmaakte stof nog voorradig is: als we beweren dat het gebraad
of de wijn lekker zijn, hebben we het over de hele schotel of de hele
fles wijn, en niet over het deel ervan dat op onze tong ligt. Er is dus objectieve dissociatie
mogelijk tussen verschijning en origineel. Anderzijds is het niet de
smaak die ons leert dat er nog een fles wijn op ons wacht. Puur gustatief gezien
proeven we alleen een object - een hap of een dronk - dat in zijn totaliteit aanwezig is, los van
de vraag of er nog op komst is, dan wel of een deel ervan al is
ingeslikt, net zoals we puur olfactief gezien alleen de geur in onze
neus ruiken, al schrijven we hem toe aan een geurwolk.
Noemen we de hap in de mond het object, dan is er, net zoals bij de geur en tastzin (en anders dan bij oog en oor) geen
afstand tussen het te smaken object en de smakende tong : we situeren het object op de plaats waar we
het waarnemen. Er is alleen afstand als we de hap als
exemplaar van het gebraad zien, maar die afstand is, net zoals de
afstand tot de geurbron, niet gustatief
waarneembaar, alleen visueel. Maar, anders dan bij de tastzin, en net
zoals bij de geur, bevindt het effectief gesmaakte object zich in het
eerste geval niet tussen andere objecten in een meer omvattende ruimte
die zowel tactiel als visueel kan worden ontsloten. Er is slechts één
ervaring die het gehele smakende bewustzijn in beslag neemt: een
'alomtegenwoordig' smakend tijdruimtelijk homogeen veld (object). Pas
als we, zoals bij geur, deze 'ruimte' situeren in de visueel-tactiele
noumenale ruimte, blijkt ze zich te bevinden in onze mondholte.
Ook hier is er in de regel slechts één omvattende enkelvoudige waarneming, die bij
drinken, maar vooral bij eten eerder lang kan duren, zeker als men de
afdronk of de nasmaak meerekent. Het is evenwel denkbaar dat we
met onze tong in één enkelvoudige waarneming een object aftasten dat
vele smaken heeft.
In principe kan de tong vele smaken tegelijk proeven naarmate andere
onderdelen van de tong met ander voedsel worden aangeraakt, of naarmate
de tong over diverse smaken glijdt, zoals bij een ijsje met bollen met
diverse smaken. Maar, als dat al het geval is, worden de smaken in de
regel gemengd door kauwen, zodat er slechts één substantie
(of een beperkt mengsel, zoals bij soep met brokjes). Omdat smaken zich
mengen, net zoals geuren,
bestaat er inzake smaak niet zoiets als bedekking, oversnijding, of
'inhoud onder een oppervlakte' .
Puur op grond van gustatieve eigenschappen kunnen we smaken dus niet in
een smaakruimte situeren, laat staan in een perspectivische ruimte:
er is alleen tijdelijke opeenvolging.
Ook als de tong over meerdere objecten likt, ontstaat hier dus geen
ruimte, maar alleen een niet-uitgebreide
wereld, een wereld die wordt ingenomen door één - zij het dan eventueel
veranderende - sensatie, zoals de
geur: vermits er alleen in de mond iets wordt gesmaakt, reduceert de
wereld zich tot de mond en wordt hij dus gevuld tot een
alomtegenwoordige smaak.
Anders dan bij geur die hoogstens veranderlijk is in intensiteit
(tenzij hij wordt gepresenteerd in een geurmasker), is hier
wel, naast ruimtelijke combinatie door menging, ook een tijdelijke opeenvolging van smaken
mogelijk, zoals bij een meergangendiner met schotels met samengestelde
smaken (een 'smakenpalet').
De enkelvoudige (al dan niet gerekte) waarnemingen kunnen echter
worden ondergebracht in een noumenale ruimte als combinatie en/of
opeenvolging van dergelijke smaken: kaas en wijn gecombineerd, of
opeenvolging van gangen in complexe maaltijd. Afgezien daarvan staan
losse smaakwaarnemingen los van elkaar: de gustatieve wereld verdwijnt
telkens weer om telkens weer als homogene tijdruimte sui generis op
te staan.
Net zoals de visuele wereld is de wereld van de smaak niet echt
intersubjectief waarneembaar: niemand kan proeven wat wij in onze mond
hebben. Maar vermits we allen dezelfde wijn in de mond hebben, of een
hap van dezelfde ham, is er hier toch een vorm van intersubjectiviteit.
Smaak is wel een constante eigenschap van het object, maar anders dan
de zichtbare, de hoorbare en de ruikbare wereld, bestaat de smaakbare wereld,
net zoals de tastbare, slechts als we het te smaken object in de mond
nemen of aanraken met de tong. En net zoals alles wat weerstand biedt
tastbaar is, heeft alles wat zich met het speeksel kan mengen een smaak.
Als er zich niets in de mond bevindt, bestaat de wereld van de smaak
niet. Daarin komt bij uitstek tot uiting
hoezeer de 'contactzintuigen' slechts intermittent (zij het finaal)
actief zijn, en hoezeer onze relatie met de buitenwereld primair een
relatie via afstandszintuigen is.
De wereld van de smaak is dus een
tijdruimtelijk homogene wereld: net zoals bij de geur geldt hier dat, al
kunnen we talloze smaken onderscheiden, er telkens maar één smaak is in
de mond. De smaakruimte is homogeen: object en ruimte vallen volledig
samen. Wel is er meer tijdelijke variatie dan
bij geur: afgezien van de overgang van ongemengd naar gemengd voedsel,
is er ook het onderscheid
tussen smaak en nasmaak, exemplarisch bij proeven van wijn (de nasmaak, de
afdronk), of bij het eten van meerdere gangen. Maar, anders dan bij geur, gaat de verandering veel sneller,
'in vivo'. Tijdruimtelijk
homogene en min of meer lang durende verschijningen volgen elkaar op. Ze
zijn ofwel
gelijkaardig (eten van soep of vlees of drinken van wijn) ofwel
afwisselend (kaas en druiven en koekjes). Na elke smaaksessie gaat de gustatieve wereld
subjectief onder. Vermits we in die wereld 'een en al tong' zijn, hebben we
hier te maken met een wereld die wordt ervaren als alomtegenwoordig en
eeuwig, al is hij klein en van korte duur. We kunnen ook zeggen dat het
de visueel-tactiele wereld is die 'ondergaat' in de gustatieve, om
vervolgens in het wereldloze niets van de slaap over te gaan.
.
HET GUSTATIEVE SUBJECT EN HET GUSTATIEVE ZELF
Vermits de prikkeling niet langer in de ruimte wordt geprojecteerd, is
er geen splitsing meer tussen het waargenomen object en het waarnemende
subject.
De plaats van het smakende subject valt samen met die van de gesmaakte
smaken, maar wordt ten opzicht van het visuele subject gesitueerd in de
mond.
Merken we in dat verband op dat we wel onszelf kunnen smaken (likken aan
vingers of huid), maar dat deze zelfwaarneming geen rol speelt bij de
constitutie van een 'gustatieve ruimte'. Als 'eigen smaak' kan de tong
alleen de nasmaak hebben van andere smaakbronnen.
Terwijl de visuele wereld bij uitstek de fenomenale wereld is van de
blijvende, 'oppervlakkige' dingen, de wereld van het auditieve bij
uitstek de wereld van de verandering en de beweging, de wereld van het
innerlijk, en de wereld van het noumenale, de tactiele wereld eerder een
exclusieve wereld van de blijvende dingen die buiten ons zijn en ons
dragen en omgeven (alleen in horizontale dimensie) én van onze
lichamelijkheid, de olfactieve
wereld bij uitstek een immersieve wereld, is de smaak geen immersieve, maar een alomtegenwoordidge
tijdruimtelijk homogene wereld die eerder opslokkend is dan immersief.
DE ARBEIDSDELING TUSSEN DE ZINTUIGEN
Vooraleer we het voedsel smaken, zien, horen, ruiken, en voelen we het.
De smaak staat dus op het einde van de keten der zintuigen. Er is geen
volgend traject in de estafette.
De driedeling tussen een tastbare wereld onder en achter ons, en een
visuele wereld voor ons, en een auditieve ether die ons omringt, wordt
dus aangevuld niet alleen met geurende wolken die noumenaal in de
visuele wereld rond objecten worden gesitueerd, maar ook met de
smaaksensatie die in de mondholte wordt gesitueerd.
DE WERELD VAN HET SMAAKBARE (0): HET ONSMAAKBARE
Alle stoffen die niet in hapjes kunnen worden ingenomen of waar we niet
aan kunnen likken, alle
stoffen die geen stoffen afgeven bij likken van de tong.
DE WERELD VAN HET SMAAKBARE (1): HET DOMEIN VAN DE
PUUR GUSTATIEVE
VERSCHIJNINGEN
Laat ons ook hier eerst onderzoeken welke wereld ons wordt ontsluierd
aan de hand van puur gustatieve gegevens.
Net zoals bij de geur kunnen hier wel talloze smaken worden waargenomen,
maar telkens slechts één effectief. Er zijn hoogstens variaties in intensiteit.
De wereld van de smaak is enerzijds groter dan die van voedsel: men kan ook proeven of de klei goed is.
Maar
anderzijds heeft niet alles een smaak: alleen objecten die stoffen afgeven smaken.
Staal, goud en diamant
smaken niet. De wereld van de smaak is dus in hoofdzaak de wereld van
het voedsel (en het oneetbare).
Behalve in randgevallen als het proeven van de grond, is alle proeven
esthetisch, niet-instrumenteel: uitspuwen van wat vies smaakt, genieten
en telkens opnieuw in de mond nemen van wat lekker smaakt.
DE WERELD VAN HET SMAAKBARE (2): VERZADIGEND OPLADEN MET INTERZINTUIGLIJKE
BETEKENIS
De smaak is een eindzintuig in de keten der zintuigen.
Er is dus
geen suggestie van een dieper liggende substantie (hoogstens neiging om weer uit te spuwen bij slechte smaak en dan
te kijken naar het braaksel).
Anderzijds blijven tijdens het eten alle andere zintuigen actief. Zo
worden vooral het zicht en de geur opgeladen met informatie over de
smaak (we zien en ruiken van op afstand dat iets lekker is en beginnen
al te watertanden). De voorlust van het zien en ruiken versterkt de effectieve
waarneming van de smaak.
Dat is zozeer het geval dat roodgekleurde witte wijn naar rode wijn
smaakt, en dat kaas scherper smaakt als hij in scherpe blokjes is
gesneden. Dat geldt zelfs voor het geluid, slurpen of slokken of smakken
zijn tekens dat iets lekker is.
Terwijl we niet kunnen zien wat in de mond is (maar wel het
gelijkaardige dat straks in de mond zal zijn), kunnen we wel horen wat
in de mond is. Zo lijken chips krokanter als het geluid via koptelefoon
wordt toegevoegd. De tastzin is principieel verbonden met eten in de
mond. De tong is ook een tastorgaan; we voelen de graat in de vis, het
steentje in de tarwe, dat voedsel hard of zacht is. Dat is wat wordt
bedoeld met eten als 'synesthetische' ervaring of als
'Gesammtkunstwerk'.
Eten is dus een 'gesamtwaarneming', meer nog dan de paren
audiovisueel of visueel-tactiel. Dat we tijdens het eten blijven kijken, ruiken, maar vooral
voelen, maakt dat,
omgekeerd, smaak niet retroactief wordt opgeladen met informatie voor
die zintuigen. Daarom weten we wel dat iets wat
smaakt ook zichtbaar is en ruikt en tastbaar is, maar niet hoe het
eruitziet, hoe het ruikt, en hoe het aanvoelt:
hoogstens willen we wat we alleen maar smaken ook zien, ruiken of
voelen, of stellen we ons dat voor.
Merken we op dat niet alleen smaak bepaalt of voedsel 'lekker' is: vlees
kan lekker zijn voor de smaakzin, maar taai voor de tastzin.
Naast de puur gustatieve verschijningen die
esthetisch als lustvol worden ervaren, zijn er hier dus geen
interzintuiglijk opgeladen verschijningen die dubbel lustvol zijn,
tenzij dan door retroactieve oplading.
DE WERELD VAN HET SMAAKBARE (3): OPLADEN MET
AMPLIFICERENDE
BETEKENIS
We hebben nu een gustatieve ruimte die vervuld is van een smaak die
retroactief is opgeladen met visuele, auditieve, en tactiele indrukken. Maar
de smaken hebben ook betekenissen die niet hier en nu of al helemaal
niet waarneembaar zijn. Zo weten we, als we spaghetti eten, dat het moeders variant is, en dat, als we stoofvlees eten, dat het
een Vlaams
gerecht is.
De intra- en interzintuiglijk ingevulde tactiele verschijning gaat als teken fungeren: als plaatsvervangende waarneming waar we
op reageren alsof we voor de oorspronkelijke waarneming of voor het
opgeroepen weten stonden.
Anders dan bij visuele of auditieve verschijningen stelt zich hier, net
zoals bij tactiele en olfactieve verschijningen, de vraag of de oplading rechtstreeks door de
gustatieve
ervaring wordt uitgelokt, dan wel na het opwekken van de bijbehorende
visuele voorstelling: herken ik de couscous rechtstreeks als Marokkaans
gerecht, dan wel pas via de visuele voorstelling die de smaak opwekt.
Ook hier geldt dat smaken in de eerste plaats teken zijn
voor de soortelijke, individuele, parentale, seksuele, coöperatieve,
communale, of politieke identiteit van die verschijning
(kinderpap, vrouwendrank, nationaal gerecht, armenkost). Langs deze weg kunnen smaken vaak
niet-gustatieve betekenissen hebben.
Eenmaal de identiteit is vastgesteld, gaat de verschijning functioneren
als teken voor waarnemingen of weten waar het mee is verbonden via de
diverse uitbreidingsmodi. Wel is hier nauwelijks
sprake is van oplading met vroegere verschijningen in hetzelfde domein.
Bovendien geldt ook hier dat, zoals bij de tast en de geur, veeleer dan te worden opgeladen,
smaken ertoe
neigen om
voorstellingen op te roepen of om visuele waarneming uit te lokken. Net zoals geuren, werken smaken daarom vaak als voorstellingopwekkende
tekens die olfactieve of visuele herinneringen oproepen aan plaatsen
waar gelijkaardige smaken werden geproefd.
Net zoals bij visuele en auditieve
verschijningen, kan het hier gaan om invulling afkomstig van andere
smaken: 'dat smaakt naar krab' , dat smaakt naar vanille) al smaken garnalen
altijd naar garnaal. Maar vaker gebeurt de aanvulling via bij uitstek
visuele voorstellingen (bv. voorstelling van gekookte krab). Niet alleen
het domein van het smaakbare wordt daarbij overstegen, maar ook het
domein van het aanschouwelijke als zodanig: abstracte inhouden zoals
'wulps'of ''ascetisch' of 'kafir'.
HET DOMEIN VAN DE WERKELIJKHEID DAT WORDT BESTREKEN DOOR DE GUSTATIEVE
WERKELIJKHEID
De tong geeft ons dus
toegang tot een erg beperkte tijdruimtelijk homogene wereld die
niettemin als alomtegenwoordig wordt ervaren.
Er is geen interoceptieve oplading.
Er is nauwelijks amplificerende suggestie. In plaats daarvan smaken
werken voorstellingopwekkend.
Smaak ontsluit dus een tijdruimtelijk en inhoudelijk erg beperkte
wereld: goede en slechte smaken, al kan hij middellijk andere
aanschouwelijke werelden openen.
Smaken worden nauwelijks als teken gebruikt, en ontsluiten dus geen
noumenale wereld.
De gustatieve wereld bevat geen domeinen die typisch zijn voor de mens.
Eerder is dit een infra-humane wereld.