het beeld: mimesis herbekeken
deel II: domeinen van het aanschouwelijke

hoofdstuk 7: het domein van de smaak



INLEIDING

Net zoals bij de tastzin stellen zich hier problemen van definitie die te maken hebben met de onterechte vereenzelviging van een zintuig met een gespecialiseerd orgaan. Zo stelt men dat de tong slechts vijf smaken kan proeven (bitter, zoet, zuur, zout, en umami), terwijl we in werkelijkheid talloze smaken onderscheiden omdat ook de retronasale 'geur' bij de smaak is betrokken. Als wij het hieronder over het smaakzintuig hebben, hebben we het dus over zowel de smaakpapillen op de tong als over de 'geurdetectoren' aan het einde van de neusholte. Omgekeerd is de tong niet alleen maar een smaakzintuig; ze is ook in staat om allerlei tactiele (druk-)kwaliteiten zoals krokant te onderscheiden. Ten slotte stelt zich, net zoals bij de geur, het probleem wat we smaken: de smaak of het smaakhebbend object, al is dat hier veel minder dramatisch dan bij de geur: terwijl we van de vulkaan kunnen zeggen dat we hem ruiken, kunnen we van het gebraad niet echt zeggen dat we het smaken: we weten alleen hoe het zal smaken als we er een hap van nemen.

In wat volgt hebben we het dus niet over de tong, maar over de smaakzin.


MOLECULEN

Het waargenomen materiaal van de smaak zijn chemische stoffen die oplossen in het speeksel.

De verschijning kan hier dus niet loskomen van de substantie want ze is de substantie zelve (al kan de substantie uitgebreider zijn dan wat we smaken: de wijn in onze mond zit ook in de fles, en het gebraad in onze mond staat ook op tafel).

Net zoals het vermogen om druk uit te oefenen is smaak een eigenschap van de dingen zelf, die altijd aanwezig is, al wordt hij niet altijd waargenomen. Maar het gaat hier inzake voedsel heel vaak over dingen die vergankelijk zijn (bederven of afkoelen). Bovendien is het slechts een miniem deel van de objecten die ons omgeven.


SMAAK


Smaak is de manier - het quale - waarop de smaakzin molcuelen waarneemt. Ditmaal gaat het niet om stoffen die zich op eigen kracht losmaken van de drager, maar wel om stoffen die door actief likken of passief aanraken met de tong van de drager worden losgemaakt, en dan oplossen in het speeksel van de tong of worden geroken aan de achterkant van het geurkanaal: exemplarisch bij likken aan een ijsje, het drinken van slokken uit een glas, of het kauwen op happen uit een gebraad.

De vraag is dan wat we smaken. Strikt gesproken is het alleen de slok of de hap die op onze tong ligt. Maar, net zoals bij de geur, nemen we aan dat wat we proeven slechts een fragment is van een meer omvattend object: het ijsje, de fles wijn, of het gebraad. Als we het gebraad of de wijn als smaakbron beschouwen, dan is er geen vaste tijdruimtelijke band tussen de verschijning en de substantie (de smaakbron): de smaak van de wijn of het eten bevinden zich nog in de mond als ze zijn ingeslikt (afdronk, nasmaak, afdronk), en ze bevinden zich al in de mond nog voor ze worden geproefd als de gesmaakte stof nog voorradig is: als we beweren dat het gebraad of de wijn lekker zijn, hebben we het over de hele schotel of de hele fles wijn, en niet over het deel ervan dat op onze tong ligt. Er is dus objectieve dissociatie mogelijk tussen verschijning en origineel. Anderzijds is het niet de smaak die ons leert dat er nog een fles wijn op ons wacht. Puur gustatief gezien proeven we alleen een object - een hap of een dronk - dat in zijn totaliteit aanwezig is, los van de vraag of er nog op komst is, dan wel of een deel ervan al is ingeslikt, net zoals we puur olfactief gezien alleen de geur in onze neus ruiken, al schrijven we hem toe aan een geurwolk.

Noemen we de hap in de mond het object, dan is er, net zoals bij de geur en tastzin (en anders dan bij oog en oor) geen afstand tussen het te smaken object en de smakende tong : we situeren het object op de plaats waar we het waarnemen. Er is alleen afstand als we de hap als exemplaar van het gebraad zien, maar die afstand is, net zoals de afstand tot de geurbron, niet gustatief waarneembaar, alleen visueel. Maar, anders dan bij de tastzin, en net zoals bij de geur, bevindt het effectief gesmaakte object zich in het eerste geval niet tussen andere objecten in een meer omvattende ruimte die zowel tactiel als visueel kan worden ontsloten. Er is slechts één ervaring die het gehele smakende bewustzijn in beslag neemt: een 'alomtegenwoordig' smakend tijdruimtelijk homogeen veld (object). Pas als we, zoals bij geur, deze 'ruimte' situeren in de visueel-tactiele noumenale ruimte, blijkt ze zich te bevinden in onze mondholte.

Ook hier is er in de regel slechts één omvattende enkelvoudige waarneming, die bij drinken, maar vooral bij eten eerder lang kan duren, zeker als men de afdronk of de nasmaak meerekent. Het is evenwel denkbaar dat we met onze tong in één enkelvoudige waarneming een object aftasten dat vele smaken heeft. In principe kan de tong vele smaken tegelijk proeven naarmate andere onderdelen van de tong met ander voedsel worden aangeraakt, of naarmate de tong over diverse smaken glijdt, zoals bij een ijsje met bollen met diverse smaken. Maar, als dat al het geval is, worden de smaken in de regel gemengd door kauwen, zodat er slechts één substantie (of een beperkt mengsel, zoals bij soep met brokjes). Omdat smaken zich mengen, net zoals geuren, bestaat er inzake smaak niet zoiets als bedekking, oversnijding, of 'inhoud onder een oppervlakte' . Puur op grond van gustatieve eigenschappen kunnen we smaken dus niet in een smaakruimte situeren, laat staan in een perspectivische ruimte: er is alleen tijdelijke opeenvolging. Ook als de tong over meerdere objecten likt, ontstaat hier dus geen ruimte, maar alleen een niet-uitgebreide wereld, een wereld die wordt ingenomen door één - zij het dan eventueel veranderende - sensatie, zoals de geur: vermits er alleen in de mond iets wordt gesmaakt, reduceert de wereld zich tot de mond en wordt hij dus gevuld tot een alomtegenwoordige smaak. Anders dan bij geur die hoogstens veranderlijk is in intensiteit (tenzij hij wordt gepresenteerd in een geurmasker), is hier wel, naast ruimtelijke combinatie door menging, ook een tijdelijke opeenvolging van smaken mogelijk, zoals bij een meergangendiner met schotels met samengestelde smaken (een 'smakenpalet'). De enkelvoudige (al dan niet gerekte) waarnemingen kunnen echter worden ondergebracht in een noumenale ruimte als combinatie en/of opeenvolging van dergelijke smaken: kaas en wijn gecombineerd, of opeenvolging van gangen in complexe maaltijd. Afgezien daarvan staan losse smaakwaarnemingen los van elkaar: de gustatieve wereld verdwijnt telkens weer om telkens weer als homogene tijdruimte sui generis op te staan.

Net zoals de visuele wereld is de wereld van de smaak niet echt intersubjectief waarneembaar: niemand kan proeven wat wij in onze mond hebben. Maar vermits we allen dezelfde wijn in de mond hebben, of een hap van dezelfde ham, is er hier toch een vorm van intersubjectiviteit.

Smaak is wel een constante eigenschap van het object, maar anders dan de zichtbare, de hoorbare en de ruikbare wereld, bestaat de smaakbare wereld, net zoals de tastbare, slechts als we het te smaken object in de mond nemen of aanraken met de tong. En net zoals alles wat weerstand biedt tastbaar is, heeft alles wat zich met het speeksel kan mengen een smaak. Als er zich niets in de mond bevindt, bestaat de wereld van de smaak niet. Daarin komt bij uitstek tot uiting hoezeer de 'contactzintuigen' slechts intermittent (zij het finaal) actief zijn, en hoezeer onze relatie met de buitenwereld primair een relatie via afstandszintuigen is.

De wereld van de smaak is dus een tijdruimtelijk homogene wereld: net zoals bij de geur geldt hier dat, al kunnen we talloze smaken onderscheiden, er telkens maar één smaak is in de mond. De smaakruimte is homogeen: object en ruimte vallen volledig samen. Wel is er meer tijdelijke variatie dan bij geur: afgezien van de overgang van ongemengd naar gemengd voedsel, is er ook het onderscheid tussen smaak en nasmaak, exemplarisch bij proeven van wijn (de nasmaak, de afdronk), of bij het eten van meerdere gangen. Maar, anders dan bij geur, gaat de verandering veel sneller, 'in vivo'. Tijdruimtelijk homogene en min of meer lang durende verschijningen volgen elkaar op. Ze zijn ofwel gelijkaardig (eten van soep of vlees of drinken van wijn) ofwel afwisselend (kaas en druiven en koekjes). Na elke smaaksessie gaat de gustatieve wereld subjectief onder. Vermits we in die wereld 'een en al tong' zijn, hebben we hier te maken met een wereld die wordt ervaren als alomtegenwoordig en eeuwig, al is hij klein en van korte duur. We kunnen ook zeggen dat het de visueel-tactiele wereld is die 'ondergaat' in de gustatieve, om vervolgens in het wereldloze niets van de slaap over te gaan.

.
HET GUSTATIEVE SUBJECT EN HET GUSTATIEVE ZELF

Vermits de prikkeling niet langer in de ruimte wordt geprojecteerd, is er geen splitsing meer tussen het waargenomen object en het waarnemende subject. De plaats van het smakende subject valt samen met die van de gesmaakte smaken, maar wordt ten opzicht van het visuele subject gesitueerd in de mond.

Merken we in dat verband op dat we wel onszelf kunnen smaken (likken aan vingers of huid), maar dat deze zelfwaarneming geen rol speelt bij de constitutie van een 'gustatieve ruimte'. Als 'eigen smaak' kan de tong alleen de nasmaak hebben van andere smaakbronnen.

Terwijl de visuele wereld bij uitstek de fenomenale wereld is van de blijvende, 'oppervlakkige' dingen, de wereld van het auditieve bij uitstek de wereld van de verandering en de beweging, de wereld van het innerlijk, en de wereld van het noumenale, de tactiele wereld eerder een exclusieve wereld van de blijvende dingen die buiten ons zijn en ons dragen en omgeven (alleen in horizontale dimensie) én van onze lichamelijkheid, de olfactieve wereld bij uitstek een immersieve wereld, is de smaak geen immersieve, maar een alomtegenwoordidge tijdruimtelijk homogene wereld die eerder opslokkend is dan immersief.


DE ARBEIDSDELING TUSSEN DE ZINTUIGEN

Vooraleer we het voedsel smaken, zien, horen, ruiken, en voelen we het. De smaak staat dus op het einde van de keten der zintuigen. Er is geen volgend traject in de estafette.

De driedeling tussen een tastbare wereld onder en achter ons, en een visuele wereld voor ons, en een auditieve ether die ons omringt, wordt dus aangevuld niet alleen met geurende wolken die noumenaal in de visuele wereld rond objecten worden gesitueerd, maar ook met de smaaksensatie die in de mondholte wordt gesitueerd.


DE WERELD VAN HET SMAAKBARE (0): HET ONSMAAKBARE

Alle stoffen die niet in hapjes kunnen worden ingenomen of waar we niet aan kunnen likken, alle stoffen die geen stoffen afgeven bij likken van de tong.


DE WERELD VAN HET SMAAKBARE (1): HET DOMEIN VAN DE PUUR GUSTATIEVE VERSCHIJNINGEN

Laat ons ook hier eerst onderzoeken welke wereld ons wordt ontsluierd aan de hand van puur gustatieve gegevens.

Net zoals bij de geur kunnen hier wel talloze smaken worden waargenomen, maar telkens slechts één effectief. Er zijn hoogstens variaties in intensiteit.

De wereld van de smaak is enerzijds groter dan die van voedsel: men kan ook proeven of de klei goed is. Maar anderzijds heeft niet alles een smaak: alleen objecten die stoffen afgeven smaken. Staal, goud en diamant smaken niet. De wereld van de smaak is dus in hoofdzaak de wereld van het voedsel (en het oneetbare).

Behalve in randgevallen als het proeven van de grond, is alle proeven esthetisch, niet-instrumenteel: uitspuwen van wat vies smaakt, genieten en telkens opnieuw in de mond nemen van wat lekker smaakt.


DE WERELD VAN HET SMAAKBARE (2): VERZADIGEND OPLADEN MET INTERZINTUIGLIJKE BETEKENIS

De smaak is een eindzintuig in de keten der zintuigen. Er is dus geen suggestie van een dieper liggende substantie (hoogstens neiging om weer uit te spuwen bij slechte smaak en dan te kijken naar het braaksel).

Anderzijds blijven tijdens het eten alle andere zintuigen actief. Zo worden vooral het zicht en de geur opgeladen met informatie over de smaak (we zien en ruiken van op afstand dat iets lekker is en beginnen al te watertanden). De voorlust van het zien en ruiken versterkt de effectieve waarneming van de smaak. Dat is zozeer het geval dat roodgekleurde witte wijn naar rode wijn smaakt, en dat kaas scherper smaakt als hij in scherpe blokjes is gesneden. Dat geldt zelfs voor het geluid, slurpen of slokken of smakken zijn tekens dat iets lekker is. Terwijl we niet kunnen zien wat in de mond is (maar wel het gelijkaardige dat straks in de mond zal zijn), kunnen we wel horen wat in de mond is. Zo lijken chips krokanter als het geluid via koptelefoon wordt toegevoegd. De tastzin is principieel verbonden met eten in de mond. De tong is ook een tastorgaan; we voelen de graat in de vis, het steentje in de tarwe, dat voedsel hard of zacht is. Dat is wat wordt bedoeld met eten als 'synesthetische' ervaring of als 'Gesammtkunstwerk'.

Eten is dus een 'gesamtwaarneming', meer nog dan de paren audiovisueel of visueel-tactiel. Dat we tijdens het eten blijven kijken, ruiken, maar vooral voelen, maakt dat, omgekeerd, smaak niet retroactief wordt opgeladen met informatie voor die zintuigen. Daarom weten we wel dat iets wat smaakt ook zichtbaar is en ruikt en tastbaar is, maar niet hoe het eruitziet, hoe het ruikt, en hoe het aanvoelt: hoogstens willen we wat we alleen maar smaken ook zien, ruiken of voelen, of stellen we ons dat voor.

Merken we op dat niet alleen smaak bepaalt of voedsel 'lekker' is: vlees kan lekker zijn voor de smaakzin, maar taai voor de tastzin.

Naast de puur gustatieve verschijningen die esthetisch als lustvol worden ervaren, zijn er hier dus geen interzintuiglijk opgeladen verschijningen die dubbel lustvol zijn, tenzij dan door retroactieve oplading.


DE WERELD VAN HET SMAAKBARE (3): OPLADEN MET AMPLIFICERENDE BETEKENIS

We hebben nu een gustatieve ruimte die vervuld is van een smaak die retroactief is opgeladen met visuele, auditieve, en tactiele indrukken. Maar de smaken hebben ook betekenissen die niet hier en nu of al helemaal niet waarneembaar zijn. Zo weten we, als we spaghetti eten, dat het moeders variant is, en dat, als we stoofvlees eten, dat het een Vlaams gerecht is. De intra- en interzintuiglijk ingevulde tactiele verschijning gaat als teken fungeren: als plaatsvervangende waarneming waar we op reageren alsof we voor de oorspronkelijke waarneming of voor het opgeroepen weten stonden.

Anders dan bij visuele of auditieve verschijningen stelt zich hier, net zoals bij tactiele en olfactieve verschijningen, de vraag of de oplading rechtstreeks door de gustatieve ervaring wordt uitgelokt, dan wel na het opwekken van de bijbehorende visuele voorstelling: herken ik de couscous rechtstreeks als Marokkaans gerecht, dan wel pas via de visuele voorstelling die de smaak opwekt.

Ook hier geldt dat smaken in de eerste plaats teken zijn voor de soortelijke, individuele, parentale, seksuele, coöperatieve, communale, of politieke identiteit van die verschijning (kinderpap, vrouwendrank, nationaal gerecht, armenkost). Langs deze weg kunnen smaken vaak niet-gustatieve betekenissen hebben.

Eenmaal de identiteit is vastgesteld, gaat de verschijning functioneren als teken voor waarnemingen of weten waar het mee is verbonden via de diverse uitbreidingsmodi. Wel is hier nauwelijks sprake is van oplading met vroegere verschijningen in hetzelfde domein. Bovendien geldt ook hier dat, zoals bij de tast en de geur, veeleer dan te worden opgeladen, smaken ertoe neigen om voorstellingen op te roepen of om visuele waarneming uit te lokken. Net zoals geuren, werken smaken daarom vaak als voorstellingopwekkende tekens die olfactieve of visuele herinneringen oproepen aan plaatsen waar gelijkaardige smaken werden geproefd.

Net zoals bij visuele en auditieve verschijningen, kan het hier gaan om invulling afkomstig van andere smaken: 'dat smaakt naar krab' , dat smaakt naar vanille) al smaken garnalen altijd naar garnaal. Maar vaker gebeurt de aanvulling via bij uitstek visuele voorstellingen (bv. voorstelling van gekookte krab). Niet alleen het domein van het smaakbare wordt daarbij overstegen, maar ook het domein van het aanschouwelijke als zodanig: abstracte inhouden zoals 'wulps'of ''ascetisch' of 'kafir'.


HET DOMEIN VAN DE WERKELIJKHEID DAT WORDT BESTREKEN DOOR DE GUSTATIEVE WERKELIJKHEID

De tong geeft ons dus toegang tot een erg beperkte tijdruimtelijk homogene wereld die niettemin als alomtegenwoordig wordt ervaren.

Er is geen interoceptieve oplading.

Er is nauwelijks amplificerende suggestie. In plaats daarvan smaken werken voorstellingopwekkend.

Smaak ontsluit dus een tijdruimtelijk en inhoudelijk erg beperkte wereld: goede en slechte smaken, al kan hij middellijk andere aanschouwelijke werelden openen.

Smaken worden nauwelijks als teken gebruikt, en ontsluiten dus geen noumenale wereld.

De gustatieve wereld bevat geen domeinen die typisch zijn voor de mens. Eerder is dit een infra-humane wereld.

 
 
ontdek
mijn nieuwe e-boek:


zelfomslag

het zelfbeeld
tussen spiegel en dagboek