INLEIDING
Aanschouwelijk is wat is gegeven voor de zintuiglijke waarneming. In
II, 9 bespraken we al hoe het aanschouwelijke (het fenomenale) moet
worden afgegrensd van het weten ( het noumenale) en hoe de
menging van de waarneming met natuurlijke beelden en weten toeliet
verschillende graden van aanschouwelijkheid te onderscheiden. In dit deel onderzoeken hoe de relatie ligt tussen
beeld en aanschouwelijkheid.
HET BEELD ALS AUTONOME VERSCHIJNING EN DE TRIOMF
VAN DE AANSCHOUWELIJKHEID
Mimesis breidt het domein van de aanschouwelijkheid danig uit. Pas
doordat het beeld als autonome verschijning loskomt van het origineel kunnen zowel elders als verleden en toekomst
hier en nu waarneembaar worden gemaakt. Het is alsof het hier en nu wordt
ingeruild voor een overal en altijd.
Bovendien krijgen we via microscopen en telescopen, röntgenopnames,
contactmicrofoons en dergelijke toegang tot voorheen onwaarneembare werelden. Daar
komt bij dat we elk moment uit dit overal en altijd ook naar believen
kunnen laten duren, wat vooral van pas komt voor onze omgang met finale
- lustvolle - waarnemingen, en dat we dat willen, komt omdat onze omgang
met verschijningen in de
werkelijke wereld grotendeels instrumenteel is en vluchtig, terwijl ons
verblijf in de wereld van het beeld in toenemende mate bestaat uit durende omgang
met finale verschijningen - verschijningen die om zichzelfs wille worden
genoten. Maar boven
alles kunnen we dank zij het beeld het aanschijn geven aan een hele reeks totaal nieuwe,
door de mens zelf verzonnen werelden.
We kunnen dus gerust stellen dat de wereld van het beeld de wereld
van de aanschouwelijkheid niet zozeer uitbreidt, dan wel mogelijk maakt: voltoooide mimesis sticht wat we voltooide aanschouwelijkheid kunnen
noemen. Het is alsof pas met
het beeld überhaupt zoiets als een
aanschouwelijke wereld ontstaat, al zijn heel wat elementen ervan ontleend
aan de chimmige en vluchtige wereld van de werkelijkheid.
Naast deze uitbreiding in kwantitatieve zin, is er ook nog een
uitbreiding in kwalitatieve zin. Er ontstaan immers heel wat nieuwe soorten
aanschouwelijkheid: het oververzadigde beeld, de zintuiglijk gereduceerde verschijning, de combinatie van waarneming en voorstelling, en de combinatie van voorstellingopwekkende tekens en
voorstellingen.
Onderzoeken we ze achtereenvolgens.
NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (0):
PERMANENTE WAARNEEMBAARHEID
De waarneming van de werkelijkheid is vluchtig, voorbijgaand. Dat valt
alleen niet op als we kijken naar iets dat niet veranderd. Maar
veranderende verschijningen kunnen niet opniew worden waargenomen. Dat
is anders in het beeld: we kunnen blijven kijken naar een onveranderlijk
beeld, en een veranderlijk beeld kan naar believen opnieuw worden
bekeken.
NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (1): HET
(INTRAZINTUIGLIK) OVERZADIGDE BEELD
De werkelijkheid als substraat van de waarneming is altijd in haar
totaliteit aanwezig, maar als effectieve verschijning bestaat ze pas
in de mate dat ze wordt waargenomen. Al kan een waarnemer naar believen
almaar grondiger tot die zintuiglijke verschijning doordringen, in de
werkelijkheid gebeurt dat niet altijd ten volle - en, omdat de
waarneming altijd perspectivisch is, verschijnt van een gegeven object van de waarneming
altijd maar één perspectief. Dat ligt helemaal anders bij het
beeld.
Onderzoeken we eerst het stilstaande beeld. De
maker ervan heeft de neiging aan de toeschouwer een beeld te
leveren dat voor elk perspectief vanwaaruit het vermoedelijk zal worden
bekeken verzadigd is. Het kan daarom oververzadigd worden genoemd - al verzadigd waar
nog geen waarneming is geweest. Vaak beperkt de oververzadiging zich
tot het centrale object - de figuur voor de achtergrond,
exemplarisch in een portretfoto met wazige achtergrond. Maar vaak wordt
naast de figuur ook de achtergrond verzadigd (Mona Lisa). Nog verder gaan beelden als die van
Gursky, die ons met hun 'overall high definifition' de werkelijkheid
laten zien zoals ze zou verschijnen voor een waarnemer die kijkt van
veraf én van dichtbij, en vanuit verschillende frontale standpunten naar
links en naar rechts. Het
bekijken van zo'n oververzadigd beeld verschilt van het bekijken
van de werkelijkheid: al weten we dat we scherp zullen zien als we
focussen op
een onderdeel van de wereld, op dit ogenblik is het niet
scherp. Bij verandering van focus hebben we daarom de indruk dat het
object waarop we focussen verschijnt. Die indruk hebben we niet bij beelden die overall
verzadigd zijn: zowel in
de breedte, de hoogte, en zeker in de diepte. Het verschil met de
waarneming is dat de eenheid van alle perspectieven daar eigenlijk slechts
als weten bestaat of als herinnering, terwijl ze in een 'oververzadigd'
beeld letterlijk is te zien. Probeert de kunstenaar de verzadiging te
beperken tot de figuur, dan blijkt de achtergrond niet verzadigd te
worden als we ernaar kijken, zodat een evenzeer onwerkelijk effect
ontstaat: het waarnemen van onverzadigde verschijningen.
Bij het veranderlijke beeld liggen de zaken anders. Bij onmiddellijke
veranderlijke beelden (visueel, auditief, of audio-visueel) kan de
kijker of de luisteraar telkens slechts één perspectief op één moment
waarnemen, maar bij elke nieuwe opvoering kan op een ander stuk van het
veranderlijke beeld worden ingezoomd - wat in de werkelijke wereld
uiteraard niet mogelijk is. Vandaar de vaak gehoorde opmerking dat bij
elke nieuwe opvoering nieuwe aspecten worden ontdekt. Dat geldt bij
uitstek voor de vele lagen van een muzikaal auditief beeld. Dat proces kan
worden versneld door tussenkomst van een partituur. Bij middellijke
veranderlijke beelden worden we lineair met de voorstelling vertrouwd
gemaakt, waarbij we richtlijnen krijgen om ons alle relevante perspectieven
voor te stellen, ook al is dat in de werkelijkheid onmogelijk. Ook hier
levert het beeld dus de mogelijkheid van een oververzadigde
verschijning. Waar bij een stilstaand beeld onachtzaamheid of haast ons
kan beletten om het beeld in zijn totaliteit in ons op te nemen, is het
bij een middellijk opgeroepen beeld verslappende aandacht die roet in
het eten kan gooien. Maar bij gebruik van een tekst kan aan dit euvel
altijd worden verholpen door herlezen.
NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (2): HET
(INTERZINTUIGLIK) OVERZADIGDE BEELD
We bespraken al in I, 7 hoe het feit dat het beeld vele zintuiglijke
dimensies tegelijk levert aanleiding was tot het creëren van een nieuw
soort wereld waarin alle zintuigen worden aangesproken met de impliciete
bijklank dat dat aanspreken simultaan is, zoals in het Gesamtkunstwerk
van Wagner.
Dat vele originelen in het beeld simultane verschijningen tonen in
meerdere zintuiglijke dimensies, maakt het
zo moeilijk om ons te realiseren hoezeer de werkelijke wereld (bij
uitstek de lustvolle) ons als monosensorieel verschijnt, al doorlopen we
daarbij in de regel een parcours doorheen verschillende zintuiglijke
domeinen.
Bij uitstek in de narratieve modus kan daarbij de normale reikwijdte van
de zintuigen worden overschreden door dat luisteraar-lezer toegang
krijgt tot de innerlijke wereld van de personages.
NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (3): ZINTUIGLIJK GEREDUCEERDE
VERSCHIJNINGEN
In de werkelijke wereld kan het zich wel voordoen dat een origineel slechts wordt waargenomen in één van zijn zintuiglijke
verschijningen, maar in principe is het altijd waarneembaar in al zijn
dimensies. Zo kan het zijn dat we een spreker niet zien omdat hij achter
de deur staat of om een hoek, maar het volstaat om de deur te openen of
dat hij vanachter de hoek komt, opdat we de volledige audiovisuele
verschijning zouden kunnen waarnemen.
Bij het beeld is dat principieel onmogelijk: bepalend
voor een beeld is juist dat het van een origineel geen of slechts
enkele, maar niet alle zintuiglijke dimensies levert - dat het een
autonome verschijning is. Al ervaren we de
zintuiglijk gereduceerde verschijning daarom als beeld, we ervaren ze
niet als gereduceerde werkelijkheid. En we blijven dat doen, ook als de
bijbehorende originelen almaar in dezelfde zintuiglijke dimensie blijven
verschijnen en zich daar helemaal thuis in lijken te voelen.
Dat verklaart waarom er bij optelling van enkelvoudige onmiddellijke
beelden bij voorkeur wordt gekozen voor een homogene optelling. Als het
aantal zintuiglijke domeinen zou toenemen of afnemen, zou juist de
aandacht worden gevestigd op het feit dat we met gereduceerde
verschijningen hebben te maken: stel je voor dat het beeld wegvalt als
iemand een monoloog houdt in een audiovisuele film.
Ook bij (mediumhebbende zowel als mediumloze) voorstellingen is er
veelal sprake van homogene optelling.
Wel is het zo dat er vanwege de lineairiteit van verbale voorstellingopwekkende tekens slechts één bewustzijnsinhoud - en dus slechts één zintuiglijke
verschijning - tegelijk kan worden weergegeven. Maar in de voorstelling
worden de bij elkaar passende voorstellingen gecombineerd.
NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (4): DE EENHEID VAN WAARNEMING EN VOORSTELLING
We weten intussen dat in het lied (monoloog
met narratieve tekst zoals in 'Die Krähe'), en in de roman met directe rede
onmiddellijke en middellijke mimesis samengaan.
Op het eerste gezicht lijken waarneming en voorstelling elkaar uit te
sluiten: bij het wakker worden vernietigt de waarneming de
droomvoorstellingen, en bij (dag)dromen vernietigt, omgekeerd, de
voorstelling de waarneming. Maar dat voorstelling en
waarneming elkaar vaak uitsluiten, belet niet dat ze elkaar ook kunnen aanvullen. Dat gebeurt al als een
hele zintuiglijke dimensie wegvalt, zoals wanneer we in een trein
zitten die in een tunnel verdwijnt, zodat het donker wordt, en we alleen
het geluid blijven horen. Maar ook binnen bij uitstek de visuele
dimensie kan een zichtbaar voorwerp onzichtbaar worden door
bedekking door andere zichtbare dingen: exemplarisch in de vrouw die
zich uitkleedt achter een scherm. In beide gevallen is er minstens een
weten van het voortbestaan van de zichtbare verschijning. Maar we kunnen
ons de ontbrekende visuele verschijning ook effectief voorstellen. Zo kan ik iemand ter hulp willen
snellen in de trein in de donkere tunnel, en moet me dan visueel voorstellen waar hij zich
bevindt. Er is dan sprake van interzintuiglijke combinatie van
waarneming en voorstelling. Of ik kan me de vrouw achter het scherm
proberen voor te stellen, zodat er sprake is van intrazintuiglijke
aanvulling. Zo'n invulling door de voorstelling blijkt helemaal niet moeilijk te zijn, precies omdat we
bij gewone waarneming ook voortdurend invullen met wat dan eigenlijk
voorstellingen zijn. Het is dus helemaal geen ongewoon gegeven als in
het beeld waarneming en een voorstelling binnen hetzelfde of
verschillende zintuiglijke domeinen worden gecombineerd.
Daarom is het niet verwonderlijk dat we in die Krähe moeiteloos de
visuele voorstelling van een stappende wandelaar en een vliegende
kraai. (die we interoceptief-kinsesthetisch mee voltrekken ide
voorstelling) combineren
met de auditieve waarneming van wat hij tegen de kraai
zegt in de derde strofe.
Daarom is het ook niet verwonderlijk dat we ons de persoon visueel blijven
voorstellen als we alleen het auditieve onmiddellijke beeld te horen
krijgen van zijn spreken zoals in een luisterspel, of bij de visuele
voorstelling van de nieuwslezer op de radio.
NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (5): DE COMBINATIE VAN VOORSTELLINGOPWEKKENDE
TEKENS EN VOORSTELLING
Deze 'combinatie' is mogelijk doordat we de tekens over het hoofd zien -
ongeveer zoals we bij dagdromen de omgevende werkelijkheid niet meer
zien, of, duidelijker nog: zoals we bij tekens in het algemeen de waarneming van
de betekenaar over het hoofd zien om ons te concentreren op de betekenis.
Het is onze habituele omgang met (bij uitstek verbale) tekens die ons heeft
voorbereid op deze opgave.
Dat is duidelijk als we hebben te maken met verhalende literatuur: al
zitten we naar letters te kijken, of al zitten we te luisteren naar het
uitgevoerde spreken van de verteller of naar ons eigen voorgestelde
spreken, in werkelijkheid bewegen we ons in een
voorgestelde wereld. Bij de kennismaking van Urlich en Agathe
horen we wel hun spreken,
maar niet de stem van de verteller, en in 'Die Krähe' wel het spreken
van de wandelaar tot de kraai, maar niet het vertellen van de zanger.
Niettemin blijft de indruk onuitroeibaar dat we naar
woorden luisteren - en dat een verhaal een reeks woorden is of een lied
een reeks muzikale geluiden, veeleer dan een audiovisuele
verschijning.
Daar zijn verschillende redenen voor.
In de eerste plaats bevatten vele lyrische gedichten ook het auditieve beeld van het spreken van het lyrische subject:
In Brechts 'Haus am See'
stellen we ons niet alleen een visuele verschijning voor, maar horen we ook de stem van
de lyrische dichter. Er is dus eigenlijk sprake van een audiovisuele
verschijning (waarbij het auditieve onmiddellijk is en het visuele
middellijk).
Hier zijn de woorden dus zowel voorstellingopwekkende woorden waar we
overheen horen, als nagebootste
woorden die we wel degelijk horen (de verteller is ook speler).
De neutralisering van voorstellingopwekkende woorden kan worden bemoeilijkt door het parasitair gebruik van
de voorstellingopwekkende tekens (VIII, 4).
Terwijl het bij literatuur niet zo moeilijk is om duidelijk te maken dat
we eigenlijk door de woorden heen lezen, is dat minder evident bij
voorstellingopwekkende muziek. Hier lijkt de misvatting onuitroeibaar
dat we bij programmamuziek
zoals Steppen van Midden-Azië naar muziek luisteren, al wordt ons
eigenlijk een visuele verschijning voor ogen getoverd.
Dat komt in de eerste plaats omdat de muziek ook als bewegingopwekkende
teken kan worden beluisterd: we kunnen de eerste strofe van die Krähe
ook beluisteren zonder op de tekst te letten.
Dat komt in de tweede plaats omdat er sprake is van
combinatie van voorstellingopwekkende tekens en onmiddellijke mimesis,
zeker als het zintuiglijk domein van voorstellingopwekkend teken en
onmiddellijke mimesis samenvallen. Dat laatste is principieel het geval in het lyrisch-narratieve lied: wie de stem hoort van de zanger die tegen de
kraai spreekt, kan
moeilijk de bijbehorende piano niet horen en zal het moeilijk hebben om
het narratieve spreken van de zanger tussen haakjes te zetten.
Bij Borodins 'Steppen van Midden-Azië' worden bovendien auditieve beelden - melodieën - als
voorstellingopwekkend teken gebruikt, en die kunnen dus (zoals bij
symbolen) ook op zich worden beluisterd.
Nog moeilijker valt het om onderscheid te maken tussen acteren dat
onmiddellijke mimesis is en 'acteren' dat voorstellingopwekkend teken is,
zoals bij Sartres imitaties van beroemde personen waarbij mimiek,
gebaren en houdingen worden gebruikt als voorstellingopwekkend teken
voor de personen die ze vertonen.
Dat neemt niet weg dat in principe zowel bij voorstellingopwekkende
woorden als bij
voorstellingopwekkende muziek de klank er even weinig toe doet als het
vertellen van de verteller of het bekijken van de
gedrukte pagina bij narratieve literatuur (in tegenstelling tot een film
van de wandelaar met de kraai of een film van een lyrisch subject dat in
zichzelf spreekt bij de aanblik van het tafereel van het huisje aan
het meer). Net zoals een gedicht als beeld niet visueel is omdat de
gedrukte
gedrukte tekst dat is,of auditief omdat de gesproken woorden dat zijn,
zo is voorstellingopwekkende muziek (een verhalend lied) niet auditief.
GRADEN VAN AANSCHOUWELIJKHEID VAN HET BEELD ALS AUTONOME VERSCHIJNING
Vanuit het standpunt van de aanschouwelijkheid bekeken, is het
stilstaande visuele beeld vermoedelijk ook hier weer het paradigmatische
beeld omdat het - ongeacht de vraag of het overal verzadigd is of
slechts op de centrale plaatsen - toelaat wat ter aanschouwing is
gegeven in zijn totaliteit te doorgronden. Bij het driedimensionale
beeld is dat al veel minder het geval omdat het aantal perspectieven in
principe oneindig is, en bij bewegende beelden omdat, vooral bij
auditieve beelden, met de toename van de tijd ook de hoeveelheid
aanschouwelijk materiaal toeneemt. Alleen het middellijk opgeroepen
beeld ontsnapt aan dit euvel omdat het slechts oproept wat moet worden
doorgrond - al wordt dit voordeel dan weer ongedaan gemaakt in de mate
dat de opwekking van de voorstellingen suggestief is.