het beeld: mimesis herbekeken
deel IV: de classificatie van de verschijningen
hoofdstuk 5:

aanschouwelijkheid van de autonome verschijning



INLEIDING

Aanschouwelijk is wat is gegeven voor de zintuiglijke waarneming. In II, 9 bespraken we al hoe het aanschouwelijke (het fenomenale) moet worden afgegrensd van het weten ( het noumenale) en hoe de menging van de waarneming met natuurlijke beelden en weten toeliet verschillende graden van aanschouwelijkheid te onderscheiden. In dit deel onderzoeken hoe de relatie ligt tussen beeld en aanschouwelijkheid.


HET BEELD ALS AUTONOME VERSCHIJNING EN DE TRIOMF VAN DE AANSCHOUWELIJKHEID

Mimesis breidt het domein van de aanschouwelijkheid danig uit. Pas doordat het beeld als autonome verschijning loskomt van het origineel kunnen zowel elders als verleden en toekomst hier en nu waarneembaar worden gemaakt. Het is alsof het hier en nu wordt ingeruild voor een overal en altijd. Bovendien krijgen we via microscopen en telescopen, röntgenopnames, contactmicrofoons en dergelijke toegang tot voorheen onwaarneembare werelden. Daar komt bij dat we elk moment uit dit overal en altijd ook naar believen kunnen laten duren, wat vooral van pas komt voor onze omgang met finale - lustvolle - waarnemingen, en dat we dat willen, komt omdat onze omgang met verschijningen in de werkelijke wereld grotendeels instrumenteel is en vluchtig, terwijl ons verblijf in de wereld van het beeld in toenemende mate bestaat uit durende omgang met finale verschijningen - verschijningen die om zichzelfs wille worden genoten. Maar boven alles kunnen we dank zij het beeld het aanschijn geven aan een hele reeks totaal nieuwe, door de mens zelf verzonnen werelden.

We kunnen dus gerust stellen dat de wereld van het beeld de wereld van de aanschouwelijkheid niet zozeer uitbreidt, dan wel mogelijk maakt: voltoooide mimesis sticht wat we voltooide aanschouwelijkheid kunnen noemen. Het is alsof pas met het beeld überhaupt zoiets als een aanschouwelijke wereld ontstaat, al zijn heel wat elementen ervan ontleend aan de chimmige en vluchtige wereld van de werkelijkheid.

Naast deze uitbreiding in kwantitatieve zin, is er ook nog een uitbreiding in kwalitatieve zin. Er ontstaan immers heel wat nieuwe soorten aanschouwelijkheid: het oververzadigde beeld, de zintuiglijk gereduceerde verschijning, de combinatie van waarneming en voorstelling, en de combinatie van voorstellingopwekkende tekens en voorstellingen.

Onderzoeken we ze achtereenvolgens.


NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (0): PERMANENTE WAARNEEMBAARHEID

De waarneming van de werkelijkheid is vluchtig, voorbijgaand. Dat valt alleen niet op als we kijken naar iets dat niet veranderd. Maar veranderende verschijningen kunnen niet opniew worden waargenomen. Dat is anders in het beeld: we kunnen blijven kijken naar een onveranderlijk beeld, en een veranderlijk beeld kan naar believen opnieuw worden bekeken.


NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (1): HET (INTRAZINTUIGLIK) OVERZADIGDE BEELD

De werkelijkheid als substraat van de waarneming is altijd in haar totaliteit aanwezig, maar als effectieve verschijning bestaat ze pas in de mate dat ze wordt waargenomen. Al kan een waarnemer naar believen almaar grondiger tot die zintuiglijke verschijning doordringen, in de werkelijkheid gebeurt dat niet altijd ten volle - en, omdat de waarneming altijd perspectivisch is, verschijnt van een gegeven object van de waarneming altijd maar één perspectief. Dat ligt helemaal anders bij het beeld.

Onderzoeken we eerst het stilstaande beeld. De maker ervan heeft de neiging aan de toeschouwer een beeld te leveren dat voor elk perspectief vanwaaruit het vermoedelijk zal worden bekeken verzadigd is. Het kan daarom oververzadigd worden genoemd - al verzadigd waar nog geen waarneming is geweest. Vaak beperkt de oververzadiging zich tot het centrale object - de figuur voor de achtergrond, exemplarisch in een portretfoto met wazige achtergrond. Maar vaak wordt naast de figuur ook de achtergrond verzadigd (Mona Lisa). Nog verder gaan beelden als die van Gursky, die ons met hun 'overall high definifition' de werkelijkheid laten zien zoals ze zou verschijnen voor een waarnemer die kijkt van veraf én van dichtbij, en vanuit verschillende frontale standpunten naar links en naar rechts. Het bekijken van zo'n oververzadigd beeld verschilt van het bekijken van de werkelijkheid: al weten we dat we scherp zullen zien als we focussen op een onderdeel van de wereld, op dit ogenblik is het niet scherp. Bij verandering van focus hebben we daarom de indruk dat het object waarop we focussen verschijnt. Die indruk hebben we niet bij beelden die overall verzadigd zijn: zowel in de breedte, de hoogte, en zeker in de diepte. Het verschil met de waarneming is dat de eenheid van alle perspectieven daar eigenlijk slechts als weten bestaat of als herinnering, terwijl ze in een 'oververzadigd' beeld letterlijk is te zien. Probeert de kunstenaar de verzadiging te beperken tot de figuur, dan blijkt de achtergrond niet verzadigd te worden als we ernaar kijken, zodat een evenzeer onwerkelijk effect ontstaat: het waarnemen van onverzadigde verschijningen.

Bij het veranderlijke beeld liggen de zaken anders. Bij onmiddellijke veranderlijke beelden (visueel, auditief, of audio-visueel) kan de kijker of de luisteraar telkens slechts één perspectief op één moment waarnemen, maar bij elke nieuwe opvoering kan op een ander stuk van het veranderlijke beeld worden ingezoomd - wat in de werkelijke wereld uiteraard niet mogelijk is. Vandaar de vaak gehoorde opmerking dat bij elke nieuwe opvoering nieuwe aspecten worden ontdekt. Dat geldt bij uitstek voor de vele lagen van een muzikaal auditief beeld. Dat proces kan worden versneld door tussenkomst van een partituur. Bij middellijke veranderlijke beelden worden we lineair met de voorstelling vertrouwd gemaakt, waarbij we richtlijnen krijgen om ons alle relevante perspectieven voor te stellen, ook al is dat in de werkelijkheid onmogelijk. Ook hier levert het beeld dus de mogelijkheid van een oververzadigde verschijning. Waar bij een stilstaand beeld onachtzaamheid of haast ons kan beletten om het beeld in zijn totaliteit in ons op te nemen, is het bij een middellijk opgeroepen beeld verslappende aandacht die roet in het eten kan gooien. Maar bij gebruik van een tekst kan aan dit euvel altijd worden verholpen door herlezen.


NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (2): HET (INTERZINTUIGLIK) OVERZADIGDE BEELD

We bespraken al in I, 7 hoe het feit dat het beeld vele zintuiglijke dimensies tegelijk levert aanleiding was tot het creëren van een nieuw soort wereld waarin alle zintuigen worden aangesproken met de impliciete bijklank dat dat aanspreken simultaan is, zoals in het Gesamtkunstwerk van Wagner. Dat vele originelen in het beeld simultane verschijningen tonen in meerdere zintuiglijke dimensies, maakt het zo moeilijk om ons te realiseren hoezeer de werkelijke wereld (bij uitstek de lustvolle) ons als monosensorieel verschijnt, al doorlopen we daarbij in de regel een parcours doorheen verschillende zintuiglijke domeinen. Bij uitstek in de narratieve modus kan daarbij de normale reikwijdte van de zintuigen worden overschreden door dat luisteraar-lezer toegang krijgt tot de innerlijke wereld van de personages.


NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (3): ZINTUIGLIJK GEREDUCEERDE VERSCHIJNINGEN

In de werkelijke wereld kan het zich wel voordoen dat een origineel slechts wordt waargenomen in één van zijn zintuiglijke verschijningen, maar in principe is het altijd waarneembaar in al zijn dimensies. Zo kan het zijn dat we een spreker niet zien omdat hij achter de deur staat of om een hoek, maar het volstaat om de deur te openen of dat hij vanachter de hoek komt, opdat we de volledige audiovisuele verschijning zouden kunnen waarnemen.

Bij het beeld is dat principieel onmogelijk: bepalend voor een beeld is juist dat het van een origineel geen of slechts enkele, maar niet alle zintuiglijke dimensies levert - dat het een autonome verschijning is. Al ervaren we de zintuiglijk gereduceerde verschijning daarom als beeld, we ervaren ze niet als gereduceerde werkelijkheid. En we blijven dat doen, ook als de bijbehorende originelen almaar in dezelfde zintuiglijke dimensie blijven verschijnen en zich daar helemaal thuis in lijken te voelen.

Dat verklaart waarom er bij optelling van enkelvoudige onmiddellijke beelden bij voorkeur wordt gekozen voor een homogene optelling. Als het aantal zintuiglijke domeinen zou toenemen of afnemen, zou juist de aandacht worden gevestigd op het feit dat we met gereduceerde verschijningen hebben te maken: stel je voor dat het beeld wegvalt als iemand een monoloog houdt in een audiovisuele film.

Ook bij (mediumhebbende zowel als mediumloze) voorstellingen is er veelal sprake van homogene optelling. Wel is het zo dat er vanwege de lineairiteit van verbale voorstellingopwekkende tekens slechts één bewustzijnsinhoud - en dus slechts één zintuiglijke verschijning - tegelijk kan worden weergegeven. Maar in de voorstelling worden de bij elkaar passende voorstellingen gecombineerd.


NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (4): DE EENHEID VAN WAARNEMING EN VOORSTELLING

We weten intussen dat in het lied (monoloog met narratieve tekst zoals in 'Die Krähe'), en in de roman met directe rede onmiddellijke en middellijke mimesis samengaan.

Op het eerste gezicht lijken waarneming en voorstelling elkaar uit te sluiten: bij het wakker worden vernietigt de waarneming de droomvoorstellingen, en bij (dag)dromen vernietigt, omgekeerd, de voorstelling de waarneming. Maar dat voorstelling en waarneming elkaar vaak uitsluiten, belet niet dat ze elkaar ook kunnen aanvullen. Dat gebeurt al als een hele zintuiglijke dimensie wegvalt, zoals wanneer we in een trein zitten die in een tunnel verdwijnt, zodat het donker wordt, en we alleen het geluid blijven horen. Maar ook binnen bij uitstek de visuele dimensie kan een zichtbaar voorwerp onzichtbaar worden door bedekking door andere zichtbare dingen: exemplarisch in de vrouw die zich uitkleedt achter een scherm. In beide gevallen is er minstens een weten van het voortbestaan van de zichtbare verschijning. Maar we kunnen ons de ontbrekende visuele verschijning ook effectief voorstellen. Zo kan ik iemand ter hulp willen snellen in de trein in de donkere tunnel, en moet me dan visueel voorstellen waar hij zich bevindt. Er is dan sprake van interzintuiglijke combinatie van waarneming en voorstelling. Of ik kan me de vrouw achter het scherm proberen voor te stellen, zodat er sprake is van intrazintuiglijke aanvulling. Zo'n invulling door de voorstelling blijkt helemaal niet moeilijk te zijn, precies omdat we bij gewone waarneming ook voortdurend invullen met wat dan eigenlijk voorstellingen zijn. Het is dus helemaal geen ongewoon gegeven als in het beeld waarneming en een voorstelling binnen hetzelfde of verschillende zintuiglijke domeinen worden gecombineerd.

Daarom is het niet verwonderlijk dat we in die Krähe moeiteloos de visuele voorstelling van een stappende wandelaar en een vliegende kraai. (die we interoceptief-kinsesthetisch mee voltrekken ide voorstelling) combineren met de auditieve waarneming van wat hij tegen de kraai zegt in de derde strofe. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat we ons de persoon visueel blijven voorstellen als we alleen het auditieve onmiddellijke beeld te horen krijgen van zijn spreken zoals in een luisterspel, of bij de visuele voorstelling van de nieuwslezer op de radio.



NIEUWE SOORTEN AANSCHOUWELIJKHEID (5): DE COMBINATIE VAN VOORSTELLINGOPWEKKENDE TEKENS EN VOORSTELLING

Deze 'combinatie' is mogelijk doordat we de tekens over het hoofd zien - ongeveer zoals we bij dagdromen de omgevende werkelijkheid niet meer zien, of, duidelijker nog: zoals we bij tekens in het algemeen de waarneming van de betekenaar over het hoofd zien om ons te concentreren op de betekenis. Het is onze habituele omgang met (bij uitstek verbale) tekens die ons heeft voorbereid op deze opgave.

Dat is duidelijk als we hebben te maken met verhalende literatuur: al zitten we naar letters te kijken, of al zitten we te luisteren naar het uitgevoerde spreken van de verteller of naar ons eigen voorgestelde spreken, in werkelijkheid bewegen we ons in een voorgestelde wereld. Bij de kennismaking van Urlich en Agathe horen we wel hun spreken, maar niet de stem van de verteller, en in 'Die Krähe' wel het spreken van de wandelaar tot de kraai, maar niet het vertellen van de zanger.

Niettemin blijft de indruk onuitroeibaar dat we naar woorden luisteren - en dat een verhaal een reeks woorden is of een lied een reeks muzikale geluiden, veeleer dan een audiovisuele verschijning. Daar zijn verschillende redenen voor. In de eerste plaats bevatten vele lyrische gedichten ook het auditieve beeld van het spreken van het lyrische subject: In Brechts 'Haus am See' stellen we ons niet alleen een visuele verschijning voor, maar horen we ook de stem van de lyrische dichter. Er is dus eigenlijk sprake van een audiovisuele verschijning (waarbij het auditieve onmiddellijk is en het visuele middellijk). Hier zijn de woorden dus zowel voorstellingopwekkende woorden waar we overheen horen, als nagebootste woorden die we wel degelijk horen (de verteller is ook speler). De neutralisering van voorstellingopwekkende woorden kan worden bemoeilijkt door het parasitair gebruik van de voorstellingopwekkende tekens (VIII, 4).

Terwijl het bij literatuur niet zo moeilijk is om duidelijk te maken dat we eigenlijk door de woorden heen lezen, is dat minder evident bij voorstellingopwekkende muziek. Hier lijkt de misvatting onuitroeibaar dat we bij programmamuziek zoals Steppen van Midden-Azië naar muziek luisteren, al wordt ons eigenlijk een visuele verschijning voor ogen getoverd. Dat komt in de eerste plaats omdat de muziek ook als bewegingopwekkende teken kan worden beluisterd: we kunnen de eerste strofe van die Krähe ook beluisteren zonder op de tekst te letten. Dat komt in de tweede plaats omdat er sprake is van combinatie van voorstellingopwekkende tekens en onmiddellijke mimesis, zeker als het zintuiglijk domein van voorstellingopwekkend teken en onmiddellijke mimesis samenvallen. Dat laatste is principieel het geval in het lyrisch-narratieve lied: wie de stem hoort van de zanger die tegen de kraai spreekt, kan moeilijk de bijbehorende piano niet horen en zal het moeilijk hebben om het narratieve spreken van de zanger tussen haakjes te zetten. Bij Borodins 'Steppen van Midden-Azië' worden bovendien auditieve beelden - melodieën - als voorstellingopwekkend teken gebruikt, en die kunnen dus (zoals bij symbolen) ook op zich worden beluisterd.

Nog moeilijker valt het om onderscheid te maken tussen acteren dat onmiddellijke mimesis is en 'acteren' dat voorstellingopwekkend teken is, zoals bij Sartres imitaties van beroemde personen waarbij mimiek, gebaren en houdingen worden gebruikt als voorstellingopwekkend teken voor de personen die ze vertonen.

Dat neemt niet weg dat in principe zowel bij voorstellingopwekkende woorden als bij voorstellingopwekkende muziek de klank er even weinig toe doet als het vertellen van de verteller of het bekijken van de gedrukte pagina bij narratieve literatuur (in tegenstelling tot een film van de wandelaar met de kraai of een film van een lyrisch subject dat in zichzelf spreekt bij de aanblik van het tafereel van het huisje aan het meer). Net zoals een gedicht als beeld niet visueel is omdat de gedrukte gedrukte tekst dat is,of auditief omdat de gesproken woorden dat zijn, zo is voorstellingopwekkende muziek (een verhalend lied) niet auditief.


GRADEN VAN AANSCHOUWELIJKHEID VAN HET BEELD ALS AUTONOME VERSCHIJNING


Vanuit het standpunt van de aanschouwelijkheid bekeken, is het stilstaande visuele beeld vermoedelijk ook hier weer het paradigmatische beeld omdat het - ongeacht de vraag of het overal verzadigd is of slechts op de centrale plaatsen - toelaat wat ter aanschouwing is gegeven in zijn totaliteit te doorgronden. Bij het driedimensionale beeld is dat al veel minder het geval omdat het aantal perspectieven in principe oneindig is, en bij bewegende beelden omdat, vooral bij auditieve beelden, met de toename van de tijd ook de hoeveelheid aanschouwelijk materiaal toeneemt. Alleen het middellijk opgeroepen beeld ontsnapt aan dit euvel omdat het slechts oproept wat moet worden doorgrond - al wordt dit voordeel dan weer ongedaan gemaakt in de mate dat de opwekking van de voorstellingen suggestief is.

 
 
ontdek
mijn nieuwe e-boek:
 

zelfomslag

het zelfbeeld
tussen spiegel en dagboek