INLEIDING
We wezen er al op dat muziek zelden als beeld wordt begrepen. Als dat al
het geval is (programmamuziek), vergeet men meestal dat muzikale mimesis, naast verbale en gewone, slechts
een bijzonder geval is van een meer omvattende auditieve mimesis, en
dat er binnen het raam van de muzikale mimesis naast voorstellingopwekkende muziek en klanknabootsing het veel
omvangrijkere domein is van onmiddellijke muzikale mimesis.
Nog meer dan bij visuele mimesis (abstracte kunst), stelt zich hier het
probleem dat de nieuwe wereld die wordt geschapen door muzikaliseren
van spreken en andere geluiden, en vooral door absolute muziek, zo
onwerkelijk is, dat het velen - bij uitstek degenen die het beeld tot onvoltooide mimesis
willen herleiden - moeilijk valt hem te begrijpen als een wereld
die tegelijk door de muziek wordt geschapen én nagebootst. Deze theoretische misvattingen verhinderen dat men inzake auditieve nabootsing,
inzonderheid inzake muziek, principieel de vraag stelt naar de wisselwerking tussen het mimetisch medium en de verschijning.
Bij het schrijven van het onderstaande betreden we dus grotendeels
maagdelijk terrein.
Net zoals bij visuele mimesis, is er bij de auditieve, inzonderheid de
muzikale, een uitgesproken wisselwerking tussen verschijning en
mimetisch medium, al is ze hier niet zozeer te
wijten aan de aanwezigheid van neutraliseerbare factoren, dan wel aan
het gebruik van getrapte toonhoogtescala's.
HET CONFLICT TUSSEN ONMIDDELLIJK MIMETISCH MEDIUM
EN VERSCHIJNING IN AUDITIEVE MIMESIS
Pas sedert de uitvinding van de geluidsopname en van de elektronische
klankgeneratie beschikt auditieve mimesis over mimetische media met
onbeperkte combineerbaarheid van kleinste elementen in continue scala's
in alle parameters. In dat opzicht is de gewone auditieve mimesis verder
ontwikkeld dan de visuele, waar er nog geen materialiteitsmedia zijn met
onbeperkte combineerbaarheid. Alleen bij de weergave van ruimte zijn er
nog problemen die niet bestaan bij het visuele.
Alle andere vormen van auditieve beelden schieten op één of meerdere
vlakken tekort, en worden dan ervaren als autonoom - althans bij de
weergave van originelen die continu variëren in alle parameters.
Bestuderen we de verschillen bij achtereenvolgengs gewone auditieve,
verbale, en muzikale mimesis.
1. bij gewone auditieve mimesis.
Bij de meeste geavanceerde vormen van auditieve mimesis worden alle
geluidsgolven geproduceerd door een mediumdrager die alle mogelijke
soorten geluiden kan produceren: een luidspreker. De weergave geldt ook de plaats in de ruimte (stereo,
surround-sound). Alle beelden die worden weergegeven via luidsprekers zijn
heteronoom tenzij de luidsprekers zwaar vervormend zijn.
Naast geluidsopname is er ook het nabootsen van de productie van de
geluiden. Dat houdt in dat er gebruikt wordt
gemaakt van een zeer specifieke productiewijze (een zeer specifieke
mediumdrager), die slechts een bijzonder soort mimetisch medium kan
produceren. Idealiter gaat het om dezelfde productiewijze (handgeklap nabootsen doorhandgeklap
of stappen door stappen). Maar het
kan ook gaan om
toevallige (ad hoc) gelijkenissen: de weergave door gespecialiseerde
geluidsinstrumenten, zoals kokosnoten voor paardenhoeven,of een
doek over een trommel voor wind. Een goed voorbeeld is de onweersbui die wordt
nagebootst in
Summerrain: knippen met de vingers, met beide voeten springen op de
grond;
het ademen dat wordt nagebootst door blazen van fluit in
Sciarrino; het nabootsen van
vogelgeluiden
door menselijke stembanden; maar ook
het nabootsen van de wind in Perseo e Andromeda Sciarrino.
In al deze gevallen wordt pseudoheteronomie gerealiseerd door selectie
van de verschijning. Maar ook aanpassing door neutraliseren komt voor:
zo maakt men bij de weergave van paardengalop door tokkelen met de vingers
op tafel abstractie van de toonhoogte en de klankkleur.
Pseudo-autonomie is standaard bij de geluidsopname van
muziekinstrumenten: de opname kan in principe alle geluiden weergeven,
maar beperkt sich tot muzikale klanken. Dat geldt ook voor vele
elektronische muziek, die zich vaak beperkt tot bijzondere geluidsfamilies
(allemaal sinustonen, allemaal ringmodulatortonen, allemaal ruisen,
allemaal klopgeleuiden, ...).
2. Bij verbale mimesis:
Alle verbale auditieve mimesis van spreken is
pseudoheteronoom (zoals het nabootsen van handgeklap door handgeklap).
Vermits het nabootsende instrument hier hetzelfde is als het originele,
is er niets geneutraliseerd en valt er niets te
suggereren. Geen suggestieve of
neutraliserende heteronomie dus.
Anders liggen de zaken bij nabootsen van andere geluiden door de gearticuleerde klanken
van de taal: onomatopeeën zoals kukeleku en het hinniken van de
Houyhnhnms. Hier is sprake van autonomie die wordt uitgevlakt door
aanpassen van het originele geluid.
3. Heel anders liggen de zaken bij muzikale mimesis.
Muziek bestaat uit tonen met meestal vaste toonhoogte en geproduceerd op
een instrumet met een welbepaalde kleur. Dat zijn zeer onnatuurlijke
geluiden waarmee alleen muzikale geluiden kunnen worden nagebootst.
Overal waar niet-muzikale geluiden moeten worden nagebootst is er dus sprake van
autonomie.
Het conflict kan worden opgelost door selectie: nabootsen van vogelzang,
klokkengelui, of andere muzikale geluiden door muziekinstrumenten.
Het conflict kan ook worden opgelost door de verschijning aan te passen.
Standaard is hier het 'muzikaliseren', het omzetten van geluiden in tonen met vaste
toonhoogte en met een bepaalde klankkleur - exemplarisch in omzetten van
spreken met de stem tot zingen met de stem of spelen op een instrument. Drastischer is
het omzetten van het draven van een paard in muzikale klanken in 'Die Post'
van Schubert.
Een drastische vorm van aanpassen van de verschijning is het scheppen
van nieuwe verschijningen. Vermits er vele muziekinstrumenten zijn,
kunnen verschijningen almaar andere kleuren aannemen. Zolang er sprake is van
omzetting in één kleur, kan men die lezen als neutralisering
(te vergelijken met zwart-wit). Maar zodra er vele kleuren naast elkaar
zijn, leest men de kleuren als nieuwe verschijningen (te vergelijken met
een wereld met totaal afwijkende visuele kleuren). Als in een lied de zang van de
zanger wordt nagebootst door een instrument, lezen we dat niet zozeer
als een geneutraliseerde weergave, dan wel als het optreden van een
nieuw 'instrumentaal zingend' muzikaal wezen. Dét paradigma's van het door mimesis
geschapen origineel zijn de zingende mens, inclusief de woordloos zingende
mens - de 'goddellijke' mens van Rousseau, Karfreitagszauber toegepast
op de mens zelf - en de in II, 4 geïntroduceerde sonore wezens, zowat
de tegenhangers van lichtende vormen
in het visuele beeld. In alle gevallen waar geluiden worden gemuzikaliseerd
wordt ook de wereld waarin ze weerklinken 'muzikaal', vooral als het
gaat om de muzikalisering van onhoorbare bezegingen (denk aan de
forellen van Schubert).
Vooral het toevoegen van bewegingopwekkende tekens transformeert de
wereld in een bezielde wereld
(exemplarisch in
Balinese monkey chant
Kecak, maar ook
in bezielen van de treinen in Reichts Trains ) die ons ook in zijn
bewegingen wil betrekken.
Aanpassing van de verschijning kan ook door neutraliseren. Een vorm van
neutraliseren is al het vervangen van de kleur van het ene instrument
door de kleur van een ander (lier van de Leiermann in piano). Maar van echte neutralisering is er pas
sprake als variabliteit in kleur wordt vervangen door monochromie.
Vermits de meeste klankbronnen que kleur monochroom zijn, doet zich dat
niet voor. Wel is er neutralisering van klanksterktevariatie (onder meer op
clavecimbel of orgel).
Er is ook aanpassing door suggestie.
Bij het nabootsen van sprekende
wezens is er een probleem met de weergave van het glijdende spreken en het zingen op
vaste toonhoogte. Deze spanning kan worden uitgevlakt door over te gaan
tot een continue scala (glissando op strijkinstrumenten - denk aan de strijkers in Rossini's kattenduo
- blazers, ja zelfs pauken). Maar de
getrapte scala's kunnen ook probleemloos suggestief worden gelezen als
'glissando': denk aan het spreken op de naar toon gescaleerde piano van
Ablinger. Dan is er sprake van suggestieve heteronomie.
4. Bij heterogene media:
In het orkest worden instrumentem waarvan alleen de kleur is geneutraliseerd
(van stem naar instrument) gecombineerd met instrumentem waarvan ook de toonhoogte is geneutraliseerd
(slagwerk). Spanningen ontstaan hier als een melodie moet worden overgenomen
door het slagwerk. Die spanning kan worden opgelost door bij slagwerk
toonhoogte te veronderstellen: neutraliserende heteronomie.
Een andere veel voorkomende vorm van heterogeen medium is de combinatie
van 'muzikale' (naar toonhoogte gescaleerde) elementen met gewone auditieve mimesis zonder
gescaleerde toonhoogte (zoals in Sciarrino Autoritratto bv.).
DE WISSELWERKING TUSSEN MIMETISCH MEDIUM EN VERSCHIJNINGORIGINEEL
Vermits autonome auditieve media vooral in de muziek zijn aan te treffen, kunnen we ons
bij de bespreking van het effect van autonome media daartoe beperken.
Ook wanneer de autonomie van het medium wordt opgeheven door aanpassing
van de verschijning, door suggestieve lectuur, of door neutraliseren,
blijft de mogelijkheid om af te wisselen tussen de letterlijke en de
suggestieve of geneutraliseerde lectuur. Terwijl bij suggestieve of
geneutraliseerd lectuur alles wat autonoom is aan het medium over het hoofd
wordt gezien, valt het bij letterlijke lectuur des te meer op: pas tegen de
achtergrond van de continue golfbeweging die ze moeten suggereren, valt op dat
tonnladders getrapte scala's zijn, en pas tegen de achtergrond van de
menselijke stem valt op dat de zang op het tokkelinstrument niet uit
continue tonen bestaat.
Deze dubbele lectuur beïnvloedt de manier waarop we de verschijning
waarnemen - zodat ook die verschijning een nieuwe dimensie krijgt tengevolge
van de aanweizigheid van een mimetisch medium. Geven we een overzicht.
Om te beginnen is er het effect van neutraliseren (voor zover het
inderdaad wordt begrepen als neutralisering van diversiteit). Het effect
van neutralisering van toonhoogte in klanksterkemedia is te meten aan de overgang van
toonhoogte-klanksterktemedia naar klanksterktemedium zoals in Bartoks
sonate voor slagwerk en piano's, of aan vergelijking tussen melodie en
begeleiding in Bolero: weglaten van toonhoogte werkt primitiever,
dwingender, minder genuanceerd door cadens. Daarom worden beide in de regel gescheiden (slagwerk versus melodie) in
de gespecialiseerde onderdelen van een heterogeen medium. Het effect van neutralisering van kleur in toonhoogte-klanksterkte medium
kan worden gemeten door vergelijking met muziek voor
toonhoogte-klanksterkte-timbremedium:
het bonte orkest tegenover het eenkleurige strijkkwartet, vierstemmige
piano, consort of a capellakoor. Deze laatste combinaties komen
strenger, ascetischer over. Voor zover
het gevoel blijft bestaan van kleurige diversiteit - wat het geval is
bij transcripties zoals die van Liszt - wordt de monochromie
als autonoom ervaren en de omzetting als 'ascetischer'.
Moeilijker te omschrijven is het effect van het gebruik van getrapte
toonhoogtescala's. Het is alsof de articulatie aan de gesuggereerde
golfbeweging een veel nadrukkelijker karakter meegeeft. En dat geldt
zeker voor het articuleren van de prosodie van het spreken naar
toonhoogte en ritme. Het effect daarvan wordt in beide gevallen
versterkt doordat de tonen daarbij tot bewegingopwekkende tekens worden
die de impact nog vergroten.