Het probleem lijkt wat verouderd, maar is integendeel nog steeds actueel: de
ontwikkeling van abstracte kunst - één van de centrale uitingen van de
antimimetische woede in de twintigste eeuw - is er immers verantwoordelijk voor
dat het zo evident lijkt om kunst en mimesis niet langer als synoniemen te begrepen, maar
als onverzoenbare tegenstellingen. In dit opstel zullen we enkele, soms
erg verrassende kanttekeningen moeten plaatsen bij dit inmiddels
onomstotelijk geworden a priori.
Beginnen we ons verhaal met een korte aanloop.
DE MENS EN ZIJN KADER
Als de mens verschijnt, verschijnt hij graag in een gepast kader. Het
kan hier gaan om een organische omgeving, zoals wanneer de holbewoner
opduikt in de opening van zijn grot of wanneer de Boeddha gaat mediteren
onder zijn bodhi-boom. Maar vaker structureert de mens zijn kader
geometrisch, zoals wanneer de koning zetelt tegen de achtergrond van een
baldakijn - of het naakt zich etaleert binnen de beslotenheid van het
hemelbed in Urbino. Het inkaderen van de menselijke figuur gebeurt niet
alleen in de verticale dimensie, maar ook in de horizontale. De centrale
figuur bevindt zich altijd in het midden van of vooraan in de ruimte, en
de perifere figuren worden errond gerangschikt in geometrische patronen: denk aan
de zitbanken in het amfitheater of de koorbanken in het koor. Ook in de
horizontale dimensie kan het kader een natuurlijk gegeven zijn, zoals de
heuveltop of Heideggers open plek in het bos. Maar bij uitstek in deze
dimensie organiseert de mens de omgevende ruimte geometrisch:
exemplarisch in de assen van een centrale koepelbouw of kruiskerk. De
assen stralen in de omgevende ruimte uit langs de wegen die naar de
plaats van het gebeuren leiden. Ook deze kunnen het natuurlijk verloop
van het terrein volgen, maar zo mogelijk worden ze volgens een
geometrische logica gestructureerd: denk aan de aanleg van de as tussen
het Louvre en de Arc de Triomphe in Parijs door Haussmann, of aan die
van het Sint-Pietersplein door Bernini. Architectuur als zodanig is niet
meer dan het structureren van zo'n kader in de drie dimensies. Zo wordt
architectuur het gepaste kader voor het opvoeren van het menselijk
gebeuren - inclusief voor het optreden van Hitlers massa's in
geometrische formaties op het Zeppelinfeld.
DE VERBORGEN GEOMETRIE
Het bovenstaande geldt niet alleen voor echte mensen in de echte ruimte,
maar ook voor nagebootste mensen in de kunst: de rand van het
beschilderde oppervlak of de nis van het beeld fungeren hier als
kader.
Sedert de productie voor de markt wordt het kader veralgemeend
tot wat wij vandaag het kader in strikte zin noemen: het raam rond een
meestal rechthoekig schilderij.
Het kader zet zich vaak door als verborgen geometrische structuur waarin
de figuren zijn gevat. Als je op onderstaand schilderij met een passer
de helft van de bovenste lange zijde op de korte zijden projecteert,
markeer je op de zijkanten de gulden snede. Verbind je vervolgens de
twee gulden sneden op de zijkanten en laat je door het midden van de
bovenste zijde een loodrechte neer, dan worden twee vierkanten gevormd.
De vagina bevindt zich op het snijpunt tussen de loodrechte door de
helft van de bovenste zijde en de lijn die de twee gulden sneden op de
zijkant verbindt.
Bij de meer gesofisticeerde voorbeelden wordt ook de
ruimte in de diepte geometrisch gestructureerd. Op het centrale paneel
uit Piero della Francesca's polyptiek van de Misericordia (bovenaan deze tekst) zijn in de
verticale dimensie de figuren ingeschreven in een halve cirkel bovenop
een vierkant, terwijl in de horizontale dimensie het lichaam van Maria
de centrale spil is waarrond zich de halve cilinder van haar mantel
ontwikkelt. Op het grondvlak daarvan bevinden zich dan weer de kleine
figuren - als vormde de madonna op haar eentje een verborgen
koepelkerk... Het zou ons te ver voeren om hier nog meer gesofisticeerde
voorbeelden uit de doeken te doen.
Een verdere stap naar de verborgen organisatie van het beeld wordt gezet
als ook de figuren op het doek intern worden gestructureerd, zoals in da
Vinci's 'Vitruvian man':
Ook complexe gehelen van figuren kunnen
volgens een nieuwe interne logica worden gestructureerd, zoals de
wervelende spiraal die de ruggengraat vormt van Rubens' 'Val van de
engelen'.
Deze verborgen structurering komt neer op een abstraheren van de
concrete figu(u)r(en): hoofd, romp, armen en benen worden tot 'lengtes';
de doorkijk op een achterliggende kamer wordt een vierkant; de madonna
omschrijft een koepelkerk; de massa der afvalligen wordt een spiraal...
DIALECTIEK TUSSEN VERBORGEN GEOMETRIE EN MANIFESTE FIGURATIE
Juist omdat de figuren op het doek worden ingepast in een geometrisch
kader kunnen ze zich vrijer gaan bewegen en ontplooien. Er ontstaat een
dialectiek tussen 'abstraherende' uniformering en een 'concretiserende'
diversificatie. Deze dialectiek verleent het kunstwerk een vaak
ongekende interne dynamische spanning. Zo ontplooit zich in het Laatste
Avondmaal van da Vinci de diversiteit van de druk gebarende figuren
binnen het nauwe keurslijf van een groepering van de apostelen in vier
groepen van drie rond de centrale spil in Jezus.
Die opgedreven spanning versterkt alleen maar de neiging om achter de
schijnbaar ongestructureerde verscheidenheid te gaan zoeken naar de
verborgen structuur. De obsessie met de verborgen jenseitige
'essentie' achter de oppervlakkige diesseitige 'schijn' brengt velen in
de verleiding te denken dat het de kunstenaar eigenlijk om deze
verborgen geometrie was te doen. Anderen gaan nog verder, en willen het
beeld verlossen van het 'oppervlakkige omhulsel' rond de 'ware kern' en
brengen meteen de verborgen geometrische structuur van de dingen, hun
abstracte essentie in beeld - een beetje zoals
Hermann Nitsch alle drama
wil herleiden tot het rituele slachten van een os. Dat is het geval bij
Mondriaan die de 'grondvorm' van het zichtbare wil herleiden tot de
tegenstelling tussen horizontaal en verticaal, die zich uiteraard
moeiteloos voegt in het rechthoekige kader van het doek.
Zodra men zich tot de 'essentie' beperkt, valt de gelaagde structuur van
het kunstwerk weg en daarmee de dialectiek tussen verborgen geometrische
eenheid en zichtbare organische veelheid. Een ééndimensionaal beeld komt
in de plaats. Het volstaat om bovenstaande figuur van Mondriaan te
vergelijken met het reeds vermelde centrale paneel uit Piero della
Francesca's polyptiek van de Misericordia om zich ervan te vergewissen
hoezeer de spanning tussen verborgen structuur en oppervlakkige
verschijning daarbij verloren gaat..
NIEUWE DIMENSIES VAN MIMESIS (1)
Tot ver in de negentiende eeuw was het hele pathos van de kunst erop
gericht om het zichtbare in al zijn rijkdom in beeld te brengen. Dat
verandert zodra in het midden van de negentiende eeuw de fotografie dit
streven tot een eerste hoogtepunt brengt en meteen ook automatiseert. De
schilderkunst reageerde daar immers op door
nieuwe paden te betreden. De
meest vruchtbare reactie bestond erin de techniek niet langer zodanig te
perfectioneren dat hij geruisloos verdwijnt achter de natuurgetrouwe
weergave - zoals in de olieverfschilderkunst, de 'zwarte kunst' en de
fotografie - maar er integendeel naar te streven de sporen van het maken
zelf weer zichtbaar te maken. Zo grijpt Paul Gauguin in 'De Gele
Christus' terug op de meest primitieve manier van schilderen: eerst een
omtrekslijn tekenen om ze vervolgens in te kleuren. Niet de logica van
wat wordt afgebeeld, maar de logica van het maken komt op de eerste
plaats te staan: de natuurlijke beweging van de scheppende hand wordt
zichtbaar in de omtrekslijn, en bij figuren als Vincent Van Gogh ook in
de manier waarop het vlak wordt opgevuld (toets). Ook in 'De Schreeuw'
van Edvard Munch is het de beweging van de tekenende hand die het beeld
een expressie verleent die je vergeefs zult gaan zoeken bij echte wolken
of een echte brug.
Het wordt meteen duidelijk dat een nieuwe expressiviteit kan worden
gewonnen door af te wijken van een natuurgetrouwe ('fotografische')
weergave. En dat geldt niet alleen voor de lijn, maar ook voor de kleur. Men laat
ze niet langerondergaan in het donker omwille van de weergave van
ronding, maar 'abstraheert' als het ware van de schaduw over de
objecten. Op het doek verschijnen dan alleen maar ongebroken kleuren
zoals op een glasraam. De band met de werkelijkheid wordt nog verder
doorgesneden als men ook nog 'abstractie maakt' van de 'natuurgetrouwe
kleur'. Dat doet Paul Gauguin als hij de huid van Jezus geel kleurt en
het gras rood, zoals op 'Het gevecht met de Engel'.
Daarbij ontstaat een geheel nieuwe wereld, waarin andere wetten de
ruimte en de vormen bepalen en waarin 'abstractie' wordt gemaakt van de
kleur in de ons bekende wereld. Zoals men niet-bestaande wezens
(centauren, zeemeerminnen, draken...) kan scheppen door onderdelen van
bestaande wezens te combineren, kan men ook nieuwe mensen in nieuwe
omgevingen concipiëren door ze andere vormen en andere kleuren te geven
en ze in een ander soort ruimte te situeren. En, laat er geen twijfel
over bestaan: al wijken deze nieuwe wezens in nieuwe ruimtes af van de
wezens in de ons vertrouwde wereld, hun weergave is niet minder
'natuurgetrouw' dan die van de vanouds vertrouwde figuren...
Onder invloed van het mimetisch taboe interpreteerde men deze
ontwikkeling vaak als een afstand doen van de weergave van de
werkelijkheid. Het schilderij zou niet langer een
venster op de werkelijkheid zijn. 'Abstractie' werd begrepen als de
ontkenning van mimesis, niet als een bijzondere variant ervan. In
werkelijkheid bleef het schilderij een venster, maar dan een dat uitkeek
op een wereld die in toenemende mate van de ons vertrouwde begon te
verschillen. (Analyse van een concreet voorbeeld:
Malevitsj).
Er is echter een grond van waarheid in deze misvatting. Het lijkt er
immers op alsof de kleur en de lijn zelf gaan spreken en alsof daarbij
het 'spreken' van de afgebeelde figuren verstomt. Maar dat is slechts de
halve waarheid. Want in bovenstaande voorbeelden ontlenen kleur en vorm
hun uitdrukkingskracht niet alleen aan zichzelf, maar ook aan het feit
dat ze niet 'natuurgetrouw' zijn - of correcter: dat ze afwijken van de
ons vertrouwde versies in de werkelijkheid. Als het boogje boven
Christus' oog niet langer een wenkbrauw is, verliest het heel wat van
zijn expressieve betekenis, en als het rood in 'Het gevecht met de
Engel' niet langer te zien is waar groen gras had moeten staan, verliest
het al zijn transcendentale glans. Hier is sprake van eenzelfde
dialectiek als bij het spanningsveld tussen verborgen geometrie en grote
organische verscheidenheid aan de oppervlakte.
Dat wordt pas goed duidelijk als men de navelstreng met de werkelijkheid
helemaal doorsnijdt en overgaat tot een puur spel met vormen en kleuren
die nergens meer aan doen denken - alleen maar zichzelf zijn.
Ongetwijfeld zijn zo'n vormen en kleuren expressief. Maar ze missen de
bijkomende spanning die wordt geschapen door de 'onnatuurlijkheid' van
de kleuren.
NIEUWE DIMENSIES VAN MIMESIS (2)
Vooraleer de navelstreng volledig werd doorgesneden, ontdekten de
kunstenaars nog een nieuwe mogelijkheid. Tot nog toe waren er op
schilderijen alleen complexere organische wezens te zien: planten,
dieren en mensen. Meer elementaire vormen verschenen alleen in de wereld
van het design (denk aan keramiek, weefkunst, architectuur...). Daar
hadden ze meestal een geometrisch of rudimentair vegetatief/organisch
karakter. Vanaf het begin van de twintigste eeuw doen dergelijke
elementaire vormen hun intrede in de schilderkunst.
Aanvankelijk zijn ze organisch van aard omdat ze als het ware geboren
worden uit de lijnen of de toetsen van de tekenende of schilderende
hand. Het is alsof de schilders beginnen in te zoomen op de elementen
waaruit de figuur is opgebouwd: de aandacht voor het figuratieve geheel
verschuift naar het handgemaakte onderdeel ervan: lijn en toets. Al bij
van Gogh gaat de werking van het beeld meer uit van de' bezielde toets'
dan van de expressie van de figuur - weze het gelaat, cipres, landschap
of sterrennacht. Bij Kandinsky zie je voor de Eerste Wereldoorlog het
punt waarop de onderdelen op zichzelf staande gehelen worden.
Dit inzoomen op lijn en vlek was een tweede manier om het
antimimetische streven te bevredigen: het leek alsof de 'fotografische'
band met de werkelijkheid was doorgesneden. Maar ook hier geldt dat het
schilderij nog steeds een venster blijft, maar dan een dat uitkijkt op
nieuwe werelden, bevolkt door wezens die tot nog toe nooit in beeld
waren verschenen. Want de nieuwe 'abstracte', 'niet-figuratieve' vormen
worden ongetwijfeld als bezielde wezens ervaren - zij het dan als wezens
die eerder op de lagere trappen van een imaginaire evolutie moeten
gesitueerd: imaginaire 'anemonen', 'eencelligen', 'amoeben'.
Ook hier mag er geen twijfel over bestaan dat, al wijken deze nieuwe
wezens in nieuwe ruimtes af van de wezens in de ons vertrouwde wereld,
hun weergave niet minder 'natuurgetrouw' is dan die van de vanouds
vertrouwde figuren...
Niet altijd gaf de beweging van de hand het aanschijn aan nieuwe 'unidentified
painted objects'. Bij figuren als Jackson Pollock dreigt de toets tot
'schriftuur' te worden, tot teken, dat ons net zoals een handschrift,
iets vertelt over de aard en de toestand van de maker - al ontsnapt
Pollock aan dit gevaar doordat zijn schriftuur zich tot figuratieve
gehelen organiseert, die imaginaire weefsels in imaginaire ruimtes
oproepen.
NIEUWE DIMENSIES VAN MIMESIS (3)
Dit soort 'organische' of 'lyrische' abstractie was geen grote toekomst
beschoren. Onder invloed van de antimimetische trend keerde men zich
hoe langer hoe meer af van al te 'suggestieve' figuren. Voor de hand lag
het zijn toevlucht te nemen tot pure geometrische vormen. Al het kubisme
begon de complexere organische menselijke (en andere figuren) te
vervangen door meer eenvoudige geometrische vormen. Daarmee werd niet
alleen de complexe organische figuratie ontkend, maar ook de evenzeer
organische beweging van de hand. In het Russische Constructivisme ging
dat gepaard met een zich afkeren van de ambachtelijke werkwijze en het
verwelkomen van 'mechanische' 'industriële techniek'. Dat leidt heel
snel tot de triomf van wat men de 'geometrische abstractie' is gaan
noemen.
In tegenstelling tot wat de term suggereert, is hier helemaal geen
sprake van een breuk met mimesis - al is zo'n breuk voor velen een
vaststaand feit. De mimetische duivel laat zich immers niet zomaar uit
het beeld drijven. Al zijn de acteurs niet meer herkenbaar, want herleid
tot puur geometrische grondvormen, nog altijd worden ze als bezielde
wezens gelezen. Wel horen ze ditmaal wel niet langer thuis op de lagere
trappen van een imaginaire evolutie, maar eerder op de hogere trappen
van een evenzeer imaginaire transcendentale wereld. Daar zweven ze
overigens even probleemloos gewichtsloos rond als engelen en geesten in
onstoffelijke lichamen die door geen schaduwen worden bevlekt. Het
volstaat om er Kandinsky's 'Über das Geistige in der Kunst' op na te
lezen om zich te realiseren hoezeer de 'abstracte' vormen als
expressieve wezens worden begrepen: een driehoek heeft een heel andere
persoonlijkheid dan een vierkant, dan een rechthoek, dan een cirkel, en
ga zo maar door.
En dat geldt niet alleen voor de afzonderlijke wezens, maar vooral voor
hun interactie - die al minder onherkenbaar is. Bij Lissitzky heeft ze
nog een naam 'Versla de Witten met de Rode Wig'. Maar in werken zoals
die van Frantisek wordt de interactie zelf weer 'geabstraheerd' door te
verwijzen naar de fuga in de muziek - die (ten onrechte) voor het
paradigma van een niet-mimetische kunst werd gehouden.
Geen wonder dat de antimimetische woede zich ook nog keert tegen dit
soort 'complexe' geometrische abstractie. Ditmaal zorgt ze ervoor dat
ook de al te herkenbare interactie tussen onherkenbare geometrische
vormen uit het beeld wordt gebannen. Geen betere middel daartoe dan de
veelheid van interagerende vormen te vervangen door de op zichzelf
staande zelfgenoegzame eenheid van één enkele vorm - die echter juist in
zijn zelfgenoegzaamheid het narcisme belichaamt. Het mimetische taboe
moet dan ook zijn toevlucht nemen tot een meer radicale ingreep: wat
beeld was, wordt tot betekenend symbool. En pas deze stap bezegelt de
echte breuk met mimesis: pas als symbool is het vierkant het zwarte gat
waarin elke figuratie verdwijnt.
Het merendeel van de zogenaamde 'geometrisch abstracte kunst' ontsnapt echter aan deze symbolische valstrik en blijft daardoor behoren tot het domein van de mimesis. Maar het moet gezegd: in vergelijking met de kracht die van vele voluit figuratieve werken uitgaat, ontbreekt het vele van deze werken aan een interne dynamiek omdat de dialectiek tussen verborgen geometrische vorm en oppervlakkige organische verschijning wegvalt. De werken van Mondriaan en Malevitsj maken retroactief duidelijk hoezeer dat ook het geval is bij figuren als Vincent van Gogh, Paul Gauguin en Edvard Munch. Omgekeerd valt het pas nu op hoezeer ook geometrisch abstracte werken eendimensionaal zijn op vlak van kleur. Nooit ontstaat de bijkomende spanning die wordt opgewekt door de 'onnatuurlijkheid' van de kleuren. Al bestaat er zoiets als kleuren die best bij bepaalde geometrische vormen passen, een gele cirkel wordt nooit als afwijking gelezen van een blauwe cirkel. Meer algemeen geldt dat de expressiviteit van kleuren op zich altijd slechts de eigen - en dus ééndimensionale - expressiviteit is: nooit voegt ze haar kracht bij wat de figuren op zich te vertellen hebben. Een zwakke echo van zo'n dialectische wisselwerking zien we op een complexer werk als 'Versla de Witten met de Rode Wig' van Lissitzky.
Een welbepaalde verhouding tussen rood, wit en zwart als kleuren op zich werkt agressief. Bij Lissitzky voegt dat agressieve kleurakkoord zich bij de evenzeer agressieve interactie tussen de rode driehoek en de witte cirkel. Maar het effect wordt alleen maar sterker naarmate het onderwerp minder 'abstract' en meer 'figuratief' - concreet - wordt. Het volstaat om te vergelijken met de Kronos van Goya, al hebben velen het intussen verleerd om te wachten tot de kleuren oplichten uit wat in vergelijking met de zuivere - of 'schreeuwende' - kleuren van de geometrische abstractie - vaak als 'museumbruin' wordt afgedaan.
De expressieve lading van Goya's Kronos is
des te sterker omdat het onderwerp hier precies de situatie ten tonele
voert waaraan het kleurakkoord zijn natuurlijke expressiviteit te danken
heeft: de dreigende muil met het wit van de tanden, het rood van het
vlees en het zwart van de holte waarin alles verdwijnt..
NIEUWE DIMENSIES VAN MIMESIS (4)
Kunstenaars bewandelden nog een andere weg om te ontsnappen aan de
herkenbaarheid van de wereld der verschijningen: ze concentreerden zich
op het licht of de kleur als zodanig. Het probleem daarbij is dat -
tenzij je een vlak puur monochroom opvult - er altijd vormen vallen te
detecteren - al hebben ze dan geen scherpe randen meer zoals bij de
geometrische abstractie. Daardoor krijgen ook deze 'vormeloze'
schilderijen een eminente mimetische lading. Dat blijkt meteen in de
schilderijen van Mark Rothko. Die vervangt het zwarte gat waarin
Malewitsj elk beeld liet verdwijnen door het verschijnen als zodanig,
het oplichten van het zichtbare - de oervorm van mimesis.
En hoezeer juist hier bij uitstek sprake is van mimesis, blijkt meteen
als we de echo van de geometrische abstractie in deze werken laten
uitklinken. Want het volstaat om de rechthoekige vormen van Rothko te
vervangen door meer organische vormen, om terecht te komen in de
vertrouwde wereld van vuur, wolken en zonsondergangen die de mens al van
oudsher fascineren. Het thema floreerde als achtergrond op schilderijen,
of als stralenkrans rond heiligen en goden. Da Vinci zag in de weergave
van dergelijke transparante werelden zonder begrenzend oppervlak -
water, vuur, mist, wolken - het eigenlijke domein van de schilderkunst
(denk aan zijn bekende tekeningen van de zondvloed), terwijl lichamen
met begrensd oppervlak eerder tot het domein van de beeldhouwkunst
behoorden.
Maar het is vooral in de fotografie dat het thema - niet gehinderd door
het mimetische taboe dat op de schilderkunst rustte - tot ontwikkeling
komt. Door in te zoomen op de zonsondergang of door elke referentie naar
het landschap met zijn begrenzende oppervlakte op te heffen, wordt een
nieuwe vorm van 'onherkenbaarheid' verkregen.
Vergelijkbare effecten worden verkregen door transparantie te
fotograferen of te suggereren door lagen op elkaar te leggen.
Ook hier leidt het verlies van herkenbaarheid alleen maar tot de opgang
in een nieuwe imaginaire wereld: de wereld waarin het lichaam geen
begrenzing heeft en als nevelige lichtwolk of lichtende aura opgaat in
een ruimte die geen buitenwereld meer is, maar een alles omvattend
innerlijk - een wereld waarvan de aura rond heiligen en goden alleen
maar de prefiguratie is.
VAN MIMESIS NAAR DESIGN (1)
What you see is what you see
Frank Stella
De antimimetische 'abstraherende' trend is ook werkzaam op een ander
niveau. Ditmaal is het niet de herkenbaarheid die wordt geviseerd, maar
eerder het stoffelijke verschijnen van de dingen zelf. Aanvankelijk
hadden de geometrische vormen nog hun driedimensionaal lichaam gemeen
met de menselijke figuur. Lissitzky verbant verschuivingen in kleur of
lichtsterkte die aan schaduwen zouden doen denken, waardoor zijn vormen
iets 'onwerkelijks' krijgen. Omdat de perspectivische lectuur van
schuine hoeken diepte blijft suggereren, laten Mondriaan en Malewitsj
ook nog het perspectief vallen. Zij beperken zich tot de weergave van
tweedimensionale figuren die zich binnen een gelaagde ruimte op
parallelle vlakken bewegen. Met het wegvallen van het perspectief lijkt
ook de zwaartekracht uit deze wereld weg te trekken: er is geen bodem
meer waarboven zich de hemel verheft. De nieuwe abstracte figuren
bewegen zich gewichtsloos in een bodemloze ruimte zonder zwaartekracht.
Zo wordt de driedimensionale wereld die gevuld is met driedimensionale
volumes geleidelijk vervangen door een gelaagde wereld waarin
tweedimensionale vormen zich parallel aan het vlak bevinden. De
meerlagige ruimte van Malewitsj implodeert bij Mondriaan tot een
tweedimensionale: doorheen het vlak van het kader kijken we uit op de
eenlagige ruimte erachter. De aanwezigheid van deze tweede laag
waardoorheen we vanuit onze werkelijke wereld op de eenlagige imaginaire
wereld daarbuiten uitkijken,is de laatste navelstreng die de
abstraherende ijver nog met mimesis verbindt. Wellicht daarom benadrukt
Mondriaan dit element door het als ruit tegenover een rechte hoek te
stellen.
De navelstreng wordt finaal doorgesneden door figuren als Albers en
Herbin, Barnett Newman en Frank Stella. Concentrische vierkanten
onderscheiden zich in niets meer van het tapijt of de tegelvloer: hier
gaat mimesis* volledig op in (tweedimensionale) design. De
anti-mimetische abstracte vormen behouden hier uiteraard dezelfde
expressieve waarde en bezieling als op het doek. Het zijn echter niet
langer voorgestelde vormen in een voorgestelde ruime, maar reële
objecten in een reële ruimte. Niet door de natuur, maar door de mens
gemaakt. Design dus.
VAN MIMESIS NAAR DESIGN (2)
Als volume en ruimte imploderen tot ééndimensionale wereld verglijdt
mimesis dus in design. Dat is ook het geval als de volumes en de ruimte
die op het doek slechts worden opgeroepen, worden vertaald in echte
volumes in de echte ruimte, zoals in de Prounruimte van Lissitzky.
En van deze
oefening tot de villa van Rietveld is maar een stap. Deze stap uit de
kunst naar de werkelijkheid is te vergelijken met het vertalen van een
schilderij in een 'tableau vivant', of beter nog: met het omkeren van de
beweging waarmee het echte model of het echte stilleven werd omgezet op
het doek. Het enige verschil is dat we hier niet te maken hebben met
herkenbare personen of met groenten en fruit, maar met (combinaties van)
geometrische vormen.
En dat maakt er ons attent op dat de parallel tussen schilderkunst en
beeldhouwkunst hier niet zomaar kan worden doorgetrokken. Terwijl er wel
zoiets bestaat als een abstracte schilderkunst, kan er van een abstracte
beeldhouwkunst geen sprake zijn. Juist omdat een kubus een door de mens
geschapen artificiële vorm is, bestaat hij immers ofwel als puur
niet-zintuiglijke idee, ofwel als vorm van een concrete stof. Terwijl
een tweedimensionaal weergegeven kubus de nabootsing kan zijn van een
echte driedimensionale kubus in een nader te bepalen materie, is een
driedimensionale kubus altijd echt: er is nergens een origineel waarvan
hij de nabootsing zou kunnen zijn, zoals een marmeren lichaam de
nabootsing kan zijn van een lichaam van vlees en bloed. Een houten kubus
daarentegen wordt nooit gelezen als de nabootsing van een marmeren kubus
of een kubus in metaal: dat zijn allemaal evenwaardige kubussen die
alleen maar samenvallen met zichzelf. Daarom zijn de kubussen van
Donald Judd -
in tegenstelling tot de geometrische figuren van Piet Mondriaan
en Kasimir Malevitsj - design en geen kunst. En dat geldt niet alleen
voor driedimensionale geometrische kunst, maar evenzeer voor de vormloze
Rothko-varianten: echte mistwolken in lichtshows hebben ongetwijfeld een
charme die vergelijkbaar is met die van een zonsondergang, maar het zijn
nergens nabootsingen van. Het zijn dus vormen van licht-design, zoals de ruimtes van
James Turrell.
Terwijl in de schilderkunst (of breder: op het tweedimensionale vlak) de
stap van kunst naar werkelijkheid wordt gezet op het ogenblik dat de
geometrische volumes en de ruimte imploderen tot vlak op het vlak,
grijpt de overgang in de beeldhouwkunst plaatsop het ogenblik dat de
driedimensionale vormen niet meer aan iets anders doen denken en
samenvallen met zichzelf. Bij Brancusi ligt de grens tussen de hanen en
de oneindige kolommen. Ook hier wil het mimetische taboe nog de laatste
mimetische echo's uitbannen die nog naklinken in de oneindige zuil. Dat
gebeurt door terug te grijpen naar puur met zichzelf samenvallende
geometrische vormen, waarmee de opgang van (beeldhouw)kunst in design
wordt voltooid. Deze stap werd nog eens dunnetjes overgedaan door
Donald Judd met zijn boxen. Al hebben die boxen nog te zeer deel aan het idee
van een lichaam als een door huid omsloten volume. Het mimetisch taboe
verzet zich niet alleen in de schilderkunst tegen elk herinnering aan
het lichaam, maar ook in de beeldhouwkunst: Tatlin en Naum Gabo
vervangen de volumes die worden omsloten door het oppervlak van een huid
door - bij voorkeur transparante - vlakken, ja zelfs lijnen. Verwijzen
we naar de kubussen van Sol leWitt.
VAN DESIGN NAAR MIMESIS (2)
De tegendraadse beweging waarmee de schilderkunst zich krampachtig van
elke mimetische smet poogt wit te wassen om uiteindelijk tot pure design
te verworden, is tegengesteld aan de veel meer voor de hand liggende
beweging waarmee design al van oudsher mimetisch wordt opgeladen - een
beweging die zo sterk is, dat ze vermoedelijk aan de wortel ligt van het
ontstaan van de kunst. Al op puur figuratief niveau wordt design
mimetisch opgeladen als de poten van een stoel in de vorm van echte
dierenpoten worden gesneden, als een vaas wordt gelezen als het lichaam
van een mens of een dier, of als de kussens van een zetel als mond
worden gevormd, zoals in de fauteuil van Salvador Dali. Dat is zozeer
het geval dat kunstenaars als Picasso er zelfs een nieuwe manier in
zagen om kunst te maken, zoals wanneer hij het zadel en het stuur van
een fiets combineert om ze om te toveren in de kop van een stier.
Maar de mimetiserende trend is ook en vooral werkzaam op het puur
'abstracte' niveau van de compositie van de elementen. Puur vanuit een
technische logica ontstane vormen krijgen al meteen een mimetische
dimensie, zoals wanneer een verdeelde zeshoek in drie dimensies wordt
gelezen als kubus. Het effect wordt versterkt door een contrast tussen
wit en zwart, dat al snel als schaduw wordt gelezen. Dat effect wordt
uitgewerkt door Albers en Op Art.
Ook verschillen in kleur worden al heel snel gelezen als verschillen in
diepte, vooral als de plaatsing van de vormen een handje toesteekt. Dat
geldt bij uitstek voor de meer gesofisticeerde vormen van op-art of
kinetische kunst, waar naast diepte ook beweging wordt gesuggereerd of
kleuren die niet op het doek te zien zijn. Grensgevallen zijn werken als
die van Ben Nicholson waarvan het niet meteen duidelijk is of het
bas-reliëfs of echte driedimensionale vormen zijn.
Op die manier ontstaat er een grensgebied tussen design en mimesis waar
we niet altijd weten of er sprake is van kunst die op het punt staat op
te gaan in design, of van design die begint op te gaan in mimesis. Maar
in alle gevallen gaat het slechts om een eerste stadium van mimesis,
mimesis 'in statu nascendi' die zich in principe verder wil ontplooien
tot voltooide mimesis. Nergens komt dat beter tot uitdrukking dan in
het tapijt, waar in de rand die het gemeen heeft met de omgevende
architectuur rudimentaire geometrische of organische motieven beginnen
te woekeren volgens eerder rudimentaire compositieschema's zoals herhaling,
alternatie en wat dies meer zij, terwijl in het centrum volwaardige figuratieve
taferelen verschijnen.
Het zal intussen duidelijk geworden zijn dat de schemerzone tussen
design en kunst in het driedimensionale niet ligt in het moment waarop
de illusie van volume en ruimte ontstaat, maar op de grens tussen het
aan zichzelf identieke en wat aan iets anders doet denken. Zo zijn vele
van Andy
Goldsworthy's creaties in de eerste plaats gehelen van
eenvoudige elementen die volgens doorzichtig regels worden geordend.
Maar sommige doen denken aan bestaande voorwerpen waar andere materialen
volgens gelijkaardige principes geordend zijn (oog, vogelnest, ...). Maar
ook dit ‘doen denken aan’ is mimesis 'in statu nascendi'. Van voltooide
mimesis onderscheidt ze zich doordat we alleen maar ‘moeten denken’ aan
iets anders. Zelden hebben we de indruk iets anders te zien dan wat er
is, zoals wanneer bij het zien van gebeeldhouwde marmer het gevoel
hebben voor een mens te staan. Eerder krijgen we de indruk te zijn
gestoten op constructies uit parallelle - maar echte - werelden. En dat
geldt evenzeer voor de constructies van Anish Kapoor:
Deze beide laatste werken mogen er ons overigens aan herinneren dat het
woord 'design' geen scheldwoord is, wel integendeel. Maar juist daarom
wordt het tijd dat designers ermee ophouden om als kunstenaar te
poseren. Om in het prestige in de kunst te delen?
LE NON-PAINT
Bij de geometrische helderheid en klaarheid van bovenstaande
gedachtegang zullen velen alleen maar achteloos de schouders ophalen.
Liever leggen ze hun oor te luisteren bij meer gesofisticeerde geesten,
wier eerder labyrintische constructies jammer genoeg alleen maar de
overigens erg doorzichtige ideologie zijn die de bijbehorende
antimimetische praktijk moest legitimeren.
Intussen ben ik de laatste om te ontkennen dat het antimimetische élan
nieuwe perspectieven heeft geopend in de kunst en vaak hoogstaande
kunstwerken heeft opgeleverd., Maar het is wellicht aan de orde van de
dag om de balans te maken en zich rekenschap te geven van wat - hopelijk
niet onherroepelijk - verloren is gegaan.
Of: om vol heimwee te denken aan wat in de afgelopen eeuw zoal niet
ongeschilderd bleef...
© Stefan Beyst, April 2005.