HET
ZELFPORTRET
Beginnen we onze verkenning met het archetype van het zelfbeeld: het zelfportret in de beeldende kunst.
De opkomst daarvan was in eerste instantie een bijverschijnsel was van
de ontwikkeling van het portret. Tot de uitvinding van de fotografie
was het bewijzen van zijn meesterschap in de portretkunst immers dé
drijfveer voor het maken van een zelfportret. Anders dan de jager of
krijger die hun overmacht bewijzen door het geschoten of de verslagen
vijand op te voeren, toont de schilder zijn meesterschap door
zichzelf in beeld te brengen: zijn kunststuk is de manier waarop hij
daarin slaagt.
Het gevolg is wel dat in het beeld alleen maar de verschijning van de kunstenaar is te zien - en die is op zich niet noodzakelijk interessant. Daaraan kan verholpen door het opdrijven van de moeilijkheidsgraad. Dat kan door de weergave van stoffen: de 'tulband' en het hermelijn op het vermoedelijke zelfportret van Jan van Eyck uit 1433, of de marterpels onder de weelderige krullen waar Dürer zich mee tooit op zijn zelfportret van 1500.
Een andere mogelijkheid is het uitbreiden van het zelfportret met een portret - Rafael met een vriend, Rubens met Isabella Brandt, Jordaens met ouders, broers en zusters, Rembrandt met Saskia, Elisabeth Vigée-Lebrun met dochter, Annibale Carracci met vader en neef. Het zelfportret wordt daarbij tot groepsportret (zie hoofdstuk V). Een andere variant is de schilder die zichzelf schildert terwijl hij een portret schildert: al onder het mom van Sint Lucas die de Heilige maagd met kind schildert bij Rogier van der Weyden, maar onverbloemd bij Sofonisba Anguissola die Bernardino Campi schildert die haar portret schildert, bij Frida Kahlo die zichzelf schildert die het portret van Doctor Farill schildert, of bij Hockney die zichzelf schildert terwijl hij een model schildert. Een meer gesofisticeerde variant daarvan is Dali die zichzelf schildert terwijl hij Gala schildert die in de spiegel kijkt, of Norman Rockwell die zichzelf schildert terwijl hij in de spiegel kijkt om zichzelf te kunnen schilderen.
Naast met portretten kan het zelfportret ook aangevuld met de weergave van dieren, planten, dingen en landschappen, zoals bij Courbet met zijn zwarte hond in een landschap, of Werner Tübke omgeven door honden, in een exotisch stadslandschap met op de achtergrond een natuurlandschap in Selbstbildniss in Samarkand (1962).
De formule wordt gestandaardiseerd in de voorstellingen van 'de schilder in zijn atelier' zoals bij Vermeer die zichzelf schildert terwijl hij een model schildert in een atelier gestoffeerd met een landkaart, een brokaten gordijn, een glimmende luchter, en een stilleven op tafel; wat op zijn beurt slechts een afschaduwing is van de stunt van Velazquez die op Las Meninas (1656) zichzelf al schilderend in beeld brengt tezamen met de koningskinderen én het spiegelbeeld van de koning en de koningin, of die van Courbet die naast zichzelf bij het schilderen van een landschap ook nog vele andere personages portretteert, evenals dieren en stillevens.
Een veel vruchtbaarder ontwikkeling is het laten spreken van de eigen verschijning. Dat doet Dürer door zich op het al vermelde portret als een soort Christus frontaal in beeld te brengen, of, op het portret van 1493, als verleidelijke jonge man met gouden lokken in elegante kledij. Wellicht een grotere uitdaging is het weergeven van het lichaam in verval: de kraaienpootjes op Van Eycks (vermoedelijke) zelfportret, de geresigneerde blik in het vervallen, gerimpeld gezicht van een oude man op da Vinci's (vermoedelijke) zelfportret of op dat van Titiaan, om nog maar te zwijgen van de stunts van de oude Rembrandt - de schilder die daarbij het Kijk wat ik kan en hoe mooi ik ben! uitdiept tot een Kijk wat uit mij geworden is - al kan ik nog een en ander.
HET ONGEZIENE
And from Thee, O Lord, unto whose eyes the abyss of man's
conscience is naked,
what could be hidden in me though I would not
confess it?
Augustinus, Confessiones, X.
Om de verdere ontwikkeling te begrijpen, trekken we ons even terug in
de ateliers waar de eerste zeldzame - want kostbare - echte spiegels in
de loop van de vijftiende eeuw de aloude gepolijste metalen platen
begonnen te verdrijven, die zelf weer de echo's waren van Narcissus'
nog oudere wateroppervlak. Wat de
schilders daar als eersten in
volle glorie te zien
kregen in de beslotenheid van hun atelier, was het ongeziene in dubbele zin.
Ongezien is in de eerste
plaats het eigen gelaat. Want - we zouden het haast
vergeten in een tijdperk waarin én spiegels én foto's
van het zelf ten overvloede aanwezig zijn - van ons visuele zelf zien
we wel onze handen
en voeten, hoogstens de voorkant van ons lichaam,
maar niet de achterkant van het lichaam en het centrale onderdeel van onze visuele verschijning aan de voorkant: het gelaat.
Hoezeer pas de ons vertrouwde spiegel dit ongeziene zelf
onthult, blijkt uit het verhaal van Narcissus: die had immers niet door dat
hijzelf de jongeling was die hij daar voor hem in het water zag.
Zodra dat ongeziene deel van onszelf tot vertrouwd beeld in de
spiegel
is geworden, toont die spiegel ons ook het ongeziene in een andere zin:
wat we alleen aan onszelf tonen en voor derden verbergen - het
verborgen zelf. Zo'n verborgen
zelf is al de gedaante die we hebben vooraleer in de buitenwereld te
verschijnen: die van de niet-opgemaakte mens - nog
niet gewassen, gekamd, geschminkt, gekleed. Meer nog is het de gedaante
die niet beantwoordt aan onze eigen verwachtingen: zowel de uiterlijke verschijning
waar we ons om schamen - als nog onvolgroeid kind, als onvolmaakte
jonge man of vrouw, als aftakelende bejaarde, of als afzichtelijke wezen tout court -
als de innerlijke - de uitdrukking op het gezicht die hoort bij wat we echt voelen, niet bij wat we anderen voorhouden: de teleurstelling of de ontmoediging, de afkeer of de verachting, de boosheid of de opstandigheid, de wanhoop of vertwijfeling.
En dan hebben we het niet eens over de vele gedaanten die wij wel zouden willen aannemen, maar waar we anderen niet mee onder ogen durven te komen, zodat alleen wijzelf ze in de spiegel te zien krijgen. Daartoe behoren al de volwassen poses die het kind aanneemt, maar vooral de mateloze zelfbewondering (zoals die van Dürer op zijn zelfportret van 1500), het ongeremd tentoonspreiden van zijn seksuele charmes, bij uitstek als het gaat om die van de homoseksuele lustknaap (zoals de Dürer op het zelfportret van 1493), of de nog meer getaboeïseerde van de hermafrodiet zoals bij het androgyne zelfportret van Munch (1909).
Het wateroppervlak, gepolijste stenen en metalen, maar vooral de
spiegel die pas in de 19e eeuw tot gemeengoed werd - al deze visuele
hulpmiddelen breidden dus ons visuele zelfbewustzijn uit
met een nieuwe laag: het bewustzijn van onze eigen verschijning, en wel
zowel de verschijning die we aannemen voor anderen - ons openbare zelf - als die waarbij we onszelf ons 'verborgen gelaat' laten zien
- ons verborgen zelf.
TONEN WAT NIET WORDT GETOOND
Men - a race, curious to know the lives of others, slothful to
amend their own.
Augustinus, Confessiones, X.
Terwijl het portret is bestemd voor derden, onthult de spiegel
dus vooral de visuele verschijning die anderen niet mogen zien.
Het beeld dat we de spiegel van ons laten maken is dan ook een beeld dat alleen is bedoeld voor eigen gebruik - niet anders dan het beeld in
het dagboek
waar we het verder over zullen hebben.
Maar derden zijn er van oudsher op uit om precies die verborgen verschijningen te zien.
Daarom kan het naar buiten brengen
van wat in de spiegel is te zien een nieuw antwoord zijn op de
vraag hoe de schilder zijn eigen verschijning in het beeld kan laten spreken.
Terwijl normale stervelingen in hun portret hun openbare zelf in beeld
laten brengen - kan de schilder in zijn zelfportret de mens tonen zoals hij
nog niet is vertoond - als verborgen zelf. Zo voegt zich bij het
Kijk wat ik kan - bij de
weergave van de jeugdige schoonheid of het verval - ongemerkt
het Kijk hoe ik mij durf te tonen - van de Dürer die zichzelf als
lustknaap, ja zelfs als God durft op te voeren, tot de Rembrandt die
zichzelf in zijn aftakeling blootgeeft. Pas door dergelijke
zelfonthulling ontplooit het zelfportret zich niet alleen tot
volwaardige tegenhanger van het portret, maar ook tot zelfportret in de
dubbele en volle zin van het woord - een door het zelf in het beeld
gemaakt beeld van
het verborgen
zelf', dat voortaan niet alleen het vermogen om een beeld te maken
demonstreert, maar ook het vermogen om op dat beeld zichzelf te
onthullen.
Het getuigt immers van meer moed om het eigen verborgene te
onthullen dan dat van een ander.
Bij uitstek het stilstaande beeld leent zich voor die onthulling van het
'ware gelaat': die ene, boven de talloze andere uitverkoren verschijning wordt geacht de 'essentie' te tonen,
de persoon zoals hij werkelijk is.
De formule van het onthullen van het verborgen zelf wordt almaar meer populair, en beleeft
zijn triomfen in de vroege moderne kunst. Telkens nieuwe
varianten worden uitgewerkt. Geliefd is het thema van
de kunstenaar als slachtoffer of martelaar - te beginnen met Goya die
wordt verzorgd door dr. Arrieta, over Courbet's zelfportret als gewonde
man, Van Gogh met zijn afgesneden oor, tot Ludwig Kirchner die zich
opvoert als soldaat met afgerukte hand.
Al bij Dürer verschijnt het zelfportret ten voeten uit, waarin de nadruk verschuift van het gelaat naar het naakte lichaam. Maar het is wachten tot Schiele en Munch vooraleer meer uitdagende varianten daarvan verschijnen waarbij het zelf zich onthult bij het verrichten van ongewone erotische handelingen (Schiele, Munch).
Ook van de variant waarbij de schilder zijn kunnen demonstreert door naast zichzelf ook nog andere personen af te beelden, ontstaat al vanaf Courbet de meer pikante versie waarbij de schilder al maar uitdagender omgaat met zijn model: bij schilders als Schiele, Lovis Corinth, Kirchner, Otto Dix, Christian Shad, en bij fotografen zoals Man Ray (met Méret Oppenheim), Kertesz (met vervormd naakt), Helmut Newton en Ralph Gibson.
De al bij de Grieken bestaande gewoonte om zichzelf te gebruiken als model voor mythische figuren kan op haar beurt aanleiding zijn om de rollenspeler in de kunstenaar wakker te roepen - verwijzen we slechts naar het zelfportret van Carravaggio als Bacchus, van Rembrandt als Paulus met tulband, van Lomazzo's zelfportret als de abt van de Accademia della Val di Blenio, enz.
En dan is de stap naar het omvormen van de eigen verschijning tot die van een imaginair wezen niet ver meer, zeker niet als dat wezen iets onthult over de kunstenaar zoals in De koning/nar van Robert Piccart. Naast verborgen uitdrukkingen die bedoeld zijn voor derden maar toch niet worden getoond - bv. onderdrukte agressie of woede - zijn er de dubbel verborgen uitdrukkingen: uitdrukkingen die je alleen in zeer intieme relatie laat zien, en waarvan het vertonen dus niet alleen de radeloosheid verraadt, maar ook dat men zichzelf als volwassene niet meer in de hand heeft en weer hulpeloos kind is geworden (Bathroom 3).
VAN ZELFONTHULLING TOT MASKERADE
Er zijn ook kunstenaars die andere wegen bewandelen. Ze leggen de
nadruk almaar meer op het tweede aspect -
het zich onthullen, vooral nadat de fotografie het eerste aspect - het
maken van een beeld van die onthulling - van zijn prestige beroofde. Als het hem vooral om
de zelfonthulling is te doen, kan het in beeld brengen ervan net zo goed
aan een derde worden overgelaten. Wat dan zelfportret heet, is niet
langer het door het zelf in het beeld gemaakte beeld van een onthulling van het verborgen zelf, maar gewoon het
door derden gemaakte beeld daarvan - denk slechts aan Marcel Duchamp
die in de twintiger jaren van vorige eeuw als Rrose Sélavy paradeert voor de camera van Man Ray, aan Claude
Cahun - in feite Lucy Schwob - die zich in de dertiger jaren als man
laat fotograferen door Marcel Moore - in feite Suzanne Malherbe - of
aan de late echo's daarvan: de portretten van Pierre Molinier verkleed
als vrouw in de vijftiger jaren, en die van Andy Warhol die in de
tachtiger jaren als 'lady Warhol' poseert voor de camera van
Christopher Makos.
Dat was aanleiding tot een lawine van al dan niet door derden vastgelegde opvoeringen van verborgen zelven, waarbij de grenzen almaar worden opgeschoven, bij voorkeur langs de assen van wat puur zichtbaar is aan het zelf: de erotische verschijning en/of erotische handelingen, bij uitstek uit het sadomasochistische spectrum (BDSM) - denk slechts aan Robert Mapplethorpe - of in ongewone identiteiten ( ('gender') - denk aan Cindy Sherman en Jürgen Klauke (multiple identities). Dat opbod leidt ertoe dat wat aanvankelijk de onthulling van het verborgen zelf was, hoe langer hoe meer verkeert in het tegendeel ervan; de maskerade, het zichzelf om het even welke verschijning aanmeten, als ze maar past in het discours van de dag. Dat is bijzonder duidelijk in het 'zelfportret' van Robert Mappelthorpe (1980), die - getuige de uitdrukking in de blik - eerder het gewenste masker lijkt te hebben opgezet dan er een te hebben afgelegd, om nog maar te zwijgen van de grimassen die Arnulf Rainer vanaf 1968 produceert voor de camera van Peter Kubelka. De omslag van zelfonthulling in maskerade blijft niet beperkt tot de fotografie, maar dringt door in de schilderkunst, zoals bij Odd Nerdrum, die de stunt van het 'kunnen schilderen' voegt bij de transgressieve zelfopvoering voor de spiegel met penis in erectie in Self Portrait In Golden Cape (1997).
Wat begon als demonstratie van meesterschap in het maken van een beeld
én van durf bij de zelfonthulling, wordt zodoende tot grensverleggende zelfopvoering in beeld, waarbij
het tot metier verworden technisch meesterschap vaak wordt overgelaten aan
derden, en de onthulling van het verborgen zelf omslaat in zelfmaskering.
Naast de kunstenaars die zich uitputten in het opvoeren van almaar meer
extravagante verschijningen, zijn er ook die ontkennen dat men via
visuele verschijning - bij uitstek via de trekken van het gelaat - zou
kunnen doordringen in de ziel van het zelf: er zouden ook andere
toegangspoorten zijn (Autoportrait sans visage, Cocteau), men zou niet verder kunnen geraken dan de
oppervlakte (Yves Velter), of bij ontstentenis van tekenen
zoals kledij of activiteit, zouden pure gelaatstrekken niets over het zelf vertellen, hoe
gedetailleerd ze ook worden weergeven (Thomas Ruff, echo's bij
Tuymans). Dat neemt niet weg dat ook deze portretten in hun
expressieloosheid de leegte van de onbetrokkenheid laten zien. Een
variant op dit thema zijn de zelfportretten van Magritte waarin hij de
achterkant van zijn gelaat toont, of de voorkant ervan bedekt met een
appel.
DOOR HET ZELF IN HET BEELD GEMAAKT BEELD, BEELD VAN HET ZELF, BEELD VOOR ZICHZELF
Het fenomeen van de zelfportretten gemaakt door derden, plaatst ons
voor de vraag wat eigenlijk het verschil is tussen een portret en een
zelfportret.
Zolang het maken van beelden
uitzonderlijke vaardigheden vereiste, was er een duidelijk
onderscheid: bij het zelfportret was het zelf in het beeld ook dat van de maker, bij
het portret was het een derde.
Maar sedert de uitvinding van de fotografie vervagen de scheidslijnen.
Steeds meer mensen komen in de
verleiding om onthullende beelden te maken van zichzelf, maar stuiten
daarbij op een aantal technische problemen die aanleiding zijn om derden in te
schakelen, zoals vanouds gebruikelijk bij het portret van het openbare
zelf. Zoals de voorbeelden van Marcel Duchamp, Claude Cahun, Pierre Molinier en
hun volgelingen aantonen, blijven we hier niettemin van zelfportretten spreken.
En dat komt omdat het interessante aan deze portretten in de eerste
plaats het onthullen van het verborgen zelf is, iets wat tot dan toe
het privilege was van de schilder. Het laten fotograferen van zelfonthullingen door derden maakt
pas duidelijk dat er eigenlijk twee fasen zijn in het maken van een
zelfportret: het tonen van een zelf - het poseren - en het vastleggen van
dat getoonde zelf in een beeld. Bij het traditionele zelfportret is het
dezelfde persoon die beide bewerkingen uitvoert, maar bij
zelfportretten zoals dat van Marcel Duchamp worden beide bewerkingen
gescheiden, en verschuift de aandacht naar de eerste: het tonen van een
zelf, waar vervolgens een fotograaf een beeld van maakt. Tegelijk wordt
duidelijk dat er geen verschil is tussen
de koning of de gewone sterveling die hun openbare zelf opvoeren voor
de hofschilder of de
beroepsfotograaf, en Marcel Duchamp die zijn verborgen zelf opvoert voor
de camera van Man Ray: in beide gevallen voeren de geportretteerden een
zelf op, al is dat bij een gewoon portret het openbare zelf, en bij het
portret van Duchamp een verborgen zelf. Zowel het portret van de koning
als dat van Marcel Duchamp zijn dus zelfportretten in de zin dat ze beide zelf hun zelf opvoeren, maar geen
zelfportretten in de zin van 'zelf in beeld gebracht' zoals die van Van
Eyck of Dürer.
De termen 'portret' en 'zelfportret' zijn dus verwarrend. Elk portret is
een beeld van een zelf dat zichzelf opvoerde voor de schilder of de
fotograaf, en dat is ook elk zelfportret waarbij het opgevoerde zelf dat van
de schilder of de fotograaf is. Daarom geven we er de voorkeur aan te
spreken van een zelfbeeld, en zo nodig te specificeren of het gaat om een
zelfbeeld dat is gemaakt door het zelf in beeld, dan wel om een
zelfbeeld gemaakt door derden.
Houden we er rekening mee dat er een verschil is tussen het openbare en
het verborgen zelf, dan zijn er dus vier soorten zelfbeelden: het
door het zelf in het beeld gemaakte beeld van het door dat zelf
opgevoerde openbare en verborgen
zelf (de rechterkolom hieronder), en het door derden gemaakte beeld van dat zelfopgevoerde
openbare of
verborgen zelf (de linkerkolom hieronder).
Het zelfbeeld bij uitstek is uiteraard het door het zelf in het beeld
gemaakte beeld van het
zelfopgevoerde verborgen zelf.
Waar geen verwarring mogelijk is, kunnen we blijven spreken van
zelfportret en portret, maar waar dat wel het geval is, verdient
het aanbeveling bovenstaande technische terminologie te gebruiken.
Dat we in de spiegel
onze verborgen verschijning alleen tonen aan onszelf, noodzaakt ons om nog een derde variabele in te voeren: het onderscheid tussen een
zelfbeeld voor eigen gebruik - het door de spiegel geproduceerde
zelfbeeld - en het zelfbeeld ten behoeve van derden - het zelfbeeld dat
wordt gemaakt om het te tonen aan derden.
Naast het spiegelbeeld zijn er nog meer voorbeelden van zelfbeelden
voor eigen gebruik: denk slechts aan het geheime dagboek, waar we later
uitvoerig op terugkomen.
Om de zaken nog ingewikkelder te maken, moeten we erop wijzen dat niet alle zelfbeelden beelden
zijn van bestaande zelven. We zagen al hoe kunstenaars zichzelf als
model gebruikten om imaginaire personages gestalte te geven, en dat is
slechts een bijzonder geval van het gebruik van modellen als stand-in
voor imaginaire personages zoals goden en heiligen, of voor historische
figuren waar geen portretten van zijn bewaard. Dat mag ons niet doen
vergeten dat de kunstenaar zijn personages ook gewoon kan verzinnen. Dat
gebeurt ook - denk slechts aan de fysiognomie van de Kronos van Goya.
In de oude schilderkunst valt dat niet op omdat wij (of de
opdrachtgevers) de eventuele modellen niet
kennen, zodat we niet kunnen uitmaken of de kunstenaar de
gelaatstrekken van zijn niet-bestaande personages zelf verzon, dan wel
ontleende aan zijn modellen zijn. We komen
daarop terug in hoofdstuk VI.
Merken we ook op dat het niet altijd uit het beeld kan worden afgeleid of
het is gemaakt door het zelf in het beeld dan wel door derden. In de regel weten we dat
alleen als we de maker kennen. Kennen we de maker niet - en dat is
principieel het geval bij portretten uit het verleden - dan is een
zelfportret niet te onderscheiden van een portret. Alleen de
overlevering kan daar dan uitsluitsel over geven. Dat er een verborgen
zelf wordt getoond, is geen aanwijzing: iemand kan een beeld laten
maken van zijn verborgen zelf, of daar door de kunstenaar toe worden
uitgenodigd. Omgekeerd belet niets dat de kunstenaar eigenhandig een
portret maakt van zijn openbare zelf.
VAN
FOTOGRAFENZELFPORTRET TOT SELFIE
Dat de fotografie de kunst van het portretteren met de hand ontwaardde,
betekent nog niet dat fotograferen zo vanzelfsprekend is geworden, dat
fotografen er niet langer op uit zouden zijn om hun kunnen te demonstreren
door het maken van een zelfportret.
Wel integendeel.
Want precies het fotograferen van de eigen verschijning in de spiegel
plaatst de fotograaf voor nieuwe technische problemen: zijn gezicht
wordt bedekt door de camera, of is van de spiegel
afgewend als hij in een reflexcamera kijkt. Hij kan
dan opteren voor het laten spreken van het niet-bedekte deel en/of
de daad van het fotograferen (Cartier-Bresson 1957)
- waarbij een bijkomende spiegel ook nog een zijdelings perspectief op
het aangezicht kan leveren zoals bij
Ilse Bing 1931.
Maar de fotograaf kan ook - na de lichtmeting en de scherpstelling - vanachter de camera tevoorschijn komen om in de spiegel te zien hoe hij in beeld zal verschijnen (Man Ray 1930, Paul Citroen 1932, Diane Arbus 1945, Robert Doisneau 1947, Gisèle Freund 1950).
Overigens is er geen probleem als de nadruk niet ligt op het aangezicht, maar op het naakt, zoals bij Marianne Breslauer (1930) of María Gracia Subercaseaux (2001).
Een andere mogelijkheid is dat de fotograaf niet langer voor de spiegel verschijnt, maar rechtstreeks voor de camera, die kan worden bediend door een zelfontsluiter of door afstandsbediening. Net zoals de schilder, kan de fotograaf hier zowel zijn kunnen als fotograaf als zijn vermogen tot zelfopvoering demonstreren.
Niettemin wordt het maken van foto's - en daarmee van zelfportretten - almaar meer getrivialiseerd. Al sedert de draagbare camera, de polaroid, maar vooral de digitale camera, inzonderheid die in een smartphone, is het maken van een zelfbeeld van zichzelf tot koud kunstje geworden, dat niet alleen geen technische moeite of kunnen vereist, maar vooral niets meer kost, zodat er geen beperkingen meer zijn op het maken ervan. Nadat de fotografen de schilders onttroonden, onttroont de camera nu ook de fotografen: iedereen kan de camera een beeld laten maken van zichzelf. Wat treffend 'selfie' wordt gedoopt, is daarom nauwelijks nog zelfportret in de volle zin van het woord - door het zelf in het beeld gemaakt beeld van het verborgen zelf. Ofwel is het de tot conventionele pose verworden tegenhanger van het onthullende zelfportret: een door het zelf in het beeld gemaakt beeld van het openbare zelf. Als er al een werkelijk onthullende foto zou worden gemaakt, zou die vermoedelijk meteen worden gewist. Het enige wat nog van de zelfonthulling rest, is dat wat men in de aanbieding heeft nu ook vaak het onverbloemde naakt omvat - ja zelfs, de tegenhanger van het aangezicht in het 'pussyselfie', voor zover niet ook nog de onthulling wordt getrivialiseerd, exemplarisch in het drunkselfie of het smelfie. Ofwel is het - blijkens de talloze uitgestoken tongen of grimassen (duckface), die van Ai Weiwei incluis - ook nog eens de ontkenning van het door het zelf in het beeld gemaakte beeld van het openbare zelf: de onomwonden getuige van de angst om als beeld niet aan de verwachtingen in de blik van al die virtuele derden te voldoen.
Dat
belet niet dat vele selfies, juist omdat door de trivialisering de noodzaak
vervalt om iets
uitzonderlijks te laten zien, op hun manier weer zelfonthullend zijn, zij het dan niet als onthullingen van het
verborgen zelf, maar als triviale beelden van triviale verschijningen die
anders onopgemerkt zouden blijven - te vergelijken met de verbale 'snapshots' in vele dagboeken,
waarin, eveneens omdat schrijven niets kost, vaak vele oppervlakkige
notities
worden neergepend. Dat belet evenmin dat er meer creatieve versies van
het selfie ontstaan; denk slechts aan 'shaky selfie' dat al wat
interessanter is dan een grimas. Te verwachten valt dat hier een hele
waaier van nieuwe beeldgenres tot ontwikkeling zal komen.
De verwijzing naar het dagboek, waarin elke dag opnieuw een andere
momentopname van het zelf wordt neergeschreven, herinnert er ons aan dat
diezelfde trivialisering ook de optelling tot een reeks mogelijk maakt,
waarbij de zelfportretten niet meer op zich staande gehelen zijn, maar
met zijn alle een
soort van levensverhaal vormen - een serieel zelfportret. Zo'n visuele biografie
zijn al de verzamelde zelfportretten van
hartstochtelijke zelfportrettisten zoals Rembrandt, Courbet, Van Gogh, Beckmann, en dat is
pas goed het geval als de portretten van meet af aan als reeks zijn
opgezet, zoals bij Lovis Corinth die vanaf 1900
op elke verjaardag een zelfportret maakte, om nog maar te zwijgen
van echte verslaafden zoals Jonathan Richardson die al in de 18e eeuw
zichzelf dagelijks portretteerde op het einde van zijn leven, net zoals Philip Akkerman heden ten
dage in onze contreien - om nog maar te zwijgen van het imaginaire oerbeeld van het dagelijkse
zelfportret: Oscar Wildes Picture of Dorian Gray.
In de fotografie krijgt het genre bijzondere waarde vanwege het
documentaire karakter van foto's: denk aan de naaktfoto's die Lucy Hilmer gedurende 40 jaar
van zichzelf maakte op haar verjaardag. Fotografen als Roman Opalka perfectioneren de techniek door hun gezicht altijd
vanuit dezelfde hoek en met dezelfde belichting te fotograferen.
Een manier om de eindeloze reeks af te sluiten is de hele levenscyclus
samen te vatten in een synthetisch
beeld zoals dat van Dominique-Vivant Denon (1812).
Pas het digitale
beeld brengt het aanleggen van zo'n dagboek binnen ieders bereik, al
komt daarbij geen gesloten reeks tot stand: omdat het meteen via de
sociale media kan worden opgestuurd naar een vaak indrukwekkende kring
werkelijke of virtuele vrienden, dient het voor de bestemmelingen
eerder als een soort vervangtegenwoordigheid, waarbij, zoals in het
echte leven, de gedaante van gisteren telkens weer plaats moet ruimen
voor de gedaante van vandaag. Toch ontwikkelt zich ook
het genre van het selfiedagboek:
Benny Winfield, the
King of selfies, of
Selfmade van Heleen van Royen met veel naaktselfies in het
Letterkundig museum van Den Haag (2014).
Dezelfde trivialisering maakt het ook mogelijk dat het zelfportret
evolueert tot
in een stilstaand beeld gestold zelfdrama: niet langer meer de visuele verschijning staat
in het centrum van de belangstelling, maar het handelende zelf. Met
dien verstande dat het inzake selfies niet zozeer gaat om de grootse daden van heersers of
heiligen, maar eerder om trivia zoals 'Hier ben ik geweest'
(Hadj-selfie), 'Die ben
ik tegengekomen', 'Dat meisje
heb ik veroverd', 'Dat heb ik gedaan', 'Dat gerecht heb ik gemaakt'
- zeg maar het 'cake selfie' als tegenhanger van de Perseus met het
hoofd van de Medusa hierboven. Daarbij volstaan
ook
voeten in het beeld om te zeggen 'Kijk eens wat mooie schoenen ik heb
gekocht' of 'Hier lig ik in de zon', zo niet een vinger als
niet-verbaal statement bij
Ai Weiwei'.
Deze laatste voorbeelden voltooien overigens een tendens
die al aanwezig was in de duckface-selfies. Die zijn immers niet meer
dan een groet. Van spiegel van de ziel wordt het gelaat dus tot
banaal
niet-verbaal teken - een manier om door het tonen van foto's niet meer
te moeten schrijven. De tendens manifesteert zich ook in het teleporteren van expressies zoals
in het
'crying selfie', waarmee men laat zien dat men ergens over is
aangedaan - om nog maar te zwijgen van het "slashed wrist selfie".
Zo wordt in het selfie alles ontkend wat de glorie uitmaakte van het
volle zelfportret als door het zelf in het beeld gemaakt beeld van het verborgen zelf.
Als akkefietje is het de ontkenning van het schilderen als
technische prestatie, als opvoering van het openbare zelf (of de
ontkenning daarvan) de ontkenning van het zelfportret als onthulling van het verborgen zelf,
en als niet-verbaal teken ook nog eens de ontkenning van het beeld als
zodanig.
Merken we op dat bij het visuele beeld de 'geheime' variant van het
zelfbeeld - het zelfbeeld voor eigen
gebruik - alleen voorkomt als spiegelbeeld, niet als schilderij of foto, terwijl
zelfbeelden voor eigen gebruik heel populair zijn als auditief of
voorgesteld beeld. Dat komt omdat schilderijen en foto's voor eigen gebruik moeilijker
zijn te verstoppen dan het spiegelbeeld: dat verdwijnt vanzelf als de zelfopvoering
ophoudt. Zoals het hacken van naaktfoto's van celebrities aantoont,
brengt het elektronisch stockeren alleen schijnbaar soelaas.
VAN HET BEKENNENDE NAAR HET BETRAPPENDE ZELFBEELD
EN DE KARIKATUUR
Anders dan de auditieve
verschijning van het verborgen zelf, die, zoals we zullen zien,
onhoorbaar is, is de visuele verschijning zichtbaar, ook als ze wordt verborgen.
Juist daarom zijn
nieuwsgierigen er van oudsher op uit om anderen te begluren - in het
bad of bij het vrijen - of om ze te betrappen bij het plegen van een
misdaad.
Daarom voelen we bij het vertonen van te verbergen verschijningen - van naaktheid tot zonde - een alziend oog op ons neerkijken, vanuit de hoogte en van achter. Vanuit de hoogte - zoals wijzelf als we naar het doen van onze handen kijken, of zoals ouders als ze vanuit de hoogte hun kind in de gaten houden. Van achter - want als iemand van voren toekijkt, tonen we alleen een openbaar zelf.
Al de spiegel biedt nieuwe mogelijkheden om te begluren - of om te worden betrapt, zoals in het verhaal van Rousseau.
Maar het is pas goed het gemak waarmee visuele beelden
kunnen worden gemaakt, die een volgende soort visueel zelfbeeld mogelijk maakt: het
door derden gemaakte beeld van het verborgen zelf.
Wel maken de omstandigheden van de
betrapping dat het erg moeilijk wordt om het 'moment décisif' vast te
leggen, laat staat om een formeel volwaardig beeld te maken. Daarom
is dit genre, net zoals het selfie, eerder een kwestie van paperazzi
dan van volwaardige kunst. Om dezelfde reden - en omdat betrapping
vaak eerder een kwestie is van daden dan van toestanden - komt het ook
tot grotere bloei als bewegend beeld. We komen daarop terug in
hoofdstuk III. Het betrappende beeld ontleent zijn kracht aan het feit
dat fotografische beelden opnames zijn en dus uitgaan van wat
werkelijk is gebeurd - al is dat op zijn beurt juist daarom weer
aanleiding om het beeld te manipuleren.
Veel meer dan het betrappende beeld is daarom
een ander door derden gemaakt beeld van het verborgen zelf zeer
populair: het ontwaardende beeld. In plaats van de meest gunstige verschijning, de
meest ongunstige laten zien. We vinden het vanouds in vijandbeelden
(inclusief religieuze vijanden zoals duivels), al wordt het pas op
grotere schaal gemaakt sedert de opkomst van prenten.
Dat derden ongevraagd
- en zelfs buiten het weten van het zelf om - een beeld van
iemands zelf kunnen maken, houdt in dat het zelf niet langer heer en meester is over hoe het
verschijnt: ook derden spelen daarin een rol. Dat is al vanouds het
geval met het zelfverhaal (roddels), maar door het gebruik van het
visuele beeld wordt dit door derden gemaakte zelfbeeld een
waarneembaar gegeven, dat bovendien ook nog permanent waarneembaar is.
Nadat het zelf in de spiegel te zien kreeg hoe het eruit ziet in de
ogen van anderen, of hoe zijn verborgen zelf eruit ziet, krijgt het nu
ook nog te zien hoe anderen zouden willen dat het eruit ziet. Het al
bestaande conflict tussen de verschijning die het zelf heeft en de
verschijningen die het zou willen hebben, wordt uitgebreid met het
conflict tussen de verschijning die het zelf zou willen hebben, en de
verschijning die anderen het zouden willen toedichten. De enige
manier om de ontwaardende beelden te ontwaarden is ze te logenstraffen
door nieuwe openbare verschijningen te tonen (in het echt of in het
beeld). Pas het zelfverhaal laat toe het ontwaardende beeld zelf te
ontkrachten (apologie, memoires). We komen daarop terug in hoofdstuk
IV.
VOLLEDIGHEID VAN HET ZELF
Selfies van de eigen voeten of handen maken er ons attent op dat er verschillende graden van volledigheid zijn van de weergave van de
visuele verschijning van het zelf. Meest herkenbaar en meest
sprekend is het gelaat, dat bij portret ten voeten uit wat aan belang
inboet. Daarom zoomt de kunstenaar meestal in over het
driekwartportret, de buste, het gezicht met schouders en handen, tot
uiteindelijk alleen het gezicht in beeld komt.
Ook de invalshoek kan variëren: frontaal, in
profiel of driekwart - en, zoals bij Magritte of de rug van Copland
ook: van achteren.
Maar ook
meer perifere onderdelen komen in aanmerking: benen en armen,
borst(en), buik en rug; nog kleinere onderdelen zoals handen, voeten,
schouders en knieën, keel of oksels, of geslachtsorganen; ja zelfs onderdelen van die onderdelen zoals vingers, tenen - en onderdelen van het
gezicht zoals oor, oog, neus of mond.
Die onderdelen zijn veel minder herkenbaar als behorend tot een zelf - wat Louis d'Orléans toeliet zijn minnares als minnares aan te bieden aan haar echtgenoot.
Niettemin kunnen onderdelen van het lichaam
veel over het zelf vertellen - al verraadt het weglaten van het
aangezicht vaak het verschuiven van de aandacht naar aspecten van het
zelf die als vreemd aan het zelf worden ervaren - exemplarisch in
het naakte lichaam zonder hoofd (zie ook: zelfbeeld tussen andere
genres, hoofdstuk V).
HET ZELFPORTRET IN DE BEELDHOUWKUNST
Voorleer over te gaan tot het auditieve zelfportret, past het nog even stil
te staan bij een ander soort visueel zelfportret: het driedimensionale.
Al is het natuurlijk mogelijk om zich te beperken tot het kneden
van een wassen beeld, beeldhouwkunst was lange tijd heel duur en/of
bewerkelijk, en ze zal dat - in afwachting van
de trivialisering van 3D-printing - nog wel een tijdje blijven. Dat is
op zich al voldoende verklaring voor de zeldzaamheid van zelfbeelden
gemaakt door het zelf in beeld (zelfportretten in de enge zin) in de
beeldhouwkunst: de te leveren inspanning wordt
gereserveerd voor belangrijke opgaven - zelfbeelden van machtshebbers
en rijken allerhande. Bovendien zijn beeldhouwwerken van
nature openbaar, en daarom minder geschikt voor zelfonthulling.
Er zijn ook technische problemen: de beeldhouwer moet zijn model van alle kanten kunnen
bekijken, wat bij het maken van een zelfportret niet evident is - al
kan het gebruik
van foto's hier een oplossing bieden die bij tekeningen gewoonweg
onmogelijk of op zijn minst heel omslachtig was. Uiteraard is het
mogelijk om afgietsels te maken, maar dat zijn per definitie
zelfbeelden gemaakt door derden.
Zo komt het dat de beeldhouwkunst tot nader order eerder het domein is van het 'portret'
- van het door derden gemaakte beeld van het openbare
zelf - dan van het "zelfportret" - het door het zelf in het beeld
gemaakt beeld van het verborgen zelf. Als de beeldhouwer dan al een gebeeldhouwd
portret van zichzelf wil, dan laat hij dat zoals andere stervelingen
maken door een derde - denk aan het portret van Auguste Rodin door Camille
Claudel. Dat het gaat om een door derden gemaakt zelfbeeld
wordt hier zoals bij fotografie verdonkeremaand als de kunstenaar zelf de opdracht geeft aan ghost-beeldhouwers, of gewoon aan makers van afgietsels
- denk aan Duane Hanson (1979), de afgietsels van Antony Gormley,
en Jan Fabre. Als de beeldhouwer dan toch
zelf een zelfbeeld
wil maken,
doet hij dat meestal in een ander medium:
schilderkunst zoals Bernini (zelfportret 1623) en Canova, of fotografie
(de vele zelfportretten van
Constantin Brancusi),
ja zelf in de literatuur, denk aan de autobiografie van Benvenuto Cellini.
Dat neemt niet weg dat er wel degelijk zelfportretten werden gemaakt
door
beeldhouwers, zeker zolang de beeldhouwkunst werd geïntegreerd in de
architectuur: denk aan de zelfportretten van Peter Parler
in Praag en Lorenzo Ghiberti in Firenze, of het vermoedelijke
zelfportret van Benvenuto Cellini op de helm aan de achterkant van
zijn beeld met Perseus en de Medusa. Daarna blijven ze zeldzaam:
verwijzen we naar de zelfportretten van Canova (1812), Joseph Chinard
'à l'antique' (1795), en Thorvaldsen (1839). In alle gevallen zijn
het portretten van het openbare zelf, ook als het gaat om de variant
van de kunstenaar met zijn model: Giacomo Manzù (1942).
SAMENVATTING
Het zelfportret is aanvankelijk een manier om te bewijzen hoezeer men de kunst van het maken van een portret beheerst. Die kunst wordt des te groter als ze gepaard gaat met de durf bij het onthullen van een verborgen zelf.
Sedert de opkomst van de fotografie komt de nadruk zozeer te liggen op de zelfonthulling, dat het maken van een beeld daarvan aan derden wordt overgelaten. Blijkt dat het maken van een zelfportret uit twee onderdelen bestaat; het tonen of onthullen van zichzelf, en het maken van een beeld daarvan.
Ook het zelf op een portret toont of onthult zichzelf. Portret en zelfportret zijn dus twee varianten van het meer algemene zelfbeeld, waarop het getoonde of onthulde zelf in beeld werd gebracht door het zelf in het in beeld (zelfportret) of door een derde (portret).
Opbod bij het onthullen van het zelf leidt tot de omslag van onthullen in maskerade. Opbod bij het in beeld brengen wordt ten dele overbodig door de ontwikkeling van de fotografie, die zelf weer nieuwe vaardigheden vereist bij het in beeld brengen van zichzelf.
Ook opbod op dit nieuwe terrein wordt ten dele overbodig door de digitalisering, die leidt de trivialisering van zowel tonen als onthullen. Naast het onthullende zelfbeeld is er ook het door derden gemaakte betrappende of ontwaardende beeld van het zelf.
Niet alleen naar inhoud, maar ook naar uitgebreidheid zijn er vele soorten zelfbeelden: het gehele lichaam, driekwart, buste met of zonder handen, alleen gelaat, en allerlei nog kleineren onderdelen.
Om voor de hand liggende redenen, die weldra zullen zijn achterhaald, is het driedimensionale zelfbeeld zelden onthullend, en wordt het zelden gemaakt door het zelf in beeld.