home over kunst over kunstenaars besprekingen info/contact

TOEPASSINGEN: KUNST OF DESIGN? english version


'

Onder de noemer 'design' kunnen we alle bewerkingen samenvatten die de natuur omvormen om ze aan te passen aan menselijke noden allerhande: gastronomie, lichaamsesthetiek en mode, ontwerpen van meubels, interieurs, gebouwen, auto's, vIiegtuigen, zeilboten en machines, maar ook kunstmatige selectie en eugenetica van planten, dieren en mensen en ga zo maar door. Het gaat hier ongetwijfeld om creaties waarbij iets nieuws tot stand komt, maar niet elke creatie is kunst. Designers scheppen immers geen imaginaire werkelijkheid, ze voegen nieuwe producten aan de bestaande werkelijkheid toe

.'
(Citaat uit 'Mimesis en kunst')

Hieronder volgen een aantal toepassingen van de kunsttheorie van Stefan Beyst met name over de 'verdesigning' van kunst.

Voorbeelden van auditieve design hebben we ondergebracht in: 'Auditieve design'


ALFABETISCH:

Adrià André Arman Brauner Burden Calder Christo Dali De Cock De Cupere Eliasson Fabre Flavin Gabo GoldsworthyHöller Judd Klein LeWitt Malstaf Man Ray Manzoni Oppenheim Panamarenko Rubins Serra Slominsky Smithson Tatlin Tinguely Turrell Van Dijck Vermeersch Winter/Hörbelt Zittel




HISTORISCH:




VLADIMIR TATLIN (° 1885-1953)


Vladimir Tatlin was aanvankelijk een iconenschilder. In 1913 maakt hij een reis naar Parijs, waar hij de maquettes voor Picasso's kubistische schilderijen zag. Terug in Moskou maakte hij dan zijn prachtige 'schilderkunstige reliëfs', 'hoekreliëfs'' en 'tegenreliëfs' om de traditionele schilderkunst in vraag te stellen. In werkelijkheid hebben we hier niet te maken met abstracte beeldhouwwerken, maar met werkelijke objecten: design. Om dezelfde reden is zijn gewaagde ontwerp voor een Monument voor de Derde Internationale (1920) geen beeldhouwwerk, maar ruimtelijke design (architectuur). En dat geldt uiteraard ook voor zijn ontwerpen voor kleren, meubels, en voor zijn 'Letatlin', een eenpersoonsvliegtuigje, enzovoorts.





NAUM GABO (1890-1977)


In 1915 maakte Naum Gabo heel interessante werken zoals het meesterlijke 'Constructivistisch hoofd nr. 2' dat als het ware het negatief is van de beelden van Brancusi. Een stunt: beeldhouwkunst van de lege ruimte.

Na de Russische Revolutie liet hij definitief elke band met figuratie - zeg maar: mimesis - varen en schakelde resoluut over naar abstracte vormen die nergens meer de nabootsing van zijn. Het concept van een beeldhouwkunst zonder volume en oppervlak zet zich door in deze objecten die zijn opgebouwd uit pure lijnen die transparante vlakken begrenzen en/of constitueren. Al is hun conceptie geboren uit een ontwikkelingstrend in de beeldhouwkunst, we hebben hier niet langer te maken met (beeldhouw)kunst, maar met zeer hoogstaande prestaties van de hedendaagse design (versie Bauhaus).





Alexander CaldER (1898-1976)

Alexander Calder begon als beeldhouwer, maar begon midden de dertiger jaren onder invloed van Mondriaan en Miro bewegende objecten te maken die door Marcel Duchamp 'mobiles' werden gedoopt. Dit zijn geen bewegende beelden - geen 'kinetische sculpturen' - , maar design, vergelijkbaar met fonteinen of vuurwerk.





MAN RAY (1890-1876)

Man Ray maakte enkele zeer geslaagde voorbeelden van humoristische design: denk aan zijn strijkijzer met spijkers op het strijkvlak, of aan zijn metronoom met oog. Geen spoor van mimesis in deze werken - afgezien dan van de foto van een oog dat echter slechts onderdeel is van een geheel dat zelf niet mimetisch is. Hoe grappig of mysterieus ook, deze objecten zijn alleen maar zichzelf. Andere objecten horen eerder thuis bij het 'objet exposé'





SALVADOR DALI (1904-1989)

I
n 1924 formuleert André Breton het idee van het 'objet surrealiste'. Een voorbeeld daarvan is de 'téléphone homard' van Salvador Dali, waarbij de hoorn is vervangen door een gekookte kreeft.





MERET OPPENHEIM (1913-1885)


Tot de traditie van het 'objet surréaliste' behoren assemblages zoals 'Déjeuner en fourrure' (1936) van Méret Oppenheim. We hebben hier niet te maken met driedimensionale mimesis, maar met design, zij het dan geen functionele, maar 'surrealistische'. Andere werken van Méret Oppenheim zijn wel degelijk mimetische objecten: zie 'Ma gouvernante'.





VICTOR BRAUNER (1903-1966)


Evenzeer in de traditie van het 'objet surréaliste' is de tafel met vossenkop en vossenstaart van Victor Brauner uit 1939-1947.





CARL ANDRé (°1935)

Een nieuwe impuls kreeg het design wanneer vooral tegen het einde van de vijftiger jaren kunst als mimesis in vraag wordt gesteld. Het doek als venster wordt herleid tot tweedimensionaal vlak en het beeld tot driedimensionale vorm die alleen maar samenvalt met zichzelf. Een van de vroegste vertegenwoordigers van het driedimensionale 'minimalisme' is Carl André, die vanaf zijn 'Ceddar Piece' telkens nieuwe composities maakt van balken en vierkanten in telkens andere materialen. Ondanks de titels zijn al deze composities niets meer dan zichzelf, geen (beeldhouw)kunst dus, zoals de werken van Brancusi waar Carl André zich de erfgenaam voelt, maar vaak zeer fascinerenhet design.




DAN FLAVIN (°1933)

Dan Flavin wordt steevast opgevoerd als minimalistisch beeldhouwer. Sedert 1963 werkt hij met gekleurde neonbuizen. Soms levert dat mooie driedimensionale lichtobjecten op: siervoorwerpen niet langer in harde materialen maar in onstoffelijk licht: nieuwere versies van de oudere lampen met kaarsen of gloeilampen. Soms levert dat fraaie lichteffecten op: muren versierd en beschilderd niet langer met verf, maar met gekleurd licht - een moderne versie van de Aubette zeg maar, zoals de Richmond Hall (1996). Minimalistisch is dit werk ongetwijfeld. Maar waarom niet gewoon van minimalistische design gesproken? Waarom noemt Dan Flavin zich niet gewoonweg verlichtingsdesigner, en wil hij zonodig als kunstenaar doorgaan, erger nog: als beeldhouwer?





DONALD JUDD (1928-1994)

Schoolvoorbeeld van het minimalisme is Donald Judd, die vanaf 1966 kubussen in allerlei formaten en materialen begint op te stellen, maar die zichzelf niettemin nog steeds als beeldhouwer blijft opvoeren. Een uitvoerige bespreking van het werk van deze designer vind je in: 'Donald Judd's design'






SOL LEWITT (°1928)

Sol LeWitt gaat door als conceptuele kunstenaar. Dat is hij in de zin dat hij vanaf midden zestiger jaren een soort partituren maakt voor 'Wall Drawings' die door derden worden uitgevoerd. De 'Wall drawings' als zodanig, evenals zijn constructies met kubussen, zijn gewoon mooie geometrische ontwerpen in twee of drie dimensies. Ze bootsen niets na en zijn alleen maar zichzelf: geen mimesis - geen schilderkunst noch beeldhouwkunst - maar design.





RICHARD SERRA (°1939)

Vanaf de zestiger jaren maakt Richard Serra grootschalige minimalistische constructies uit grote stalen platen met een patina van roest. Al zijn die creaties vaak indrukwekkend en van een soms adembenemende schoonheid, ze hebben niets van doen met beeldhouwkunst: er is geen spoor van mimesis in aan te treffen. We hebben gewoonweg te maken met ruimtelijke design.





YVES KLEIN (1928-1962)

Yves Klein maakte eind jaren vijftig furore met zijn 'antropometrieën'. Hier interesseren ons vooral zijn monochrome schilderijen in 'Yves Klein Blue' die hij maakte vanaf 1959. Dit is pure kleur die niets anders oproept dan zichzelf. Geen mimesis dus, maar design. Dat blijkt meteen als Yves Klein weldra decoratieve panelen maakt met sponzen, en vooral blauwen sponzen los van het doek. Ook dat is niet langer een reliëf of een beeld, maar design. Hoezeer Yves Kleins 'kunst' design is, verraadt zich pas goed als het formaat van het schilderij na zijn dood wordt ingeruild voor dat van de tafelblad door Rotraut Klein-Moquay. Ook de 'vuursculpturen' van Yves Klein zijn geen beeldhouwwerken, maar de tegenhangers van fonteinen met water, en overigens niet veel verschillend van vuurwerk. Evenzeer design dus...





PIERO MANZONI (1933-1963)

1957 werd Piero Manzoni bekend met zijn achromen: schilderijen met doek geïmpregneerd met kaoline, naar het voorbeeld van blauwe monochromen van Yves Klein. Het betreft hier design op het tweedimensionale vlak: er is geen spoor van mimesis te bekennen. De beweging van nabootsing naar werkelijkheid wordt voltooid als Manzoni vanaf 1961 brood, glaswol en katoenproppen gebruikt. De halfslachtige tweedimensionale design wordt hier voluit driedimensionaal, zoals bij Donald Judd.

De overige werken van Piero Manzoni bespreken we in de afdeling 'Kunst en discours'





TINGUELY

Aanvankelijk maakte Tinguely allerlei machines die loze, functieloze bewegingen uitvoeren. Al lijken ze soms bezield door een motor, dat maakt ze daarom nog niet tot nabootsingen. Ze horen thuis in de wereld van het design, net zoals de mobiles van Calder hierboven of de aloude fonteinen. Dat geeft Tinguely ongewild zelf te kennen geeft als hij zijn nutteloze machines ook nog water laat spuiten. In meer spectaculaire werken gaf Tinguely het 'nutteloze' een meer kritische invulling: de machines vernietigden zichzelf, zoals zijn 'Homage to New York' van 1960. In andere varianten liet Tinguely zijn machines 'action painting' produceren. Hier hebben we te maken met design van niet-verbale tekens die een uitspraak doen over kunst. Alleen in zijn latere werken worden zijn tuigen tot bewegende 'beeldhouwwerken'. Verwijzen we bijvoorbeeld naar zijn heksen (1985): tuigen behangen met kleren en voorzien van happende schedels. Tinguely beweegt zich met zijn tuigen dus op drie terreinen: dat van de niet-verbale uitspraken, dat van het design, en dat van de kunst.



ARMAN (1928)


Arman is bekend om zijn accumulaties, die niet meer zijn dan tentoongestelde gevonden objecten. Bij gelegenheid grijpt hij op die bestaande objecten zodanig in, dat het geheel zich tot ludieke design ontpopt, zoals wanneer hij een glazen tafelblad laat dragen door doorgesneden violen (1983) of een stoel ontwerpt met onderdelen van een cello (1993).Deze design is al evenmin beeldhouwkunst als zijn accumulaties.





PANAMARENKO (°1940)

Panamarenko is bekend vanwege zijn ludieke en poëtische tuigen.

Van sommige ervan maakt Panamarenko tweedimensionale of driedimensionale ontwerpen. Dat zijn instrumentele nabootsingen die zichzelf opheffen omdat we erdoorheen kijken naar het uiteindelijke tuig waarnaar ze als teken verwijzen.

Als de ontwerpen worden uitgevoerd, hebben we te maken met werkelijke - niet-nagebootste - voorwerpen. Met design dus. Dat blijkt overduidelijk uit de performances waarbij Panamarenko zich met zijn vleugels in de lucht wel verheffen zoals da Vinci, wiens vleugels evenmin kunst zijn.

Panamarenko heeft wel wat anders te doen dan de rest van zijn leven gaan rondlopen met zijn tuigen. Daarom geeft hij er de voorkeur aan ze te presenteren op een mannequin - zoals in de winkel voor sportbenodigdheden, of om ze te bemannen met nagebootste piloten. Een mannequin is te vergelijken met een soort sokkel, maar wat erop staat of eraan hangt wordt daarom niet tot beeldhouwwerk: ook auto's worden op het salon op een sokkel tentoongesteld. Anders liggen de zaken als de piloot wordt nagebootst. Dan hebben we te maken met een nabootsing die is voorzien van werkelijke, niet-nagebootste attributen - een mengvorm dus tussen kunst en werkelijkheid, zoals wanneer de polyester mannequin om kleren op te presenteren van echte haren wordt voorzien. Dat is ongetwijfeld kunst, maar dan een van hetzelfde primaire niveau als dat van de schildpad en de wolkenmeter van Jan Fabre: we hebben eerder het gevoel dat we ons bevinden in de winkel voor modelbouwers dan in een museum.

Maar Panamarenko is pas op zijn best als hij de toestellen onbemand laat - en zijn design zodoende bevrijdt van vermenging met minderwaardige kunst: dan krijg je de indruk in de vliegtuigjes te kunnen stappen, zoals in je droomwagen op het autosalon. Dat geldt bij uitstek voor de zeppelin waar alles mee begonnen is.

Panamarenko is dus design, geen (beeldhouw)kunst. Beeldhouwkunst zouden ze pas worden als we de indruk hadden iets anders te zien als wat er stond, zoals wanneer we het stuur en het zadel van Picasso niet langer als onderdelen van een fiets lezen, maar als stierenkop.

Maar deze transformatie doet zich bij geen van bovenstaande voorbeelden voor: hoe poëtisch ze ook mogen wezen, de objecten worden nooit iets anders dan wat ze zijn. Design dus. Dat het onnuttige objecten zijn, verandert daar niets aan: ook siervazen en modeontwerpen zijn grotendeels onnuttig. Sommige van die 'nutteloze' design dient alleen maar om schoon te zijn, andere om grappig te zijn (zoals een veer die onverhoeds uit een doosje springt) of griezelig, en van de niet-functionerende toestellen van Panamarenko gaat een eigen poëtische werking uit. En dat ze je eventueel aan het dromen zetten verandert daar nog minder aan: want dat doen ook de droomwagens op het autosalon - om nog maar te zwijgen van de bruidsjurken in de etalage - al spreken de dromen van Panamarenko me iets meer aan. Hoogstens kun je hier met veel goede wil spreken van objecten die een rol gaan spelen in fantaseren als onvoltooide voorvorm van mimesis (zie: 'Kunst en mimesis' paragraaf: 'Voorvormen'). Al is Panamarenko geen kunst, het is heel goede - anti-functionele of anti-Bauhaus - design, en als zodanig de complete tegenstelling van een andere designer die als beeldhouwer poseert: Donald Judd.





CHRIS BURDEN (°1946)

Chris Burden werd internationaal bekend met zijn vaak levensgevaarlijke performances. In de tweede helft van de zeventiger jaren gaat zijn aandacht in toenemende mate uit naar het vervaardigen van objecten. In 1975 ontwierp hij een energiezuinige 'B-car'. 'When Robots Rule: The Two Minute Airplane Factory' (1977) bestaat uit een lopende band waarop vliegtuigjes uit balsa hout en aangedreven met elastieken worden geconstrueerd en uiteindelijk gelanceerd. Vanaf 1977 maakt hij bruggen met Meccano en Erector Set (o.a. 'The Mexican Bridge', 1998). In 1983 construeert hij een 'Speed of Light Machine' die de snelheid van het licht zichtbaar maakt. In 2005 liet hij een onbemand zeilschip gebouwd met de hulp van 'The Arts Council' te water. Subsidies van 'The Arts Council' kunnen niet verhelen dat we hier niet met beeldhouwwerken te maken hebben, laat staan met kunst. Dit is pure (uiteraard niet-functionele) design.






ANDREA ZITTEL (°1965)

Andrea Zittel ontwerpt haar eigen kleren, multifunctionele meubels en voertuigen en diëten. Onder het mom van 'de transformatie van het leven in kunst' worden haar ontwerpen tentoongesteld in galeries en musea alwaar ze doorgaan als 'conceptuele kunst' die ons doet nadenken over onze 'fundamental human condition'. Interessant of niet, dit 'onderzoek naar de structuren van het leven op elk niveau' heeft niets van doen: het is gewoon een variant van design.






CHRISTO JAVACHEFF (°1935)

Christo begon zijn loopbaan in 1958 als inpakker van objecten onder de vleugels van Pierre Restany en zijn 'Nouveau Réalisme'. Christo vergroot geleidelijk de schaal door het inpakken van landschappen en gebouwen, en vervangt uiteindelijk het inpakken door rechtstreeks vormgeven aan het landschap of het park: de prachtige 'Running fence' in 1972, 'Surrounded Islands' van 1983, 'Umbrella' in Japan en California 1980, en 'The Gates' 2005 in New York..

Dit is niet langer tentoongestelde werkelijkheid, maar ruimtelijke design.





ANDY GOLDSWORTHY

Nieuwe vormen van design gaan sedert de zeventiger schuil onder de naam 'land art' of 'environmental art'. Een heel populair voorbeeld is Andy Goldsworthy, die zich laat doorgaan als 'environmental sculptor', al is zijn werk nooit mimetisch. Een uitvoerige bespreking van het werk van deze designer vind je in: 'Andy Goldsworthy: de schoonheid van het scheppen'





ROBERT SMITHSON (1938-1973)

In de zestiger jaren was Robert Smithson werkzaam als 'beeldhouwer' onder de auguren van Minimal Art. Vanaf in 1967 gaat hij over tot ingrepen op het landschap onder de noemer 'Land Art' of Earth Art' Heel bekend is 'Spiral Jetty' (1970). Minimal' is deze creatie ongetwijfeld, maar geen 'Art': gewoon landschapsarchitectuur (of landschapsdesign), zij het dan niet met de plantaardige wereld zoals in lanen en parken, maar met de minerale wereld van steen.





JAN FABRE (°1958)

Jan Fabre poseert graag als 'uomo universale'. Als zodanig maakte hij werken als 'Tivoli' (1991)
een gebouw beplakt met bebict papier en 'Heaven of Delight', de zoldering van het Koninklijk paleis te Brussel beplakt met de schilden van miljoenen kevers. Beide creaties zijn zeer verdienstelijk, maar hebben niets te maken met (teken- of schilder)kunst - laat staan met de Sixtijnse Kapel of de 'Tuin der lusten' van Hieronymus Bosch: het zijn vormen van ruimtelijke design.

Zie onze concrete analyse van 'Heaven of Delight' en ons 'Dossier Fabre'.






HENCK VAN DIJCK

Heel wat ludieke design is ook te vinden bij Henck van Dijck. Een greep uit de vele:








set (1994)
(land-made/hand-scape)




ikoon (1990)






ANDREAS SLOMINSKY (°1959)


Vanaf 1984 begint Andreas Slominsky steeds nieuwe varianten van vallen voor de meest diverse diersoorten te maken, vaak met gevonden voorwerpen als uitgangspunt (zie: slideshow). Uiteraard zijn deze vallen niet bedoeld om te vangen, net zo in als Panamarenko's toestellen bedoeld zijn om te vliegen. Het gaat hier uiteraard niet om beeldhouwkunst - er is, net zo min als bij Panamarenko sprake van mimesis - maar om humoristische design. Dat geldt ook voor een 'objet trouvé' als 'Gestolen fietspomp' (1998) waarbij de fietspomp van de fiets werd gehaald door de buis door te zagen waarop ze bevestigd is.

Andere werken van Andreas Slominsky zijn tentoongestelde werkelijkheid.



NANCY RUBINS (°1952)


Maakt sedert einde van de tachtiger jaren assemblages met allerlei (onderdelen van) machines, aanvankelijk vaak huishoudtoestellen, maar in toenemende mate ook vliegtuigonderdelen. Nancy Rubins weet haar onderdelen zodanig te schikken dat het geheel vaak als een organisch levend wezen overkomt. Maar dat maakt haar assemblages nog niet tot beeldhouwwerken: nooit krijgen we de indruk dat de werkelijke onderdelen iets anders worden dan ze zijn, zoals het geval is met het marmer van een beeld dat getransformeerd wordt in het vlees van een lichaam. We kunnen vergelijken met bloemstukken, die evenzeer vaak zodanig zijn geschikt dat ze lijken op te gaan in een nieuw omvattend organisme. Heel indrukwekkend dus - maar geen (beeldhouw)kunst, maar werkelijkheid. Maar, net zoals vele bloemstukken overstijgen Nancy Rubins assemblages - zeg maar: boeketten van industriële onderdelen - het niveau van gewone tentoongestelde werkelijkheid, precies omdat het organische geheel waarin ze opgaan aan de werkelijkheid is toegevoegd. We hebben dus te maken met design, al is het niet de meer vertrouwde geometrische, maar de aloude organische van bloemstukken, fruitschalen of gastronomische schotels..





LAWRENCE MALSTAF (°1972)

Een eerste reeks installaties van Lawrence Malstaf bestaat uit tentoongestelde werkelijkheid.

Andere werken van Lawrence Malstaf behoren tot de ruimtelijke design. In “Nemo Observatorium” (2002) neemt de bezoeker plaats in een fauteuil in een grote transparante cilinder. Na een druk op een knop ontstaat er een wervelstorm van polystyreen bolletjes over de wanden van de cilinder.




nemo

De bedoeling is dat we het gevoel krijgen dat we ons in een sneeuwstorm bevinden. In werkelijkheid ontstaat niet echt de indruk dat de polystyreenbolletjes sneeuwvlokken zijn die worden voortgejaagd door de wind. Eerder bevinden ons in een bevreemdend werkelijk environment: een bijzondere vorm van ruimtelijke design. En dat geldt evenzeer voor Nevel (2006), een bewegend labyrint van 11 op 11 meter met 9 programmeerbare wanden die 360° kunnen draaien.




nevel

De bezoekers worden opgesloten en bevrijd naar gelang van de bewegingen van de panelen. Bewegende architectuur dus: ruimtelijke design, een technologische versie van het aloude doolhof of spiegelpaleis.

In nog andere werken doet Lawrence Malstaf niet-verbale uitspraken.





JAMES TURRELL (° 1943)

Werd bekend door zijn 'Skypaces' (zie: tentoongestelde werkelijkheid). Andere werken zijn installaties met kleur, licht en ruimte. Al in 1967 projecteerde hij driedimensionale lichtvormen op de muren van het Pasadena Art Museum. In 2006 realiseerde hij het succesvolle 'Ganzfeld: Tight End' voor het Yorkshire Sculpture Park: een ruimte volledig gehuld in blauw licht. Deze installaties zijn geen 'sculpturen', maar een variant van ruimtelijke design, zoals die van Dan Flavin en Pieter Vermeersch.

Voor een uitvoerige analyse: 'James Turrell: beeldhouwen met licht'




OLAFUR ELIASSON (°1967 Kopenhagen)

I make art that creates an experience, not a representation,”


Olafur Eliasson


In de hoofdmoot van zijn installaties werkt Olafur Eliasson let licht. In 'Beauty' (1993) speelt hij met de projectie van licht uit een Fresnel lamp op water en de reflectie daarvan op een verticale wand. Een gelijkaardige installatie is 'Notion motion' (2005). In 'Your strange certainty still kept' (1996) lijken waterdruppels bewegingloos in de ruimte te hangen omdat ze belicht zijn bij stroboscopisch licht. In nauw verwante werken ligt de nadruk meer op ruimte. In 'The Curious Garden' (1997) wordt de ruimte gehuld in geel licht van één enkele golflengte, zodat het zicht van de toeschouwer wordt gereduceerd tot een scala van geel en zwart. In 'Room for all colours' (1999), wordt licht uit vele gekleurde lampen gemengd door een doorzichtig scherm van de zoldering tot de vloer in een geleidelijke chromatische progressie. In '360° room for all colours' wordt dezelfde techniek gebruik om te toeschouwers the hullen in een cylinder met veranderende spectrale tinten. In 'Your Blue Afterimage Exposed' (2000), gebruikt hij het effect van nabeelden. In 'The Weather Project' (2003), werd de Turbine Hall van Tate Modern verlicht door een halfcirkelvormig schijf bestaande uit honderden lampen met één enkele frequentie. De zoldering was bedekt met een reusachtige spiegel. Een mist werd in de ruimte verspreid, en het globale effect was die van een zon aan de hemel. In 'Your Black Horizon' (2006) in een tijdelijk paviljoen op het eiland San Lazzaro bij Venice, verlichtte Eliasson een vierkante, zwartgeschilderde ruimte met een dunne doorlopende lijn op ooghoogte. In 'Your Colour Memory' (2004) herneemt Eliasson zijn experimenten met nabeelden op een voortdurend veranderend spectrum van gekleurd licht. In 'Round Rainbow' (2005) en 'Colour Space Embracer' (2005), herneemt hij het werk met bewegend licht. Ditmaal is het licht geprojecteerd door draaiende ringen die allerlei bewegende patronen op de muren produceren. Voor zijn tentoonstelling in het SFMOMA exhibition, zal Olafur Eliasson een walk-in caleidoscopische 'One-way colour tunnel' (2007) maken.

Niettegenstaande de referenties naar Turner en Caspar David Friedrich, of de vergelijking van 'the Weather project' met de Sixtijnse kapel, hebben deze scheppingen niets te maken met schilder- of beeldhouwkunst: er zijn alleen vage sporen van mimesis in '''Your Black Horizon' en ''The Weather Project'. We hebben te maken met (vrije) ruimtelijke design - in het geval van 'the Weather Project met een technologische kathedraal - geheel in de lijn van Dan Flavin, James Turrel en Pieter Vermeersch. Dat geldt ook voor werken als 'De watervallen van New York City', waarin licht slechts een secundaire rol speelt, (New York 2008), en voor 'The Parliament of Reality' voor het Bard College in upstate New York (2008), bestaande uit een cirkelvormige vijver omringd door 24 bomen met een eiland in het midden.

In andere werken is het Olafur Eliasson meer te doen om ingrepen in natuurlijke of menselijke ruimtes. In zijn 'Green River project' (1998-1999) kleurt hij rivieren groen (Los Angeles,Stockholm, Bremen, Tokyo) wat doet denken aan het landschapdesign van Christo. In zijn 'Double Sunset' (1999) gaat een ovaalvormige zon - een doek dat van achter is belicht- onder in Utrecht. In 'Your natural denudation inverted' (1999) maakte hij in het museum een vijver die zich uitstrekte tot de ramen, zodat de bezoekers buiten het gevoel hadden dat ze erin konden stappen.

Nog andere werken, zoals de BMW in ijs, behoren tot de categorie van 'tentoongestelde werkelijkheid'





PIETER VERMEERSCH (°1970)

'What you see is what you see'



'

Het is maar verf'

Dieter Roelstrate

Sedert 'Off the Hook' (2000) werkt Pieter Vermeersch niet langer op doek maar in de werkelijke ruimte, zeg maar: de wereld. Kleur aanbrengen - ongeacht op welke drager - is echter nog geen schilderkunst, dat wordt het pas als die kleur een andere wereld oproept. 'Painting 01, 02 en 02 van 2003' zijn niet meer dan gekleurde vlakken die samenvallen met zichzelf, niet anders dan de monochromen van Yves Klein of de doeken van de colorfieldpainters. Design dus, geen schilderkunst. En dat geldt ook als zo'n doek wordt gecombineerd met een beschilderde muur - en daarmee met een evenzeer werkelijke driedimensionale ruimte waar de toeschouwer niet meer voor, maar middenin staat, zoals in 'Wall Painting and Canvas' (Smak 2003). In projecten als 'Storage and Display' (Mexico City 2003) zijn het gekleurde ramen die de muren beschilderen. Dat geldt ook voor de installatie in het Stuk te Leuven (2006). Prachtig - maar: design, geen 'nieuwe' schilderkunst. Het is pure retoriek als men dit tot schilderkunst zou willen verheffen onder het mom dat de wereld hier het doek van de schilder is geworden en het licht zijn penseel.






(Wolfgang) WINTER (° 1960) /Bertolt) HOERBELT (° 1958)

Vanaf het einde van de negentiger jaren begonnen Winter/Hörbelt in de kijker te lopen met 'krattenhuizen' zoals Casa Blanca (1999),

Gangway

(2003), Craddle (2004), Kastenhaus (2005) en met werken als 'Light Bench' (2005), Depots (Ring) (2000-2004), Schommel (2004), eveneens vervaardigd uit kratten. Deze creations worden voorgesteld als ''public sculpture' . Het is duidelijk dat we hier niet te maken hebben met beeldhouwkunst, maar met ruimtelijke design en gewone meubeldesign.




CARSTEN HÖLLER (°1961)

Vanaf de negentiger jaren stelt Carsten Höller allerlei 'sculptural installations' tentoon in diverse musea en galeries over de hele wereld: Myself-Oneself (1997), Ball-House (1999), Frisbeehouse (2000), Carousel (1999-2000), 'Mushroom Room' (2000), Light Corner (2001), Kommunehaus (2001), Neon Circle (2001), Pink Sphere (2001), Solandra Greenhouse (2004), 'Mirror Carousel' (2005), 'Test Site. The Unilever Series' bestaande uit vijf glijbanen in de Tate Modern (2006) (see: Rupert Beagle blogspot), Light Wall (2007).

We krijgen te lezen dat Carsten Höller 'indrukwekkende sculpturen' maakt en 'sculpturale installaties'. Afgezien van het feit dat ze driedimensionaal zijn, hebben deze creaties niets van doen met kunst: het is pure (''vrije' of 'schone') ruimtelijke design (met inbegrip van de lichteffecten en soms geuren). Deze dingen horen thuis op de kermis, waar tussen haakjes vaak veel interessantere ruimtelijke en perceptuele ervaringen kunnen worden opgedaan. Vicente Todolí, Director of Tate Modern, beweert: '

Carsten Höller betrekt zijn publiek in exploraties met de bedoeling visuele gebeurtenissen te genereren en gevoelens en gedachten op te wekken omtrent gedeelde ervaringen

'. Maar zoals kermissen en pretparken afdoende bewijzen, volstaat dat niet om kunst te maken....




JAN DE COCK (°1976)


In ijltempo verovert Jan de Cock de wereld met zijn ‘Denkmäler’: vermelden we ‘Denkmal 1a’ in Keulen (2004), ‘Denkmal 2 Ondartxo’ (2004), ‘Denkmal 3’ in de Kerstin Engholm Gallery te Wenen (2003), ‘Denkmal 7’ in de Schirn Kunsthalle te Frankfurt (2005), ‘Denkmal 9 Henry Van de Velde’ in de Universiteitsbibliotheek te Gent (2004), ‘Denkmal 10’ in De Appel te Amsterdam (2003) en ‘Denkmal 53’ in de Tate Modern (2005).

In de Tate Modern werden de creaties van Jan de Cock onomwonden ‘sculptures’ genoemd. Ongetwijfeld maakt Jan de Cock driedimensionale objecten, maar ze stellen niet iets anders voor dan wat ze zijn, zoals het marmer dat onder de handen van de beeldhouwer tot lichaam wordt. Jan de Cock doet dus niets meer dan driedimensionale objecten aanbrengen in architecturale omgevingen. Dat is in wezen hetzelfde als het plaatsen van een kerstboom op de Grote Markt in Brussel. Deze interventie heeft ongetwijfeld een effect op de omgevende ruimte, maar dat maakt de kerstboom nog niet tot beeldhouwwerk. We hebben hier gewoon te maken met (tijdelijke) ruimtelijke design. Al is het effect van de ingreep van Jan de Cock heel anders dan die van een kerstboom. Maar hoe gesofisticeerd dat effect wel mag zijn, mij lijkt het dat het Jan de Cock in de eerste plaats is te doen om ‘Denkmäler’ voor zichzelf op te richten, ongeveer zoals Jan Fabre wiens kunstenaarschap culmineert in het obstinaat herhaalde afgieten van zichzelf in brons. De ‘sculpturen’ die Jan de Cock op steeds nieuwe plaatsen opstelt hebben veel gemeen met andere interventies in de architecturale ruimte: de opdringerige graffiti die anonieme jongeren spuiten op de muren van de grootstad. Nog meer doen ze denken aan de uitspraak ‘Jan de Cock was here’ zoals je die aantreft op allerlei gedenkwaardige plaatsen - Denkmäler - in de echte wereld. Wat dat betreft hoort Jan de Cock wel degelijk thuis in de geschiedenis van de kunst; steeds meer kunstenaars houden van het signeren van het kunstwerk alleen maar het signeren over. Verwijzen we slechts naar de lasso’s van Pollock, het IKB van Yves Klein, de bics en de kevers van Jan Fabre en ga zo maar door. Een omslachtige, maar blijkbaar zeer efficiënte vorm van ‘Name dropping’ dus, zo mogelijk nog gewichtiger dan de 'body dropping' van Jan Fabre.

Wat dat betreft spreekt Denkmal ISBN 9080842427 (2006) boekdelen: een monumentaal boek ontworpen door Jan de Cock waarin een uitvoerig gedocumenteerd verslag van de activiteiten van Jan de Cockgepresenteerd in een boekhandel met de toepasselijk naam ‘Copyright’. En deze schaamteloze zelfpromotie wordt verkocht als ‘het aangaan van een dialoog tussen een ... beeldhouwwerk en de omgevende modernistische architectuur’...

In navolging van Serota voor de Tate Gallery heeft nu ook Peter Galassi Jan de Cock uitgenodigd voor een tentoonstelling in het MoMA 2008. Jan de Cock presenteert er 'Denkmal 11, Museum of Modern Art, 11 West 53 Street, New York, 2008', een installatie van de vloer tot aan het plafond waarbij hij kleurenfoto's en zwart-witfoto's van objecten en installaties uit de collectie van het MoMA, in combinatie met andere kunstwerken uit de geschiedenis gecombineerde met een reeks van gebeeldhouwde modules in multiplex die de twintigste-eeuwse abstractie oproepen.

Voor een grondige analyse naar aanleiding van 'Repromotion' 2009: zie 'Jan De Cock: de man die zijn volk leerde kijken'




PETER DE CUPERE (°1970)

Vanaf de negentiger jaren maakt Peter de Cupere allerlei voorwerpen die geuren afgeven en ruimtes gevuld met geurende objecten. Al gebruikt hij daarbij vaak parfums, hij schuwt geen 'onwelriekende' geuren. We hebben hier te maken met een bijzondere variant van olfactieve design. Traditionele varianten zijn het gebruik van geuren op het lichaam en in de huiskamer of de tuin. De geurdesign van De Cupere is niet langer 'functioneel', maar 'vrij' (naar analogie met de 'schone kunsten': 'schone design'): hij moet niet dienen om het lichaam aantrekkelijker te maken of de woonkamer of de tuin welriekender: de geuren worden puur 'esthetisch' benaderd, als gegevens op zichzelf.

Maar dat maakt ze nog niet tot kunstwerken, net zo min als de wijn die we niet drinken om onze dorst te lessen, maar om het pure genot aan zijn smaak. Dat De Cupere zijn geurende objecten vaak aanbrengt op 'schilderijen' aan de muur (Soap paintings, Scent paintings), of als installaties presenteert in galeries en musea (Smell Installations) kan daar niets aan verhelpen. Ook het introduceren van de tijdsdimensie volstaat niet om de geurdesign van De Cupere tot kunst te maken ('film' of 'muziek'). Ook in een traditionele bloementuin komen je gedurende een wandeling de meest uiteenlopende geuren toegewaaid in een vaak deskundig bestudeerde opeenvolging en ook tijdens een banket krijgen we de meest uiteenlopende smaken toegediend in een weloverdachte opeenvolging. En het is evenmin omdat De Cupere in zijn 'Olfactiano' geuren de ruimte instuurt via een bedieningspaneel dat de vorm heeft van een piano, dat we hier met 'Scent concerts' of 'Scent sonatas' te maken hebben in de letterlijke zin van het woord. Wel wordt daardoor de geurdesigngecombineerd met tentoongestelde werkelijkheid, zoals wanneer De Cupere matrassen tentoonstelt die beschimmeld zijn en de bijbehorende geuren afgeven. Dat verschilt in wezen niet van het tentoonstellen van bloemen die evenzeer een geur afgeven. Maar bij de Cupere's beschimmelde matras, is er, evenmin als bij een vaas geurende bloemen, sprake van een 'Gesammtkunstwerk': daar is alleen sprake van als verschillende kunsten met elkaar worden gecombineerd zoals in de opera of in de film.Geen integratie van de kunsten dus, maar multimediale design (of multi-sensoriële tentoongestelde werkelijkheid).

Wat niet wegneemt dat het werk van De Cupere als multimediale design ongetwijfeld getuigt van een levendige creativiteit en als zodanig de nodige aandacht verdient.




FERRAN ADRIA (°1962)


Ferran Adrià, de Salvador Dali van de keuken, is de befaamde kok van het El Bulli restaurant te Roses in de omgeving van Barcelona. De man had al altijd het gevoel dat hij een kunstenaar was, beschouwt zijn kookkunst als deconstructivistisch, en verklaart onomwonden: 'Iets is kunst als de kunstwereld beslist dat het kunst is'. En dat is precies wat gebeurde: Roger Buergel, directeur van Documenta 12 in Kassel nodigde Ferran Adrià uit om deel te nemen aan deze prestigieuze show. Intussen organiseert Ferran Adrià zelf een 'hundred-day museum cooking' in zijn fameuze restaurant.

Onnodig eraan te herinneren dat er ongetwijfeld zoiets bestaat als de kunst van het koken. Maar vermits er ook een kunst van het beetnemen bestaat, is het ook duidelijk dat niet elke kunst 'kunst' is (zie 'Mimesis en Kunst'). Net zoals het ontwerpen van meubels en kleren is het ontwerpen van gerechten niets meer of niets minder dan design.


©
Stefan Beyst 2005-2006





Reacties: beyst.stefan@gmail.com




Op de hoogte blijven van nieuwe teksten: mailinglist



zie ook: stefan beyst over hedendaagse kunstenaars








zoek op deze site

powered by FreeFind