Nadat ik in 'Sans tête(s)' het menselijke naakt, en in 'Auguries of
Innocence' de menselijke groep in beeld heb gebracht, wilde ik in
een nieuwe reeks 'Seize obscurs objets de désir' een geheel nieuw
terrein verkennen: dat van imaginaire niet-menselijke entiteiten.
Al betekent dat niet dat ik ook de mens als zodanig links liet liggen.
Ik stelde me
integendeel de opgave om juist door het opvoeren van zelfgeschapen entiteiten
dimensies van het menselijke bestaan te openbaren die onmogelijk door de
menselijke figuur kunnen worden ontsluierd. Want dat menselijk lichaam
van ons heeft zo zijn gebreken: niet alleen is het onderhevig aan ziekte
en verval, meer nog dan woorden schiet het vooral schromelijk tekort als
het erop aan komt om kenbaar te maken wat het innerlijk beweegt. Daarom
besloot ik aan te sluiten bij een tendens in de
schilderkunst die zich steeds verder van de menselijke figuur verwijdert,
en daarbij eerst de mogelijkheden ontdekt om het landschap en het stilleven
tot spreken te brengen, om uiteindelijk in de abstracte kunst
daartoe eigenhandig geometrische of
organische entiteiten in het leven te roepen. Al bleven de mogelijkheden
van dit laatste terrein grotendeels braak liggen vanwege de antimimetische ijver die abstracte kunstenaars ervan weerhield
niet zozeer de
vereiste vormelijke rijkdom te ontplooien, dan wel de nodige sleutels
voor een antropomorfe lectuur in te bouwen. In 'Seize obscurs objets de
désir' wilde ik dit braakliggend terrein ontginnen.
HET DUBBELBEELD
Er zit enige ironie in het feit dat uitgerekend de fotografie, die aan
de oorsprong ligt van de boven vermelde antimimetische ijver in de
schilderkunst, een uitgelezen methode aanreikt om niet-menselijke
dragers voor de uitbeelding van het menselijk drama te vinden zonder te
vervallen in het reductionisme van de abstracte kunst. De fotograaf kan
immers, naast niet mis te verstane visuele configuraties die ons de
bestaande werkelijkheid laten zien, ook mis te verstane configuraties
fotograferen die ons een onbestaande werkelijkheid suggereren: in plaats van
zoals da Vinci de fantastische landschappen te schilderen die hij
ontwaarde in een bemoste muur, kan hij de muur zelf
fotograferen. Ik gebruikte de methode al in 'Sans
tête(s)'. Maar, terwijl in 'Sans tête(s)' het dubbelkarakter van het
beeld doelbewust werd behouden - er is een betekenisvolle
inhoudelijke relatie tussen het lichaam in verval en het beeld waarin
het werd getransformeerd - werden hier alle sporen van het
uitgangspunt doelbewust uitgewist. Een eerste reden waarom mijn 'objets
de désir' 'obscurs' heten: het is onmogelijk te achterhalen van welk
stuk werkelijkheid werd uitgegaan. Dit keer wilde ik
op zichzelf staande, enkelvoudige - niet-polymorfe, maar ongebroken - beelden maken. De techniek van het
dubbelbeeld moest me alleen toelaten om- zonder toevlucht tot de vaak al te goedkope transformatietechnieken van
de donkere kamer of fotoshop - te ontsnappen aan het onvermogen van
het bestaande om
in zijn uiterlijke verschijning te tonen wat het innerlijk beweegt.
ATTRAPE- DéSIR
Bij de techniek van het dubbelbeeld werken visuele configuraties als magneten die beelden aantrekken. Het gaat hier per definitie niet om beelden
die doelbewust in die configuraties worden geprojecteerd, maar integendeel om beelden die
er ongevraagd uit opduiken. In die zin werken 'gevonden' visuele
configuraties als een 'attrape-désir'. Wat een vaak verborgen leven in
ons innerlijk leidt, doemt plotseling als verschijning voor ons op.
In een eerste fase ervaren we deze epifanie als een vondst,
een 'image trouvée'. Maar dat dit beeld ons zo mateloos blijft
intrigeren, doet in een tweede fase het vermoeden rijzen dat we alleen
maar vonden wat we eerst zelf hadden verstopt. Wat deze zelfgeschapen wezens voor onze ogen
opvoeren, herkennen we uiteindelijk als iets wat ook ons in ons
diepste innerlijk drijft. Al is het dan weer bevreemdend om vast te
stellen dat dat diepste innerlijk daar voor onze ogen waarneembaar wordt
uitgedrukt in de uiterlijke
verschijning van een vreemd en onbestaand wezen. Alsof we in die vreemde
entiteit zouden zijn neergedaald als in ons ware lichaam. Tweede reden
waarom mijn 'objets de désir' 'obscurs' heten...
NOCH 'SCHILDERKUNST', NOCH 'FOTOGRAFIE'
Zodoende lever ik niet alleen kritiek op de fotografie, die zich
door de ontwikkelingen in de schilderkunst al te gemakkelijk liet
reduceren tot 'slaafse weergave van de bestaande werkelijkheid', maar
evenzeer op de moderne schilderkunst die zich omgekeerd tegen de
fotografie afzette door zich te verschansen in het gebied van de
(expressionistisch) 'gedeformeerde', 'surrealistische' of 'abstracte'
werkelijkheid. Daardoor ontzegde ze zich niet alleen de charmes van de
vanzelfsprekende schoonheid die eigen is aan de verschijning in de
natuurlijke wereld, ook de spanning tussen 'organische schijn' en
'geometrische essentie' wordt in de abstracte kunst uiteindelijk
gereduceerd tot de
opvoering van tot hun 'geometrische essentie' herleide rijkdom van de
vormen (zie 'Mimesis en
abstractie')
In
'Seize obscurs objets de désir' streefde ik er doelbewust naar
om integendeel een
doorgedreven spanning op te bouwen tussen de bewogen uiterlijke
verschijning van imaginaire entiteiten en het 'geheime' onderliggende
geometrische stramien waarop ze worden gespannen, zowel op het niveau van
driedimensionale compositie in de ruimte, als die van de
tweedimensionale compositie op het vlak.
Al zijn de opgevoerde entiteiten imaginair, ze zien er allemaal uit
alsof ze in de echte wereld zouden kunnen rondlopen. Want ik koos
resoluut voor een vormgeving die eerder aansluit bij de inmiddels als
'fotografisch' ervaren'academische' traditie, evenals voor de
'glans' en de optische verleidelijkheid van de natuurlijke verschijning,
die vaak als de 'glitter' van 'reclamefotografie' wordt afgedaan. Op
zich is er immers niets verkeerds aan deze 'Rafaelleske' taal: hol wordt
die alleen als ze gepaard gaat met innerlijke leegte. In 'Seize obscurs
objets de désir' verhoogt de vaak schaamteloze schoonheid
van de verschijningen alleen maar de tegenstelling tot het soms
afstotende verlangen dat ze belichamen, of de fascinatie voor
waar we ons anders misschien al te snel zouden afkeren. En
het is aan
deze dialectiek, die zich voegt bij de dialectiek tussen organische
verschijning en onderliggend geometrisch patroon, dat de'Seize obscurs objets de désir' hun - naar
ik
hoop - vaak intense innerlijke spanning ontlenen.
OH! CES
OBSCURS OBJETS DE DéSIR...
Een vaak intense innerlijke spanning: want ik maakte er in deze reeks
een punt van om de begeerte als zodanig in beeld te brengen - de verterende
innerlijke bewogenheid die de levende wereld bezielt waarvan wij deel
uitmaken. De vaak ambivalente begeerte om het begeren in al zijn
ambivalentie te kunnen aanschouwen is immers zelf weer het
diepste begeren van het oog, en de centrale, meest oorspronkelijke
drijfveer voor het maken van een beeld.
Vanwaar de naam voor deze reeks, waaraan je alleen de 'oh' van de pure esthetische verwondering moet toevoegen, en het
getal 'seize' in het aanwijzend voornaamwoord 'ces' moet omzetten, om de
verzuchting te verwoorden die over de lippen komt van eenieder die in de ban is geslagen door het
fascinerende beeld.
Stefan Beyst, november 2006.