|
||
Aan María y Cecilia Aan Patrick Nicholas, Claudio Parentela y Liliana Gelman And yet sometimes We still as trough a dream that comes and goes, Know what we are, remembering what we were. Edwin Muir o |
||
¿Qué hicimos? El día en su última instancia y las lámparas que de a poco se encienden. ¿Y ahora? ¿Quitarle las vocales a las palabras para que la oscuridad se retarde aunque sea un poco? El otro cava con una pala en el barro. El otro lee en la ceniza. El otro hace un agujero en una pared de su casa para que penetre el viento. El otro se sienta, distendido, en una butaca de madera laqueada. No somos los otros, no podemos serlo. ¿Qué nos queda? ¿Qué desnudo nos queda? ¿Qué razón o sueño o figura nos queda? Una cosa sabemos, sí, desde Goethe: siempre, al borde del río, aparece la muchacha ahogada y, un poco más tarde y no muy lejos, río arriba, el libro. |
Wat hebben we gedaan? De dag in laatste beroep en de lampen die pas zijn aangestoken. Wat nu? De klinkers uit de woorden halen opdat de duisternis zou uitblijven al was het maar voor even? Iemand graaft met een stok in de modder. Iemand leest in de asse. Iemand maakt een gat in een muur van zijn huis opdat de wind zou binnenkomen. Iemand gaat zitten, uitgestrekt, in een gelakte leunstoel. Wij zijn niet de anderen, kunnen het niet zijn. Wat rest ons nog? Welk naakt is ons gegund? Welke rede of droom of figuur is ons gegund? Een ding weten we, ja, sedert Goethe: altijd, aan de oever van de rivier, doemt het verdronken meisje op, en, iets later en niet veel verder, stroomopwaarts, het boek. |
|
SIETE INVIERNOS (A Alejandro Puga) …And wingless truth and larvae lie And eyeless hope and handless fear… Edith Sitwell |
ZEVEN WINTERS (Aan Alejandro Puga) …And wingless truth and larvae lie And eyeless hope and handless fear… Edith Sitwell o |
|
1 |
I ¿El viaje aún? ¿ Partir hacia lo que se desconoce? ¿A bordo de qué tren o barco, de a pie? ¿Es posible todavía, tiene algún razón, algún sentido? ¿O sólo queda la conformidad de estar vivo, de respirar, de recordar que una vez hubo y ahora no hay? ¿Puede constituir eso la vida y no la sed de mar en pleno desierto, el sueño de mujer entre sombras, de música en medio del silencio? |
I Op reis nog altijd? Vertrekken naar wat niet kan gekend? Aan boord van welke trein, of boot, te voet? Is het mogelijk nog, heeft het enige reden, enige betekenis? Of blijft alleen de gewoonte van levend te zijn, te ademen, zich te herinneren dat het ooit was en nu niet is? Kan dat het leven zijn en niet de dorst naar de zee in volle woestijn, de droom van een vrouw temidden van schaduwen, van muziek in volle stilte? o |
2 |
II Pero está el fuego, que purifica. Y la oscura verdad bajo el cieno. Alguna mínima virtud luego de la vergüenza. Horas en la oscuridad y un instante ante una luz que enceguece. Lo que se sabe y lo que se ignora. La astilla, la paradoja, el acicate. La mano amasa lo que la boca no comerá. La boca muerde lo que debiera besar. Oscuros pescadores en quemados arenales. Oscuros náufragos en patios de cemento. Qué surge de la tierra. Qué orbita el cansancio. Qué se hunde en la ceniza. |
II Maar er is het vuur, dat zuivert. En de duistere waarheid onder de modder. Een onooglijke deugd na de schaamte. Uren in de duisternis en één ogenblik in het aanschijn van een licht dat verblindt. Wat men weet en wat men niet weet. De splinter, de paradox, de spoor. De hand kneedt wat de mond niet zal eten. De mond bijt wat hij zou moeten kussen. Duistere vissers op verschroeide zandvlakten. Duistere schipbreukelingen op binnenkoeren van cement Wat doemt op uit de aarde. Wat cirkelt rond de vermoeidheid. Wat vergaat tot as. o |
3 |
III A través de la grieta el ojo descubre lo que ya sabían los muros, las raíces. Y es inútil la palabra. Y es vano el juego del niño en el barro. Porque al fin nada obtiene de si el alimento, nada alcanza lo que persigue, nada se transfigura. Hasta el aire tiene peso. Hasta los bailarines mueren en el fuego. Hasta el pez acaba en la red o en la teología. |
III Door de kier ontdekt het oog wat de muren al wisten, de wortels. En onnodig is het woord. En loos is het spel van het kind in de modder. Want tenslotte vindt niets in zichzelf zijn voedsel, niets bereikt wat het najaagt, niets verandert van gedaante. Nog de lucht heeft gewicht. Nog ballerina's sterven in het vuur. Nog de vis eindigt in het net of in theologie. o
|
4 |
IV ¿Cómo debo llamarla? ¿Hermana, máscara, hocico de lobo, pozo o tejado, reflejo, laurel, demonio? Siento que cualquier palabra puede hacerlo pero que ninguna puede alcanzarla allí donde nace y consiste. Huye, se extravía en la niebla. Está detrás de mí, en el espejo. Vive en una altura indefinida, inmedible. No tiene peso, torna inútil la balanza. |
IV Hoe zal ik haar noemen? Zus, masker, wolvensnuit, bron of dak, spiegeling, laurier, demon? Ik voel dat om het even welk woord zou volstaan, maar dat geen enkel haar kan bereiken daar waar ze wordt geboren en bestaat. Ze vlucht, ze verdwaalt in de nevel. Ze is achter mij, in de spiegel. Ze leeft op onbepaalde hoogte, onmeetbaar. Ze heeft geen gewicht, maakt de weegschaal overbodig. o
|
5 |
V Se helarán nuestras memorias cuando la tierra que pisamos esté seca. Se helarán ante nosotros las olas, la Vía Láctea, el libro, el relámpago. ¿Cómo evitarlo? ¿Cómo evitar que nos suceda lo que va a sucedernos? ¿Por qué en toda playa, cuando atardece, un cadáver de pez y entre las galaxias, un galaxia oscura, que ya no emite sonido ni luz? ¿Por qué no pueden ser eternos el movimiento del nadador entre las olas, el aroma de las rosas en el jardín, nuestras imágenes reflejadas en charcos y espejos? |
V Bevriezen zullen onze geheugens als de aarde die we betreden droog is. Bevriezen zullen voor onze ogen de golven, de Melkweg, het boek, de bliksem. Hoe het vermijden? Hoe vermijden dat ons overkomt wat ons zal overkomen? Waarom op elk strand, als het donker wordt, het kreng van een vis, en tussen de melkwegen, een duistere Melkweg die geen klank en geen licht meer uitstraalt? Waarom kunnen niet eeuwig zijn de beweging van de zwemmer tussen de golven, de geur van de rozen in de tuin, onze beelden weerspiegeld in plassen en spiegels? o |
6 |
VI Sumerge la mano en la sombra y la cree, por un momento, agua. No sueña. Sueña con un maniquí bajo la lluvia. Muere y despierta en la misma cama, bajo la misma frazada. Afuera, abejorros entre las flores, lejanos ladridos de perros, que no ve ni oye. Al alba, como siempre, habrá un llamado que no atenderá y, del otro lado, de nuevo, tal vez por última vez, una boca pura, una música celeste y pura: por qué no vamos al mar, por qué en el mar no nos desnudamos. |
VI Hij dompelt zijn hand in de schaduw en denkt, voor één ogenblik slechts, dat het water is. Hij droomt niet. Hij droomt van een marionet in de regen. Hij sterft en ontwaakt in dezelfde kamer, onder hetzelfde laken. Buiten, bijen tussen de bloemen, verre kreten van honden, die hij ziet noch hoort. In de ochtend, als altijd, zal er een roepen zijn dat hij niet zal horen, en, van de andere kant, opnieuw, wellicht voor de laatste keer, een zuivere mond, een hemelse en zuivere muziek: waarom gaan we niet naar de zee, waarom leggen we in de zee onze kleren niet af. o |
7 |
VII Ésta es la casa. No es sólo fe, ni sueño, ni voluntad, ni deseo. Es ardua y dura materia: una piedra sobre otra, días y noches, durante años. Una sombra adentro de un trapo no basta como amante o hermana; ¿nacerá lo deseado del fondo de la tierra, al cabo de estas horas, cuando más arrecie la tormenta? ¿será entonces la edad propicia, el momento para tener hambre y sed y encontrar con los ojos cerrados? |
VII Dit is het huis. Niet alleen geloof is het, noch droom, noch wil, noch verlangen. Het is zware en harde materie: de ene steen op de andere, dagen en nachten, en dat voor jaren. Een schaduw in een vod volstaat niet als minnares of zuster: zal het verlangde worden geboren uit het diepste van de aarde, na verloop van deze uren, als het onweer nog aanwakkert? zal dan het geëigende tijdperk komen, het ogenblik om honger en dorst te hebben en te vinden met gesloten ogen? o |
8 |
MOMENTÁNEO REFLEJO EN EL AGUA QUIETA |
VLUCHTIGE SPIEGELING IN HET RUSTIGE WATER o
|
(Rilke) Amaron a un animal inexistente, ellos no lo sabían, y lo amaron; ya no son esos días, al agua la purificaron tanto que está sucia, y no hay sombra hecha de llamas, ni azadón luminoso que penetre la tierra blanda donde crece, entre árboles, el árbol. Lomo blanco, crin, el cuerno: lo amaron como era, fuera del sueño invisible, pero en el sueño tal real como el fruto que cuelga de la rama y espera ser mordido para que se cumpla, una vez más, la más antigua de las profecías. |
(Rilke) Ze beminden een onbestaand dier, ze wisten het niet, en hadden het lief; het zijn niet meer die dagen, ze zuiverden het water zozeer dat het vuil werd, en er is geen schaduw gemaakt van vlammen, noch een lichtend houweel dat de zachte aarde doorboort waar groeit, tussen bomen, de boom. Blanke rug, manen, de hoorn; ze hielden ervan zoals het was, buiten de droom onzichtbaar, maar in de droom zo echt als de vrucht die hangt aan de tak en wacht tot erin wordt gebeten opdat wordt vervuld, eens te meer, de oudste der profetieën. o |
|
9 |
La carne viva. El pellejo al aire. El mundo lo parió, un desnudo sobre otro desnudo vistos por azar y al trasluz. Lo parió un mar sumergido, un mar bajo el mar, allí, el temor a las tijeras, al grito de los roedores, a la llama en el papel, al cartón rasgado, a cuanto al respirar se evapora. Duerme poco, despierta y entreabre las cortinas, se sopla las manos porque siempre tiene frío, se deja tocar en la frente por un fugaz hilo de luz, nada más que eso. Si alguien lo llamara. Si al menos hubiese un agua para que sumergiera un dedo y luego toda la mano. |
Levend vlees. Huid in de wind. De wereld baarde hem, het ene naakt op het ander naakt gezien per ongeluk en in tegenlicht. Hem baarde een verzonken zee, een zee onder de zee, daar, de angst voor de scharen, voor de kreet van de knaagdieren, voor het vuur aan het papier, voor gescheurd karton, voor al wat al ademend vervliegt. Hij slaapt weinig, wordt wakker, schuift de gordijnen open, blaast in de handen omdat hij het altijd koud heeft, hij laat zich strelen op het voorhoofd door een vluchtige straal licht, niets meer dan dat. Wou iemand hem maar roepen. Was er tenminste water opdat hij er eerst een vinger in zou dompelen en dan de hele hand. o |
10 |
I Vestigio, sueño puesto del revés, cierta sombra incierta recortada sobre arena blanca. Fue cosa, llena o hueca. Fue órgano, fluencia, mecánica. Apenas débil nota en infinita música que progresa en grandes olas hacia el rojo. Le hablo, no responde. O responde por él, o ella, no el cuerpo sino su imagen, no el ansia sino lo que del ansia se separa del mundo y se asfixia. De la vida huye el poco aire que queda bajo las hojas, nada lo retiene. Asfixia, cordón que aprieta, el cuerpo que pende, inmóvil, sobre aislados vestigios de amor, de mundo. |
I Overblijfsel, omgekeerde droom, zekere schaduw onzeker afgetekend op het witte zand. Het was een ding, vol of hol. Het was orgaan, vloeien, mechaniek. Slechts een zachte toon in een oneindige muziek die voortschrijdt in grote golven naar het rood. Ik spreek ertegen, maar het antwoordt niet. Of het antwoord voor hem, of haar, niet het lichaam, maar zijn beeld, niet de begeerte, maar wat van de begeerte zich van de wereld losmaakt en verstikt. Uit het leven ontsnapt het weinige aan lucht dat achterbleef onder de bladeren, niets houdt het tegen. Stikken, koord dat aanspant, het lichaam dat hangt, onbeweeglijk over verstrooide resten van liefde, van wereld. o (zie ook: achtergrondstraling 42 en 43) |
11 |
II ¿Qué somos ante el agua? (regresa para recuperar lo que le fuera arrebatado.) ¿Qué somos ante el fuego? (avanza y lo juzga todo.) ¿ De quién la pulpa de la fruta cuando pende sin testigos de la rama más alta? ¿ De quién el día perfecto, la noche exacta, el círculo, la piedra sin falla, lo inexpresable, lo último y más secreto? ¿Quién es señor del agua, patrón del fuego, capitán del aire cuando es viento contra los árboles? ¿ Y este perro que ladra a la belleza, que muerde su espesor y su sustancia, este hombre que siembra en el barro, descalzo y solo bajo un sol indiferente? ¿ Qué somos cuando sólo hay sal y sangre, sombras de bromo en largo cortejo, luces submarinas, frágil paraíso que se disipa? |
II Wat zijn we voor het water? (het keert weer om terug te halen wat het werd ontnomen) Wat zijn we voor het vuur? (het gaat voort en velt over alles een oordeel) Van wie is het vlees van de vrucht als ze zonder getuigen hangt aan de hoogste tak? Van wie is de volmaakte dag, de juiste nacht de cirkel, de steen zonder fout, dat wat niet is uit te drukken, het laatste en grootste geheim? Wie is de heer van het water, de patroon van het vuur, de kapitein van de lucht als er wind is in de bomen? En die hond daar die blaft tegen de schoonheid, die bijt in haar uitgebreidheid en haar substantie, die man daar die zaait in de modder, blootsvoets en alleen onder een onverschillige zon? Wat zijn we als er alleen zout is en bloed, schaduwen van broom in lange stoeten, onderzeese lichten, een breekbaar paradijs dat vervluchtigt? o (zie ook: steen gevat in steen 12) |
12 |
I Esto es lo que tenemos: un sueño de hogar en el Mar Pacífico, uñas para escarbar en el polvo reluciente, el libro que podría abrir y cerrar el aire inmenso, un tonel de vino, pequeños demonios con pies hendidos, agua para lavar la sangre que traba las ruedas de los carros, un mar ojos de escualos, un navío noche y día, la Vía Láctea, viejos trirremes, la sudestada... Lo que no tenemos es tiempo. |
I Dat is wat we hebben: de droom van een thuis in de Stille Oceaan, nagels om te krabben in het lichtende stof het boek dat de immense lucht zou kunnen openen en sluiten, een vat wijn, kleine demonen met gespleten hoeven, water om het bloed weg te wassen dat de wielen van de auto's vertraagt, een zee, kwallenogen, een schip dag en nacht, de Melkweg, oude triremen, het zuidoosten... Wat we niet hebben is tijd. o
|
13 |
II Hay un pasado que no se disipa en el presente, allí inmóvil y ciego, en lo profundo de un vientre anónimo, espero; en él no hay árbol ni mar ni nada. Hay un pasado que resurge, me sorprende y me abruma cada vez que es de noche y se hace tarde y, antes de llegar a la casa, la última lámpara se apaga. |
II Er is een verleden dat niet oplost in het heden, daar, onbewogen en blind, in de diepte van een anonieme schoot, wacht ik; daar binnen is geen boom, geen zee, helemaal niets. Er is een verleden dat opduikt, me verrast en me overweldigt telkens als het nacht is en laat wordt en als, voor ik thuis kom, de laatste lamp uit gaat. o (zie ook: Het geheime boek) |
14 |
III El padre del padre de mi padre enciende el carbón para preparar el guiso que, sin que él lo sepa, va también a alimentarme a mí, que ya espero e ignoro que espero, que para el mundo soy menos que el humo y mucho menos que las chispas, y aún menos que las cenizas que el hombre arrojará a la basura un rato antes de acostarse. |
III De vader van de vader van mijn vader steekt houtskool aan om de stoofpot te bereiden, die, zonder dat hij het weet, ook mij zal voeden, die al wacht en niet weet dat ik wacht, die in de wereld minder ben dan de rook en nog minder dan de vonken, en nog minder dan de assen die de man bij het afval zal gooien vlak voor het slapengaan. o
(zie ook: 'Het geheime boek') |
15 |
Dije amor, única instancia cuyo fermento al aire no horroriza. Dirán momentáneo reflejo en el agua quieta, en la pared que el musgo no protege. Pero, de todos modos, ¿dónde? ¿Enrollado bajo la tierra, caído en el pliegue de ningún sueño, apenas baba de las cosas, escena de arte de belleza que se representó una vez, pasó y ahora es sólo pez que d |
Ik zei liefde, enige toevlucht waarvan het gisten de lucht geen angst aanjaagt. Zij zullen zeggen voorbijgaande weerspiegeling in het rustige water op de muur die het mos niet beschermt. Maar, hoe dan ook, waar? Bedolven onder de aarde, gevallen in de plooi van geen enkele droom, nauwelijks kwijl van de dingen, schouwtoneel van de kunst van de schoonheid die ooit verscheen, voorbijging, en vandaag nog slechts een vis is die door de fragiele zee van het geheugen klieft? o (Zie ook: Steen gevat in steen, 2) |
16 |
Cenizas del mediodía, bajo un erróneo cálculo, una posibilidad incierta. Falla el asiento del único puente. Queda alguna piedra, un objeto de lata aplastado, un ladrillo enmohecido sobre el que copulan las moscas. El puente cede, cae hacia la noche, la densa red en la que todos somos peces, chatos, apenas fosforescentes. Vacíos frutos del crepúsculo, ¿por qué no ser azar de la sangre, cifrada impresión de la luz sobre un leve papel sensible? Se quema en su centro la piedad. Arde la memoria en una plaza de piedra. Se abre una puerta y nadie entra. El eco desconfía de la sombra |
Assen van de middag, onder een verkeerde berekening, een onzekere mogelijkheid. De pijler onder de enige brug begeeft het. Blijft over een steen, een stuk verwrongen staal, een verbrijzelde baksteen waarop vliegen paren. De brug stort in, valt naar de nacht, het dichte net waarin wij allen vissen zijn, plat, nauwelijks lichtgevend. Lege vruchten van de deemstering, waarom geen toeval zijn van het bloed, gecodeerde indruk van licht op een fijn, gevoelig papier? Het medelijden brandt op in zijn middelpunt, het geheugen smeult op een plein van steen. Er gaat een deur open en niemand komt binnen. De echo wantrouwt de schaduw. o (zie ook: amsterdan 3) |
17 |
A los ahogados nadie los recoge del agua y los sepulta, permanecen flotando de espaldas, a flor de agua. Se ahogan por amor, por distracción, por angustia, por fascinación por el abismo, por cansancio. A su modo, continúan respirando; persiguen, a su modo, la luz. Cada noche, repiten, con su idioma puro, sin subjuntivos, la lengua silenciosa y pura de los ahogados, un mismo y único poema, que los que aún no nos ahogamos no sabemos y si lo supiéramos, no entenderíamos. |
Niemand haalt de drenkelingen uit het water om ze te begraven, ze blijven drijven op hun rug, onder de spiegel van de zee. Ze verdrinken uit liefde, uit verstrooidheid, uit angst, uit fascinatie door de afgrond, uit vermoeidheid. Op hun manier gaan ze door met ademen; ze zoeken, op hun manier, het licht. Elke nacht herhalen ze in hun eigen zuivere taal, zonder subjunctieven, in de stille pure taal van drenkelingen, almaar het ene en enige gedicht, dat wij die nog niet verdronken zijn niet kennen, en,zouden we het kennen, niet zouden verstaan. o .
|
18 |
¿Y por qué la ola se obstina en alcanzar la playa? ¿Qué es esta agua donde una vez sumergí mis pies mientras se preparaba la tormenta? ¿Me consolará en plena noche, en pleno día, en medio del sismo que desgarra el suelo, frente al viento que derriba las puertas? Entonces -lo recuerdo- supe que todo se decolora, se pudre, se seca, se oxida; supe, finalmente, del fuego que devasta el boscaje, del animal que huye dando gritos. ¿Y este dios que no construye caminos, este demonio que se pasea, abúlico, entre cuerpos que se buscan? ¿A qué se asemeja el sueño sobre sueño de la primera a la última noche? ¿A qué pliegue en un fresco antiguo, a qué oscura madre, a qué real o mítico muslo? |
En waarom wil de golf almaar het strand bereiken? Wat is dit water waarin ik ooit mijn voeten dompelde terwijl het onweer zich voorbereidde? Zal het me troosten in volle nacht, en volle dag, temidden van de aardbeving die de grond openrijt, tegen de wind die de deuren inbeukt? Dan - ik herinner het mij - wist ik dat alles ontkleurt, verrot, droogt, verroest; had ik weet, eindelijk, van het vuur dat de struiken verbrandt, van het dier dat vlucht al krijsend. En deze god die geen wegen bouwt, deze demon die voorbijgaat, onverschillig, tussen lichamen die elkaar zoeken? Waarop lijkt de droom over de droom van de eerste tot de laatste nacht? Op welke barst in een oud fresco, op welke duistere moeder, op welke werkelijke of mythische schoot? o |
19 |
|
o |
20 |
Garabatea vida sobre una pared despintada; abajo, el agua inmóvil que nunca desgastará la piedra. Invierno, a cada golpe de viento se repite la imagen de una casa que se derrumba. Se arropa y no deja de estar desnudo. Se desnuda y no deja de estar cubierto. En la madera, una costra. En el suelo reseco, restos de fuego, astillas. Y en cada cosa vista o tocada, el eterno e invencible misterio que une la palabra cristal con la palabra hija, se quiebra, los fragmentos se dispersan. |
Hij kribbelt leven op een afschilferende muur; beneden, het onbeweeglijke water dat nooit de steen zal uitslijten. Winter, bij elke stoot van de wind herhaalt zich het beeld van een huis dat instort. Hij wikkelt zich in en houdt niet op met naakt zijn Hij kleedt zich uit en houdt niet op met bedekt te zijn. Op het hout, een korst. Op de uitgedroogde grond, resten van vuur, spaanders En in elk ding bekeken of aangeraakt breekt het eeuwige en onoverwinnelijke mysterie dat het woord kristal verbindt met het woord dochter, de brokstukken verspreiden zich. o (zie ook: steen gevat in steen5) |
21 |
Hubo, se hizo, se dijo. Oyeron, respiraron, sintieron, durmieron, despertaron. Hubo gravidez, frutos, silencio, bordes, alimento. Y fluir, corteza, danza. Estuvo la inocencia y pasó. Se oyó un gran ruido de estrella rota en su centro. Luego sal, ramas afiladas, charcos, arena, sombras. ¿Qué envejeció sino el mundo? ¿Qué mundo surgió sino una tenaz sucesión de residuos? Entonces, ¿volver a escribir el libro con lo que quedó, éter o niebla, oquedad, figuras sin nada que las lubrifique? |
Er was, men deed, men zei. Ze hoorden, ze ademden, ze voelden, ze sliepen, ze werden wakker. Er was zwangerschap, vruchten, stilte, grenzen, voedsel. En vloeien, schors, dans. Er was onschuld en ze ging teloor. Er was een groot lawaai te horen van een ster geïmplodeerd in haar kern Verder: zout, scherpe takken, poelen, zand, schaduwen. Wat verouderde zoniet de wereld? Welke wereld doemde op zoniet een niet aflatende opeenvolging van overblijfsels? Dan maar weer het boek schrijven met wat overbleef, eter of nevel, holte figuren zonder iets dat hen oliet? o (zie steen gevat in steen 6) |
22 |
II Animal de borde, jamás de centro. En viaje, no llega al mar. En realidad nunca parte. ¿Cuál es su casa, cuál es su cama? Bajo la lluvia, bebe su agua. ¿Tiene sed, la tiene? Husmea, levanta una pata y orina, arriba, remotas, las esferas. No conoce el cristal y menos el cristal musical, puro. |
II Dier van de kant, nooit van het midden. Op reis, komt nooit aan bij de zee. In feite nergens. Wat is zijn huis, wat is zijn bed? Onder de regen drinkt het zijn water. Heeft het dorst? Echt? Het snuffelt, heft een poot op en pist, boven, veraf, de sferen. Het heeft geen weet van het kristal, en nog minder van het muzikale kristal, het zuivere. o |
23 |
El alma no mide, no significa. El cuerpo mide pero no perdura, significa piedra blanda, tierra que no acoge. ¿A qué o a quién semeja? Se dirige, todo uñas, y ojos, y uñas, a algo oscuro y remoto que no sabe que, en la punta más lejana del mundo, existe de lo que fuera bosque apenas una desordenada, menguante hojarasca. |
De ziel meet niet, betekent niet. Het lichaam meet, maar duurt niet, betekent zachte steen, aarde die niet beschut. Op wat of wie gelijkt het? Een en al nagels, en ogen, en nagels, beweegt het zich voor naar iets duister en ver en het weet niet dat op het verste punt van de wereld van wat een woud was niet veel meer overblijft dan wanordelijk, verdorrend struikgewas. o |
24 |
Martilla la piedra hasta arrancarle chispas. Pero la piedra no grita; si la acariciara no cantaría ni diría su nombre. Entra desnudo al agua. el agua lo envuelve, pero si él fuera un pez también lo envolvería, con su misma densidad de agua, con la misma elástica indiferencia. |
Hij klopt op de steen tot er vonken afspringen. Maar de steen schreeuwt niet: als je hem zou strelen zou hij niet zingen noch zijn naam zeggen. Naakt stapt hij het water in, het water neemt hem op, maar als hij een vis was zou het hem ook opnemen, met dezelfde dichtheid van water, met dezelfde elastische onverschilligheid. o
|
25 |
Supe de pronto que no eras lo que creía, claridad matutina; no eras esa luz, reflejo puro en el vidrio. Se hizo entonces incierta la vía entre los árboles, giró sin sentido la brújula y lo que fuera traje se volvió, para siempre, despojo. Y se hizo tarde. Y no hubo reposo. Una tormenta impidió todo viaje, toda fuga. Fue largo lo que hasta allí era breve y la espera consumió el fruto antes de que madurase. Papel seco, cáscara, la risa. La voz, certeza rota, sumergida. ¿Qué hago aquí, todavía, qué espero, la ventana abierta, los ojos abiertos, los brazos extendidos? |
Plots had ik door dat je niet was wat ik dacht, ochtendlijke klaarheid; je was niet dat licht, pure weerkaatsing op het glas. Van dan af werd onzeker het pad tussen de bomen, draaide zinloos het kompas en wat kledij was veranderde voor eeuwig in lompen. En het werd laat. En er was geen rust. Een storm maakte elke reis onmogelijk, elke vlucht. Lang werd wat tot nog toe kort was en de avond verteerde de vrucht alvorens ze rijp was. Droog papier, schaal, de lach. De stem, gebroken zekerheid, verzonken. Wat doe ik hier, nog altijd, waarop wacht ik, met open venster, met open ogen, de armen uitgestrekt? o |
26 |
Permanece frío ante el cielo que se curva hacia abajo, el fatuo embeleso de la bestia por su propio reflejo en el agua, el cincel que se oxida, el cerrojo que traba la única puerta hacia el día, la soga, que espera, la sombra, que no espera. Frío ante lo carbonizado y lo incierto, lo medido y lo sepultado, la memoria, el anhelo, la acritud, el cieno. Languidece, en silencio, inmóvil, apoyado contra un muro. Si un perro viniese y la lamiera la mano, ¿andaría? Si un viento soplara y le trajese, entre pólenes y semillas, el eco de una voz amada, ¿despertaría? |
Hij blijft koud bij de aanblik van de hemel die naar onderen buigt, de ijdele betovering van het dier door zijn eigen weerspiegeling in het water, de beitel die verroest, het slot dat de enige deur naar de dag vergrendelt, het touw, dat wacht, de schaduw, die niet wacht. Koud bij de aanblik van het verkoolde en het onzekere, het gemetene en begravene, het geheugen, het verlangen, de bitterheid, het moeras. Hij smacht, in stilte, onbeweeglijk, leunend tegen de muur. Kwam er een hond en likte hij zijn hand, zou hij gaan wandelen? Woei er een wind, en bracht hij hem, tussen pollen en zaad, de echo van een geliefde stem, zou hij ontwaken? o |
27 |
(Mary Hoggan) Se disipó el humo último de aquel mundo. Pero por algún prodigio –que no entiendo- queda un olor a madera vieja, a cortina roída por el tiempo. Respiro ese aire, después de tantos vientos contra los muros de casas que ya no existen. A limpid dream –diría, si pudiese abrir su boca sellada hace mucho. Y yo, que sigo sentado, como entonces, ante el mismo y descolado libro para aprendices, le digo - aunque ya no pueda oírme-, con la misma torpe pronunciación de siempre: Know what we are, remembering what we were 1 Edwin Muir, The Labyrinth. 2 Edwin Muir, The Horses. |
(Mary Hoggan) Vervluchtig is de laatste rook van deze wereld. Maar, als door een wonder - dat ik niet begrijp - blijft er de geur van oud hout, van gordijnen vergaan door de tijd. Ik adem deze lucht in, na zoveel winden tegen de muren van huizen die al niet meer bestaan. 'A limpid dream' - zou ze zeggen, kon ze de mond openen die sinds lang is verzegeld. En ik, die blijf zitten, als toen, voor het zelfde en beduimelde boek voor beginnelingen, zeg haar - al kan ze mij niet horen - met dezelfde dwaze uitspraak als altijd: Know what we are, remembering what we were.
|
28 |
(A María de la Vega) Lo sé: del pájaro no sobrevive ni el ala. A la puerta, el mendigo siempre; lejos, un navío en llamas, con su nombre. ¿Qué entregué, qué hice mío, es mía o ajena esta voluntad de exilio entre raíces que salen a la tierra y bocas abiertas al filo del mediodía? Y está la soga: todo equilibrio es precario -¿quién lo dijo?-; abajo, el animal que crío desde siempre mastica su hueso a ratos perdidos. De la casa queda esta intemperie. Del sueño, esta corriente veloz que arrastra pasajes y promesas. Pero no caigo todavía. Lo sé: aquello que me hiere también me nutre. Y el día, todavía, permanece abierto y no concluye. |
(Aan María de la Vega) Ik weet het: van de vogel blijft niet eens de vleugel over. Aan de deur, altijd de bedelaar; in de verte, een brandend schip, met zijn naam. Wat gaf ik weg, wat nam ik tot mij, is het de mijne of die van iemand anders die wil tot verbanning tussen de wortels die uit de aarde steken en de open monden op het middaguur? En het touw is er: elk evenwicht is precair - wie zei dat weer? Beneden knaagt het dier dat ik vanouds voed, aan zijn bot in verloren ogenblikken. Van het huis blijft het slechte weer. Van de droom, die snelle stroom daar die landschappen en beloften meesleurt. Maar ik val nog niet. ik weet het: wat mij verwondt, voedt mij ook. En de dag blijft, nog altijd, open en houdt niet op. o |
29 |
Pero queda el sueño: allí, desnudo, aquello que en la vigilia no puede verse sin que duelan los ojos. Queda, entre pliegues y pliegues, lo que en el hombre es trabajo y en el niño juego, agua que su huida permanece, en su avance reposa. Y queda también quien sueña, a la luz de lo oscuro: se colma con lo que en otros es pérdida, despojo. |
Maar de droom blijft: daar, naakt, wat je niet kunt bekijken als je wakker bent zonder pijn in de ogen. Blijft, tussen plooien en plooien, wat bij de man werk is en bij het kind spel, water waarvan het vloeien voortduurt, in zijn voortgang stilstaat. En blijft ook wie droomt, in het licht van het duister: hij is vol van wat in anderen verlies is, afval. o |
30 |
UNA Y TODA PRESENCIA Ella es su sacrificio y su criatura, puesto que es todo Vestido del cual se ha despojado… René Daumal |
UNA Y TODA PRESENCIA Ella es su sacrificio y su criatura, puesto que es todo Vestido del cual se ha despojado… René Daumal o |
31 |
(Mujer en el tren) No se alivia, no se torna más suave y ligera; las ruedas giran pero lo suyo no es un viaje. Será, a lo sumo, breve transito desde lo invisible hasta lo opaco y, en medio, un dios flaco que a duras penas arrastra su equipaje. Pelo rojo, mínima capa de piel sobre los huesos, una marca en la frente: ella es lo que se extravía ahora afuera en el humo y de pronto ya no tiene hermana ni madre. No se cura, no obtiene del aire el alimento; el paisaje pasa veloz más allá de las ventanillas pero lo suyo no es un viaje. ¿Y lo mío, que la observo desde el otro extremo del vagón y esto de ella pienso, lo es? |
(Vrouw in de trein) Ze wordt niet lichter, ze wordt niet zachter en luchtig: de wielen rollen maar haar reis is er geen. Ze zal, op zijn best, een korte overgang zijn van het onzichtbare naar het ondoorzichtige en, daartussen in, een magere god die met veel moeite zijn bagage meesleurt. Rode haardos, minieme huidlaag over de beenderen, een litteken op het voorhoofd: zij is wat nu verdwaalt daarbuiten in de rook en straks noch zuster noch moeder meer heeft. Ze geneest niet, ze krijgt geen voedsel van de lucht; het landschap vliedt voorbij ver achter de ramen maar haar reis is er geen. En de mijne; die haar observeer vanuit het andere einde van de wagon en dit alles over haar denk, is dat er een? o |
32 |
(Mujer con violonchelo) Desde el cuarto contiguo, madera y metal vibran, como vibra al unísono su carne. Sin desnudarse, de todo lo superfluo se despoja. Armonía que la hace a quien la crea una entre todas las cosas y convierte al resto en un espejo que con distorsión la refleja. Ahora es un final de exilio sobre cuerdas que regresan al día anterior a las cenizas; al oír puedo decir yo soy en lugar de yo fui y encontrar presencia donde reinaba la privación, la falta. |
(Vrouw met cello) Vanuit de aangrenzende kamer trillen hout en snaren, zoals trilt in unisono haar vlees. Zonder kleren af te leggen, ontdoet ze zich van al het overbodige. Harmonie die doordringt wie ze schept één onder alle dingen en de rest in een spiegel verandert die haar vervormd weerspiegelt. Thans is het een finale van verbanning op snaren die terugkeren naar de dag voor de assen; haar horende kan ik zeggen ik ben in plaats van ik was en tegenwoordigheid vinden waar de ontbering heerste, het gebrek. o |
33 |
(Mujer que pasa) Súbito y fugaz maná sobre tierra extranjera, en la que, desnudo y solo, habito. Y de ello, por un instante, me nutro. Breve luz que alumbra un lugar secreto. Allí estoy, todavía inmóvil, sucio, sin un nombre. |
(Vrouw die voorbijgaat) Snel en vluchtig loopt ze over de vreemde aarde waarop ze, naakt en alleen, woont. En van haar, voor één ogenblik, voed ik mij. Kortstondig licht dat een geheime plek verlicht. Hier ben ik, geheel onbeweeglijk, vuil, zonder naam. o |
34 |
Ella: una mano en el agua de una fuente, en la otra mano, una flor blanca (en un ángulo, arriba, un cielo límpido, lleno de ligeras criaturas que no se ven pero se presienten). ¿Una ilusión, una fotografía perdida que aún recuerdo? Pienso ahora en un menstruo que ya no purifica y en una hierba que se quema, lejos, muy lejos. |
Zij: een hand in het water van de bron, in de andere hand, een witte bloem (in een hoek, daarboven, een heldere hemel, vol met lichte schepselen die elkaar niet zien maar aanvoelen). Een illusie, een verloren foto die ik me nog herinner? Ik denk nu aan maandstonden die niet meer zuiveren aan gras dat opbrandt, ver, heel ver. o (zie ook: het geheime boek) |
35 |
(Mujer que baila) En la belleza del número, allí está ella, y está el gusto, el sabor, la salud, la tierra liberada de mal; a cada giro, un teorema que se resuelve, fluye natural, entera, una oración anterior a la gramática. |
(Vrouw die danst) In de schoonheid van het getal, daar is ze, en is de smaak, de geur, de gezondheid, de aarde bevrijd van het kwaad; bij elke draai, een stelling die wordt opgelost, vloeit ze natuurlijk, heel, een rede voorafgaand aan de grammatica. o |
36 |
FINE Es el final, la conclusión. Una cena, en soledad, a orillas del Mar Oscuro. Polvo y ceniza. Lo que jamás comería un animal es lo que comemos. El nombre grabado en la piedra tal vez no sea el nombre. La piedra que cae quizás no sea digna de ciencia. La cortina que se rasgó una vez acaso ya no se rasgue y el relámpago alumbrará mañana demasiado lejos del milagro. Quien ofrece su corazón se extravía entre perros. Dientes, ladridos, espuma. Es el fin. El desnudo se viste para nadie, el ciego recupera la vista para ver apenas la huella de una babosa en el suelo de cemento. Sobre una tabla, el mapa plegado: enormes y diminutos países luchan por una única bolsa de sal. Hablan de remotos planetas de diamante, de ríos y lagos de metano en otros mundos, antes hablaron de cometas asesinos de gatos, y antes aún de proféticas oquedades y lluvias de sapos y cuchillos. Pero es el final. El naufragio del arca. La lepra, la peste, la artrosis. El fuego que avanza. El agua que avanza. Pude haberte dicho, aunque no sea verdadero: ayer soñé con un jardín, ayer desperté en un jardín. Y no te dije nada. |
EINDE Het is de finale, de conclusie. Een maaltijd in eenzaamheid, aan de oever van de Duistere Zee. Stof en as. Wat geen dier zou eten, dat eten wij. De naam gebeiteld in de steen is misschien niet de naam. De steen die valt is wellicht geen wetenschap waard. Het gordijn dat ooit scheurde scheurt wellicht niet meer en de bliksem zal morgen oplichten, te ver van het wonder. Wie zijn hart offert verdwaalt tussen de honden. Tanden, geblaf, schuim. Dit is het einde. De naakte kleedt zich voor niemand, de blinde verkrijgt weer het zicht om nauwelijks het spoor van een slak op de vloer van cement te zien. Op een tafel, de gevouwen landkaart: enorme en onooglijke landen vechten om een enkele zak zout. Ze spreken van verre planeten van diamant, van rivieren en meren van methaan in andere werelden, daarvoor praatten ze over kometen die katten doodden, en nog daarvoor van loze profetieën en van regens van padden en messen. Maar dit is het einde. De schipbreuk van de ark. Lepra, de pest, artrose. Het vuur dat oprukt. Het water dat oprukt. Ik had het je kunnen zeggen, al zou het niet waar zijn: gisteren droomde ik van een tuin, gisteren werd ik wakker in een tuin. En ik zei je niets. o
|
Copyright : Carlos Barbarito 2007 Vertaling van de gedichten: Copyright: © Stefan Beyst 2007. Heeft deze gedichtenbundel je aangesproken? Stuur dan het adres van deze pagina door naar je vriend(inn)en! Wil je worden verwittigd als er nieuwe gedichten verschijnen? Stuur dan een mail met de vermelding: 'barbarito' Laat een boodschap aan de dichter achter in het gastenboek ! Wij vertalen ze voor hem in het Spaans. |