over slagen en falen


Kaïn

hoe overleven als verliezer?





EPILOOG: HET LANDSCHAP VAN DE CONCURRENTIE EN ONZE PLAATS DAARIN

1. We hebben hierboven de bouwstenen aangedragen waarmee we een overkoepelend landschap van de concurrentie kunnen ontwerpen.

In het midden van dat landschap bevinden zich de meest prestigieuze, veelal globale en dus uitgestrekte maatschappelijke arena's (politici, ondernemers, wetenschappers, sporthelden, kunstenaars) met daartussen de niet minder prestigieuze, maar minder uitgebreide arena's waar groepen (staten, bedrijven, godsdiensten, sportploegen, partijen, ...) de concurrentiestrijd tussen individuen hebben overgenomen. Wat meer naar de voorgrond toe breidt zich de uitgestrekte vlakte uit waarover de talloze locale arena's van collega's, vrienden, seksuele partners, ouders en kinderen, evenals eenzaten zijn verspreid. Links daarvan strekt zich een derde gebied uit met de arena's van de bewonderaars - veelal van figuren uit de twee regio's in het midden van het landschap - en rechts daarvan een vierde gebied met talloze veelal eerder locale arena's waarin zich alle (niet-professionele) loze spelers bevinden. Om al deze zones in het centrale heuvellandschap heen slingert als een reuzenmeander een vijfde zone waarin zich de negatieve arena's van de afhankelijken bevinden, met op de voorgrond die van de kinderen, links die van de zieken en bejaarden, rechts die van de minder bedeelden en werklozen, en achteraan die van alle soorten geveinsde afhankelijken. Helemaal naar de horizon toe bevindt zich in de blauwe schemer - haast in de wolken - een zesde gebied met imaginaire arena's waarin allen vertoeven die zich eigenlijke winnaars wanen, allen die de overwinning almaar voor zich uit schuiven of pas verwachten in een verre toekomst of na hun dood, en allen die hun trionfen beleven in hun al dan niet voor werkelijk gehouden ingebeelde werelden. En in de wat hoger gelegen gebieden op de hellingen links en rechts vinden we een zevende zone met de arena's waarin de diverse soorten profeten van de zinloosheid hun boodschap verkondigen aan allen die het gebeuren in de meer centrale zones de rug hebben toegekeerd.

Boven elk van de arena's in elk van de zeven zones verrijzen de concurrentenpiramides. Sommige bestaan alleen uit een hoge zuil die oprijst boven een brede basis, waarop ditmaal geen stylieten, maar winner-take-it-all's pronken, zuil die in het geval van groepsconcurrentie wat breder over een wat beperkter basis uitvalt. Bij andere verbreedt de zuil zich aan de basis tot een min of meer uitgebreide piramide met min of meer trappen, waar allerlei mindere goden locaal aan hun trekken komen, zoals in de vele bedrijven en instellingen, ambtenarenapparaten, en legers, maar ook in de gemeenschappen van de asceten op de hellingen in de periferie. Het merendeel der piramides - bij uitstek die in de zones van de private relaties en de loze spelen - heeft een lage top en een kleine basis. En in de meander van de afhankelijken pieken de piramides neerwaarts - de afgrond in.

De talloze al gestorven en nog levende stervelingen bevinden zich in dit landschap in één of meerdere arena's op diverse hoogten of diepten van die opwaartse of neerwaartse piramides, voor zover ze niet ronddolen in de lege ruimtes tussen de arena's waartoe hun de toegang werd ontzegd door het invoeren van  discriminerende criteria.

Wie er zich op de top van de opwaartse of neerwaartse piramides bevindt, of als uitgeslotene in de ruimtes tussen de arena's ronddoolt, hangt af van het tijdstip waarop we de ontwikkeling van het landschap wensen te bekijken, en van hoe lang we het gebeuren aldaar willen aanschouwen. Hoe langer de periode gedurende dewelke we het landschap bekijken, hoe meer nieuwe arena's er in het landschap verschijnen - en wel in versneld tempo eerst na de landbouwrevolutie en vervolgens na de industriële revolutie - en hoe hoger de toppen van dit toenemend aantal piramides worden en hoe breder hun basis.

Welk tijdstip we ook hebben uitgekozen, en hoe lang ook we het gebeuren willen bekijken, de talloze al gestorven en nog levende stervelingen bevinden zich in dit landschap in de diverse fasen van hun leven in één of meerdere arena's op diverse hoogten of diepten van die opwaartse of neerwaartse piramides, voor zover ze niet ronddolen in de lege ruimtes tussen de arena's waartoe hun de toegang werd ontzegd door het invoeren van discriminerende criteria.

2. Het is onze opgave om - we kunnen niet anders dan - rekening houdend met onze gebreken en vermogens, het toeval, en de omstandigheden, ons in te spannen om een zo gunstig mogelijke positie te veroveren in een zo breed mogelijke waaier van opwaartse piramides; om daarbij de eerder positief te waarderen arena's uit te kiezen veeleer dan puur negatieve tegenarena's zoals die vanmisdaad, transgressie, en algehele ascese; om ons slechts in beperkte mate op te houden in loze en imaginaire arena's; om, als lot het ons toelaat, de negatieve arena's te mijden, en er ons al helemaal niet als veinzers in terug te trekken. Tevens verdient het aanbeveling om ons tijdig neer te leggen bij ons eventuele onvermogen om uit te blinken in maatschappelijke arena's, over te schakelen naar bewonderen van degenen die daar wel in slagen, en ons met des te meer kans op slagen te wijden aan het uitblinken in vriendschap en liefde - niet alleen omdat we meer kans maken om in deze kleinere arena's de ene en enige te worden, maar vooral omdat ons lief, onze ouders, onze kinderen, en onze vrienden daar alleen maar wel bij varen.

3. Tevens belet niemand ons dat we vanuit ons persoonlijk perspectief de rangorde der arena's zodanig herschikken dat we ons eerder in de hogere regionen wanen - zolang we maar niet vergeten dat de verhalen er zijn om er ons van te bedienen.

Maar het is vruchtbaarder om de ontwaarding achterwege te laten, gewoon te erkennen dat er zeer uiteenlopende terreinen zijn waarop mensen kunnen uitblinken, dat we voor de meeste daarvan gewoon niet in aanmerking komen, en dat we veelal niet op alle domeinen van de waaier even hoog kunnen scoren. Pas dan zal het ons waarschijnlijk lukken om op onze manier uit te blinken in de al dan niet bescheiden arena's uit de al dan niet brede waaier van arena's waar we wel in aanmerking komen - en daar onze bijdrage naar waarde te schatten.

Dat veronderstelt het innemen van een bovenpersoonlijk perspectief op het hele gebeuren. Vanuit dat perspectief wordt het ons belang dat de meer fortuinlijken bij uitstek in de positieve plooien van de waaier der arena's aan hun trekken komen, en dat er ruim gelegenheid is voor de minder fortuinlijken om zich terug te trekken in de negatieve arena's van de hulpbehoevenden, behalve dan voor degenen die alleen maar afhankelijkheid veinzen of zichzelf aandoen. Dat bovenpersoonlijke 'algemeen menselijke' perspectief kunnen we innemen op grond van een uitbreiding van het gevoel dat we deel uitmaken van een heel ingewikkeld net van private en maatschappelijke relaties waarin allen hun eigen rol hebben te spelen, net dat zich hoe langer hoe meer uitbreidt tot de gehele mensheid en allen daarin intensiever betrekt. Dat zou ons des te makkelijker vallen als er op alle niveaus werd gezorgd voor de nodige herverdeling van de bestaansmiddelen. Dat perspectief laat ons ook toe de winnaars in de andere arena's te bewonderen of te begrijpen - of er ons mee te vereenzelvigen in de fantasie - veeleer dan ze te benijden of te veroordelen. Als allen dit perspectief zouden innemen, zou het bijdragen tot grotere wederzijdse waardering tussen alle regionen van het menselijke landschap. Vooral zou het daardoor een afdoende tegengif zijn voor de algehele ontwaarding van elk menselijke streven door de profeten van de zinloosheid en bijdragen tot een gestage verbetering van het menselijk bestaan.

Terug naar de beknopte versie.


© Stefan Beyst, 2018.

facebook facebookvolg   twitter
 
ontdek
mijn nieuwe e-boek:


zelfomslag

het zelfbeeld
tussen spiegel en dagboek