GROEPSGEWIJZE CONCURRENTIE EN DEELHEBBEN AAN
DE TRIOMF VAN DE GROEP
Een voor de hand liggende reactie op het vaststellen van individuele
ontoereikendheid bestaat erin de concurrent te
overtreffen door samenwerken (in duo of in groep): met twee of meer
een individuele tegenstander fysiek te lijf gaan, of met twee of
meer een succesrijke individuele jager proberen te overtreffen, met
twee of meer een coalitie vormen tegenover een sterkere derde -
zoals al de chimpansees van Frans de Waal.
De methode is wel efficiënt, maar niet erg overtuigend: het prestige
is niet zo groot als wanneer we individueel een individuele
tegenstander verslaan. Daarom is de methode
vooral geschikt voor prestaties die pas bestaan op het einde van de
productie (wielerwedstrijd)
of na afloop ervan: men kan aan het eindresultaat of het product
niet aflezen met hoeveel het is gemaakt (hulp bij huiswerk of
thesissen) - al is
het natuurlijk ook tijdens de prestatie mogelijk om de bijdrage van
anderen te verdonkeremanen zoals bij spieken.
Hulp inroepen leidt wel tot een nieuw, voor ons onderwerp erg
belangrijk fenomeen: de groepsgewijze
concurrentie. De uitgangssituatie wordt immers hersteld op een hoger
niveau zodra de bedreigde concurrent zelf weer gaat samenwerken. Voortaan is er concurrentie tussen collectieven:
legers onder leiding van krijgerstammen, feodale heren of staten, ondernemingen onder de leiding van individuele of collectieve
kapitalisten, onderzoeksteams onder leiding van professoren,
advocatenkantoren of architectenbureaus, evenals ploegen in sport en
spel, orkesten onder leiding van dirigenten, religieuze
gemeenschappen onder leiding van priesters, politieke partijen onder
leiding van politici.
Bij deze nieuwe vorm van concurrentie horen
geëxalteerde versies van individuele triomf zoals
ze hoorbaar zijn in voetbalstadion of bij de vreugdeuitbarstingen
van de winnaars van verkiezingen: alle leden steken elkaar aan, en
het delen van de triomf verschaft een genot dat zich voegt bij het gevoel
van triomf. Omgekeerd wordt de verslagenheid bij een nederlaag
gemilderd doordat men zich verbonden weet in dit gemeenschappelijke
lot. (Zie: De orgie).
Bij collectief concurreren verschuift het prestige van het individu
naar de groep: het individu ontleent zijn prestige aan de triomf van
de groep. Dat levert twee onvermoede voordelen op.
Om te beginnen zijn individuele verschillen in de groep niet langer
van tel: het gaat om de collectieve prestatie. Bij gespecialiseerde samenwerking zijn niet
alle taken even moeilijk, zodat de meer ambitieuzen nu ongestoord
de zwakkeren mogen overtreffen: die hebben alleen maar baat bij hun
betere prestaties. Dat geldt in mindere mate bij optellende
samenwerking: de taken zijn gelijkwaardig, maar ze worden door de
verschillende individuen met wisselend succes uitgevoerd: denk aan
botsingen van legers met lijf-aan-lijfgevechten.
Vervolgens straalt het succes van de groep af op alle
- ook de mindere - leden, en het triomfgevoel wordt versterkt doordat allen het delen.
Al
scoort alleen de sterspeler, de hele ploeg zegeviert - en dat wordt
al te vaak over het hoofd gezien door degenen die bij hun analyse
van de individuele 'ratrace' geen oog hebben voor het toenemend
belang van groepgewijze concurrentie. Dat we deel hebben aan het
succes van de groep maakt het ons makkelijker
om ons neer te leggen bij een lagere plaats in de rangorde, en het
verklaart meteen waarom we zo graag deel willen uitmaken van een
meerderheidsgroep of een winnende groep, ook als we binnen de groep
slechts tot het voetvolk behoren - denk aan het zich
uitbreidende nazisme of fascisme van weleer, of aan de meer recente
identiteitsbewegingen allerhande, om nog maar te zwijgen van de
revival van de islam: een stralende toekomst lacht de bekeerlingen
toe en er is nog geen nederlaag in zicht. De extase van de bekering
wordt nog vergroot als ze wordt uitgelokt doordat we op een ander
terrein tot de verliezers zijn gaan behoren - fenomeen waar we
verder op terugkomen. Het verklaart evenzeer waarom de leden van een verliezende groep vaak de binding met de
groep opgeven, alsof ze dan aan het verpletterende gevoel van
verslagenheid kunnen ontsnappen (verlies van religieuze identiteit
bij succes van seculiere identiteiten, van vaderlandsliefde bij militaire
nederlaag, verval van de binding aan de fabriek bij sluiting,
of verval van de binding aan klassenindeling bij opkomst van
identitaire bewegingen
...).
Door de overgang naar groepsgewijze concurrentie worden individuele
concurrenten uit de arena's verdreven: een individuele opstandeling
maakt geen kans meer tegen een leger, een individuele wielrenner kan
niet meer opboksen tegen een ploeg, een individuele onderzoeker kan
het niet halen van een onderzoeksteam, ... Daar staat
tegenover dat, als we erin slagen deel uit te maken van een groep,
we met zijn allen kunnen delen in de collectieve triomf. Dat lukt
echter alleen als we bereid zijn ons niet langer als individuen te
begrijpen die autonoom onze eigen doelen nastreven, maar als deel
van een groep - en dat kan welkom zijn als we het zelf niet (meer) zien
zitten en ons dan maar een doel laten voorschrijven door de groep.
Maar als we alleen deel gaan uitmaken van een groep omdat we niet
anders kunnen, dan blijven we ons ervaren als ondergeschikt individu,
gevoel dat alleen maar wordt versterkt als we een geringer aandeel
krijgen in de gezamenlijk gebakken taart.
Dat geldt omgekeerd voor wie in de groep de leiding heeft: het gevoel de beste te zijn blijft in eerste instantie een
individuele aangelegenheid, zodat de generaal, de
president, de leider van de politieke partij, de toprenner van de wielerploeg, de goalmaker van
de voetbalploeg, de dirigent van het orkest of de solist uiteindelijk met de pluimen lopen
- en veelal ook met het grootste stuk van de taart - ook al maken ze
onverbrekelijk deel uit van een collectief. Daarom is het pas
als de leiders zelf tonen dat ze het zonder ondergeschikten kunnen,
dat hun prestige onversneden is - denk aan de veldheren die
vroeger met elkaar in duel plachten te gaan, veeleer dan hun legers
tegen elkaar te laten strijden - exemplarisch in David en Goliath.
Dat geldt zelfs voor groepen waarbij alle leden ook afzonderlijk in
het daglicht komen te staan, zoals in de klassieke jazz-setting
waarbij elke speler achtereenvolgens met zijn solo kan uitblinken:
uiteindelijk hebben we het vooral over de band leader of de front
man. Daarom ook dat
velen die slechts deel gaan uitmaken van de groep om hun brood te
verdienen - wat de regel is bij werknemers in bedrijven - er naast
hun werk veelal een individuele 'hobby' op nahouden die niets
opbrengt, maar waarin ze hun personlijke ambitie aan bod kunnen laten
komen - exemplarisch bij Kafka de schrijver die zijn kost verdiende als bankbediende.
Onnodig te vermelden dat, als we niet anders kunnen dat tot een
groep toe te treden, terwijl de leiders met de eer en met het
grootste deel van de taart gaan lopen, de individuele concurrentie
zich binnen de groep kan herstellen, en ook daar kan leiden tot
groepsvorming van de ondergeschikten tegen de leiders: van
opstandige slaven, muitende soldaten en matrozen, over arbeiders in
de fabriek of de sweatshop, tot burgers in de staat.
Het aandeel van de groepsconcurrentie in ons algemeen gevoel van
triomf of nederlaag wordt vaak grandioos onderschat, of helemaal
niet in rekening gebracht. We kunnen het efrect ervan meten als we
ons voorstellen dat de triomferende groepen waar we toe behoren tot
de verliezers zouden gaan behoren - of omgekeerd.
Terug naar de beknopte versie.
Verder naar de volgende uitgebreide
paragraaf.