CONCURRENTIE VERSUS GELIJKHEIDSSTREVEN: CONCURRENTIE
ALS AGRESSIE
De overwinning van de enen is de nederlaag van de anderen. Of
om het duidelijker te stellen: presteren is een agressieve daad!
Daarom kunnen we pas ongecensureerd concurreren en ten volle
genieten van onze triomf als de overwonnenen vreemden of vijanden
zijn. Zijn onze concurrenten verwanten, medewerkers, of leden van
onze gemeenschap, dan komt het verlangen om de beste te zijn in
botsing met andere imperatieven zoals de zorg voor bloedverwanten,
de loyauteit tegenover medewerkers, maar vooral het communale streven naar gelijkheid.
Ons hoofd boven het maaiveld uitsteken is dan niet langer evident.
Zeker, vaak hebben onze bloedverwanten, medewerkers of
gemeeenschapsgenoten er belang bij dat we ons toch onderscheiden.
Als we samenwerken, leveren niet al onze medewerkers dezelfde
bijdrage, maar we hebben er alle belang bij dat de besten bovenmaats
presteren, ja zelfs dat ze topprestaties leveren: in een
voetbalploeg zijn niet alle spelers evenwaardig, maar onze
overwinning hangt af van het scoren van de sterspeler. We kunnen het
voorrecht om te presteren ook afkopen door de vruchten van ons
succes te delen met onze verwanten of de leden van onze gemeenschap
(filantropie, caritas en zakat), of, in een meer verfijnde variant,
door onze geprivilegieerde positie te gebruiken om op te komen voor de
belangen van de minder bedeelden en zodoende ons privilege te
ondergraven - exemplarisch bij figuren als Bakoenin, Marx en Engels,
of. onlangs nog: Finkielkraut ('Je préfère les ploucs aux bobos'). En, zoals we al in de
vorige paragraaf vermeldden, ook als we de vruchten van ons succes
voor onszelf houden, straalt ons prestige af op de leden van onze
groep - en dat komt alle verliezers goed uit die in het prestige van de winnaars kunnen delen als ze zich ontpoppen tot hun
bewonderaars - denk slechts aan de aanhangers van politieke idolen,
de supporters van sporthelden, en de fans van film- en popstars.
Dat neemt niet weg dat alle verliezers in wezen het succes van de
winnaars benijden, en hen zo mogelijk willen verhinderen om te
winnen. Ze kunnen dat doen door hen botweg uit te schakelen -
exemplarisch in de jaloerse minnaar die zijn rivaal doodt, of in de
moord van Abel de herder door Kaïn de landbouwer.
Eerbiedwaardiger is het om concurreren verdacht te maken, en niets
is daartoe zo geschikt als zich beroepen op het gelijkheidsstreven
dat alle leden van een gemeenschap bindt, en dat al te gemakkelijk een verbond aangaat
met het rechtvaardigheidsgevoel.
Dat leidt ertoe dat we vaak ondermaats gaan presteren om te
tonen dat we gewone stervelingen zijn zoals alle andere - een
verfijnder versie van ouders die hun kinderen laten winnen in het
spel. Een grappige variant - met nivellering naar boven ditmaal - is
Socrates die als geestelijke vroedvrouw de filosoof in de 'gewone
mens' wilde helpen verlossen, of de 'geniale' Joseph Beuys die in
elke 'gewone sterveling' de kunstenaar wou opwekken. Een stap verder
op dit pad is het 'oplichterssyndroom': velen willen niet waar
hebben dat mensen niet
gelijk zijn - de tegenhanger
van het Dunnig-Kruger effect waarbij mensen hun eigen incompetentie
niet doorhebben - en willen dan niet begrijpen waarom ze worden
geprezen of uitverkoren. Dat ze werden uitverkoren
kan dan alleen maar omdat hun bewonderaars hen overwaarderen of
verblind zijn door niet ter zake doende andere kwaliteiten zoals
seksuele charme, of doordat ze hard hebben gezwoegd in plaats van
hun prestatie zomaar uit de mouw
schudden, of domweg door toeval. Dat ze zich daarbij bedriegers voelen,
komt omdat ze de anderen niettemin niet uit hun waan willen
verlossen, en dát komt dan weer omdat ze zich inderdaad superieur
voelen, en eigenlijk alleen maar zichzelf in het ootje nemen
door te doen alsof dat niet zo is.
We kunnen ook proberen ons streven naar superioriteit een schoner aanschijn te
verlenen. De meest voor de
hand liggende manier is de aandacht verleggen van de sociale context
van het presteren - het overtreffen van de anderen - naar het
presteren op zich: de drang om iets goed te doen, de lust aan de
daad, of het nastreven van perfectie - denk aan Bertrand Russel die
'competition' tegenstelt aan
'excellence'. Naast de openlijke, tot wedstrijd georganiseerde
competitie, zijn er immers ook geïsoleerde, solistische
demonstraties van uitmuntendheid, waarbij het verduisteren van
concurrenten minder in het oog springt (zie: 'Mimesis en spel'). Voor
de hand ligt ook samenwerken, anderen helpen, het bestrijden van
of verzaken aan concurrentie, ja zelfs hulpbehoevendheid tentoonspreiden
te begrijpen als tegenstelling van concurreren -
waarbij we vergeten dat we ook kunnen concurreren om de beste
partners of medewerkers te zijn, de meest
gulle altruïst, de meest succesvolle bestrijder van of verzaker
aan concurrentie, ja zelfs de meest hulpbehoevende. Of we vergeten dat, zoals we
in de gelijknamige paragraaf zullen zien,
samenwerken op zich een manier is om te concurreren of om
effectiever agressief te zijn.
Het herformuleren van 'superioriteit willen bewijzen' tot 'nastreven
van uitmuntendheid' leidt tot op het eerste gezicht onbegrijpelijke
reacties. Zo verdonkeremaant de uitdrukking 'perfectionisme' het
streven naar overtreffen van de anderen - een eerste stap in het
afremmen van dat verlangen onder invloed van het gelijkheidsstreven.
De volgende stap is het ontwikkelen van het slechte compromis dat
faalangst heet, maar wat in feite slaagvrees zou moeten heten: we
zijn dan immers niet bang om te falen, maar voelen ons, omdat we
nooit goed genoeg zijn, ontlast van de schuld die we op ons zouden
laden als we het lef hadden gehad om onze medemensen te overtreffen.
We stellen de wedstrijd uit, of maken het doel
onbereikbaar om dan te kunnen falen en zeggen dat we niets waard
zijn. Een ongeremde presteerder doet gewoon zijn ding zonder zich af
te vragen of het wel volmaakt is: dat het beter is volstaat.
Terug naar de beknopte versie.
Naar de volgende uitgebreide
paragraaf.