CONCURRENTIE, TRIOMF EN VERSLAGENHEID
Laat er ons eerst aan herinneren hoezeer mensen - niet alleen
de anderen, maar ook wijzelf - er verzot op zijn om
anderen te overtreffen.
Dat blijkt positief uit het feit dat we het niet kunnen laten om
ons individueel of groepsgewijs te vergelijken met anderen, om
wedstrijden en kansspelen te organiseren waarin we hopen te worden
uitverkoren, om ranglijstjes op te stellen van zowel individuen als
collectieven (bedrijven, landen, partijen), en niet alleen van
naakte prestaties zoals ontdekkingen doen of fortuinen opbouwen, maar ook van vaak als niet-concurrentiëel
begrepen eigenschappen zoals samenwerken, liefhebben, of altruïstisch zijn.
En zo kunnen we nog even doorgaan. Zeker, velen menen dat alleen de
anderen zich inlaten met dit heilloze spel - onterecht, als ze
alleen maar vergeten zijn hoe ze lang geleden hun nu
vanzelfsprekende positie hebben bereikt, of terecht, als die positie hun
in de schoot werd geworpen door de genen
(schoonheid, hoge leeftijd), door afstamming (erven), door een
gunstige omgeving, of door de roulette (winnaar in een kansspel).
Maar dat belet niet dat ook zij genieten van hun geprivilegieerde
positie.
Hoeveel er ons aan is gelegen om de beste te zijn, blijkt ook
negatief uit hoe het ons te moede is als we van een of andere troon
worden gestoten - om te beginnen die vorstelijke troon aan de
moederborst waar we op werden geplaatst bij onze intrede in de
wereld, maar vervolgens ook als ons lief ons laat zitten voor een
ander, als iemand ons voorbijsteekt in de wereld van het beroep, als
onze nationale voetbalploeg de finale van de wereldcup niet haalt,
als we in een oorlog door de vijand worden verslagen, of gewoon maar
als blijkt dat anderen een betere neus hadden voor koopjes. Het
blijkt vooral uit het algehele verlies aan zelfrespect dat ons te
beurt valt als we afhankelijk worden als werkloze, zieke, of
bejaarde, en daardoor niet langer in staat zijn om te concurreren.
Dat we het overtreffen niet kunnen laten, kunnen we met Spinoza
filosofisch toeschrijven aan de 'conatus' - het streven van elk
wezen om zichzelf in stand te houden of te ontplooien - met
Schopenhauer evenzeer filosofisch aan de 'Wil', of met Dawkins
wetenschappelijk - evolutionair - aan het feit dat we vehikels zijn voor de
replicatie van onze genen. Om het overleven en het succesvol
opereren van dat vehikel veilig
te stellen in een wereld waar de bestaansmiddelen schaars zijn,
gaven de genen
het van oudsher een ongebreidelde drang mee om te concurreren: de
drang om bij elke strijd om de toegang tot de bestaansmiddelen de
concurrent de loef af te steken - niet alleen op vlak van het
individuele ontdekken en in bezit nemen van
bestaansmiddelen en partners, en het verdrijven van concurrenten,
maar - we herhalen het - ook op vlak van het {sociale) vermogen tot samenwerking, tot parentale, seksuele
en communale liefde, tot bescherming geven en
ontvangen, en tot opgaan in gemeenschapsliefde.
De beste zijn draagt niet alleen rechtstreeks bij tot betere toegang
tot de bestaansmiddelen en partners en tot het afweren van concurrenten op al
deze vlakken, maaar ook onrechtstreeks: het levert prestige op en
dat vergemakkelijkt de toegang tot seksuele partners en medewerkers,
en ontraadt concurrenten of neutraliseert
ze tot bewonderaars, zoals we verder zullen zien. Als afstammelingen
van myriaden van generaties die het overleven niet konden laten,
hebben we intussen alle knepen van het vak geleerd.
De drang om de beste te zijn en zodoende betere toegang te krijgen
tot alles wat ons toelaat zo optimaal mogelijk te functioneren, verklaart de opwinding die ons in het vooruitzicht van een krachtmeting alle krachten doet mobiliseren, evenals
het triomfgevoel dat gepaard gaat met een overwinning en dat zich na
de overwinning verinnerlijkt tot een gevoel van zelfvertrouwen, ja zelfs
tot een superioriteitsgevoel of een gevoel van onoverwinnelijkheid.
Het verklaart omgekeerd de ontgoocheling en de moedeloosheid - de
verslagenheid - die we voelen na elke nederlaag, en die zich dreigt
te verinnerlijken in een gevoel van neerslachtigheid, ja zelfs
minderwaardigheid. Het verklaart vooral waarom we een nederlaag als
krenking ervaren, alsof de positie aan de top ons geboorterecht was.
Omdat we belang hebben bij het succes van onze verwanten en omdat we
samenwerkende dieren zijn, hebben we niet alleen belang bij ons
eigen succes, maar ook bij dat van onze verwanten, onze medewerkers,
en de leden van onze gemeenschap. Daarom zetten we hen - bij uitstek
onze kinderen - aan om te presteren, en delen we in hun triomf.
Daarom ook valt ons de achting te beurt van verwanten, medewerkers,
en leden van onze gemeenschap als we presteren, zodat ons
superioriteitsgevoel nog wordt gevoed
door de achting of het prestige dat overwinnaars te beurt valt -
denk aan de waardering die we van onze ouders of ons lief krijgen als we
ons ergens hebben onderscheiden, aan het applaus voor de pianist die
zopas zijn talenten heeft tentoongepreid, of aan de juichende scharen die Alexander, Caesar, Djenghis Khan, Napoleon,
Hitler, of Khomeini bejubelden na hun triomfen. Daarom voelen ook
wij ons, omgekeerd, minderwaardig, als onze verwanten, medewerkers,
en leden van onze gemeenschap falen. En daarom valt ons ook hun
minachting te beurt als wij falen, zodat ons minderwaardigheidsgevoel nog wordt versterkt
door de minachtig die verliezers te beurt valt - denk aan de
ontreddering van Ceaucescu toen hij plots werd uitgejouwd door allen
die hem voorheen bejubelden. Dat verklaart dan weer waarom we
kritiek onvanzelfsprekend vinden en lof vanzelfsprekend - alweer: alsof
prestige ons geboorterecht was.
Omdat presteren zo belangrijk is, en omdat het vaak grote
inspanningen vergt die we niet bereid zijn te leveren en/of
uitzonderlijke talenten veronderstelt die we niet hebben, ligt het
ook voor de hand dat we vaak in de verleiding zullen komen om
uitmuntendheid te suggereren waar er geen is, of om ze groter te
doen uitschijnen dat ze in werkelijkheid is. Dat kan door gewoonweg
te liegen: door verhalen over vermeende prestaties te wereld in te
sturen of door diploma's te kopen en ons curriculum te vervalsen. Het kan ook door
overdrijven - visserslatijn te praten. Makkelijker dan dergelijk omdichten
van het verleden is het suggereren van toekomstige triomfen: pochen,
of anderen in onze talenten of vermogens laten geloven zonder ze
ooit waar te maken, omdat wel eens zou kunnen blijken dat
we de belofte niet kunnen inlossen.
Terug naar de beknopte versie.
Naar de volgende uitgebreide paragraaf.