SAMENWERKEN
We spreken van samenwerking wanneer twee of meer organismen elkaar
helpen bij het uitvoeren van een bepaalde opdracht. Zoals we hieronder
zullen aantonen, zegt dat niets over de begunstigden van de uitgevoerde
taak: ouders kunnen samenwerken, maar ze begunstigen daarbij niet
elkaar, maar hun kinderen. Daarom is het noodzakelijk samenwerking (het
middel) duidelijk te onderscheiden van altruïsme (een doel)(zie: 'Samenwerking
en altruïsme')
We kunnen verschillende vormen van samenwerking onderscheiden.
1. AARD VAN DE PARTNERS
Er kan samenwerking zijn tussen organismen van verschillende soorten.
Het kan hier gaan om samenwerking tussen genera zoals planten en
dieren, maar ook om samenwerking tussen soorten binnen genera. Dit
soort van samenwerking wordt in de biologische literatuur aangeduid met
een afzonderlijke termen (symbiose, parasitisme, mutualisme,
commensalisme enz.).
Er kan samenwerking zijn tussen organismen van dezelfde soort. Het kan
hier gaan om samenwerking tussen verwanten (zoals in het mierennest) of
samenwerking tussen niet-verwanten (zoals in de mensenmaatschappij).
Zoals gezien is het misleidend om deze vormen van samenwerking te
onderscheiden als 'kin altruism' en 'reciprocal altruism'.
2. ONGESPECIALISEERDE EN GESPECIALISEERDE
SAMENWERKING
Er is een verschil tussen ongespecialiseerde en gespecialiseerde
samenwerking.
Bij ongespecialiseerde samenwerking voeren alle partners dezelfde
handeling uit. Pas de optelsom levert het gewenste resultaat. Voorbeelden hiervan zijn mobbing, gezamenlijke jacht, oorlog; samen iets dragen of een rotsblok
wegduwen enzovoort. Na de samenwerking volgt het gezamenlijk genot van
het resultaat of verdeling van de buit.
Bij gespecialiseerde samenwerking leveren de partners verschillende
bijdragen die elkaar aanvullen. Het oudste en meest verbreide voorbeeld
is de geslachtelijke arbeidsdeling (te beginnen met de bevruchting). Wijd
verbreid is ook de gespecialiseerde samenwerking bij de jacht. Bij
gespecialiseerde samenwerking kan men een gemeenschappelijk product
maken (zoals het gevangen wild, dat dan moet verdeeld), maar vaker maakt
elke partner een afzonderlijk product. In dat geval neemt de
verdeling van het product de vorm aan van ruil (zoals die van graan tegen
vlees). Dat laatste is de regel bij de typisch menselijke
maatschappelijke arbeidsdeling.
Aanvankelijk bestaat ze uit gewone ruil. Maar weldra gaat één waar
functioneren als geld, zodat de tweeledige ruil (Waar-Waar) in een
drieledige wordt omgezet: verkopen omwille van geld, en kopen omwille
van goederen)(Het Waar-Geld-Waar van Marx).
Merken we op dat maatschappelijke arbeidsdeling niet noodzakelijk tussen
solistische partners plaatsgrijpt: hoe langer hoe meer is er ook
samenwerking om een afzonderlijke specialiteit te realiseren (legers,
fabrieken enz.).
3. SAMENWERKING MET DIRECTE OF UITGESTELDE
WEDERKERIGHEID
Er is een verschil tussen directe wederkerigheid en uitgestelde
wederkerigheid.
Bij directe wederkerigheid worden alle partners gelijktijdig
bevredigd: de partners ruilen op hetzelfde ogenblik of de buit wordt
na de vangst verdeeld. Of allen genieten op hetzelfde ogenblik van de
voordelen: schoolvorming, mobbing. Dat is bij uitstek het geval
gedurende de coïtus.
Bij uitgestelde wederkerigheid worden de partners afwisselend
bevredigd op uiteenlopende momenten in de tijd. De verdeling of de ruil
neemt de gedaante aan van een keten van ‘altruïstische’ daden. Bij
ongespecialiseerde ruil heet het: ‘Ik help je vandaag bij jouw oogst, en
jij helpt mij morgen bij de mijn’. Bij gespecialiseerde ruil heet
het: ‘Jij krijgt nu mijn brood, ik krijg morgen jouw vlees’.
Een extreem geval van uitgestelde wederkerigheid is de omkering van de
altruïstische relatie tussen ouders en kinderen bij de mens. Eerst zijn
het de ouders die het kind helpen. Als het zelf groot wordt, wordt deze
relatie in principe opgeheven. Maar zodra de ouders hulpbehoevend
worden, verwachten ze altruïsme van hun kinderen.
4. SAMENWERKING MET ZEKERE OF WAARSCHIJNLIJKE
WEDERKERIGHEID
Wie helpt zal geholpen worden. Helpen is zinvol als men weet dat men
zelf ooit hulp kan nodig hebben.
Als ik zeker weet dat ik voor de rest van mijn leven rijk zal zijn,
heeft het weinig zin geld te geven aan iemand die dat nodig heeft: ik
zal zelf nooit geld moeten krijgen van een ander. Maar als ik daar niet
zo zeker van ben, is het misschien verstandig toch anderen te helpen.
Mocht ik ooit financiële problemen hebben, dan kan ik gaan aankloppen
bij degene die ik in het verleden heb geholpen. Ik loop wel een risico:
als ik de wederdienst nooit nodig heb, heb ik een dienst geleverd zonder
een wederdienst te krijgen. Maar het risico loont: als ik de wederdienst
nodig heb, zal ik hem krijgen. Het leveren van een dienst is in dat
geval een soort verzekering.
De effectiviteit van dergelijke strategie kan worden verhoogd door het
aantal partners te verhogen. Het is daarbij niet nodig dat ik aan
alle partners een dienst bewijs. Het volstaat dat ik aan alle
partners toon dat ik hulpbehoevenden help en dus de reputatie heb dat
ik hulpvaardig ben. Als ik dan ooit zelf hulpbehoevend ben, kan ik erop
rekenen dat één van hen mij zal helpen.
Het systeem van probabilistische samenwerking kan nog goedkoper worden door
samenwerking. In plaats van dat iedereen die een hulpbehoevende ziet op
zijn eentje de hulp verstrekt, roept hij partners ter hulp om
gezamenlijk de dienst te verschaffen.
Een gesystematiseerd geval daarvan verzekering : ik betaal de schade die
anderen lijden, in de zekerheid dat anderen de schade zullen betalen die
ik lijd.
5. EGOÏSTISCHE OF ALTRUÏSTISCHE SAMENWERKING
Partners kunnen samenwerken ter verwezenlijking van een
(gemeenschappelijk) altruïstisch doel (coöperatief altruïsme). Het gemeenschappelijke
altruïstische doel bij uitstek is het produceren van nageslacht: van
pure bevruchting tot uitgebreide zorg voor het opgroeiende nageslacht.
Bij het realiseren van dit doel zijn het in eerste instantie
niet-verwante individuen die samenwerken: de ouders die samenwerken.
Daarbij ontstaat geslachtelijke arbeidsdeling. Maar ook verwanten kunnen
samenwerken: de werkster die de koningin voedt en haar eieren verzorgt,
werkt samen met de koningin.
Partners kunnen ook samenwerken ter bevrediging van een individueel
doel (coöperatief egoïsme). Dat doen wolven als ze samenwerken bij de jacht. Het
indrukwekkendste voorbeeld is echter de maatschappelijke arbeidsdeling
bij de mens: talloze producenten produceren producten voor elkaar,
waarbij de verdeling gebeurt via ruil met geld.
Merken we op dat zowel de samenwerking van wolven als die van mensen in
laatste instantie ook altruïstisch is. Na de verdeling van de buit gaan wolven die ouders zijn hun jongen voeden. En dat geldt ook voor de
maatschappelijke producenten, die na de ruil hun geld inbrengen in de
private arbeidsdeling (het gezin). De maatschappelijke coöperatie die
egoïstisch is, is hier de voorbereidende fase voor de sexuele
arbeidsdeling die altruïstisch is.
Het is zinvol om hier alleen rekening te houden met het onmiddellijke
doel. Anders is het niet meer mogelijk om onderscheid te maken tussen de
samenwerking tussen mieren en de maatschappelijke arbeidsdeling bij de
mens. Die ligt hem juist in het feit dat de laatste in eerste instantie
egoïstisch is, terwijl de eerste een gemeenschappelijk altruïstisch doel
dient.
6. AANTAL PARTNERS
De meest eenvoudige en gemakkelijkst te realiseren vorm van samenwerking
is die tussen twee partners, zeker als het gaat om gespecialiseerde
en uitgestelde ruil.
Samenwerking tussen grotere aantallen partners is gemakkelijkst te
realiseren als de ruil gelijktijdig is: mobbing, oorlog. Moeilijker
ligt het met uitgestelde ruil, al was het alleen maar omdat het
moeilijker wordt om de rekening bij te houden. Bij gespecialiseerde ruil
tussen grote aantallen partners stelt zich het probleem van de
concurrenten: men is niet zeker dat mijn zijn product zal kunnen ruilen.
Door gebruik van geld kan het gevaar van uitgestelde ruil worden
uitgeschakeld: men krijgt boter bij de vis.
7.
EENMALIGE EN VOORTGEZETTE, EENZIJDIGE EN VEELZIJDIGE SAMENWERKING
Samenwerking kan eenmalig zijn: dat is het geval bij de bevruchting, de
oervorm van samenwerking.
Samenwerking kan zich ook over langere duur uitspreiden. Dergelijke voortgezette samenwerking volgt
logischerwijze uit de samenwerking omwille van de bevruchting: het
gemeenschappelijk belang in het welzijn van de nakomeling
kan zich uitbreiden tot de voorbereidende fasen (nestbouw) en tot de latere
fasen van ouderzorg (voeding, bescherming).
Maar de voortzetting kan ook het
gevolg zijn van besparen op telkens vernieuwde concurrente om
partners bij elke volgende samenwerking.
Voortgezette samenwerking tendeert ernaar om zich tot andere terreinen
uit te breiden en zo veelzijdig te worden. Dat is principieel het geval
bij ouderzorg, waarbij, zoals vermeld, voor en na de bevruchting andere
taken zich opdringen. Maar ook bij herhaalde samenwerking op het ene
terrein is het voordelig om ook op andere terreinen met dezelfde partner
samen te werken.
Daarom ontwikkelt zich coöperatieve liefde: de neiging om trouw te blijven aan dezelfde
partner. Dat leidt op zijn beurt tot de behoefte om bij de partner te
blijven, ook in de behoefteloze tussentijden: ontplooide liefde (zie
ook: Hoofdstuk IX van 'De
extasen van Eros')
© Stefan Beyst, december 2006.