grotere afbeelding


ROBERT PICCART:
zelfportret met regendruppeLs
bespreking door Stefan Beyst

english version


Een grimas dat vol afgrijzen, wanhoop en pijn opdoemt achter een gordijn van regendruppels.

Het is beklemmend nabij. Maar tevens ook meer dan levensgroot. Als van een kolos die boven ons oprijst en ons vanuit die verte nog aankijkt met een vragend oog.

In mijn geest roept dit beeld dwingend twee andere beelden op. Enerzijds het beeld van deMona Lisa die al evenzeer als een kolossaal oerwezen lijkt op te doemen uit een postdiluviaal landschap waaruit het mensdom is weggespoeld. Anderzijds het beeld van die letterlijke kolos die verdwijnt achter een landschap waarin geteisterde stervelingen op de vlucht zijn geslagen*. Van dat eerste beeld lijkt de Piccart wel een versie waarin voor- en achtergrond van plaats zijn verwisseld en de jonge moeder is vervangen door haar oud geworden zoon. Van het laatste beeld is diezelfde Piccart een andere omkering: het lichaam ten voeten uit dat ons oprukkend naar linksachter de rug toekeert is vervangen door een gelaat dat zich naar rechtsboven van ons af keert, terwijl de vele anonieme vluchtende dwergen in de hemel één gezicht krijgen met de proporties van de reus die achter de horizon verdwijnt.









De vergelijking met deze beide werken stelt anderzijds des te scherper de beeldvullende nabijheid van het aangezicht in het daglicht. Die beklemmende nabijheid wordt nog versterkt door het wankelende kruis dat over het beeld is geslagen: van links naar rechts loopt een witlichtende weerschijn over het beeld die wel een scheermes lijkt, dat zijn verlengde vindt in de krassen die over de hals zijn gesneden. Haaks daarop loopt een bundel van zwart licht over het beeld naar beneden, die dan weer het negatief is van het licht dat uit de hemel neerdaalt over de kruisiging op het beeld hieronder. Die bundel van zwart licht diept zich uit in de pezige holtes van de hals, om uit te monden in een gat dat onderaan in het beeld een grenzeloze duistere leegte achter het doek ontsluit, aan het verzinken waarin het gelaat zich vergeefs wil onttrekken.



En die holtes maken wat eerst een achtergrond leek tot zacht gewelfde schoot waartegen de kruin zich aandrukt, als tegen een behaaglijk hoofdkussen. Wat het beeld onverhoeds tot een soort piëta maakt, maar dan een waarin het moment van het opbaren van het lichaam in de moederlijke schoot een fase in de tijd terug schuift om zich daar te verdichten met de kruisiging. Een met de kruisiging verdichte piëta dus,waarin de lichamen niet ten voeten uit zijn afgebeeld, maar herleid tot de dramatische hereniging van hoofd en schoot.





Niet zomaar een portret, dus, want om te beginnen met een landschap tot dubbelbeeld verdicht. Niet zomaar een portret, ook, in de zin dat hier niet een individu wordt opgevoerd maar eerder iemand die het collectieve lijden belichaamt dat schuilgaat achter de alomtegenwoordige glamour. Niet zomaar een portret, ten slotte, maar eerder een 'historietafereel' in de eigenlijke zin van het woord. Want zichtbaar wordt vooral wat alleen maar in zijn effect op het beeld is te zien: het spoor van ellende dat de kolos achter zich laat, en wat na Babelse tijden is weggewassen rond de Mona Lisa.



Schoon dus - en schoon, zo behoort kunst toch te zijn - in de zin dat in volle eenduidige aanschouwelijkheid wordt getoond wat in de werkelijkheid onder andersluidende lagen verborgen gaat. Maar evenzeer schoon als je over die ene aanschouwelijkheid heen naar die andere kijkt: de plaatsvervangende stof waaruit het beeld is opgebouwd - het medium. Met de schoonheid van de compositie daarvan staat of valt het kunstwerk, temeer omdat de verschrikking van wat het beeld als verschijning toont pas overtuigend wordt als ook de compositie van de stof waaruit het is gemaakt ons in zijn ban weet te slaan.

Alleen al de structuur van de sluier van tranen die over het beeld is gelegd is een weldaad voor het oog. Maar de formele rijkdom van de sluier is slechts één trap op een scala met drie treden. Druppels zijn immers driedimensionaal en op het vlak alzijdig begrensd door een duidelijk afgetekende omtrek. Als zodanig vormen ze in al hun glanzende scherpte de hoogst denkbare tegenstelling tot de eerder wazige wereld achter deze sluier waarop alleen geleidelijke overgangen te zien zijn tussen lichte en donkere partijen van een tweedimensionale huid die over gebeente en ingewanden is gespannen. En tussen deze beide uitersten is, nauwelijks merkbaar, een bemiddelende tussentrap als kruis over het beeld getrokken: de langwerpige stroken van de horizontale lichtende weerschijn en de verticale bundel zwart licht. Die houden naar schaal het midden tussen de minieme druppels en het overdimensionale gelaat, terwijl ze naar vorm de overgang zijn tussen de begrensde geronde druppels en de verglijdende schaduwen over de huid: tweezijdig begrensde egale vlakken. Dat levert volgende scala op:





Binnen de laatste trap is zelf weer een uitgebreide scala van vormen te onderscheiden: van vlekken die alzijdig zijn begrensd door verglijdende overgangen, vlekken die aan één kant zijn begrensd door bruuskere overgangen, tot de vlekken die aan twee tegenover elkaar liggende zijden zijn begrensd door nog meer bruuske overgangen. Die laatste kunnen ook worden beschouwd als de overgang naar de tussentrap: waar deze laatste de structuur heeft van een vierhoek die is gevat tussen twee paar tegenover elkaar liggende lijnen, bestaan zij slechts uit één paar evenwijdige lijnen. Dat geeft volgend beeld op de gehele compositie van het medium:





Een beeld dus waarin je slechts laag na laag doordringt niet alleen tot de complexe structuur van de voorstelling, maar ook tot die van de plaatsvervangende stof waarin ze tevoorschijn wordt getoverd. Als dat is gebeurd, sluit het zich tot dwingende eenheid.



Die zich voltrekt binnen de perken van een kleine rechthoek van zo'n 21 op 28 cm. Slechts schijnbaar staat de bescheidenheid van die afmetingen in fel contrast tot de grootsheid van dit beeld. Het laat zich het best bekijken als het voor je op een tafel ligt, of beter nog: als je het in de handen houdt, zoals een hongerige zijn kom rijst. Ook daarin vertelt het nog iets over wat het toont. Want wat in grote formaten van de muren schreeuwt is niet wat we te zien zouden moeten krijgen onder het misdadig geweld van de hemelbestormende trosjes wolkenkrabbers die elkaar over de oceanen heen staan uit te dagen in de diverse metropolen op deze onze aardkorst - klaar voor de eindstrijd.




© Stefan Beyst, november 2008



* vermoedelijk van Asensio Julia



Zie ook: 'Het werken van de geschiedenis'.


andere werken door Robert Piccart:



scream


dark landscape




zoek op deze site

powered by FreeFind

eXTReMe Tracker