jan fabres tuin der lusten

sixtijnse kapel of alhambra?




Na de bebicte Tivoli en de behamde aula in Gent komt Jan Fabre ons verrassen met een waar meesterwerk: de bekeverde zoldering in het koninklijk paleis te Brussel. Prachtige integratie in de architectuur, die er in één klap op een hoger niveau mee wordt getild. Ongemeen rijk koloriet, prachtige decoratieve motieven geboren uit het materiaal. Het ontbeert het geheel zelfs niet aan enige symbolische lading: het gras uit Bosch’ ‘Tuin der Lusten’ in de hemelen geprojecteerd waaruit een spin aan een draadje neerdaalt. Een dikke pluim voor onze Jan!

Ergerlijk is alleen maar dat de meesterdecorateur zelf, daarin druk bijgestaan door zijn intellectuele acolieten*, zichzelf laat doorgaan voor de opvolger van Michelangelo en diens Sixtijnse Kapel. Buiten het feit dat ze allebei stellages nodig hadden om iets aan een plafond te doen, hebben Michelangelo en Fabre niets gemeen. Al meer heeft Fabre van doen met het plafond van de Sixtijnse kapel zoals het eruit zag vooraleer Michelangelo aan de slag ging: een fraai blauw hemelgewelf bezaaid met zilveren sterren - dat overigens beter paste bij de architectuur dan Michelangelo’s vulkanische eruptie. Al doet de glans van Fabres scarabeeën eerder denken aan de mozaïeken in de Hagia Sofia. Maar ook daar heeft Fabre alleen maar de glans van de steentjes mee gemeen: geen spoor meer van de wonderlijke epifanie van wat er doorheen verscheen. Eerder hoort Fabre dus thuis in de traditie van die andere meesterdecorateurs: de islamitische stucwerkers of mozaïekleggers, zoals we ze kennen uit het Alhambra - al is hun verfijnde geometrie bij Fabre vervangen door een gewriemel van kevers dat beter past bij onze tijden.

Commentators and critics variously said it was grandiose enough to be compared with the Sistine Chapel or to a classical Byzantine Mosaic'
(Marlise Simmons, International Herald Tribune, February 8, 2003').

Deze vergelijking heeft trouwens een lugubere ondertoon: de ilamitische veroveraars schaamden zich er niet voor om de prachtige figuren van de Hagia Sofia te overschilderen met geometrische patronen zoals in hun Blauwe Moskee. Zo vergaat het ook onze moderne iconoclasten. Al wie meent in de glans van Fabres kevers een nagalm te ontwaren van Michelangelo’s Sixtijnse kapel is evenzeer slachtoffer of uitvoerder van het mimetisch taboe, dat ander insect dat al meer dan een eeuw de plastische kunsten van binnenuit aanvreet. Met dit verschil dat zijn heimelijke bewondering voor de verboden vrucht zich verraadt doordat hij de onmachtige ontkenning ervan wil voorstellen als haar ultieme voltooiing. Ongeveer zoals degene die ons de Blauwe Moskee zou willen verkopen als de kwintessens van de Hagia Sofia.

Jan Fabre: de decorateur die als kunstschilder poseert. En samen met Paola op de foto mag! Er zijn er nog als hem. Zullen we ;Zijn da Vinci en Panamarenko collega’s?’ voor de gelegenheid herdopen in: ‘Zijn Michelangelo en Fabre collega’s?’

Stefan Beyst, juni 2003.


*POSTSCRIPTUM

In de catalogus bij de presentatie van ‘Heaven of Delight’ schrijft Stefan Hertmans:
‘Fabre heeft zichzelf bij verschillende gelegenheden reeds een hedendaagse schilder genoemd. Niet in de artisanale zin, maar in de intellectuele betekenis’ (p. 112). Schilderen in de ‘intellectuele betekenis’: ‘Hier wordt niet langer met penseel en verf geschilderd, maar met licht en de blik’ (p. 121).

Zo’n ‘schilderen in de intellectuele betekenis’ wordt geactiveerd door de referenties van de kunstenaar, die immers ‘doordrongen is van de historische beeldcultuur’ (p. 112). Dat blijkt alleen al uit de titel die Fabre voor zijn plafond bedacht: ‘Fabre maakt namelijk een toespeling op de Engelse benaming van “De tuin der lusten” van Hiernoymus Bosch, “Garden of Delight”’ (p. 112). En dat ‘refereren’ leidt tot 'associëren' bij de toeschouwer: Fabre ‘laat zijn scarabeeën aanbrengen in de hoop dat het schilderij (!) zichzelf zal schilderen in onze laat-moderne verbeelding – in de hoofden van mensen die verzadigd zijn van schilderkunst’ (p. 116). Bij ‘intellectuele schilderkunst’ is het dus niet de kunstenaar, maar de toeschouwer - voor Lacanianen: de ‘blik’ - die het schilderij schildert, en wel evenmin met een penseel, maar in de verbeelding. En die ‘blik’ is bijwijlen erg creatief: die van Stefan Hertmans ziet in de ‘keverschildjes, blinkend als evenzovele onmogelijke harnassen van dode engelen’, zowaar ‘danteske heirscharen voor het aanschijn van god’! Maar ook: iets ‘dat verdacht leek op een tekening van de grote verklede vlieg die Fabre zelf had uitgebeeld tijdens zijn gefilmde performance met de Russische kunstenaar Ilya Kabakov’ (p. 118). Het kunstwerk niet meer dus dan een projectiescherm. En van weeromstuit: de kunstenaar niet meer dan een alibi voor de schittering van de erudiete intellectueel. Schrijft Stefan Hertmans niet over zichzelf : ‘Elke avond, als het licht en de mogelijke blik de zaal verlaten, gaat de schilder van de verbeelding ook slapen’ (p. 118).

Overigens is het de vraag wie hier op wie parasiteert. Want als er geen boekjes bestonden als ‘De Engel van de metamorfose’ van Stefan Hertmans, wie zou het dan nog in zijn hoofd halen om bij de aanblik van Fabres geslaagde decoratie de naam ‘Michelangelo’ in de mond te nemen? Overigens maar goed dat het de blik van Stefan Hertmans is de ‘schilderijen’ van Fabre 'schildert'. Want als de kunstenaar de klus 'eigenhandig' klaart, krijgen we geen ‘danteske heirscharen’ meer te zien, maar een armzalig mannetje op een al even armzalige ‘schieldpad’: zie ‘Searching for Utopia’.

(Stefan Hertmans: ‘De Engel van de metamorfose. Over het werk van Jan Fabre’, Meulenhof, Amsterdam 2003. Waaruit geciteerd)

 fndeel fbvolg    twitter
 
beeld van de week

zelfomslag
eXTReMe Tracker