EGOÏSME EN ALTRUÏSME
IN MORELE ZIN
De termen ‘egoïstisch’ en ‘altruïstisch’ worden in twee betekenissen
gebruikt: een morele en een technische.
In morele zin zeggen we dat iemand een egoïst is als hij aan zijn eigen
bevrediging denkt, terwijl hij eigenlijk (ook) aan die van de anderen
zou moeten denken (zoals wanneer de moeder het kind niet langer stilt om
zelf te overleven en nog andere kinderen te kunnen dragen). Omgekeerd noemen we iemand een altruïst als hij aan
de bevrediging van anderen denkt, terwijl hij eigenlijk aan die van
hemzelf zou moeten denken (de moeder die haar leven offert om haar
kinderen te beschermen).
HET PERSPECTIEF VAN
DE BEGUNSTIGDE
In technische zin daarentegen is egoïsme gewoonweg het zorgen voor het eigen
welzijn (preciezer: de eigen fitness in biologische zin). Als zodanig is egoïsme het vanzelfsprekende gedrag van elk
organisme en vraagt het alleen om een eigen term omdat organismen zich
soms ook altruïstisch gedragen.
Eveneens in technische zin is altruïsme - de term werd ingevoerd door
Auguste Comte in 1851 - het zorgen voor het welzijn (preciezer: de fitness) van een
ander. Sociobiologen en evolutionaire psychologen
voegen daar aan toe dat het voordeel voor de andere moet worden
betaald met een kost voor de altruïst. Anders uitgedrukt:
een altruïst zorgt voor het welzijn van een ander zonder een wederdienst
te verwachten. Het standaard voorbeeld is de zorg van ouders voor
hun nageslacht. Dat is weer een bijzonder geval van het bredere
verschijnsel van ‘kin altruïsm’ (nepotisme): de zorg voor verwanten in het
algemeen.
KORT OF LANG PERSPECTIEF
Of iemand egoïst of altruïst is, hangt af van het temporeel perspectief
dat we innemen. Op langere termijn - gemeten in termen van levensduur -
kunnen we ons afvragen waarom een dier erop uit is zijn eigen behoeften
egoïstisch te bevredigen. Het antwoord luidt dat het dier wil overleven.
Vragen we ons vervolgens af waarom het wil overleven, dan luidt het
antwoord: om zich voort te planten en daarbij voor zijn nageslacht te
zorgen (ook al kan in het bijzonder de mens
zich daartegen verzetten). Wat op korte termijn - de termijn van een
geïsoleerde handeling - egoïsme is (somatic effort), blijkt op lange
termijn alleen maar een middel te zijn om een altruïstisch doel te
dienen:nakomelingen produceren (reproductive effort). Vanuit dit bredere
perspectief is alle gedrag – zowel het egoïstische als het altruïstische
– uiteindelijk altruïstisch, vermits het ‘ego’ dat door de bevrediging van
behoeften wordt gediend, alleen maar een
voortplantingsmachine is. Het doel van elk ‘ego’ iseen ‘alter’
in het leven roepen. Vanuit een lang temporeel perspectief bekeken is
dus elk organisme 'in laatste instantie'
altruïstisch.
ALTRUÏSME EN
SAMENWERKING
De verwarring omtrent egoïsme en altruïsme wordt nog groter doordat de term
altruisme vaak als
synoniem wordt gebruikt van samenwerking. Dat doen sociobiologen en
evolutiepsychologen steevast als ze coöperatie of ruil beschrijven als
‘reciprocal altruism’ (tegenover ‘kin altruism’).
Bij de meest primitieve vormen van samenwerking waarbij alle partners
tegelijk samenwerken - zoals bij gezamenlijke jacht - is de verwarring
niet zo evident: na de jacht wordt de buit verdeeld en sleept elke jager
zijn buit naar zijn eigen hol: bij de aanblik van wolven die de prooi
verorberen die ze gezamenlijk hebben gevangen zal wel niemand het in
zijn hoofd halen om van altruïsme te spreken, behalve wanneer de
moederwolf vervolgens haar eten gaat opbraken bij haar jong.
Maar bij meer ingewikkelde vormen van samenwerking, zoals wanneer twee
gespecialiseerde producenten elk een ander product maken dat ze
vervolgens ruilen, neemt samenwerking vaak de uiterlijke vorm aan van
altruïsme: de afzonderlijke fasen van de ruil kunnen gemakkelijk ervaren
worden als twee altruïstische daden. Maar ook hier is het gehele proces
zonder meer egoïstisch: de bevrediging van de andere is slechts een
middel tot de eigen bevrediging. Als de beide momenten van het
ruilproces ook nog eens tijdelijk van elkaar zijn gescheiden, gaat het er nog meer op
lijken alsof we met twee altruïstische daden te maken hebben. En de
verwarring wordt compleet als dank zij de invoering van geld het aantal
specialismen steeds maar kan toenemen, met als gevolg dat elke afzonderlijke
producent zijn gespecialiseerde product ruilt tegen een hele waaier van andere
gespecialiseerde producten van het bestaan waarvan hij niet eens weet
heeft. Als de zanger op de festivalweide optreedt, is het moeilijk
om zich te onttrekken aan de indruk dat hij 'altruïstisch' zijn publiek
bevredigt, ook al weten we dat hij achteraf veel geld krijgt waarmee hij
elders de producten koopt van talloze producenten die in de regel niet
naar zijn muziek stonden te luisteren.
Samenwerking is ongetwijfeld een bewonderenswaardig gedrag: in
tegenstelling tot het egoïstische gevecht om de brokken na de jacht,
dwingt de samenwerking tussen een horde wolven gedurende de jacht alle
bewondering af. Maar dat neemt niet weg dat samenwerking – onder de vorm van zowel ruil als van verdeling –
niets met altruïsme van doen heeft. Al in zijn ‘Treatise of Human
Nature’ (1740) schreef David Hume: ‘Ik leer diensten te verlenen aan een
ander zonder jegens hem enige echte vriendelijkheid
te koesteren: ik doe het omdat ik voorzie dat hij me een wederdienst zal
bewijzen’. En van Adam Smith stamt de beruchte formulering ‘Het is niet
aan de welwillendheid van de slager of de brouwer dat we onze maaltijd
te danken hebben, maar aan hun eigenbelang’ (Wealth of Nations, 1776).Merken
we op dat door dit eigenbelang wel degelijk het algemeen belang wordt
gediend: het belang van alle egoïsten schept inderdaad de 'Wealth of
Nations'.
De door Robert Trivers ingevoerde term ‘reciprocal altruism’ is dus misleidend omdat hij
het middel (schijnbaar ‘altruïsme’) verwart met het doel (egoïsme). In
feite is de term 'reciprocal altruism' een contradictio in terminis, een oxymoron. Wij stellen
een deugdelijker term voor: ‘coöperatief
egoïsme’.
Het voordeel van de term 'coöperatief egoïsme' is dat hij meteen
duidelijk maakt dat er ook zoiets als
'coöperatief altruïsme' bestaat. Dat is het geval wanneer bij vogels
het mannetje en het vrouwtje om beurten broeden en voedsel gaan zoeken
(ongespecialiseerde altruïstische coöperatie) of wanneer het vrouwtje broedt en het
mannetje voedsel gaat zoeken (gespecialiseerde altruïstische coöperatie). Meer
spectaculaire vormen van coöperatief altruïsme vinden we in de bijenkorf en het mierennest,
en bij uitstek bij de mens die naast de seksuele ook nog dat allermerkwaardigste fenomeen ontwikkelde: de maatschappelijke
arbeidsdeling.
De beide termen 'coöperatief egoïsme' en 'coöperatief altruïsme'
maken op hun beurt duidelijk dat samenwerken op zich niet 'altruïstisch'
kan zijn, om de doodeenvoudige reden dat het een middel kan zijn voor
zowel een egoïstisch als een altruïstisch doel.
Net zoals een arm kan dienen om te duwen of te trekken, kan samenwerking
een middel zijn om het eigen belang te dienen of dat van een ander.
De verwarring tussen altruïsme en samenwerking is bijzonder acuut in het
geval van de vele vormen van schijnbaar eenzijdige of onbaatzuchtige
hulp aan vreemden. Zoals we elders
zullen aantonen gaat het hier om bijzondere vormen van samenwerking, en
wel in alle gevallen om egoïstische vormen van samenwerking:
samenwerking uit eigenbelang.
PERSPECTIEF VAN HET ORGANISME OF VAN
DE GENEN
Sedert de ontdekking van de genen (in feite sedert Weismanns
‘soma’ en ‘germen’, 1892) wordt het probleem nog verder gecompliceerd. Naast
het standpunt van het organisme kan nu ook het standpunt worden ingenomen van de genen, waarvan het organisme slechts het voertuig is.
En, al lopen we daarbij het risico van antropomorfisme (of beter: theriomorfisme), in boven omschreven technische zin kunnen de termen
'egoïsme' en 'altruïsme' ook op de genen worden toegepast: dat zijn
immers de oervormen van het leven. Het principiële altruïsme op lange termijn, dat op korte termijn gezien
egoïstisch of
altruïstisch kan zijn, blijkt 'in laatste instantie' het egoïsme
van de genen te dienen: die gebruiken immers de dieren - hun organen en
hun egoïstische of altruïstische, solistische of coöperatieve gedrag -
slechts als voertuig voor hun eigen reduplicatie.
Waarschuwen we in dat verband voor een wijdverbreide vorm van ‘moreel
reductionisme’. Het is een puur sofistisch manoeuvre om te beweren dat
het altruïsme (op korte of lange termijn) van een
organisme
‘eigenlijk’ egoïstisch is omdat het het egoïsme van de genen zou dienen.
Zo schrijft Richard Dawkins in de inleiding tot ‘The selfish gene’: ‘Be warned that if you wish, as I
do, to build a society in which individuals cooperate generously and
unselfishly towards a common good, you can expect little help from
biological nature. Let us try to teach generosity and altruism, because
we are born selfish’...
Dat is een misvatting omdat het altruïstische gedrag van het organisme altruïstisch blijft
zolang we het gedrag maar blijven bekijken op het niveau van het
organisme:
het gedrag van een moeder in de boven beschreven definitie is niet
minder altruïstisch omdat ze in haar kind in feite (de helft van) haar
eigen genen verzorgt. Om
verwarring te vermijden moeten we dus expliciet vermelden of we het
hebben over het genetische of het somatische standpunt. Genen zijn dan
altijd egoïstisch (al kunnen ze egoïstisch samenwerken). Het organisme is op lange termijn gezien altijd
altruïstisch. Op korte termijn kan het egoïstisch of¨altruïstisch zijn.
Dezelfde sociobiologen of evolutionaire psychologen die samenwerking
willen laten doorgaan voor altruïsme, laten echt altruïsme dus al te
graag doorgaan voor egoïsme.
BAAT EN BELONING (1)
De enige correcte manier om de termen egoïsme en altruïsme te gebruiken
is in termen van begunstigde: wie heeft baat bij het gedrag in kwestie.
Vele auteurs hebben het echter anders begrepen en begrijpen de
tegenstelling tussen egoïsme en altruïsme in termen van 'beloning'. Die
beloning kan neutraal zijn in zoverre het gedrag een 'spanning' doet
verdwijnen (bijvoorbeeld honger), ze kan negatief zijn in zoverre
het gedrag onlust opheft, en ten slotte positief als het gedrag beloond
wordt met lust. Vatten we al deze gevallen gemakshalve samen als
'beloning'. Elk gedrag dat een spanning ongedaan maakt, onlust opheft of lust verschaft, zou in deze
benadering egoïstisch zijn - 'in het eigen belang'.
Nu is het ongetwijfeld zo dat alle egoïstische handelingen in
bovenbeschreven zin worden beloond. Als ik mijn eigen honger stil,
verdwijnt tijdens het eten de honger, en het eten zelf is in de regel
lustvol. Als ik eet heb ik dus niet alleen baat bij mijn gedrag, ik word
er ook nog eens voor beloond. Maar ook degene die zich altruïstisch gedraagt
wordt beloond. Als de moeder haar kind zoogt, heeft niet zij daar baat
bij, maar haar kind. Zij zorgt voor het welzijn van
haar kind ten koste van haarzelf: ze staat
kostbare voedingsstoffen af. De begunstigde van haar gedrag is de baby,
maar het is de moeder die voor haar gedrag wordt beloond: gezoogd worden
is immers lustvol en de onlustvolle stuwing in de borst wordt opgeheven.
Ook het - egoïstische - gedrag van de baby wordt beloond: als hij weent,
krijgt hij de borst, en als hij drinkt wordt zijn honger gestild én
geniet hij daarbovenop ook nog eens mateloos van de smaak van de melk en
de daad van het zuigen. Maar het is niet omdat het altruïstische gedrag
van de moeder wordt beloond, dat haar daad niet langer altruïstisch zou
zijn. De begunstigde van haar gedrag is niet zijzelf, maar de
zuigeling: het is zijn maag die wordt gevuld, niet die van de moeder -
de volle maag van de baby is de lege borst van de moeder. Of een handeling
wordt beloond kan dus geen criterium zijn om te bepalen of er sprake is
van egoïsme of altruïsme. En het blijkt noodzakelijk om een onderscheid
te maken tussen baat en beloning. De moeder die zoogt wordt voor dat
zogen beloond, maar het is de baby die er baat hij heeft.
Zowel egoïstisch als altruïstisch gedrag worden dus beloond. Maar bij
egoïstisch gedrag heeft degene die de daad stelt daar baat bij en hij
wordt ervoor beloond. Bij altruïstisch gedrag daarentegen heeft degene
die de daad stelt daar geen baat bij, al wordt hij ervoor beloond.
BAAT EN BELONING (2)
Hierboven hadden we het gemakshalve alleen over puur interne
beloning. Er is echter ook externe beloning: het verkrijgen van
erkenning, waardering, prestige en wat dies meer zij. Maar dat er ook
externe beloning is, verandert niets aan onze stelling.
Kijken
we om te beginnen weer eens naar de
moeder die zoogt. De glimlach die verschijnt op het aangezicht van haar baby
na het zogen is een beloning te meer voor haar altruïsme. Door deze
extra beloning wordt de kans dat ze zich altruïstisch gedraagt alleen
maar groter. Maar
die bijkomende beloning maakt er haar zogen niet minder altruïstisch om:
het is nog steeds niet de maag van de moeder die wordt gevuld, maar die
van de baby.
En wat geldt voor de moeder en haar baby, geldt ook voor de filantroop
en zijn publiek. Bij het zien van andermans leed voelt mening
rechtgeaard mens een behoefte om te helpen. Als hij de behoeftige ter
hulp snelt, wordt hij intern beloond doordat zijn aandrang om te helpen
nu is verdwenen. Hij wordt daarbovenop ook nog extern beloond doordat
zijn hulpvaardigheid de bewondering van de omstanders opwekt. Maar ook
deze bijkomende beloning maakt zijn hulpvaardigheid niet minder
altruïstisch: het zijn de zakken van de hulpbehoevende die worden
gevuld, en die van hem die in dezelfde mate worden geledigd.
Het bestaan van externe beloning schept wel een nieuw probleem. Het doet
zich immers vaker voor dat iemand helemààl geen aandrang voelt om te helpen,
maar toch tot helpen overgaat omwille van het prestige dat hij daar mee
wint. Omgekeerd kan iemand toch worden gedreven door de onweerstaanbare
aandrang om te helpen, ook als er niemand in de buurt is om daar
getuige van te zijn.
En dat heeft zijn invloed op de waardering van de hulpvaardigheid:
degene die alleen helpt omwille van het prestige dat hij meer wint,
wordt in de regel lager aangeslagen dan iemand die helpt omdat hij niet
kan verdragen dat iemand hulpbehoevend is, ook als er geen getuigen zijn
van zijn gedrag zodat hij door zijn hulpvaardigheid geen prestige wint.
In het laatste geval zijn we geneigd te spreken van 'echte'
hulpvaardigheid, terwijl we in het eerste geval de hulpvaardigheid
eerder als 'onecht' ervaren, als schijnbare hulpvaardigheid..
Maar ook de waardering van een gedrag heeft geen enkele invloed op de
vraag wie er baat bij heeft.
Onderzoeken we daarom wie er baat heeft bij het gedrag van de
filantroop. Want dat het de zakken van de hulpbehoevende zijn die worden
gevuld, brengt ons al te gemakkelijk in de verleiding om hier van
altruïsme te spreken, zoals in het geval van de maag van de baby die
wordt gevuld. Maar die hulpvaardige daad is slechts een
geïsoleerd moment uit een complex coöperatief netwerk, waarin de hulp
aan anderen hun de verplichting oplegt om hulp te geven als men zelf ooit
in nood is. Daarin gelijkt het gedrag van de hulpvaardige op het gedrag
van de bakker die brood geeft aan zijn klanten. Het verschil is alleen
maar dat de bakker meteen geld voor zijn waar wil, terwijl de
hulpvaardige alleen maar wederhulp verwacht als hij zelf in nood is. We hebben hier dus niet te maken met altruïsme, maar met een
bijzondere vorm coöperatief egoïsme
(met name: probabilistisch
coöperatief egoïsme). Of om het met een slogan te zeggen: naastenliefde
is een bijzondere vorm van eigenliefde. En die
bijzondere vorm van eigenliefde wordt des te achtenswaardiger naarmate
hij minder is gemotiveerd door het verkrijgen van prestige en meer door
de aandrang om behoeftigen te helpen
.
Het is niet overbodig om daaraan toe te voegen dat alle vormen van
externe beloning kunnen worden verinnerlijkt tot één van de vele
vormen van geweten. Maar ook het willen goed staan met zijn geweten is
een beloning die geen invloed heeft op de vraag of een gedrag egoïstisch
is of altruïstisch. Als ik hulpvaardig ben om mijn als geweten verinnerlijkte ouders of lief te
behagen, is mijn daad egoïstisch. En als ik om dezelfde redenen een voorbeeldige zoogster
wil zijn, is mijn daad altruïstisch.
CONCLUSIE
Vanuit het standpunt van het individu zijn alle dieren egoïstisch op
korte termijn (een afzonderlijke bevredigingscyclus) in zoverre ze
zorgen voor hun eigen welzijn (fitness). In zoverre ze ook instaan voor
het welzijn van hun kinderen en/of bloedverwanten zijn ze op diezelfde korte
termijn ook altruïstisch. Dergelijke egoïstische of altruïstische
handelingen kunnen worden
gerealiseerd ofwel door solistische inspanning van het individu zelf, ofwel door
samenwerking met een of meerdere anderen. Of die handelingen egoïstisch
of altruïstisch zijn heeft niets te maken met de vraag of ze een
spanning in het organisme doen verdwijnen, onlust opheffen of lust
verschaffen: zowel het stellen van egoïstische daden
- zijn eigen maagje vullen - als het stellen van altruïstische daden - het
maagje
van de baby vullen - wordt beloond.
Steeds vanuit het standpunt van het organisme, maar bekeken op
lange termijn (de gehele levensloop), zijn alle dieren altruïstisch: ze
zijn slechts voortplantingsmachines die alleen willen voortbestaan om
‘zichzelf’ - in werkelijkheid: de genen - voort te planten. Dit altruïsme op lange termijn is bij
de vele dieren die sterven na de voortplantingsdaad beperkt tot de
zorg voor het eigen voortbestaan en het voltrekken van de finale
voortplantingsdaad. Maar bij vele andere dieren die blijven leven na de
voortplantingsdaad breidt het zich uit tot de zorg voor nakomelingen (ouderzorg)
of bloedverwanten (nepotisme). In dat laatste geval zijn ze gedurende de
gehele periode dat ze blijven zorgen voor hun eigen belang om te kunnen instaan
voor het belang van hun bloedverwanten ook
altruïsten op korte termijn.
Vanuit het standpunt van de genen bestaat er alleen egoïsme: genen
kennen geen altruïsme, al doen ze vaak aan coöperatief egoïsme. Genen
bouwen organismen die zich omwille van het egoïsme van de genen egoïstisch of altruïstisch gedragen (en daarbij al dan niet samenwerken).
Maar de egoïstische genen bouwen voertuigen die voortplantingsmachines
zijn en dus principiële altruïsten.
©Stefan Beyst, juli 2005.
OEFENING BIJ DEZE TEKST
*RICHARD DAWKINS: 'WE ARE BORN SELFISH'
;
In zijn inleiding tot 'The selfish Gene' schrijft Dawkins: 'Be warned
that if you wish, as I do, to build a society in which individuals
cooperate generously and unselfishly towards a common good, you can
expect little help from biological nature. Let us try to teach
generosity and altruism, because we are born selfish’
In het licht van het bovenstaande moet deze zin luiden:
'Be confident that if you wish to build a society in which individuals
cooperate generously and selfishly towards a common good - think of Adam
Smith's 'Wealth of Nations' - you can expect
every help from biological nature. We need not teach generosity and
cooperation, because we are born cooperators'.
Natuurlijk horen daar wat nuanceringen bij. Het algemeen model daarvoor
vind je in 'Homo sexualis en homo economicus',
hoofdstuk VII van 'De extasen van Eros'. Daar zal duidelijk worden dat
de zin van Richard Dawkins moet worden voorzien van een slotformule als
volgt:
'Be confident that if you wish to build a society in which individuals
cooperate generously and selfishly towards a common good - think of Adam
Smith's 'Wealth of Nations' - you can expect
every help from biological nature. We need not teach generosity and
cooperation, because we are born cooperators
within the frame of the altruistic sexual
division of labour and its instrumental
extension: the egoistic social division of labour'.
(Toegevoegd 07/2005)