'What you see is what you do not see'
Free after Frank Stella...
'Sans tête(s)' is een reeks beelden waarvan niet meteen duidelijk is wat
ze tonen. Zeker, op het eerste gezicht krijg je de stellige indruk dat
er lichamen verschijnen. Maar bij nader toezien blijkt dat slechts een
indruk te zijn: zo zien echte lichamen er niet uit. Wat meteen de vraag
doet rijzen wat dan wel is gefotografeerd. Bij de eerste beelden is
het niet moeilijk om te zien dat het gaat om lichaamsonderdelen en
welke onderdelen dat zijn.
Maar naarmate de reeks evolueert,kan uiteindelijk alleen bijkomende uitleg het
geheim ontsluieren.
Werkelijke lichaamsdelen die zich ontpoppen tot imaginaire licha(a)m(sdel)en
-
dubbelbeelden dus. Dubbelbeelden als zodanig zijn niet nieuw: het
volstaat om te verwijzen naar Arcimboldo en Dali. De beelden van deze
kunstenaars zijn wel dubbel, maar na ontdubbeling verliezen ze elke
ambivalentie: in het geval van Arcimboldo zie je ofwel het stilleven,
ofwel het portret. Wat je in ‘Sans tête(s)’ te zien krijgt, blijft zich
daarentegen hardnekkig aan elke eenduidige lectuur onttrekken: de rug
die naar achteren buigt, blijkt opeens een bekken te zijn dat naar voren
dringt (3); wat zich aandient als een buste, wil ook als een paar
dijen worden gelezen (9); het paar dijen dat zich voor je ogen
ontvouwt, blijkt plots uiteen te vallen in twee lichamen waarvan er
een nu eens van links achter lijkt gefotografeerd, dan weer van rechts
achter (16); waar je een navel meende te ontwaren of een penis
verwachtte, opent zich onverhoeds een gapende vagina (6); en dan
besparen we ons nog de beschrijving van complexere voorbeelden zoals de
triptiek met de enkels (10-12). Daarom hebben deze beelden eerder iets gemeen
met verdichte beelden, zoals de Mona Lisa en de Johannes de doper van da
Vinci, waarin eveneens de geslachten tot hermafrodiete wezens zijn
versmolten. Al ontplooit de eenvoudige ambivalentie zich hier tot
voltooide polymorfie, zoals bij een vlek van Rorschach. In die zin is de
werkwijze die ten grondslag ligt aan ‘Sans tête(s)’ zelf een verdichting
en verdere uitwerking van de beide tradities van het dubbelbeeld en het verdichte beeld.
De titel ‘Sans tête(s)’ vestigt er de aandacht op
dat deze reeks alleen maar licha(a)m(sdel)en toont, geen lichamen met hoofden – laat staan gezichten. Maar hij is vooral een toespeling op ‘La femme 100 têtes’,
een reeks collages van houtgravures die Max Ernst in 1929 publiceerde. In deze titel is
de klanknaam van het getal ‘100’ tevens die van een woord met
tegengestelde inhoud. En die dubbele lectuur doet weer denken aan de
figuren die diezelfde Max Ernst ontwaarde in de nerven van verweerd
hout. In ‘Histoire Naturelle’ (1926) trachtte hij deze beelden
vast te leggen door het hout te bedekken met papier en er vervolgens met
een potlood over te wrijven. Vanwaar de naam
‘frottage’. Die zelf weer dubbelzinnig is te lezen. ‘Frottage’ is immers
ook de naam van de ‘perversie’ die haar genot puurt uit het wrijven over
de kleren waaronder de vormen van het lichaam zich aftekenen. En deze
dubbele lectuur van het woord ‘frottage’ bezegelt dan weer de stap van
‘Histoire Naturelle’ naar ‘Sans tête(s)’. Want in deze laatste reeks zijn de beelden
niet onttrokken aan de nerven van verweerd hout, maar aan de
rimpels van een lichaam in verval. Een beweging naar de kern van de
zaken toe, die meteen een diepere betekenis geeft aan het verschijnsel
van de dubbele lectuur. Zoals
het beginbeeld (1) aangeeft, was de aanleiding tot het maken van de reeks
‘Sans tête(s)’ de weigering van de geest om zich gehuisvest te weten in
het stoffelijk omhulsel waaraan hij zijn ontstaan heeft te danken, maar
dat alleen maar gedoemd is te vervallen, en ook hem daarmee ten dode
op te schrijven. Wat dan weer een andere lectuur is van de titel ‘Histoire Naturelle’...
Jenseits waarvan ‘Sans tête(s)’ zich dus beweegt in dubbele zin: niet
alleen vindt de metamorfose tot dubbelbeeld hier zijn verlengde in het
proces van de polymorfe vermenigvuldiging der beelden, de metamorfose
van werkelijkheid tot beeld zelf voltrekt zich hier niet langer aan
perifeer materiaal om perifere - ‘surrealistische’ - beelden te
genereren, maar zoekt resoluut de teerste plek van het bestaan
op waar centrale fantasmen - zoals erotische schoonheid en de
onvergankelijkheid van het vlees - hun oorsprong vinden.
Puur technisch gezien wordt de voortgang van de reeks gestuwd door het
stelselmatig opdrijven van een aantal zeer eenvoudige technische
ingrepen. Om te beginnen nadert het oog steeds dichter het object van
zijn afgrijzen. Tegelijk gaat het diafragma steeds verder open staan,
zodat de bandbreedte waarop de verschrikking in alle scherpte is te zien
steeds smaller wordt om plaats te maken voor een voorgrond en een
achtergrond waar een andere wereld opdoemt. Het
effectwordt nog versterkt doordat de lichaamsdelen steeds steiler naar
achteren wentelen zodat de bandbreedte van het gegevene in de limiet tot
lineaire ring verschrompelt. Ten slotte gaat door de vermenigvuldiging van de
lichtbronnen en hun schijnen haaks op elkaar of loodrecht tegen elkaar
een wereld op waarin oppervlaktes en volumes zich oplossen in een
onstoffelijke wereld van puur licht en duisternis.
En dat herinnert er ons aan dat het een fototoestel is - uitgerekend het
instrument dat daar het minst geschikt toe lijkt – dat het wonder van de
polymorfe metamorfose voltrekt. Waarmee in één klap duidelijk wordt hoe
misleidend het is - hoe onwaar - om de relatie tussen de foto en wat hij in
beeld brengt te begrijpen in termen van ‘document’.
Ongetwijfeld is ‘Sans tête(s)’ gebaseerd op een concreet gegeven: een
lichaam in verval. Maar tegelijk toont deze reeks exemplarisch hoe
eenvoudige en puur fotografische ingrepen als inzoomen, vergroten van
het diafragma en vermenigvuldiging van de lichtbronnen dit gegeven doen
verkeren in zijn tegendeel: uiteindelijk verschijnen lichamen waarvan de
erotische lading vaak die van nog het mooiste werkelijke lichaam
overtreft - om nog maar te zwijgen van de etherische werelden waarin ze
gewichtsloos lijken te willen zweven.
Waarmee danig wordt uitvergroot wat fotograferen gemeen heeft met de meer
ambachtelijke vormen van beeldproductie. Want het gegevene speelt voor
de fotograaf in wezen geen andere rol dan het aloude 'model' - de natuur -
voor de schilder of de beeldhouwer: borg te staan voor de
waarschijnlijkheid die het waarmerk van elk beeld moet zijn. Geen
menselijke geest – hoe creatief ook – kan op even overtuigende manier
wezens creëren als de ‘natuur’ zelve. Waarom zowel de fotograaf als de
schilder of de beeldhouwer, hoezeer ze de werkelijkheid ook willen
omvormen, in laatste instantie nooit de navelstreng met diezelfde
werkelijkheid doorsnijden – al bewandelen schilders en beeldhouwers
daarbij enigszins andere
wegen dan hun technologisch meer geavanceerde opvolgers, de
fotografen. In die zin is
‘Sans tête(s)’ ook een reflectie over de technologie van de
beeldproductie als zodanig. En ook een manifest: uitgerekend de technologie die
wordt geacht het gegevene slechts slaafs te weerspiegelen, wordt in
‘Sans tête(s)’ het instrument van de pure ontkenning van het bestaande
in alle opzichten.
Stefan Beyst, april 2006.