texts   ←
stefan beyst
images
 
credo
 
info
 
 
01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16



 INLEIDING TOT SANS TËTE(S)


'What you see is what you do not see'

Free after Frank Stella...

'Sans tête(s)' is een reeks beelden waarvan niet meteen duidelijk is wat ze tonen. Zeker, op het eerste gezicht krijg je de stellige indruk dat er lichamen verschijnen. Maar bij nader toezien blijkt dat slechts een indruk te zijn: zo zien echte lichamen er niet uit. Wat meteen de vraag doet rijzen wat dan wel is gefotografeerd. Bij de eerste beelden is het niet moeilijk om te zien dat het gaat om lichaamsonderdelen en welke onderdelen dat zijn. Maar naarmate de reeks evolueert,kan uiteindelijk alleen bijkomende uitleg het geheim ontsluieren.

Werkelijke lichaamsdelen die zich ontpoppen tot imaginaire licha(a)m(sdel)en - dubbelbeelden dus. Dubbelbeelden als zodanig zijn niet nieuw: het volstaat om te verwijzen naar Arcimboldo en Dali. De beelden van deze kunstenaars zijn wel dubbel, maar na ontdubbeling verliezen ze elke ambivalentie: in het geval van Arcimboldo zie je ofwel het stilleven, ofwel het portret. Wat je in ‘Sans tête(s)’ te zien krijgt, blijft zich daarentegen hardnekkig aan elke eenduidige lectuur onttrekken: de rug die naar achteren buigt, blijkt opeens een bekken te zijn dat naar voren dringt (3); wat zich aandient als een buste, wil ook als een paar dijen worden gelezen (9); het paar dijen dat zich voor je ogen ontvouwt, blijkt plots uiteen te vallen in twee lichamen waarvan er een nu eens van links achter lijkt gefotografeerd, dan weer van rechts achter (16); waar je een navel meende te ontwaren of een penis verwachtte, opent zich onverhoeds een gapende vagina (6); en dan besparen we ons nog de beschrijving van complexere voorbeelden zoals de triptiek met de enkels (10-12). Daarom hebben deze beelden eerder iets gemeen met verdichte beelden, zoals de Mona Lisa en de Johannes de doper van da Vinci, waarin eveneens de geslachten tot hermafrodiete wezens zijn versmolten. Al ontplooit de eenvoudige ambivalentie zich hier tot voltooide polymorfie, zoals bij een vlek van Rorschach. In die zin is de werkwijze die ten grondslag ligt aan ‘Sans tête(s)’ zelf een verdichting en verdere uitwerking van de beide tradities van het dubbelbeeld en het verdichte beeld.

De titel ‘Sans tête(s)’ vestigt er de aandacht op dat deze reeks alleen maar licha(a)m(sdel)en toont, geen lichamen met hoofden – laat staan gezichten. Maar hij is vooral een toespeling op ‘La femme 100 têtes’, een reeks collages van houtgravures die Max Ernst in 1929 publiceerde. In deze titel is de klanknaam van het getal ‘100’ tevens die van een woord met tegengestelde inhoud. En die dubbele lectuur doet weer denken aan de figuren die diezelfde Max Ernst ontwaarde in de nerven van verweerd hout. In ‘Histoire Naturelle’ (1926) trachtte hij deze beelden vast te leggen door het hout te bedekken met papier en er vervolgens met een potlood over te wrijven. Vanwaar de naam ‘frottage’. Die zelf weer dubbelzinnig is te lezen. ‘Frottage’ is immers ook de naam van de ‘perversie’ die haar genot puurt uit het wrijven over de kleren waaronder de vormen van het lichaam zich aftekenen. En deze dubbele lectuur van het woord ‘frottage’ bezegelt dan weer de stap van ‘Histoire Naturelle’ naar ‘Sans tête(s)’. Want in deze laatste reeks zijn de beelden niet onttrokken aan de nerven van verweerd hout, maar aan de rimpels van een lichaam in verval. Een beweging naar de kern van de zaken toe, die meteen een diepere betekenis geeft aan het verschijnsel van de dubbele lectuur. Zoals het beginbeeld (1) aangeeft, was de aanleiding tot het maken van de reeks ‘Sans tête(s)’ de weigering van de geest om zich gehuisvest te weten in het stoffelijk omhulsel waaraan hij zijn ontstaan heeft te danken, maar dat alleen maar gedoemd is te vervallen, en ook hem daarmee ten dode op te schrijven. Wat dan weer een andere lectuur is van de titel ‘Histoire Naturelle’...

Jenseits waarvan ‘Sans tête(s)’ zich dus beweegt in dubbele zin: niet alleen vindt de metamorfose tot dubbelbeeld hier zijn verlengde in het proces van de polymorfe vermenigvuldiging der beelden, de metamorfose van werkelijkheid tot beeld zelf voltrekt zich hier niet langer aan perifeer materiaal om perifere - ‘surrealistische’ - beelden te genereren, maar zoekt resoluut de teerste plek van het bestaan op waar centrale fantasmen - zoals erotische schoonheid en de onvergankelijkheid van het vlees - hun oorsprong vinden.

Puur technisch gezien wordt de voortgang van de reeks gestuwd door het stelselmatig opdrijven van een aantal zeer eenvoudige technische ingrepen. Om te beginnen nadert het oog steeds dichter het object van zijn afgrijzen. Tegelijk gaat het diafragma steeds verder open staan, zodat de bandbreedte waarop de verschrikking in alle scherpte is te zien steeds smaller wordt om plaats te maken voor een voorgrond en een achtergrond waar een andere wereld opdoemt. Het effectwordt nog versterkt doordat de lichaamsdelen steeds steiler naar achteren wentelen zodat de bandbreedte van het gegevene in de limiet tot lineaire ring verschrompelt. Ten slotte gaat door de vermenigvuldiging van de lichtbronnen en hun schijnen haaks op elkaar of loodrecht tegen elkaar een wereld op waarin oppervlaktes en volumes zich oplossen in een onstoffelijke wereld van puur licht en duisternis.

En dat herinnert er ons aan dat het een fototoestel is - uitgerekend het instrument dat daar het minst geschikt toe lijkt – dat het wonder van de polymorfe metamorfose voltrekt. Waarmee in één klap duidelijk wordt hoe misleidend het is - hoe onwaar - om de relatie tussen de foto en wat hij in beeld brengt te begrijpen in termen van ‘document’. Ongetwijfeld is ‘Sans tête(s)’ gebaseerd op een concreet gegeven: een lichaam in verval. Maar tegelijk toont deze reeks exemplarisch hoe eenvoudige en puur fotografische ingrepen als inzoomen, vergroten van het diafragma en vermenigvuldiging van de lichtbronnen dit gegeven doen verkeren in zijn tegendeel: uiteindelijk verschijnen lichamen waarvan de erotische lading vaak die van nog het mooiste werkelijke lichaam overtreft - om nog maar te zwijgen van de etherische werelden waarin ze gewichtsloos lijken te willen zweven.

Waarmee danig wordt uitvergroot wat fotograferen gemeen heeft met de meer ambachtelijke vormen van beeldproductie. Want het gegevene speelt voor de fotograaf in wezen geen andere rol dan het aloude 'model' - de natuur - voor de schilder of de beeldhouwer: borg te staan voor de waarschijnlijkheid die het waarmerk van elk beeld moet zijn. Geen menselijke geest – hoe creatief ook – kan op even overtuigende manier wezens creëren als de ‘natuur’ zelve. Waarom zowel de fotograaf als de schilder of de beeldhouwer, hoezeer ze de werkelijkheid ook willen omvormen, in laatste instantie nooit de navelstreng met diezelfde werkelijkheid doorsnijden – al bewandelen schilders en beeldhouwers daarbij enigszins andere wegen dan hun technologisch meer geavanceerde opvolgers, de fotografen. In die zin is ‘Sans tête(s)’ ook een reflectie over de technologie van de beeldproductie als zodanig. En ook een manifest: uitgerekend de technologie die wordt geacht het gegevene slechts slaafs te weerspiegelen, wordt in ‘Sans tête(s)’ het instrument van de pure ontkenning van het bestaande in alle opzichten.


Stefan Beyst, april 2006.