CARLOS BARBARITO


de verlaten grens
© Carlos Barbarito 2003




best bekeken op volledig scherm

klik op o om het volgende gedicht te zien













© Carlos Barbarito 2003




Aan María y Cecilia.
Aan Brian y Anna Cole, Saúl Ibargoyen y Mariluz Suárez,
Alfonso Peña, Héctor Rosales, Enrique G. de la G.,
Chantal y Ronaldo Enright, lejos, cerca...


For us, there is only the trying.
The rest is not our business.
Eliot, East Cocker.

o







o

















1






Esta es mi vida, parece decir la hoja
que cae desde la rama
o la piedra que rueda por la ladera.
Poco: ninguna fe
digna de ser alabada o combatida,
ninguna música de esferas,
ningún cielo resuelto en llamas.
Bajo los pies la futura ceniza
que sobrevendrá a la última destrucción,
la penúltima blasfemia;
toda luz se apagará
y a caballo de las olas
vendrá un pez de cobalto
a morder sin piedad el sexo y los párpados.
La hoja siente a su modo
como a su modo siente la piedra,
pero únicamente quien tiene manos
encuentra blandura en la carne
y dureza en los huesos.
Es verdad: ningún hombre es visible.
El día ya no dura,
la boca ayuna a un lado de la sal;
en la aparente sanidad, abjuración y vileza;
sólo abulia, demora;
aceite que permanece y no hierve.







Dit is mijn leven, lijkt het blad te zeggen
dat valt van de tak
of de steen die rolt van de heuvel.
Weinig: geen geloof
het prijzen of bestrijden waard,
geen muziek der sferen,
geen hemel die opgaat in de vlammen.
Onder de voeten het toekomstige stof
dat de laatste vernietiging zal overleven,
de allerlaatste heiligschennis:
elk licht zal uitsterven
en te paard op de golven
zal komen een vis van kobalt
om zonder mededogen te happen naar het geslacht en de oogleden.
Het blad voelt op zijn manier
zoals op zijn manier voelt de steen,
maar alleen wie handen heeft
vindt zachtheid in het vlees
en hardheid in de beenderen.
Het is waar: geen mens is zichtbaar.
De dag duur al niet meer,
de mond vast aan één kant van het zout,
in schijnbare gezondheid, onthouding en lafheid;
enkel onverschilligheid, uitstel;
olie die blijft en niet kookt.

o

2






¿Cuál es la medida, la tabla,
el esbozo? En la sombra, el instinto;
en la luz, la herrumbre
que migra de cuerda en cuerda.
Creo, no creo: se peina
en la penumbra, después del deseo y su conclusión;
brevedad, infinito: el agua es confusa,
baja espesa hacia un centro inmóvil,
la belleza se hace y deshace
mientras espío lo que queda del mundo
a través de su última voz, áspera y profunda.
¿Cuál es la cábala, la melodía, el arco
ahora que todo se apaga
y, en lo que cae, rueda y se trastorna,
pronto nadie, pasado, periferia?

Diciembre 24, 1999.






Wat is de maat, de tafel,
de schets? In de schaduw, het instinct;
in het licht, de roest
die trekt van snaar naar snaar.
Ik geloof, ik geloof niet: men kamt zich
in het halfduister, na het verlangen en zijn afloop;
kortstondigheid, oneindig: het water is troebel,
vuil zakt het naar een onbeweeglijk centrum,
de schoonheid ontstaat en vergaat,
terwijl ik speur naar wat blijft van de wereld
in zijn laatste geluid, rauw en diep.
Wat is de speculatie, de melodie, de boog
nu, als alles uitdooft
en als, in wat valt, draait en gek wordt,
weldra niemand, verleden, omtrek?

24 December 1999.

o

3






Vuelan tábanos sobre la carroña,
sobre lo que fue animal entero,
parado sobre sus patas,
con deseo.
Juegan los niños en un patio vecino.
Ignorantes de la tragedia,
cortan ramas de los árboles,
las hunden en el suelo
recién ablandado por la lluvia.






Paardenvliegen zwermen over het kadaver
van wat een heel dier was,
op zijn poten staande
vol verlangen.
Spelende kinderen op een binnenplaats ernaast.
Zich niet bewust van de tragedie
snijden ze takken van de bomen,
en steken ze in de grond
pas zacht geworden van de regen.

o

4






Una larga hora difunde sombra
y a cada minuto un apartado
mezcla polvo de muerte con niebla.
Hay un fruto y aquello que lo infesta,
un juego de opuestos
que descubren o ocultan
detalles de una naturaleza muerta
donde una cosa es igual a otra
y todas valen poco, casi nada.






Een lang uur verbreidt hij zijn schaduw
en elke minuut mengt een verstotene
stof van de dood met nevel.
Er is een vrucht en wat ze aantast,
een spel van tegenstellingen
die details van een stilleven
onthullen of verbergen
waar het ene ding gelijk is aan het andere
en alle weinig waard, haast niets.

o

5






I

¿Dormir y soñar que la carne
se derrite, se mezcla con un agua inmensa
sin olas ni orillas a la vista,
que la razón se extravía en un éter difuso,
ilimitado?

II

¿Pensar que hubo alguna vez
una lengua pura,
a salvo?







I

Slapen en dromen dat het vlees
vloeibaar wordt en oplost in een immens water
zonder golven noch oevers in zicht,
dat de rede verdwaalt in een ether, diffuus
en onbegrensd?

II

Denken dat ooit bestond
een taal die zuiver was,
veilig?

o

6






(A Laura Yasán)

El dolor -una música que se desvanece,
un silencio que se puebla de malos sueños-.
es lo único que sobrevive
después de las llamas frías,
el error instalado en el mundo.
Llamo,
no sé qué se concentra y qué se esparce,
qué erige una casa
y qué se oculta en el baldío,
apenas sé que aquella marca en la madera
exuda una sustancia
que gota sobre una hierba
irremediablemente seca.
Y el aire y el agua se empobrecen,
pierden altura y medida,
un cuerpo y otro cuerpo ya no se ajustan,
se retira lo vivido
con su exceso de cálculo, de derivación,
de deuda.








(A Laura Yasán)

De pijn - een muziek die wegebt,
een stilte bevolkt met kwade dromen -
is het enige wat overblijft
na de koude vlammen,
de dwaling gesticht in de wereld.
Ik roep,
ik weet niet wat zich samenbalt en wat uitdijt
wat een huis optrekt
en wat zich verbergt in de woestenij,
ik weet nauwelijks dat die snede in het hout
een stof uitzweet
die drupt op gras
dat onherstelbaar droog is.
En de lucht en het water verarmen,
verliezen maat en hoogte,
het ene lichaam past niet langer in het andere
het leven trekt zich terug
met zijn teveel aan berekening, aan afleiding,
aan plicht.

o

7






(A Luisa Futoransky)

El mundo entero cabe
adentro de un grano de arroz
y en el chillido de las cigarras.
Basta un ojo medio abierto,
de caballo o perro,
para llenar de terror a los dioses
y a sus hijos.
La ciudad queda siempre en el desierto.
No quiero nada, nada necesito
- digo.









(Aan Luisa Futoransky)

De hele wereld zit
in een korrel rijst
en in het tsjirpen van de krekels.
Een halfopen oog
van een paard of een hond volstaat
om de goden en hun zonen
angst in te boezemen.
De stad blijft altijd in de woestijn.
Ik wil niets, ik heb niets nodig
- zeg ik.

o

8






Se conoce por la corteza, el rasguño
en la madera, la ola en la superficie:
¿hay hora, día, noche para ir más abajo?
En la orilla, limo
acumulado tras el deseo.
Aves que beben sostenidas en un pie.
Fui hasta ese límite, desnudo y solo.
Pero no más allá,
¿hacia donde todo se repliega
y se oye a sí mismo?
Te ilumino con una lámpara,
te hago blanca cuando debería hacerte negra.
Y bebo del agua de la orilla,
limitado, implume.







Men kent het aan de korst, de kerf
in het hout, de golf op het oppervlak:
is er een uur, een dag, een nacht om dieper door te dringen?
Op de oever leem
opgestapeld na het verlangen.
Vogels die drinken staande op één been.
Ik was bij deze grens, naakt en alleen.
Maar niet nog verder,
waar alles zich in zich keert
en luistert naar zichzelf?
Ik verlicht je met een lamp,
ik maak je wit al had ik je zwart moeten maken.
En ik drink van het water op strand,
beperkt, niet in staat om te vliegen.

o

9






Si yo gritara, ¿alguien me escucharía
del otro lado de la niebla?
Raro y ancho mundo de cópulas secretas
y públicos crímenes, de sogas,
de tierras quemadas, de calles quemadas.
Si yo diese nombre a lo que veo,
¿despertarían los animales de sus sueños,
cada sombra obtendría perfecta capa de dicha?
Se librará la noche de su destino
y el día de su azar,
está escrito.
Pero, ¿y esta escoria,
esta tabla quebrada vacía de ley,
este perfil oculto tras un deber inútil,
un confuso existir, este pozo
adonde van a dar amor y lenguaje?
Si yo enterrase mi vida en el lodo,
¿qué crecería?






Als ik zou roepen, zou iemand me horen
aan de andere kant van de nevel?
Vreemde en weidse wereld van geheime paringen
en openbare misdaden, van touwen,
van verbrande aarde, van verbrande straten.
Als ik een naam gaf aan wat ik zie,
zouden de dieren ontwaken uit hun dromen,
zou elke schaduw worden gehuld in een volmaakte mantel van geluk?
De nacht zal zich onttrekken aan zijn noodlot
en de dag aan zijn toeval,
staat er geschreven.
Maar, dit afval,
deze gebroken tafel zonder wetten,
dit silhouet verborgen achter een nodeloos moeten,
een verward bestaan, deze bron
van waaruit ze liefde en taal zullen schenken?
Als ik mijn leven begroef in de modder,
wat zou er uit groeien?

o


10






¿Es traición el aire que se deposita en la sangre?
¿Es culpa el pez envuelto en papel de diario
y el manojo de hierbas que el animal se lleva a la boca?
Ahora desde abajo
fluye una música de opera que se oxida;
ahora se enmohece un metal de deseo,
la luz pierde su ojo, el ojo su luz.
¿Quién tiene manos,
muerde con sus propios dientes,
se clava astillas para despertarse,
graba el peso de su dolor
en el duro tendón de la noche?
¿Quién entiende al número, al agua,
al resplandor entre las hojas,
al hueco que sobrevine al amor, el amor
y la carroña, a la sombra en el largo pasillo,
a cada ola que golpea,
a cada soplo sobre lo inmóvil?







Is dat verraad, de lucht die zich mengt met het bloed?
Is dat schuld, de vis gewikkeld in krantenpapier
en het hoopje gras dat het dier in de mond neemt?
Nu vloeit er uit de diepte
operamuziek die meteen verroest,
nu vergaat het metaal van de begeerte,
verliest het licht zijn oog, het oog zijn licht.
Wie heeft handen,
bijt met zijn eigen tanden,
prikt zich met splinters om wakker te worden,
grift het gewicht van zijn leed
in de harde pees van de nacht?
Wie verstaat het getal, het water,
de glans tussen de bladeren,
de leegte die over de liefde valt, over de liefde
en het lijk, over de schaduw op het lange pad,
over elke golf die beukt,
over elk wind over het bewegingloze?

o

11






After such knowledge, what forgiveness?
Eliot.

Quisiera ignorar pero no ignora.
Lo que sabe lo hostiga,
lo lastima, lo quema:
...la oscuridad
es profunda, el cielo se abstiene
y deja en amarga libertad a sus criaturas,
en lo profundo no se puede hacer pie
y la palabra se retira en olas
hacia el olvido.
Ya no cree.
O cree apenas en un posible rincón
entre pasaje y pasaje donde guarecerse
por un instante,
acaso en algún futuro breve rapto de felicidad,
momentánea falla en la sólida masa del hastío.
Poco, casi nada.
Le viene a la memoria la imagen
de un árbol de Segantini,
siente que el suelo
lo encadena, abre los brazos,
cierra los ojos,
espera la muerte o el milagro
mientras, alrededor,
los vendedores arman puestos
que llenarán de frutos y pescados.








Na zulke wetenschap, welke vergiffenis?
Eliot.

Hij had willen onwetend zijn maar is niet onwetend.
Wat hij weet achtervolgt hem,
kwetst hem, verbrandt hem:
...de diepte
is afgrondelijk, de hemel houdt zich afzijdig
en laat in bittere vrijheid zijn schepsels achter,
in de diepte krijg je geen voet aan de grond
en het woord trekt zich terug in golven
in de vergetelheid.
Hij gelooft niet meer.
Of hij gelooft nauwelijks in een mogelijke hoek
tussen steeg en steeg om zich te verstoppen
voor een ogenblik,
misschien in een toekomstige vlaag van geluk,
een tijdelijke fout in de solide massa van verveling.
Weinig, haast niets.
Hem valt weer te binnen het beeld
van een boom van Segantini,
hij voelt dat de bodem
hem ketent,spreidt de armen,
sluit de ogen,
wacht op de dood of het wonder
terwijl om hem heen
de verkopers de plaats innemen
die ze vullen met vruchten en vissen.

o


12






Aquello que trae las nubes
y sostiene cada esfera en su sitio,
también instala lo oscuro.
Se evapora el agua a un paso del molino.
Se disipa el mundo al disiparse la mirada.
A través del ojo de la aguja
algo que se eleva luego de arrojar,
entre gritos, lastre de amor, de palabra.

Noviembre, 21, 2000.







Wat de wolken aanvoert
en elke sfeer op haar plaats houdt,
sticht evenzeer het duister.
Het water verdampt op een steenworp van de molen.
De wereld verdwijnt bij het verdwijnen van de blik.
Door het oog van de naald
iets dat opstijgt na onder luid gejuich
te lossen de ballast van liefde, van het woord.

21 november 2000

o

13






Y ya no será de nuevo qué, cuándo, cómo,
dónde, por qué.
Y ya no será otra vez
parirás en el aire,
un poliedro en la mano de un niño,
un niño juega a los dados,
a cada tiro manzana, deseo, libro.






En het zal niet meer weer zijn wat, wanneer, hoe
waar, waarom.
En het zal niet nog eens zijn
jij zult baren in de lucht,
een polyeder in de hand van een knaap,
een jongen speelt met de teerlingen,
met elke worp een appel, verlangen, boek.

o

14






Un hombre sobre un puente, una mujer
orinando bajo los árboles
una espesa sustancia de miedo y sueño.
¿Quién nace, se abre paso a través de lo oscuro?






Een man op een brug, een vrouw
pissend onder de bomen
een dikke stof van angst en droom.
Wie wordt geboren, baant zich een weg door het duister?

o

15






Golpeo la piedra, no se parte.
Golpeo y se parte en dos el deseo.
Golpeo y no hay respuesta,
manos y manos, manchadas de musgo,
hollín y herrumbre.
¿Esperar el día,
el consuelo del viento y el polvo?











Ik klop op de steen, hij breekt niet.
Ik klop en het verlangen breekt in twee.
Ik klop en er komt geen antwoord,
handen en handen, bevuild met mos,
roet en roest.
Wachten op de dag,
de troost van de wind en het stof?

o

16






Un fruto perforado a la luz del ojo nocturno
y entre los pliegues,
una bondad que no ofrece respuesta.
Quizás una mosca sobrevuele lo que queda;
yo ahora la aparto de mi boca
y la ola me devuelve confuso
a lo que creía polvo.
Mi hermano ni vino.
Se hiela su mano lejos de la mía
y ningún vertedero o máscara lo sostiene.
Se pudre la pregunta en la orilla desierta.
Se agita el sueño en su inútil pompa marchita.
El viento barrerá los restos.






Een doorboorde vrucht in het licht van het nachtelijk oog,
en tussen de plooien,
een goedheid die geen antwoord geeft.
Misschien zweeft een vlieg over wat blijft;
en nu verwijder ik ze uit mijn mond
en de golf geeft mij weer, verward,
wat ik stof waande.
Mijn broer noch de wijn.
Zijn hand heeft koud ver van de mijne
en geen afvoer of masker steunt hem.
De vraag rot weg op het verlaten strand.
De droom doet druk in een nutteloos en verbleekt vertoon
De wind zal de resten wegblazen.

o

17






Acaso ya no importe si verdadero
o falso. Acaso dé igual
la hierba o su sombra,
el vientre y la torpe figura
que intenta representarlo.
Acaso ya no quede nada,
ni el borde, ni la herrumbre.
El lento animal no bebe del agua
del charco, el amor no se ensucia
con el puro hollín, la pared
no se agrieta tratando de extender
la casa hasta donde se pasea,
ingrávida, la belleza.
Acaso ya no importa si honrado y vil,
si vertical o desplomado,
si deseo o cuchillo o relámpago.
Por el viento, insepulta, todavía,
la palabra, golpeando
contra negra, alta desdicha.








Wellicht is het van geen belang meer of het waar is
of onwaar. Wellicht maakt het niet uit
of het gras is of de schaduw ervan,
de schoot of het dwaze beeld
dat poogt hem weer te geven.
Misschien blijft niets meer bestaan,
noch de rand, noch de roest.
Het trage dier drinkt niet van het water
uit de poel, de liefde maakt zich niet vuil
aan het zuivere roet, de wand
barst niet in een poging om het huis uit te breiden
tot waar wandelt,
vederlicht, de schoonheid.
Wellicht is het van geen belang meer
of het eerbaar is of verachtelijk,
of het optornt of instort
of het verlangen is, mes of bliksem.
In de wind, nog altijd onbegraven,
het woord, beukend
tegen de zwarte, diepe wanhoop.

o

18





Vivo, muerto,
a través de la tierra hueca,
hacia luz fría, amor cercado.
El deseo sin pellejo,
puesto cabeza abajo.
Hablo, la lengua que uso
no tiene centro, es toda borde,
espera, perro sediento, la lluvia,
a veces ladra,
a veces hace silencio.
Todo vacila, pierde firmeza,
se desgasta al más leve roce.
¿Si niego lo que bebo,
ganaré vida con ello?
¿Si la empujo, desnuda,
contra otros cuerpos desnudos,
y a todos abrazo, y penetro,
se encenderá un fuego
entre piedra y piedra?





Levend, dood
doorheen de holle aarde,
naar koud licht, omsloten liefde.
Het verlangen zonder huid,
op zijn kop gezet.
Ik spreek, de taal die ik gebruik
heeft geen kern, is één en al omtrek,
wacht, als een dorstige hond, de regen af,
soms blaft hij,
soms houdt hij zich stil.
Alles wankelt, verliest zijn stevigheid,
verslijt bij de minste wrijving.
Als ik weiger wat ik drink,
zou ik daar het leven mee winnen?
Als ik haar naakt
tegen andere naakte lichamen drijf
en alle omarm en penetreer,
zou er een vuur oplaaien
tussen steen en steen?

o

19






Ultimo, ineficaz, vivo sólo por el dorso.
Por el hilo del que pende, cerrado, deseo, oscuro.
Un animal pasta donde hubo poliedro puro,
una bestia tosca, transida de tosco apetito.
Ultimo, sin doble, en el doble juego
donde nace y muere, sin nacer, amor, nácar.
¿Y de qué punta, desnudo?
¿Y de qué sol, sombra, hierba amarga?
Por el hueco. Por la víscera, atada.
Por la desnuda, frágil especie
y, en su centro, nada.
Pero una nada-trépano
que trepana y trepana.
¿La pureza profana, la mugre santa,
la mugre en cualquier sábana,
los labios, los dientes, amor,
amor-lobo, lobo y loba?









De laatste, ondoelmatig, levend alleen op zijn rug.
Aan de draad waaraan hij hangt, gesloten, verlangen, duister.
Een dier graast waar een zuivere polyeder was,
Een bruut beest, gedreven door een brute begeerte.
De laatste, zonder dubbelganger, in het dubbele spel
waar men geboren wordt en sterft, zonder geboorte, liefde, paarlemoer.
En met welke angel, ontbloot?
En door welke zon, schaduw, bitter gras?
Door de leegte. Door het ingewand, vastgebonden.
Door de naakte, breekbare soort
en, in zijn middelpunt, niets.
Maar een boor-niets
dat boort en boort..
De profane zuiverheid, het heilige vuil,
het vuil op een of ander laken,
de lippen, de tanden, liefde,
wolfsliefde - wolf of wolvin?

o

20






(Thomas Tallis, Spem in Alum)

Confinado a un tomo ciego
abierto en página impar,
pende sobre raíz
a la que no sucede tallo.
Me desnudo, me desnuda,
¿hacia el pliegue último, la piedad en piedra,
la gloria del mundo atada
a una pata de mosca,
arrojada sin más a dios-la ciénaga?







(Thomas Tallis, Spem in Alum)

Besloten in een blind boekdeel
geopend op een oneven bladzij
hangt het boven een wortel
waar geen stam aan vastzit.
Ontbloot ik me, ontbloot zij me
tot de laatste plooi, het medelijden in de steen,
de glorie van de wereld vastgebonden
aan de poot van een vlieg,
geworpen zonder meer naar god - het moeras?

o

21






(A Aldo Tavella)

Vida, copia de copia:
humo, bruma, adentro,
materia que duerme o agoniza.
En el humo: novela: sombra de uro.
En la bruma, envuelta en red,
un deseo, pez hembra
con ojos hinchados y ciegos.
Hubo cuerpo, carne,
recinto de único amor o malaria;
hay ironía, deseo en péndulo,
belleza inclinada, caída
sobre su propio y obsesivo repique,
luz que alumbra con oscuro un dibujo,
provisorio, asimétrico.














(A Aldo Tavella)

Leven, afglans van afglans:
rook, mist, van binnen
materie die slaapt of sterft.
In de rook: een verhaal: schaduw van oeros.
In de nevel, verstrikt in een net,
een verlangen, vrouwtjesvis
met ogen gezwollen en blind.
Er was een lichaam, vlees,
woonplaats van énige liefde of malaria;
er is ironie, heen-en-weer slingerend verlangen,
schoonheid gebogen, gevallen
over haar eigen niet aflatende rinkelen,
licht dat verlicht met duisternis een schets,
voorlopig, asymmetrisch.

o

22






Pende sobre un suelo seco.
Agotados ya el aire altísimo,
la promesa de ventura,
la luz del sol en el agua trémula,
la hora del blando pie entre raíces,
oscila, abajo la tierra
sin anhelo ni nutriente.
En su cabeza, ahora,
se juntan, en una sola masa de indiferencia,
olas de pasado y de presente,
y lo que debiera ser súbito, urgido, deseoso
se resigna y abstiene de todo movimiento.

2 de abril, mediodía.











Zij hangt boven een droge grond.
Al opgebruikt de hoogste lucht,
de belofte aan avontuur,
het licht van de zon op het trillende water,
het uur van de zachte voet tussen de wortels,
zij schommelt, onder haar de aarde
zonder verlangen noch voeding.
In zijn hoofd, verenigen
zich nu, tot één geheel van onverschilligheid
golven van heden en van verleden,
en wat onmiddellijk, dringend, begerig had moeten zijn
trekt zich terug en onthoudt zich van elke beweging

2 april, op de middag.

o

23






Polvo sobre polvo en un Libro que vacila.
Queda el hueco y al fondo, ¿todavía?,
árboles cabeza abajo, aves cabeza abajo,
lluvias raras sobre naciones olvidadas,
una esfera rotando sobre su propia ebriedad,
su propia locura.
¿Y si voláramos, si durarámos siglos,
si encontráramos bajo la arena la palabra,
si diéramos con la fórmula, la llave?
¿Y si nos penetráramos de lado a lado
sin el más mínimo sufrimiento?








Stof op stof op een Boek dat wankelt.
Blijft de leegte en in de diepte - nog? -
bomen ondersteboven, vogels ondersteboven,
zeldzame regens over vergeten naties,
een sfeer draaiend op haar eigen dronkenschap,
haar eigen waanzin.
En als we zouden vliegen, als we eeuwen zouden duren,
als we het woord vonden onder het zand,
als we met de formule meegaven de sleutel?
En als we in elkaar drongen van de ene kant tot de andere
zonder nog het minste lijden?

o

24






DOS










TWEE

o

25






Un instante de impudor y el pie descalzo
que exhibe una mancha hasta entonces secreta.
En el agua veloz,
el reflejo de un muslo, una espalda.
La claridad lunar sobre alguna pared blanca.
A la luz, una mutua confesión
de sed, que encuentra correspondencia.
Luego, de nuevo, la irrupción del mundo,
que a todo torna desposeído,
velado, culpable, exiguo.









Een ogenblik van onbeschaamdheid en de ontblote voet
die een tot dan toe geheime vlek laat zien.
In het snelle water,
de weerspiegeling van een dij, een rug.
De heldere maan op een witte muur.
In het licht, de wederzijdse bekentenis
van dorst, die gehoor vindt.
Dan, opnieuw, het binnenvallen van de wereld
die allen bezitloos maakt,
gesluierd, schuldig, mager.

o

26






Aquella que torna bebible al agua
participa en color con aquello que la enturbia.
El amarillo es también el betún de Judea.
El día aporta múltiples senderos,
donde se suceden los extravíos.
La noche se puebla de obras menores
-alguien enciende una vela
y supone con ello mitigar su miedo,
alguien saca un collar de una caja
y se lo prueba, alquien, en fin,
se sienta solo junto al fuego-.
Es fácil imaginar el verano.
Nadie puede imaginar el invierno.
Es en invierno cuando
la tierra se desviste, y la inocencia
ya no madura, si algo madura
es para irse con el viento,
y la hija se muere
y ya nada ni nadie anhela, reposa, consuela.









Zij die het water drinkbaar maakt
heeft de kleur gemeen met hij die het vertroebelde.
Geel is ook teer van Judea.
De dag brengt vele paden
waarop de verdwaalden elkaar achternalopen.
De nacht is vol van kleinere handelingen
- iemand steekt een kaars aan
en denkt daardoor zijn angst te bezweren,
iemand haalt een halssnoer uit een doos
en past het zich aan, en nog iemand, ten slotte,
zit alleen bij het vuur.
Het is makkelijk zich de zomer voor te stellen.
Niemand kan zich de winter voorstellen.
In de winter is het
dat de aarde zich ontkleedt, dat de onschuld
niet meer rijpt, dat, als er al iets rijpt,
het is om weg te waaien met de wind,
en dat het meisje sterft
en dat niets of niemand nog verlangt, rust, troost.

o

27







TRES











DRIE

o

28






La sombra hace tierra verde quemada.
Leonardo.

El pie cede en el barro, se hunde
por su peso bajo un cielo siempre nublado.
Cada palabra en su estuche.
Cada pájaro en su jaula.
Quien habla asperja agua en el Océano.
Dice:
...ni pez en la marea ni demonio ni lágrima...
Agrio papel en lo agrio;
el fuego es frío cuando ya no se sueña;
alguien muere creyendo
que el viento o la luz restañará sus heridas.










De schaduw is in groene verbrande aarde.
Leonardo.

De voet zakt in de modder, hij zinkt
onder zijn gewicht onder een aldoor bewolkte hemel.
Elk woord in zijn hokje.
Elke vogel in zijn kooi.
Wie praat sprenkelt water in de Oceaan.
Hij zegt:
... noch vis in het getijde, noch demon, noch traan...
Bitter papier in het bittere:
het vuur is koud als het niet langer wordt gedroomd;
iemand sterft in het geloof
dat de wind en het licht zijn wonden zullen helen

o

29






(Leonardo)

I

Nitro, vitriolo, alumbre,
sal amoníaco, mercurio,
sublimado, sal gema, sal álcali, sal común,
alumbre de roca, arsénico, sublimado,
regaljar, tártaro, oropimente, cardenillo,
pez (cuatro onzas), cerca virgen (cuatro onzas),
incienso (dos onzas), aceite de rosas (una onza),
cuatro onzas de pez griega, aceite de rosas (una onza),
sal hecha de excremento humano quemado
y calcinado y hecho heces
y secado al fuego lento.

II

Negro, amarillo, verdoso, en el azul fino.
Negro en la sombra, y blanco,
bermellón y laca en las luces.
Rubíes de Rocca Nova o granates,
un onza de negro mezclada en una onza de blanco.
El yeso disuelto en vino.
El agua de mar filtrada por fango, por arcilla.
Papel para dibujar en negro con la saliva.
Humo de candela, capa delgada de plomo blanco,
polvo de agalla y vitriolo,
laca, cardenillo, sombra para el azul del aceite.







(Leonardo)

I

Nitraat, vitriool, aluin,
ammoniak zout, mercuur,
sublimaat, edeslsteenzout, alkalizout, gewoon zout,
aluin van de rots, arsenicum, sublimaat,
regaljar, Tartaar, gouden peper, verdigris,
vis (vier ons), maagdensnee (vier ons)
wierook (twee ons), rozenolie, (één ons),
vier ons Griekse vis, rozenolie (één ons),
zout gemaakt van menselijk excrement gebrand
en geschroeid en tot slak gemaakt
en gedroogd op een traag vuur

II

Geel, zwart, groenachtig, in het fijne blauw.
Zwart in de schaduw, en wit,
vermiljoen en lak in de lichten.
robijnrood van Rocca Nova of granaten,
een ons zwart gemengd met een ons wit.
De plaaster opgelost in wijn.
Het zeewater gefilterd door modder, door klei.
Papier om zwart te tekenen met speeksel.
Geur van kaarsen, een dunne laag loodwit,
stof van kieuwen en vitriool,
lak, verdigris, schaduw door het blauw van de olie.

o

30






¿Será plano el mundo, acabará
en un abismo en llamas?
Hasta donde da la vista, montañas de hojas secas.
Aquí, donde no conocemos y apenas sospechamos,
bandadas emprenden el vuelo
y, abajo, la pava hierve
con un vano sonido
que no quedará en la memoria.
Tal vez ya sea demasiado tarde
para que el viento se lleve la hojarasca
y desde el agua en ebullición
provenga una indeleble música de esferas,
aunque las bandadas en su viaje
comprueben que no hay tal abismo
y al regreso píen, trinen, gorjeen la noticia.








Zou de wereld plat zijn, zou hij eindigen
in een afgrond van vlammen?
Voor zover het zicht reikt: hoopjes droge blaren.
Hier, waar wij niet weten maar slechts vermoeden,
vliegen vogelzwermen op
en kookt beneden de ketel
met een ijdel geluid
dat niet zal blijven hangen in het geheugen
Misschien is het al te laat
opdat de wind de blaren zou doen opwaaien
en opdat uit het kokende water
een onverstoorbare muziek van de sferen zou opklinken,
al ontdekten de zwermen op hun tocht
dat er niet zo'n afgrond is
en fluiten, kwelen, gorgelen ze bij hun terugkeer het nieuws.

o

31






Polvo es la serpiente
como polvo es el ojo que la mira.
Yo no escribo esto, me lo dictan.
Bajo capas de arsénico, este fruto
que todos muerden sin sentir el gusto.
Yo no escribo esto, me lo dictan.
¿Qué lugar es este lugar,
qué cuerpo es este cuerpo,
dónde quedan el revés del relámpago,
la luna decobre, mi propia muerte,
las lluvias de panes y peces?
Yo no escribo esto, me lo dictan.








Stof is de slang
zoals stof is het oog dat haar bekijkt.
Niet ik schrijf dit, ze fluisteren het mij in.
Onder lagen van arsenicum, de vrucht
waarin allen bijten zonder de smaak te proeven.
Niet ik schrijf dit, ze fluisteren het mij in.
Welke plaats op deze plaats,
welk lichaam is dit lichaam,
waar blijven de keerzijde van de bliksem
de maan van koper, mijn eigen dood,
de regens van broden en vissen?
Niet ik schrijf dit, ze fluisteren het mij in.

o

32






Hacia lo sumergido va el día,
como la noche va hacia los muros pintados,
el falso giro de la llave, la ceniza sin descanso.
Hasta el viento deja de soplar en alguna hora.
Hay, sin embargo, un reflejo que no cede,
un brillo de luz en la quieta superficie
que persiste más allá de los últimos corredores,
los postreros abrazos de los que se aman,
el desesperado demasiado tarde de los que mueren.







Tot het verzonkene reikt de dag
zoals de nacht reikt tot de beschilderde muren,
de verkeerde draai van de sleutel, as zonder rust.
Tot de wind stopt met waaien op zeker uur.
Er is niettemin een weerspiegeling die niet wijkt,
een schittering van het licht op het rustige oppervlak
die doorgaat tot voorbij de laatste gangen,
de laatste omhelzingen van zij die elkaar beminnen,
de wanhopige te laat voor zij die sterven

o

33






Detrás de lo que irrumpe, ¿algo,
alguna cosa, un mínimo objeto,
una pequeña piedad o dádiva?
¿Debajo del hielo, pulpa nutricia?
¿Cálido jugo derramado por el amante
capaz de reavivar el agotado ciclo
de los tubérculos?
Anhelo.
La pala revuelve el suelo seco.
La mano agita las profundas raíces
para que respiren, griten.
¿Qué sangre busca ahora el corazón?
¿Qué da en su eco y sombra la existencia
cuando la bestia huye de las llamas
y lleva nuestro rostro como máscara?







Achter wat binnenvalt, is daar iemand,
iets, het geringste object,
een vleug medelijden of een gift?
Onder het ijs, is daar voedzaam vruchtvlees?
Warm sap gestort door de minnaar
die nieuw leven weet te blazen in de uitgeputte kringloop
van de gezwellen?
Ik verlang..
De schop keert de droge aarde om.
De hand trekt aan de diepe wortels
opdat ze ademen, schreeuwen.
Welk bloed zoekt nu het hart?
Wat geeft in zijn echo en schaduw het bestaan
als het dier vlucht voor de vlammen
en ons gezicht als masker draagt?

o

34






En el hueco, donde todo y nada cabe.
En el lento flujo del aceite de extremo a extremo.
En la viga bajo el agua.
En lo que cruje de noche.
En la madera a la que alumbra otra forma de lo oscuro.
En el diseño ilusorio, la llama que arde ante un muro.
En cuanto no está, en el humo.
En esa tela que se pliega como se pliega el cielo.
En el último sentido, después de crueldad y polvo.
En los escombros de los días.
En los residuos de un deseo antiguo, bruñidos y caballos.
En un teatro lunar, vacío.
En quien está sólo acaso para enumerar: casa, puente, fontana, puerta. (*)










In de leegte, waar alles en niets in past.
In het langzame vloeien van de olie van het ene einde naar het andere.
In de straal onder het water.
In wat kraakt in de nacht.
In het hout dat een andere vorm van duisternis verlicht.
In het illusoire ontwerp, de lamp die brandt voor een muur.
In wat niet bestaat, in de rook.
In dit weefsel dat zich plooit zoals de hemel zich plooit.
In de laatste betekenis, na de wreedheid van het stof.
In de resten van de dagen.
In de neerslag van een oud verlangen, laklagen en paarden.
In een leeg lunair theater.
In wie wellicht de enige is om op te sommen; huis, brug, bron, deur

(*)Rilke, Elegieën.

o

35






¿Cómo dormir o despertar
ante este fuego que arde sin humo
y este humo por ningún fuego producido?
Quien huye no come.
Quien no huye come con las manos.
¿Qué contiene y no despoja,
hace cierto el horizonte,
desentierra la rama
del fondo ablandado por la lluvia?







Hoe slapen of ontwaken
bij de aanblik van dit vuur dat brandt zonder rook,
van deze rook die van geen vuur afkomstig is?
Wie vlucht, eet niet.
Wie niet vlucht, eet met de handen.
Wat omvat en laat niet los,
legt de horizon vast,
graaft de tak op
uit de diepte verzacht door de regen?

o

36






Parto, sin mujer:
nace de cenizas en una pala,
de hora sin remate, inconclusa,
de tañido despojado
de cuerda y médula.
Filo de sangre casi sueño.
Sueño de cabra
bajo una noche boreal.
¿A quién se asemeja?
¿Hacia dónde de sí
las hojas, al viento, dispersas?








Bevalling zonder vrouw:
hij wordt geboren uit assen op een schop,
in een uur zonder einde, onafgesloten,
uit een getokkel ontlokt aan
snaar en merg.
Snede van bloed haast een droom.
Droom van een geit
onder een noordelijke nacht.
Op wie gelijkt hij?
Hoe ver van hem
de blaren verspreid door de wind?

o

37






Los padres mueren. De una muerte
de peste de fruto, envueltos
en las mismas sábanas en las que nacieron.
dentro del último sueño, polo
abierto y marca en el nudo del viento.
Así se adensa el mundo.
Así se cumplen en frío mapas y estrellas.
Mueren mientras, en Delft,
gotas de sangre, hez de vino,
polvo de diamante, esperma humana
y de ratón, ojos de mosquitos,
telarañas, branquias de tritón
siguen revelando su mínima, infinita vida
a un micrógrafo que ya no tiene ojos.
¿Despertarán en otra parte?
¿Adquirirán nuevos rostros y sentidos
más allá de estas arenas,
se abrirán ante ellos
las piedras, la espuma?
Se sumergen desnudos en seca belleza.
Se llenan de cansancio, de bromo.








De vaders sterven. Aan een dood
van fruitpest, gewikkeld
in dezelfde lakens waarin ze werden geboren.
In de laatste droom, open
pool en merkteken op het knooppunt van de winden.
Zo wordt de wereld almaar dichter bevolkt
zo vervullen sterren en kaarten zich in de koude.
Ze sterven terwijl, in Delft,
druppels bloed, droesem van wijn,
stof van diamant, sperma van mensen
en muizen, ogen van vliegen,
spinnenwebben, kieuwen van salamanders
hun onooglijke, oneindige leven blijven onthullen
aan een micrograaf die al geen ogen meer heeft.
Zullen ze wakker worden op een andere plaats?
Zullen ze nieuwe gezichten krijgen en nieuwe zintuigen
ver voorbij dit zand
zullen voor hen zich openen
de stenen, de branding?
Naakt verzinken ze in droge schoonheid
Ze lopen vol met moeheid, met broom.

o

38






(Nico, Velvet Underground)

Es más de lo que es,
respira aire más allá del aire.
Lo sabe: árboles infinitos
en un solo germen,
abejas de los despojos de un león,
pasión de la lluvia
cuando moja montones de hojassecas.
No lo sabe: ¿qué desastre preludia
tanta ávida, frágil inocencia,
furioso caracol sobre la tierra dormida?







(Nico, Velvet Underground)

Het is meer dan wat het is,
het ademt lucht in voorbij de lucht.
Hij weet: oneindig veel bomen,
in één enkele kiem;
bijen op de resten van een leeuw,
passie van de regen
als hij hoopjes blaren nat maakt.
Hij weet niet: welke ramp gaat vooraf
aan zoveel begeerte, zoveel breekbare onschuld,
razende slak op de slapende aarde?

o

39






¿Es ella, la que oye voces,
habla en sueños, mezcla dos levaduras
de las que, surge,
por mutuo contagio de calor,
confusa, la vida?







Is zij het, zij die stemmen hoort,
praat in haar dromen, twee soorten gist mengt,
waaruit oprijst,
door wederkerige doordringing met warmte,
verward, het leven?

o


40






El día huele a pan acre,
muere en la noche, ciego, incompleto.
Falla una cifra en su centro,
deja de girar la esfera,
habla el perro con lengua de perro
y muerde cada hierba fragante.







De dag ruikt naar zuur brood,
sterft in de nacht, blind, onvoltooid.
Er ontbreekt een getal in zijn kern,
de sfeer stopt met draaien,
de hond praat in de taal van een hond
en bijt in elk geurig kruid.

o

41






Hubo un mapa con leones y paraísos.
Hubo un límite en llamas para el océano.
Hubo bestias de dos cabezas.
Hubo éter, flogisto, calórico,
Fuegos de San Telmo, lluvias de sapos,
mujeres que orinaban de pie,
piedras parlantes, cometas asesinos de gatos.







Er was een kaart met leeuwen en paradijzen.
Er was een rand van vlammen om de oceaan.
er waren dieren met twee koppen.
Er was eter, flogiston, calorie,
Sint Elmsvuur, paddenregens,
vrouwen die pisten uit hun voet,
sprekende stenen, katten vermoordende kometen

o

42






A los niños se los devoran los perros
-dijo.






de kinderen, die eten ze op, de honden
- zei hij.

o

43






¿A qué atribuir que aún esto sea,
agua en reposo y en fermento,
fritos maduros, muslos húmedos,
bajo el suelo, pequeñas bestias ciegas,
al sol, playas que se extienden o menguan,
escualos, caballos, visiones,
piedras, quimeras, el oro, melodías?
Acaso todo se deba
al niño que juega a los dados,
al que come en silencio en un asilo,
al que tiene los pies sucios
o al que entierra un palo en el lodo,
y el azar, la orfandad,
la suciedad y la lluvia lo ignoran.








Waaraan toeschrijven dat dit er nog steeds is,
water in rust en in gisting,
gebakken rijpe bananen, vochtige lendenen,
onder de grond kleine blinde dieren,
in het zonlicht stranden die zich uitstrekken of uitsterven,
hondshaaien, paarden, visioenen,
stenen, chimaeren, het goud, melodieën?.
Misschien is alles te danken
aan de jongen die speelt met teerlingen
aan wie in stilte eet in een schuilplaats,
aan wie vuile voeten heeft
of aan wie een stok begraaft in de modder,
en het toeval, het weeszijn,
de vuilheid en de regen weten het niet.

o

44






Vivo, ¿liberado de la muerte?
Muerto, ¿liberado de la vida?







Levend, bevrijd van de dood?
Dood, bevrijd van het leven?

o

45






Tengo yo que enjuiciar el mundo,
que medir las cosas.

Wittgenstein, Notebooks.

A esta hora el tiempo se curva
más allá de cualquier palabra.
El deseo, con su pala,
recoge escorias, ¿el amor?, residuos.
El idioma se quiebra
y produce astillas, todo lugar
es el lugar, ningún lugar.
Belleza torpe, deshecha.







Ik moet een oordeel vellen over de wereld,
ik moet de dingen meten.

Wittgenstein, Notebooks.

Op dit uur kromt de tijd zich
ver voorbij elk woord.
Het verlangen verzameltafval,
met de schop, liefde?, bezinksels.
De taal breekt in stukken
en brengt spaanders voort, elke plaats
is de plaats, geen plaats.
Dwaze schoonheid, ontbonden

o

46






Apenas sucio, apenas limpio
y aún sin nombre, áspero.
Lo siento en lo que bulle,
en aquello que de tan fugaz es eterno.
No mera voluntad,
madeja de fuerzas
como cuerpos que se reúnen.
afiebrados, y juntos
conforman una única respiración,
de lado a lado,
a orillas de la Obra.
Disuelve, coagula,
espuma sobre un animal todo ojos,
relámpago puesto para durar
sobre lo que por orgullo no se extingue.
Reverbera, desnuda,
resplandece: ¿qué lo conforma,
qué lo salva, contra qué materia
o soplo se apoya?







Nauwelijks vuil, nauwelijks schoon
en toch zonder naam, ruw.
Ik voel het in wat kookt,
in wat zo vluchtig en toch eeuwig is.
Niet slechts wil,
bundel van krachten
als lichamen die zich verenigen,
koortsachtig, en tezamen
eenzelfde ademhaling zijn,
zij aan zij,
op de drempel van het Werk.
Het lost op, het stremt,
schuim op een dier één en al oog,
bliksem gevallen om te overleven
op wat uit trots niet uitsterft.
Het weerkaatst, ontbloot zich,
schittert: wat zal het bevredigen
wat zal het redden, tegen welke stof
of adem zal het aanleunen?

o

47






La ceniza desciende
sobre los techos.
Quien ya no espera se ensucia,
y no lo sabe, como tampoco sabe
que hay un pez en el abismo
y hay un niño que lo sueña,
y que por ese sueño el pez fosforece.
Una rama de enebro arde
sin fuego aparente,
se queman el amado y el amante
que por una terrestre voluntad
al océano son empujados.
No lo sabe.
Incubos, limones, sepias,
piedras pulidas, alcanfores,
la memoria, la luna, el azar.
No lo sabe.
Se ensucia, días tras día,
la ceniza y él
ya son una sola cosa,
y no lo sabe.







De as valt neer
op het dak.
Iemand die het niet meer verwacht wordt vuil,
en hij weet het niet, zoals hij ook niet weet
dat er een vis is in de afgrond
en dat er een jongen is die hem droomt,
en dat door die droom de vis fosforesceert.
Een tak van de jeneverbes brandt
zonder zichtbaar vuur,
ze branden op, de minnaar en de minnares
die door een aardse wil
naar de oceaan worden gedreven.
Hij weet het niet.
Incubi, lemoenen, inktvissen,
gepolijste stenen, kamfers,
het geheugen, de maan, het toeval.
Hij weet het niet.
Hij wordt vuil, dag na dag,
de as en hij
zijn al één en hetzelfde ding,
en hij weet het niet.

o

48






(Wittgenstein, Italia, 1918)

Viento y aguacero:
por una senda lodosa camina,
lleva capote, botas hasta las rodillas.
El mundo no puede ser esto -piensa-:
la guerra, la tormenta,
el estruendo de los obuses,
los muertos que se apiñan,
entras las ruinas, al borde de los caminos.
El mundo tiene que ser otra cosa:
la lejana piedra enmohecida
de la catedral de San Esteban,
la aún más remota voz de la hermana
que quizás corte rosas a la luz
del mediodía, el mar visto en sueños,
el silencio que se extiende
a partir de la última palabra,
lo que no se entiende y se abandona
y entonces surje a los ojos
como un cuerpo desnudo.








(Wittgenstein, Italia, 1918)

Wind en een regenbui:
over een modderig pad wandelt hij,
draagt een mantel, laarzen tot aan de knieën.
De wereld kan niet dit zijn - denkt hij:
de oorlog, de storm,
het gebulder van de kanonnen,
de doden die gestapeld liggen
tussen de ruines, aan de rand van de weg.
De wereld moet iets anders zijn:
de verre verweerde steen
van de kathedraal van San Esteban,
de nog verder verwijderde stem van de zus
die wie weet rozen plukt in het licht
van de middag, de zee gezien in dromen,
de stilte die zich verbreidt
na het laatste woord,
dat wat niet meer te begrijpen is en zich overgeeft
en vervolgens opdoemt voor de ogen
als een lichaam ontbloot.

o

49






(Mi Valéry)

1

No hay figuras, hay palabras.
Y aquí despunta tanto el misterio
como el vicio que, para siempre, somos.
Y somos orgullo, pero de llave
que cree abrir y se mienta a sí misma
y miente al que la usa.
No hay cabal
comprensión, resuelta
nebulosa de géometra,
hay estigma, sinrazón, magia
que falla en el instante
de extraer flores del sombrero.
Quizás haya algún tipo de nobleza,
de fe, pero torpe y ciega,
animal pequeño que teme al fuego
y no huye, permanece
con los ojos fijos en las llamas.
Tal vez haya una piedra luminosa
en el otro extremo de la soga.
Un mar más o menos puro.
Un esbozo de cuerpo, al menos,
y no una sombra.
Palabras,
sonidos que se oponen
unos a otros, que pugnan,
que chocan unos contra otros
produciendo chispas,
o se funden, copulan,
tienen precaria descendencia.
Acaso sólo sea esencial la oscuridad
y no la luz, el devenir
y no lo que guardamos entre las manos,
lo que abandonamos a un costado,
residuo, aserrín, viruta,
lo que se calla y no lo que se habla,
lo extraño y no lo afín,
el casco que golpea la grava
y no la música, o lo que creemos música,
que al ganar el alma pierde la carne.









(My Valéry)

1

Er zijn geen beelden, er zijn woorden.
En hier ontspringt zowel het mysterie
als het gebrek, dat we voor altijd zijn.
En we zijn hoogmoed, maar dan van een sleutel
die meent te ontsluiten maar zichzelf beliegt
en liegt tegen wie hem gebruikt.
Er is geen helder
begrip, nevelige oplossing
van een meetkundige,
er is stigma, waanzin, magie
die faalt op het moment
dat de bloemen uit de hoed moeten komen.
Misschien is er een soort adel
van het geloof, hoe dwaas en blind ook,
een klein dier dat bang is van het vuur,
maar niet vlucht, blijft staan
met de ogen op de vlammen gericht.
Misschien is er een lichtende steen
aan het andere uiteinde van het touw.
Een min of meer zuivere zee.
Een schets van een lichaam, minstens,
en niet een schaduw.
Woorden,
klanken die zich tegenstellen
de ene aan de andere, die vechten,
die botsten het ene tegen het andere,
en daarbij vonken verwekken,
of die zich versmelten, copuleren,
precaire afstammelingen krijgen.
Misschien is alleen het duister wezenlijk
en niet het licht, het worden
en niet wat we in de handen vasthouden,
wat we terzijde leggen,
residu, zaagsel, schaafsel,
wat wordt verzwegen en niet wat wordt gezegd,
het vreemde en niet het verwante,
de hoef die tegen de stenen ketst
en niet de muziek, of wat we denken muziek te zijn
die door de ziel te winnen het vlees verspeelt.

o


50






2

Pero, ¿qué es nuestro, verdaderamente
nuestro?
Tiene
que haber algo más allá del silencio,
el olvido, el manto de cenizas,
los restos que arrastra el agua de lluvia.
Algo más allá del frío,
del ripio, de la fatiga,
de la fiebre sin mal aparente,
de las lágrimas sin objeto
ni razón.
Ahora,
mientras afuera hay tormenta
y el viento sopla,
me pregunto, te pregunto:
¿hubo un tiempo en que fuimos
actos y formas, cuerpos nuevos,
seres mezclados por el azar,
entre fluidos y vértigos?







2

Maar, wat is van ons, echt
van ons?
Er moet
iets anders zijn achter de stilte,
de vergetelheid, de sluier van assen,
de resten die het regenwater meesleurt.
Iets meer achter de kou,
het geklets, de vermoeidheid,
de koorts zonder klaarblijkelijke oorzaak,
de tranen zonder object
of oorzaak.
Nu,
terwijl buiten een storm woedt
en de wind waait,
vraag ik mezelf, vraag ik jou:
was er een tijd waarin we
daden en vormen waren, nieuwe lichamen,
wezens gemengd door het toeval
tussen vloeistoffen en duizelingen?

o

51






3

Que se comprenda o no,
no importa. Que
se entienda por límite
lo que es superficie,
o viceversa, no importa.
Que sea infiel,
esquivo, contradictorio,
incierto, no importa.
Críptico, escondido,
pendular, oscilante,
que en vez de hablar gima,
murmure, tartamudee,
sea ininteligible,
incomprensible,
tarot, hechizo, conjuro.
No importa.
Que exorcise y no medique,
fermente cuando todo le exige reposo,
contenga y no expulse,
expulse materia ambigua,
indeterminada,
no importa,
¿Importa la náusea,
el relámpago, el horror,
el caos, el desierto,
el error, la demora,
la prosa, la lastimadura,
la fonética?







3

Of men begrijpt of niet,
het is van geen belang. Of
men door de begrenzing wil vatten
wat oppervlak is,
of omgekeerd, het is van geen belang.
Of het ontrouw is,
ontwijkend, contradictoir,
onzeker, het is van geen belang,
Cryptisch, kronkelend,
of het veeleer dan te spreken schreeuwt,
fluistert, stottert,
of het onbegrijpelijk is,
onverstaanbaar,
tarot, charme, magie.
Het is van geen belang.
Of het bezweert en niet geneest,
gist, waar alles eist dat het zou rusten,
bevat en niet uitstoot,
uitstoot dubbelzinnige materie,
onbepaald,
het is van geen belang.
Is de walging van belang,
de bliksem, de horror,
de chaos, de woestijn,
de dwaling, het uitstel,
het proza, de wonde,
de fonetica?

o

52






4

Mañana, una estrella
alumbrará para sí misma.
Todo lo escrito se borrará.
Ningún remedio sanará
porque será un mal sin causa,
todo efecto.
Quien
coma encontrará
salobre el pan y amargo el vino.
Polvo sobre la mesa,
en el suelo, en las paredes.
Moho.
Pensará vanidad el animal acostado.
El cobre será cobre
y no amor, soplo, chispa.
Mañana uno de los dos se quedará ciego.

(Noche del 15 de abril, 2002)







4

Morgen, zal een ster
vanzelf oplichten.
Al het geschrevene zal worden uitgewist.
Geen remedie zal nog genezen,
want er zal een ziekte zijn zonder oorzaak,
een en al gevolg.
Wie
eet zal bitter vinden
het brood en zuur de wijn.
Stof op de tafel,
op de grond, op de muren.
Roest.
Het slapende dier zal ijdel denken.
Het koper zal koper zijn
en geen liefde, adem, vonk.
Morgen zal één van beide blind achterblijven.

(De nacht van 15 april, 2002)

o




53






Enterrarán al niño.
Leerán salmos de un libro
de hojas de fino cobre,
cantarán otros niños
un canto triste,
despeinados,
las rodillas sucias.
Nadie sabra qué
causó su muerte,
culparán al frío,
al olor del alcanfor
que llevaba en el bolsillo,
a la palabra jaspe
que nunca conoció,
a algún pan
tirado en un patio,
cubierto de insectos.
Lo enterrarán dentro de un rato,
mañana, dentro
de un año, de un siglo.
No le cerarrán los ojos.







Ze zullen het kind begraven.
Ze zullen psalmen lezen uit een boek
met bladen van fijn koper;
andere kinderen zullen
een droef gezang zingen,
met ongekamde haren
en vuile knieën.
Niemand zal weten
wat de oorzaak was van zijn dood,
ze zullen de schuld geven aan de kou,
aan de geur van de kamfer
die het droeg in zijn zak,
aan het woord jasper
dat het nooit kende,
aan een of ander stuk brood
weggegooid op een plein,
bedekt met insecten.
Ze zullen het begraven, binnen het ogenblik,
morgen, binnen
een jaar, een eeuw.
Ze zullen het niet de ogen sluiten.

o

54






(Fabio Herrera, tres dibujos)

(Figura, 1986)

Abandona el sueño para entrar al día,
cierta calaridad pura al final de un pasillo,
ante el ojo, el polvo en el aire,
el aire apenas en movimiento,
la ventana y, más allá, charcos, ramas...
En alguna parte, lejos,
oscuros y secretos sacrificios:
pequeñas bestias arrojadas a las llamas,
niños abandonados bajo la lluvia.
El agua ahora refleja un eco antiguo,
moja la mano, los labios;
regresa cada cuerpo de su sombra,
cada sombra de su borde,
afean el sabor de las frutas,
empañan los vidrios,
dispersan lo recolectado.







(Fabio Herrera, tres dibujos)

(Figura, 1986)

Hij verlaat de droom om de dag in te gaan,
een soort zuiver klaarheid op het einde van een gang,
voor het oog, het stof in de lucht,
de lucht schier in beweging,
het raam, en verder nog, plassen, takken...
Op een of andere plaats, ver,
duistere en geheime offers:
kleine dieren in de vlammen geworpen,
kinderen achtergelaten in de regen.
Het water weerkaatst nu een oude echo,
maakt de hand nat, de lippen;
elk lichaam keert van zijn geest terug,
elke geest van zijn omtrek,
ze bederven de smaak van de vruchten,
bedampen de ramen,
verstrooien het verzamelde.

o

55






(Pensamiento, 1995)

¿Y este insecto atrapado en el ámbar?
¿Qué agua ancha cruzar para demoler
el tiempo, su evidencia? ¿Qué
consuelo encontrar en el ajeno temblor,
el ajeno deseo, bajo esferas, bandadas?
¿Y este dios caído entre hojas secas?
Los pies se hunden en el suelo blando,
luego de la tormenta, arriba,
el cielo, que no se despeja.
En una pizarra, marcas apenas legibles.
Aparece el sol, ilumina una mínima porción,
el resto, sustancia que no circula,
permanece quieta, entre piedra y piedra.







(Gedachte, 1995)

En dat insect, gevangen in de amber?
Welk uitgestrekt water doorwaden om de tijd
op te heffen, zijn sporen? Welke
troost putten uit het vreemde beven,
het vreemde verlangen, onder de sferen, de zwermen?
En die god gevallen tussen drogen blaren?
De voeten zinken in de zachte grond,
ver van de storm, daarboven,
de hemel die niet opklaart.
In een leisteen, nauwelijks leesbare tekens.
De zon verschijnt, ze verlicht een heel klein deel,
de rest, substantie die niet circuleert,
blijft rusten, tussen steen en steen.

o

56






(Figura, 1993)

Queda astilla de piedad, polvo
de gracia, fragmento de un ala, casi ciega,
metal que no imanta, voz
que huye hacia abajo,
donde se retuercen, aisladas, las raíces.
¿Quién vive? ¿Quién
es visible, tras sábanas,
trasiegos? ¿Qué
alcanza brote, pulpa?








(Beeld 1993)

Blijft een spaander van medelijden, stof
van genade, een fragment uit een vleugel, bijna blind,
metaal dat niet aantrekt, een stem
die naar beneden vlucht,
waar wroeten, eenzaam, de wortels.
Wie leeft? Wie
is zichtbaar, achter de lakens,
het heen-en-weer? Wat
slaagt erin knop te worden,vruchtvlees?

o

57






¿Aquello que torna bebible el agua
participa en color con aquello que la enturbia?
¿Es el ocre también el betún de Judea?





Wat het water drinkbaar maakt
heeft dat dezelfde kleur als wat het troebel maakt?
Is oker ook teer van Judea?

o

58






(Andrea Vesalio, Padova, 1538)

Corta materia inmóvil,
inútil eco de antiguo, ardoroso amor
entre raíces. Corta
como quien siente piedad
por un animal enfermo,
por una hoja que cae
como caen un astro, la inocencia.
(En un espejo remoto
se refleja, todavía,
el desnudo perfecto.)
Corta un dolor que persiste
después del corte,
impregna el metal, la mano,
más allá del cuarto, el suelo, las piedras,
más allá del mundo, esferas
tan improbables como puras.
















(Andreas Vesalius, Padua, 1538)

Hij snijdt in de verstarde materie,
nutteloze echo van een oude, vurige liefde
tussen wortelstronken. Hij snijdt
als iemand die medelijden voelt
met een dier dat ziek is,
met een blad dat valt,
zoals ten val komt een ster, de onschuld.
(In een verre spiegel
weerspiegelt zich nog
het volmaakte naakt).
Hij snijdt een pijn die blijft duren
na de snede,
in het metaal dringt, de hand,
tot ver buiten de kamer, de grond, de stenen,
tot ver buiten de wereld, tot de sferen
die even onwaarschijnlijk zijn als zuiver.

o




.
Copyright © Carlos Barbarito 2003
Copyright vertalingen © Stefan Beyst 2004


Heb je genoten van de gedichten?
Stuur dan het adres van deze pagina door naar je vriend(inn)en!

Wil je worden verwittigd als er nieuwe gedichten verschijnen?
Stuur dan een mail met de vermelding: 'barbarito'

Laat een boodschap aan de dichter achter in het gastenboek !
Wij vertalen het voor hem in het Spaans.






zoek op deze site


powered by FreeFind