CARLOS BARBARITO


amsterdam
© Carlos Barbarito 2004





best bekeken op volledig scherm

klik telkens op
o om het volgende gedicht te zien












AanMaría y Cecilia
Aan Miguel Ocampo y Guillermo Cúneo

o





Entre nosotros y el cielo o el infierno
no hay más que la vida, que es la
cosa más frágil del mundo.
Pascal, Pensamientos, IV, 349.

...y el Sueño no se acuesta nunca, sino que camina
con ojos feroces, implorando al Tiempo.
Oscar Wilde, Balada de la cárcel de Reading.






Tussen ons en de hemel of de hel
is er niet meer dan het leven,
en dat is het meest breekbare op de wereld.
Pascal, Pensées, IV, 349.


.en de droom gaat nooit slapen,
Hij wandelt met woeste ogen,
aanroepend de tijd.

o

























UNO





EEN

o

1





Cenizas del mediodía, bajo
un erróneo cálculo,
una posibilidad incierta.
Falla el asiento del único puente.
Queda alguna piedra,
un objeto de lata aplastado,
un ladrillo enmohecido
sobre el que copulan las moscas.
El puente cede, cae
hacia la noche,
la densa red en la que todos somos peces,
chatos, apenas fosforescentes.
Vacíos frutos del crepúsculo,
¿ por qué no ser azar de la sangre,
cifrada impresión de la luz
sobre un leve papel sensible?
Se quema en su centro la piedad.
Arde la memoria en una plaza de piedra.
Se abre una puerta y nadie entra.
El eco desconfía de la sombra.







Assen van de middag, onder
een verkeerde berekening,
een onzekere mogelijkheid.
De pijler onder de enige brug begeeft het.
Blijft over een steen,
een stuk verwrongen staal,
een verbrijzelde baksteen
waarop vliegen paren.
De brug stort in, valt
naar de nacht,
het dichte net waarin wij allen vissen zijn,
plat, nauwelijks lichtgevend.
Lege vruchten van de deemstering,
waarom geen toeval zijn van het bloed,
gecodeerde indruk van licht
op een fijn, gevoelig papier?
Het medelijden brandt op in zijn middelpunt,
het geheugen smeult op een plein van steen.
Er gaat een deur open en niemand komt binnen.
De echo wantrouwt de schaduw.

o





2





Culpo al agua, al desnudo,
al pie que se sumerge,
al remoto humo que en casi muerte se desvanece.
¿Quién tapió el jardín,
poseyó hasta hacer cenizas
aquello que debía fluir,
transfigurarse, hablar en lenguas?
Cada animal diurno y nocturno
toma conciencia del frágil peso de su deseo,
de la potencia de la peste,
de lo inútil que es lavarse
en madrigueras asentadas en lodo.
Y tañe dios impío, polvo.


















Ik geef de schuld aan het water, aan het naakt,
aan de voet die wegzinkt,
aan de verre rook die in de schijndood verdwijnt
Wie vergrendelde de tuin,
besliep tot as werd
wat zou moeten stromen,
van gedaante veranderen, spreken in tongen?
Elk dagdier of nachtdier,
wordt zich bewust van het breekbare gewicht van zijn verlangen,
van de macht van de pest,
van het nutteloze van zich te wassen
in legers gebouwd op slijk.
En hij tokkelt maar, de heidense god, stof.

o















3





De la vida se sale herido,
ningún mar sabe de este andar
bajo remotas esferas
después del desamor y el silencio.
Sólo es verdadera la lastimadura,
el día entra de espaldas a la noche
y la noche es una boca
desde la que toda palabra se envilece y se pudre.
En insomnio, reflejo de último y extranjero.
¿Dónde se guarda el secreto? ¿Cuándo
se tensará la cuerda en el aire quieto?
Cada casa reserva escasez y desidia,
espejo y muerte, número sin trama.
¿Dónde se guardan la moneda,
el ala, el signo del arrebato,
la voz y la brasa, el filo, la piedad, el musgo?
De la vida se sale herido,
ningún mar sabe de la presa entre redes,
de la rama que arde sola, lejos.






Uit het leven vloeit de wonde voort,
geen zee weet van dit voortgaan
onder ver verwijderde sferen
na de liefdeloosheid en de stilte.
Waarachtig is alleen de wonde,
de dag treedt ruggelings de nacht in
en de nacht is een mond
waaruit elk woord ontaardt en vergaat.
In de slapeloosheid, de weerspiegeling van het laatste en vreemde.
Waar wordt het geheim bewaard? Wanneer
zal de snaar zich spannen in de onbewogen lucht?
Elk huis herbergt tekort en onverschilligheid,
de spiegel en de dood, een getal zonder verband.
Waar worden bewaard het geld,
de vleugel, het teken van de vervoering,
de stem en de sintel, de snede, het medelijden, het mos?
Uit het leven vloeit de wonde voort,
geen zee weet van de prooi in de netten,
van de tak die brandt, alleen, ver.

o








4



¿Qué podrá sostenerme
ahora que la vida se escurre
como agua de los fregaderos,
confusa y turbia?







¿Qué mundo se conforma tras la espalda
cuando la obsesión es el horizonte?
Nada hay bajo la tierra, todo está insepulto.
Las astillas emprenden el vuelo
desde la luz del relámpago hasta el trueno.
¿Qué punta perfora al viento
cuando la perfección se desnuda ante el espejo?
¿Qué comienza y qué concluye,
qué chispa engendra idioma, carne?







Wat zal mij rechthouden
nu het leven wegloopt
als water uit de gootstenen,
vuil en troebel?







Welke wereld laten we achter
als onze obsessie de horizon is?
Niets ligt onder de grond, alles blijft onbegraven.
De splinters vliegen op
van het licht van de bliksem tot de donder.
Welke punt doorklieft de wind
als de volmaaktheid zich ontbloot voor de spiegel?
Wat begint en wat houdt op,
welke vonk zal taal verwekken, vlees?

o




5





(Duchamp)

Con un limpiabotellas, tres alfileres
de gancho y una tuerca
es posible hacer un mundo.
Y con ruedas de bicicleta,
cajas, fundas de máquinas de escribir,
percheros, ampollas de vidrio,
polvo, frascos de perfume,
cartón, grasa, clavos, yodo, estrellas doradas.
Un mundo no menos hermoso que éste,
no menos terrible.






(Duchamp)

Met een flessenrek, drie
veiligheidsspelden en een moer
kan men een wereld scheppen.
En met fietswielen,
dozen, letters van een typmachine,
kapstokken, glazen lampen,
stof, parfumflesjes,
karton, vet, nagels, jodium, gouden sterren.
Een wereld niet minder mooi dan deze,
niet minder verschrikkelijk.

o

6





(Eliot)

Se quemó, en algún instante
del parpadeo que llamamos la vida.
Y de él quedó esto.
Y desde esto que ahora es
acaso ya no pueda ver
la glorieta ruidosa por la lluvia,
criaturas del calor del verano.
¿Habrá ahora bajo el Puente de Londres
el mismo remolino?
¿Podrá ahora entender,
por fin, el lenguaje del humo,
la danza de las abejas sobre las flores?







(Eliot)

Hij brandde op, in een fractie
van de oogwenk die we leven noemen.
En van hem bleef dit.
En vanuit wat hij nu is
kan hij wellicht niet meer
het prieeltje zien dat klettert in in de regen,
schepselen van de zomerwarmte.
Zou er nu onder de Tower Bridge in Londen
eenzelfde draaikolk zijn?
Zou hij nu, eindelijk,
verstaan de taal van de rook,
de dans van de bijen over de bloemen?

o


7





Dudé en entregar el corazón, abajo,
hacia el agua viva. Y
aún dudo, consumido el milagro
y sucedido el despojo.
¿ Qué espero,
bajo cifra incierta,
sol perforado?
Lo de siempre: el día concluye en noche,
la abeja pica y muere,
la luna se refleja en el agua;
si me diera todo, si me arrojara desnudo
hacia la luz oscura del fondo,
¿ se rompería la rueda,
se abriría el círculo,
dejaría el mundo de repetirse?







Ik twijfelde om het hart te overhandigen, daar beneden,
aan het levende water. En
ik twijfel nog, nu het wonder is volbracht
en overblijft het stoffelijke overschot.
Wat verwacht ik
achter een onzekere code,
een doorboorde zon?
Hetzelfde als altijd: de dag besluit in de nacht,
de bij steekt en sterft,
de maan spiegelt zich in het water;
Als ik mijhelemaal zou geven, als ik mezelf naakt zou storten
in het duistere achtergrondslicht,
zou het wiel dan breken,
zou de cirkel zich openen,
zou de wereld ophouden met zich te herhalen?

o


8





Vi: no en sueño, en una hora
de luz y oscuridad, y
lo que vi me inclinó sobre la tierra.
¿Para qué tener ojos?
-me pregunté;
hubo una sombra
en cada reflejo en el agua,
un velo en el aire de la mañana.
Entonces era fácil morir,
ser arrastrado por el viento en fuga,
padecer algún mal desconocido.
Pero, ahora, ¿ la ventura
es otra, es otro el espejo,
otra es la ceniza que flota
luego del incendio?
No, aún esperan los muertos
la misma cura, aún
un niño graba su nombre
con la punta de una aguja en el basalto,
aún la casa no adquiere
lugar, cimiento, consistencia.







Ik zag: niet in de droom, in een uur
van licht en duisternis,
en wat ik zag boog me terneer over de aarde.
Waarom ogen hebben?
- vroeg ik mij af;
er was een schaduw
in elke weerspiegeling op het water,
een sluier in de lucht van de ochtend.
Toen was het makkelijk te sterven,
te worden meegevoerd op de vlucht van de wind,
aan een onbekende kwaal te lijden.
Maar, is nu het lot
anders, is anders de spiegel,
anders de as die ronddwarrelt
na de brand?
Nee, nog verwachten de doden
dezelfde genezing, nog
kerft een kind zijn naam
met de punt van een naald in het basalt,
nog krijgt het huis geen
plaats, grondvesten, stevigheid.

o










DOS





TWEE

o


9





¿Es una falla en la trama, en el diseño?
Es no y nunca, espera detrás de un vidrio esmerilado,
un se debe estar muerto para eso,
lento desollarse en tierra para ningún cielo;
tal vez el agua se junte con el sueño,
lejos, en alguna parte.
No.
Un vientre liso. Un seno reseco.
Un filo que pulsa un olor sin gracia.
Un naufragio de pez. El bosque pintado.
La ciudad bajo la arena.
En soledad, arde. Arden cosas
como llaves rotas.
Yo la amé en su cama –dice -,
entre flores sobre piedras,
entre bocas, en el fondo números, dientes.
Pero de todo sobrevive
el tiempo, un rasgón en el fieltro de la noche,
la lámpara vacía.
Inscrito,
grabado a fuego en muslo, duradero,
venido por un largo hueco
entre hueco y hueco,
adelante,
informe, tal vez ciego,
donde siempre me sitúan.








Is er een fout in het weefsel, in het ontwerp?
Het is nooit ofte nimmer, wachten achter een bevroren ruit,
men zou er aan dood gaan,
zich langzaam laten villen op aarde voor geen enkele hemel;
misschien verbindt het water zich met de droom,
in de verte, ergens.
Neen.
Een zachte onderbuik. Een uitgedroogde borst.
Een snede die een geur afgeeft zonder gratie.
Een vis die schipbreuk lijdt Het geschilderde bos .
De stad onder het zand.
In eenzaamheid brandt hij. Dingen branden
als gebroken sleutels.
Ik had haar lief in haar bed - zegt hij,
tussen bloemen op stenen,
tussen monden, op de bodem getallen, tanden.
Maar de tijd overleeft
alles, een scheur in het vilt van de nacht,
de lege lamp.
Gegrift,
met vuur gebrand in de dij, duurzaam,
gekomen door een wijde holte,
tussen holte en holte,
verder,
vormloos, wellicht blind,
naar waar ze mij altijd verwijzen.

o

10





Como nosotros, hay que ser como nosotros
-voces-
los brazos a lo largo del cuerpo
y el cuerpo en un mueble estrecho;
no hay fuego en el cielo, sólo en la tierra
- la mujer, si rescatada del naufragio,
blanca, los ojos abiertos, la frente helada,
la raíz, si errónea, superflua,
la luz, si interna, secreta, de lámpara casi vacía -.
Saquean el mar, lo despojan de sus olas.
El relámpago, en un pozo.
¿Cuál es el cordero? ¿Dónde está el cuchillo?







Zoals wij, je moet zijn zoals wij
- stemmen -
de armen langs het lichaam gestrekt,
en het lichaam in een eng meubel;
er is geen vuur in de hemel, alleen op aarde
- de vrouw, als ze gered is van een schipbreuk,
wit, de ogen open, het voorhoofd ijskoud,
de wortel, als hij verdwaald is, overbodig,
het licht, als het innerlijk is, geheim, uit een bijna lege lamp
Ze plunderen de zee, ze beroven haar van haar golven.
De bliksem, in een bron.
Welk is het lam? Waar is het mes?

o

11





Cerca de un poste de teléfono,
en el barro que dejó la lluvia,
el cadáver de un gato.
Lo veo y pienso en el tiempo,
en el deseo que el amor no consume,
en eso seco que se aferra a una idea
de fertilidad, de descendencia.
Me alejo. Detrás los insectos avanzan,
van a limpiar otra vez el mundo
de lo innecesario y superfluo.






Bij een telefoonpaal
in de modder die de regen achterliet,
het kreng van een kat.
Ik zie het en denk aan de tijd,
aan het verlangen dat liefde niet verteert,
aan dit uitgedroogde dat zich vastklampt aan de idee
van vruchtbaarheid, van nakomelingen.
Ik ga weg. Achter mij treden de insecten aan,
andermaal gaan ze de wereld zuiveren
van het onnodige en overbodige.

o


12






No concuerda con género alguno,
ni gustable, ni odorable.
Trasparente, atravesado de luz,
sin adherencia posible,
a nadie semejante.
¿Cómo colorearlo,
expresarlo en sílabas,
mensurarlo en caloría y calidad?
Alto, despegado, solo.
Yo mismo, donde no me alcanzo.






Het past niet bij een of andere soort,
is smaakbaar noch ruikbaar.
Doorzichtig, doorstroomd van licht,
onmogelijk ergens bijhorend,
op niets gelijkend.
Hoe het kleuren,
het uitdrukken in lettergrepen,
het meten in calorieën en kwaliteit?
Hoog, afstandelijk, eenzaam.
Ik zelf, daar zal ik nooit toe komen.

o






13





De otra ciencia, apenas en los bordes
conocida, de un hervor
en aguas de malaria. Llega,
¿o siempre estuvo aquí,
antiguo, acaso ínsito en cada cosa?
El temor arde, entre escombros,
cerca de la orilla. Del choque
de la sombra y la luz
queda apenas una superficie sucia
en la que poca cosa se refleja.
En conjuro, cavan pozos,
hacen gestos en la oscuridad,
lamen la herrumbre.
Pero, todos, vistos desde arriba,
exiguas figuras a las que ninguna sanidad acude
y en ningún fruto, finalmente, se transfiguran.






Van een andere wetenschap, nauwelijks aan de grenzen
verkend, van een koken
in wateren van malaria. Is ze er pas,
of was ze hier al altijd,
oeroud, ingeschreven in elk ding misschien?
De angst brandt, tussen het puin,
dicht bij de grens. Van de botsing
tussen de schaduw en het licht
blijft nauwelijks een bevuild oppervlak over
waarin weinig zich weerspiegelt.
Gezamenlijk graven ze bronnen,
gebaren ze in het donker,
likken ze de roest.
Maar, van bovenuit gezien,
zijn het alle magere figuren wie geen gezondheid toekomt
en ze veranderen, uiteindelijk, in geen enkele vrucht.

o














14





Desde alguna parte, el sonido
de un martillo contra el yunque.
Lo oigo aunque cierre las ventanas,
intente pensar en otra cosa.
Un sonido distante,
producido por un anónimo, oscuro herrero,
echa abajo mi casa,
me arroja desnudo y solo al mundo.
Ahora todo es flujo
y reflujo de aguas, sismo
en lo más profundo, árboles
inclinados por el ciclón
o quemados por arriba por el rayo.
¿Y ahora, desnudo y solo,
caído en medio de la tierra,
entre lo que cae, se rompe,
estalla, se dispersa y extravía,
deberé esperar la improbable piedad
de alguien que no me conoce
e ignora el efecto de su martillar?







Ergens vandaan, het geluid
van een hamer op een aambeeld.
Ik hoor het, al sluit ik de ramen,
en probeer ik aan iets anders te denken.
Een ver geluid
gemaakt door een onbekende, duistere smid,
valt op mijn huis,
en werpt me naakt en alleen op de wereld.
Nu is alles vloed
en eb van wateren, aardschok
in de diepste diepte, bomen
gebogen onder de cycloon
of in de top verbrand door de bliksem.
En moet ik nu, naakt en alleen,
midden op de aarde gevallen,
tussen wat valt, breekt,
ontploft, zich verspreidt en verloren loopt,
het onwaarschijnlijke medelijden verwachten
van iemand die mij niet kent
en niet weet wat het gevolg is van zijn hameren?

o


15





Más allá del vidrio da inicio el día,
durará un instante, fugaces el eje, el punto
de apoyo, la piedra blanca, o negra,
del silencioso, puro sacrificio.
Detrás, en fila, ansia detrás de ansia:
besos bajo borrascas, cópulas
contra altas verticales,
olas que sepultan bosques y hoteles.
No lo olvido, allí también está la muerte.
Por ahora, sólo por ahora,
fuera de escena, indiferente.







Ver achter het raam begint de dag,
zal een ogenblik duren, vluchtig de as, het steunpunt,
de witte of zwarte steen
van het stille, zuivere offer.
Daarachter, op een rij, begeerte na begeerte:
kussen onder stortbuien, paringen
tegen hoge loodrechten,
golven die wouden en hotels begraven.
Ik vergeet het niet, ook hier is de dood.
Voor het ogenblik, alleen voor het ogenblik
bezijden het schouwtoneel, onverschillig.

o

16





Finge, desde aparente altura,
ser la precisión, la exactitud. Pero
está desnuda, como todos,
bajo lo que la cubre. Pero
siente frío cuando oscurece,
necesita una mentira
cuando descubre, en la pared más blanca,
una mancha.
Desde todas partes,
preguntas, filosas, perentorias.
Desde una esquina vacía, un aceite fluye,
pretende ser analogía de lo vivo,
se seca y se detiene,
devenido en estrecho ojal, en mísera teología.







Ze doet alsof ze, uit schijnbare hoogte,
de nauwkeurigheid zelve is, de juistheid. Toch
is ze naakt, als allen,
onder wat haar bedekt. Toch
voelt zij de kou als het donker wordt,
heeft zij een leugen nodig
als zij op de volslagen witte muur
een vlek ontdekt.
Van alle kanten
vragen, scherp, dringend.
Vanuit een lege hoek vloeit een olie
die probeert de analogie te zijn van het levende,
opdroogt en uitloopt
verwordt tot enge holte, tot jammerlijke theologie

o

17





Cabeza de animal, medio enterrada,
bajo la noche del mediodía:
qué es, a esta hora, de la muerte,
qué del amor, bajo el vestido, el deseo.
Hueco donde hubo ojos, nada de dolor,
un dolor enorme, estaca.
Y hueco donde hubo casa, abrigo,
risa detrás del número.
Veré qué hay detrás
- dijo;
detrás de la carne, del género,
de la posibilidad, del sueño.
Me vertiré entero, en partes,
gota a gota sobre cascotes, cenizas;
caerá aguacero, sin medida,
seré el ahogado, allí, desnudo, pobrecito.
Ecos, perfiles, sombras,
joyas falsas, silbidos de ratas, linternas
en lo oscuro, lo oscuro en papel teologal
u obsceno, hueco, tal vez, quizás, jamás, nunca.
Cabeza de mujer, de hombre:
el animal se retira, a lo lejos se hunde.










De kop van een dier, half begraven
onder de nacht van de middag:
wat is, op dit uur, van de dood,
wat van de liefde, onder de kleren, het verlangen.
Holte waar ogen waren, niets van de pijn,
een enorme pijn, een pin.
En holte waarin een huis was, een schuilplaats,
lach achter het getal.
Ik wil zien wat daar achter is
- zeg ik;
achter het vlees, het geslacht,
de mogelijkheid, de droom.
Ik zal me uitstorten, geheel, in delen,
druppel per druppel over brokstukken, assen;
er zal een stortvloed vallen, zonder maat,
ik zal de drenkeling zijn, hier, naakt, schamel.
Echo's, profielen, schaduwen,
valse edelstenen, gepiep van ratten, lantaarns
in het duister, het duister op papier, theologisch of
obsceen, leegte, misschien, wie weet, nooit, nimmer.
Het hoofd van een vrouw, van een man:
het dier trekt zich terug, het verzinkt in de verte

o

.















18






(a W.S.)

Irá la sangre al fracaso
y la muerte será, ¿alguna vez no lo fue?,
madre y padre de la belleza.

No es cuerpo, es sombra, ante
la desembocadura, el amplio estuario
que da a la noche. No
está entero, está roto, en el centro,
a ambos lados, justo
a la salida de la infancia, cuando más duele.
No reza, muerde, arranca
pedazos de mundo, de algún remoto dios
que habita, entre ratas, los albañales.
No duerme, vela, se muerde la lengua
para no dormir, no llora,
llora antes de quedarse ciego,
de perder una pierna bajo la tormenta,
picado por insectos y pájaros,
entre trapos de adiós y muebles
desvencijados,
inútiles.







(a W.S.)

Het bloed stevent op de mislukking af
en de dood zal - was hij het ooit niet? -
de moeder en de vader van de schoonheid zijn.

Hij is geen lichaam, hij is een schaduw, voor
de monding, de brede delta
die uitmondt in de nacht. Hij is
niet heel, hij is gebroken, in de kern,
aan beide zijden, juist
na de afloop van de kindertijd, als het meer pijn doet.
Hij bidt niet, hij bijt, rukt
stukken uit de wereld, van een of andere verre god
die woont tussen de ratten, in de riolen.
Hij slaapt niet, staat op, bijt zich in de tong
om niet te slapen, weent niet,
weent alvorens blind te worden,
een been te verliezen in de storm,
gestoken door insecten en vogels
tussen kleren van het afscheid en meubels
die uiteenvallen,
overbodig.

o


19





Pasa, no enseguida, tarda su tiempo
- hay musgo en la pared
como hay sudor en la sábana-
besan el espejo, lo que parece espejo,
no se abrazan, derivan disociados,
blanco sobre blanco
sobre blanco espeso, agrio
- alrededor, encima, pero lejos,
el mundo no encuentra en ellos
su propio vacío, su propio lleno -.







Hij gaat voorbij, niet zomaar meteen, hij neemt zijn tijd
- er is mos op de muur
zoals er zweet is in het laken -
ze kussen de spiegel, wat een spiegel lijkt,
ze omarmen elkaar niet, gaan uit elkaar,
wit op wit
op wit, dik en scherp.
- rondom,van boven af, maar ver,
stuit de wereld in hen niet op
zijn eigen leegte, zijn eigen volte.

o

20





No te toques
- le dijeron;
cae cal del cielo,
cae arena que no dura.
Hay algo ahí adentro.
Hay piedra que rueda,
sólida luz contra las horas.
Es espeso, ácido, turbio
y angélico, único y diverso.
Cae pez que no envejece,
pulpa que no muere,
hilos atados a hilos
que luego suben, otra vez,
a reunirse y hacerse madeja.
Pero no te toques
- le dijeron.






Raak je niet aan
- zegden ze hem;
er valt kalk uit de hemel,
er valt zand dat niet duurt.
Er is iets hier van binnen.
Er is een steen die rolt,
hevig licht tegen de uren.
Het is dik, zuur, troebel
en engelachtig, één en verscheiden.
Er valt een vis die niet veroudert,
vruchtvlees dat niet sterft,
draden vastgemaakt aan draden,
die dan omhoog gaan, nogmaals,
om zich te verenigen en streng te worden.
Maar raak je niet aan
- zegden ze hem.

o

21





(A Mirta Kupferminc)

...hijos de un alma tímida
que la tristeza arroja al delirio.

Spinoza, Tratado teológico-político.

Y ahora todo sucede,
afección de una sustancia
menos densa que la noche
y más espesa que el agua.
A través de un juego de lentes
- que otros llaman dios -,
un eco reverbera de muro en muro
bajo la lluvia.
Y ahora nada sucede,
rotura, emigración, extravío,
piedra que al ser frotada
no produce chispa.
No hay agua que bebida
traiga sueños, visiones.
No hay materia que,
imantada o perforada, revele su secreto.
Alguien, un instante antes de morir,
siente que la vida
no es sino una variante menor
de la fuerza que pudre los frutos
y arrastra las hojas secas.







(A Mirta Kupferminc)

...zonen van een schuwe ziel
die de droefheid naar de waanzin drijft.
Spinoza, Tractatus Theologico-politicus

En nu gebeurt alles,
affectie van een substantie
minder dicht dan de nacht
maar veel dikker dan het water.
Doorheen een stel lenzen
- die anderen god noemen,
weerkaatst een echo van muur tot muur
in de regen.
En nu gebeurt niets,
breuk, emigratie,verlies,
steen die bij het wrijven
geen vonken produceert.
Er is geen water dat na het drinken
dromen brengt, visioenen.
Er is geen materie die,
gemagnetiseerd of geperforeerd, haar geheimen prijsgeeft.
Iemand voelt, een ogenblik voor de dood,
dat het leven
niets is dan een zwakkere variant
van de kracht die de vruchten doet rotten
en de droge bladeren meesleurt.

o

22





No importa en qué idioma se escriba.
Toda lengua es extranjera, incomprensible.
Toda palabra, apenas pronunciada,
huye lejos, adonde nada ni nadie puede alcanzarla.
No importa cuánto se sepa.
Nadie sabe leer.
Nadie sabe qué es un relámpago
y menos cuando se refleja
en el pulido metal de un cuchillo.
Ahora la noche parece un mar.
Por ese mar remamos,
dispersos, en silencio.







Het is van geen belang in welke taal men schrijft.
Elke taal is vreemd, onbegrijpelijk
Elk woord, pas uitgesproken,
vlucht weg, ver, naar waar niets of niemand het kan vatten.
Het doet er niet toe hoeveel men weet.
Niemand kan lezen.
Niemand weet wat een bliksem is
en al helemaal niet als hij zich weerspiegelt
in het blinkend metaal van een mes.
Nu lijkt de nacht een zee.
Op die zee roeien wij,
verspreid, in stilte.

o

23





Nada crece excepto el pasto.
Nada salta a la vista salvo alguna piedra
y lo que la piedra contiene y resguarda.
Aquí, lejos de la playa,
lejos del sitio donde el agua
devuelve cada tanto
metales oxidados, enmohecidas maderas,
algún cadáver de delfín o tortuga.
No sopla el viento capaz de empujarnos
hacia lo entonces prometido.
Los minutos que pasan se hacen horas
pero jamás días y sí noches
que jamás consienten en ser años
y sí siglos en los que alguien muere
y otro, que lo ignora, bosteza.






Niets groeit, behalve het gras.
Niets springt in het oog, behalve een of andere steen
en wat de steen bevat en bewaart.
Hier, ver van het strand,
ver van de plaats waar het water
almaar weerkeert:
verroeste metalen, vermolmd hout,
het kadaver van een dolfijn of een schildpad.
Er waait geen wind in staat om ons te voeren
naar het beloofde dan.
De minuten die voorbijgaan worden uren,
nooit dagen, maar nachten
die nooit jaren willen worden
maar eeuwen, waarin iemand sterft,
en een ander, die het niet weet, geeuwt.

o


24





(A Jorge García Sabal)

Arde la materia, no nos salva,
arde – astillas, filos,
bujías – no
nos salva. No nos cubre
de la lluvia, no
nos quita del camino
cuando vienen las bestias
- arde, echa humo, olor,
otros dicen dios, otros se callan -
No importa que esté yo vivo.
No importa que estés muerto.
No – astillas, filos, bujías-

nada.






(A Jorge García Sabal)

Branden doet de materie, niet ons redden,
branden doet ze - splinters, sneden,
kaarsen - niet
ons redden. Niet ons beschermen
voor de regen, niet
ons van de weg halen
als de beesten komen
- branden doet ze, rook uitstoten, geur,
de enen zeggen god, de anderen zwijgen -
Het doet er niet toe of ik levend ben.
Het doet er niet toe of jij dood bent.
Nee - splinters, sneden, kaarsen -

niets.

o




25





(María Gracia Subercaseaux, Espejo)


Los ojos abiertos, cuando está oscuro,
los ojos cerrados, cuando estalla
el relámpago. ¿Qué
falla en el instante puro,
en la instancia más abierta y destilada?
No somos polvo ni hierba.
Y lo somos, aunque entremos al mar
y, entre olas, sepamos
que allá abajo hay plantas y peces.
¿Quién instaló muerte,
azar? ¿Quién puso llama
en el extremo de la vela,
bestias cabeza abajo,
dolor en el dolor?
¿Es todo cuanto podemos decir?
¿Y esa que, desnuda,
al pie de una cama
con sábanas revueltas,
a sí misma se contempla?

¿Dónde de sí hacia el mundo
la roca viva,
la indócil materia en bruto?
No todo lodo viene de la lluvia
ni toda desnudez supone deseo.
Una sombra no significa presencia de luz.
La luz se rompe cuando parece más fuerte.
¿De qué lado sopla el viento
cuando alguien pisa las hojas






(María Gracia Subercaseaux, Espejo)


De ogen open, als het donker is,
de ogen gesloten, als de bliksem
uitbarst. Wat
ontbreekt op het pure ogenblik,
in hetmeest open en gedistilleerde gebed?
Wij zijn stof noch gras.
En wij zijn het, al stappen we in de zee,
en al weten we, temidden de golven,
dat daar beneden planten zijn en vissen.
Wie stichtte de dood,
het toeval? Wie stak het vuur aan
het uiteinde van de kaars,
hing de dieren ondersteboven,
pijn in de pijn?
Is dat alles wat we kunnen zeggen?
En zij dan die, naakt
aan de voet van het bed
met verfrommelde lakens
zichzelf bewondert?

o



26





(A Guillermo Roux)


Pensar el mar, ante paredes de piedra,
el mar inundando las esquinas,
las casas, los cuartos donde se ama o mata.
Bajo el agua, una luz.
Iluminado, alguien flota entre papeles y tintas negras, rojas.
El mar es cuanto se sabe y no,
inteligencia y catástrofe, aislamiento y cortejo;
una respiración antigua, una cópula sin medida,
lo ancho, lo balsámico y lo cruel,
lo que muere y se convierte en sólo fondo.
Allí van a dar los restos de algún dios, de la lluvia.
No hay otro modo de llegar a Jerusalén
- dijeron -
pero, ¿quién es capaz de tal cansancio?






(Aan Guillermo Roux)


De zee denken, voor stenen muren,
de zee die de uithoeken overspoelt,
de huizen, de wijken waar men vrijt en moordt.
Onder het water, een licht.
Verlicht drijft iemand tussen papieren en kleuren, zwart en rood.
De zee is alles wat geweten is en niet,
verstand en catastrofe, isolement en optocht:
oeroude ademhaling, mateloze paring,
het brede, het balsemende en het wrede,
dat wat sterft en enige grond wordt.
Daar gaan ze de resten afgeven van een of andere god, van de regen.
Er is geen andere manier om Jeruzalem te bereiken
- zegden ze -
maar wie is in staat tot zo'n uitputting?

o


27






¿Y por qué llorar a los muertos?
¿Por qué soñar y despertar y volver a soñar?
¿Cómo obtener abrigo
mientras el día queda siempre del otro lado,
las ramas se amontonan en un rincón del patio?
Enciende un fuego bajo un cielo que huye.
Arma una pasión con hojas, cáscaras, palos.
Solo, entre pequeñas bestias que amamantan
y maduran para la gravedad y no para el vuelo.
¿Una piedra puede florecer? ¿Qué espera,
entonces, qué hace allí, sucio, desnudo?
De lado a lado, ventanas apenas iluminadas,
detrás, una marca, la vejez, la costumbre.








En waarom de doden bewenen?
Waarom dromen en wakker worden en weer gaan dromen?
Hoe een schuilplaats vinden
als de dag altijd aan de andere kant blijft,
de takken zich ophopen in een hoek van de binnenplaats?
Hij steekt een vuur aan onder een hemel die wijkt.
Hij ontwikkelt een passie voor bladeren, schalen, palen.
Alleen, temidden van kleine dieren die zuigen
en rijpen voor de zwaartekracht en niet voor de vlucht.
Kan een steen bloeien? Wat verwacht hij
dan, wat doet hij hier, vuil, naakt?
Van de ene kant tot de andere vensters, nauwelijks verlicht,
daarachter, een litteken, de ouderdom, de gewoonte.

o


28






Ella se desviste frente a un espejo.
Desnuda, en otro instante
de su existencia de baya
que madura para la muerte y el deseo,
parece resignarse al eterno juego
que alterna los días y las noches,
trae mayo después de abril,
lleva y quita las aguas de las playas,
da vida y mata a cada cual,
no importa si sintió miedo con cada relámpago,
anduvo por húmedos caminos
o durmió bajo cielos siempre en fuga.
Y sin embargo, afuera,
en lo profundo de la tierra, en plena mañana,
una oscura ciega criatura del crepúsculo
cava con sus uñas hacia arriba,
un súbito viento tira abajo
la cortina que separa al público de la escena,
un árbol incendiado atrae a las bandadas
que al fuego una tras otra se precipitan
y encuentran belleza en las llamas.








Ze kleedt zich uit voor een spiegel.
Naakt, in alweer een ogenblik
van haar bestaan als bes
die rijpt voor de dood en het verlangen,
lijkt ze te verzaken aan het eeuwige spel
dat dagen en nachten elkaar doet opvolgen,
mei brengt na april,
geeft en neemt de wateren op de stranden,
leven schenkt en allen doodt;
is het van geen belang of ze bang was bij elke bliksem,
ging langs vochtige wegen
of sliep onder de hemel almaar op de vlucht.
En toch graaft, buiten,
in de diepte van de aarde, in de volle morgen,
een duister, blind schepsel uit het schermerduister
zich met de nagels een weg naar boven,
een plotse wind trekt het gordijn naar beneden
dat het publiek scheidt van het podium,
een brandende boom trekt zwermen aan
die zich de ene na de andere in het vuur storten
en schoonheid vinden in de vlammen

o


29






Pero queda el sueño: allí,
desnudo, aquello que en la vigilia
no puede verse sin que duelan los ojos.
Queda, entre pliegues y pliegues,
lo que en el hombre es trabajo
y en el niño juego, agua
que su huida permanece,
en su avance reposa. Y
queda también quien sueña,
a la luz de lo oscuro:
se colma con lo que en otros
es pérdida, despojo.







Maar de droom blijft: daar,
naakt, dat wat je niet kunt bekijken
als je wakker bent zonder pijn in de ogen.
Blijft, tussen plooien en plooien,
wat bij de man werk is
en bij het kind spel, water
waarvan het vloeien voortduurt,
in zijn voortgang stilstaat. En
blijft ook wie droomt,
in het licht van het duister:
hij is vol van wat in anderen
verlies is, afval.

o

30





Podría, entre oculto y sumergido,
esquivar la muerte, tornar
liviano el peso, alumbrar lo oscuro...
Es un deseo; la muerte
cava, toda uñas, desde el fondo,
el peso obliga a ser piedra
a lo invisible, lo oscuro
gana porciones de día
hasta el borde donde se confunden
ventura, imán y deriva.
En cada muro un idioma sumergido.
En ellos leo, como otros leerán
en la lluvia o en el vuelo de las aves,
cómo infesta de a poco su pulpa el tiempo,
en qué cieno o ceniza se transfigura.







We zouden, tussen het verborgene en het verzonkene,
de dood uit de weg kunnen gaan, licht
maken het gewicht, ophelderen het duister.
Het is een verlangen; de dood
graaft, een en al nagels, vanuit de diepte,
het gewicht dwingt het onzichtbare
steen te zijn, het duister
verovert stukken van de dag
tot aan de grens waar zich versmelten
geluk, magneet en drift.
In elke muur een vergeten taal.
Waarin ik lees, zoals anderen lezen
in de regen of in de vlucht van de vogels,
hoe beetje bij beetje de tijd zijn vruchtvlees aantast,
tot welke modder of as hij verwordt.

o


31






Parece decir ella, la mano
en la frente, escondido el rostro,
no, no es posible, lejano,
ajeno, como visto a través
de borrasca. No,
no sirve el consuelo de la luz,
el gusto de la fruta;
afuera, rama sobre rama,
un agua breve, sin sonido,
reflejado en el agua, por un momento,
un rostro que parece anunciar verdad
y de inmediato se disipa.
¿Ir más allá entonces? ¿A dónde?
Si el mar es quimera.
Si la madre es madre de consunción y culpa.
Si el padre es sepulcro con una gran piedra encima.
¿Al sueño? ¿Es que el sueño
puede al menos justificar la vigilia,
partir la vigilia en dos mitades,
una, de inocencia, y otra, su espejo?
Cae, con las alas cerradas.








Het lijkt of ze, met de hand
op het voorhoofd, het aangezicht verborgen,
nee wil zeggen, het is niet mogelijk, ver,
vreemd, als gezien doorheen
een regenvlaag. Nee,
tot niets dient de troost van het licht,
de smaak van het fruit;
buiten, tak boven tak,
een kortstondig water, geluidloos
weerspiegeld in het water,één ogenblik slechts,
een gezicht dat de waarheid lijkt aan te kondigen
en onmiddellijk weer verdwijnt
Nog verder gaan dan? Waarheen?
Als de zee een illusie is.
Als de moeder de moeder is van het wegkwijnen en de schuld.
Als de vader het graf is met een grote steen erbovenop.
Naar de droom? Kan de droom
tenminste het waken rechtvaardigen,
het waken in twee helften verdelen,
de ene van de onschuld en de andere zijn spiegel?
Ze valt, de vleugels toegeplooid.

o


32






(46 de la rue Hippolyte-Maindron)

Aquí, donde señalo, padre seco
de hijos secos que el tiempo gasta
en bordes y centros. Espacio
en las lindes de lo inmóvil,
se avejentan sin envejecer, figuras
dispuestas en línea recta
bajo estrellas fijas, fijos polos.
Bajo el mar, no hay mar,
largos y vacíos peces con ojo hueco
y marca, ópalos, arcillas,
cobres, cada muerte con su cábala,
cada vida con su ojiva, y, en lo alto,
aguas dispersas, tramas, médulas.
¿Es destino, inocencia, idioma
de panal, de éter? ¿Es
falso o hermoso, hermoso y falso,
digno de sal o digno de melodía,
abeja que pica y enseguida muere,
sangre que fracasa, marco
que aguarda una tela que aún no es pintura,
estrella que cae al suelo
y estalla y disuelve tiempo y sombras?






(46 de la rue Hippolyte-Maindron)*

Hier, waarheen ik wijs, een kille vader
van kille zonen van binnen en van buiten
aangevreten door de tijd. Ruimte
op de grens van het onbeweeglijke,
ze worden ouder zonder oud te worden, figuren
opgesteld in recht lijn
tussen de vaste sterren, vaste polen.
Onder de zee is er geen zee,
grote en lege vissen met een hol oog
en een merkteken, opalen, kleien,
kopers, elke dood met zijn bijgeloof,
elk leven met zijn spitsboog, en, in de hoogte,
verspreide wateren, weefsels, merg.
Is het noodlot, onschuld, taal
van de honingraat, de eter? Is het
vals of schoon, schoon of vals,
zout waardig of een melodie waardig,
een bij die steekt en vervolgens sterft,
bloed dat faalt, een raam
dat wacht op een doek dat nog geen schilderij is,
een ster die uit de hemel valt
en ontploft en de tijd en de schaduw oplost?

o

*Atelier Alberto Giacometti








33





(A Pedro Enríquez)

Se percibe, aunque invisible.
Aunque, de a poco, se disipe,
diálogo apurado al borde de la tormenta.
Aunque hayan variado poco las orillas,
el mar haya seguido depositando algas en la playa,
los mismos y oscuros clientes
hayan entrado al mismo y oscuro cuarto
y no se desnudaron y desnudaron
a la misma y oscura mujer de siempre.
Se replegó lo que no debiera replegarse,
sin perder tiempo, sumiso.
La lluvia inundó lo vacío de ley.
Y fue ley lo pedregoso, lo oxidado,
el revés, la espalda, la nuca.
El padre sabe lo que el hijo no quiere saber.
Contra la pizarra, la centella.
Estalla, se esparce
detrás de los vidrios de vagones vacíos
y, adelante, todo, incluso la muerte, pálido, a la deriva.
Tengo por fin un talismán
- lo oigo -.
No, un rincón húmedo,
una mancha en el pañuelo,
una memoria de un humo lejano,
salido de una materia anónima,
errónea, que arde.
La infancia acaba con la primera fiebre.
Luego, hasta siempre,
a cada rato, el aire se angosta y ahueca.








(Aan Pedro Enriquez)

Het is waarneembaar, al is het onzichtbaar.
Al vervluchtigt, beetje bij beetje
een haastige dialoog aan de rand van de storm.
Al zijn de kusten weinig veranderd,
de zee ging door met algen af te zetten op het strand,
dezelfde duistere klanten
zijn binnengekomen in dezelfde duistere kamer
en ze zullen zich niet ontkleden en ontkleden
dezelfde donkere vrouw als altijd.
Wat zich niet had moeten terugtrekken, trok zich terug,
zonder tijd te verliezen, onderworpen.
De regen overspoelt de leemte in de wet
En wet was het versteende, het verroeste,
de keerzijde, de schouder, de nek
De vader weet wat de zoon niet wil weten.
Tegen de lei een vonk.
Ze ontploft, en verspreidt zich
achter de ruiten van lege wagons
en, verder, alles, met inbegrip van de dood, bleek, op drift.
Ik neem uiteindelijk een talisman
- ik hoor hem.
Nee, een vochtige hoek,
een vlek in de zakdoek,
een herinnering aan een verre geur,
verspreid door een anonieme materie,
die dwaalt en brandt.
De kindsheid eindigt met de eerste koorts.
Daarna, voor altijd,
wordt de lucht elk ogenblik ijler en holler.

o




34





Tiembla la gota en el extremo de la rama.
Abajo, el animal vacila entre huir o quedarse,
husmea en lo dado, orina, con angustia,
en lo negado. Lo que sí muere
es la hoja, ya vacía en sus nervaduras.
Noche: prosa y número detenidos en reflexión
tan pura como inútil. Antes,
supongo, fue el vértigo de lo fijo,
la quietud de lo móvil,
el pecho único que amamanta, el ave
que se pudre al sol, antes de la tormenta.
Luego, el pan bajo la tierra, la piedra en el plato,
partida y comida aunque nadie tenga hambre.
Hija, ¿qué otra cosa puede ser el mundo?








Een druppel trilt op het einde van de tak.
Daaronder aarzelt het dier tussen vluchten en blijven,
het snuffelt aan het gegevene, pist, angstig,
op het ontkende. Wat zeker sterft
is het blad, al uitgehold in zijn nerven.
Nacht: proza en getal in beraad gehouden
even zuiver als overbodig. Daarvoor,
neem ik aan, was er de duizeling van het vaste,
de rust van het beweeglijke,
de enige borst die zoogt, de vogel
die rot in de zon, voor de storm.
Verder, het brood onder de aarde, de steen op de schotel,
een spel en een maaltijd al heeft niemand honger.
Een dochter, wat anders kan de wereld zijn?

o


35





Desnudo, expuesto a la radiación del día.
Se tuerce la hierba en dirección opuesta al viento,
luego de ser pisada por dioses torpes
y alguna que otra bestia.
Duele.
Es un dolor sin especie, sin mancha.
Un dolor que mata de otra muerte,
casa vacía en la tormenta, río inmóvil
donde lo único que dura es el olvido






Naakt, blootgesteld aan de straling van de dag.
Het gras wijst in een richting tegengesteld aan de wind,
na te zijn platgetreden door lompe goden
en een of ander beest.
Het doet pijn.
Het is een pijn zonder naam, zonder smet.
Een pijn die velt met een andere dood,
een leeg huis in de storm, onbeweeglijke stroom
waarin het enige wat duurt vergetelheid is.

o


36





Hubo un libro. Leído más allá
del deseo, de lo que desgasta la madera
y torna inútil cada vela encendida.
¿Cuándo?
Será pronto de noche. Habrá ojos,
pequeñas luces en la distancia,
montículos de tierra seca,
lámparas caídas – aún encendidas-
sobre débil certeza y ciencia errónea, ciega.






Er was een boek. Gelezen ver voorbij
het verlangen, ver voorbij wat het hout uitslijt
en elke aangestoken kaars overbodig maakt.
Wanneer?
Het zal klaar zijn als het nacht wordt. Het zal ogen hebben,
kleine lichtjes in de verte,
hoopjes van droge aarde,
lampen - nog brandend - gevallen
over zwakke zekerheid en dwalende wetenschap, blind.

o



37





Detrás, tal vez, sople el mar.
Sople algún verbo
fuera de todo destino de limo, óxido.
Tal vez, ungüentos de Avicena,
bosques de abrazos,
cultivos, enjambres, húmedas implicaciones.
O, tal vez, lo mismo.
Se incorpora. Se viste. Anda.
La hierba se reacomoda.
A su paso todo parece encontrar
dentro de sí cierta forma de la calma.
No debe ser mucha la distancia
- piensa.






Moge daarachter, misschien, fluisteren de zee.
Moge ze fluisteren een of ander woord
wars van elk lot van klei, roest.
Wie weet, zalvingen van Avicenna
wouden van omarmingen,
oogsten, zwermen, vochtige implicaties.
Of, misschien, hetzelfde.
Hij gaat recht zitten. Hij kleedt zich aan. Hij gaat.
Het gras herstelt zich.
Bij zijn voorbijgaan lijkt alles
in zich een zekere vorm van kalmte te vinden.
De afstand moet niet groot zijn
- denkt hij.

o



38





Hubo, piensa, existió, tuvo lugar,
tiempo, una duración, un límite. No hay,
piensa, no es viento lo que agita
las cortinas, no es agua lo que moja
los techos, no
es tierra lo que pisan los amantes y los perros.
Qué queda. Qué
queda ahora, hoy, esta mañana,
en la sequedad, en el vacío,
en el silencio.
Qué
es mejor que la herrumbre,
la costra, el hollín.
Qué es bello y justo y bueno.
No hay respuesta. Lo que no hay
es respuesta, apenas
un rostro que se mira
en un líquido incoloro e inmóvil,
una confusión de hojas secas
en el fondo de alguna plaza.
Ni vivos ni muertos.
Ni tempestad ni calma.
Ni tormento ni consuelo.
Ni leche ni sangre.
Sólo un insecto olvidado y ciego
que cava bajo la tierra.








Er was, denkt hij, er bestond, er greep plaats
tijd, een duur, een grens. Maar nee,
denkt hij, het is geen wind
wat de gordijnen beweegt, het is geen water
wat de daken nat maakt, het is
geen aarde wat de geliefden betreden en de honden.
Wat blijft. Wat
blijft nu, vandaag, deze morgen,
in de droogte, in de leegte,
in de stilte
Wat
is beter dan de roest,
de korst, het roet.
Wat is schoon en waar en goed.
Er is geen antwoord. Wat er niet is
is het antwoord, nauwelijks
een gezicht dat zich spiegelt
in een kleurloze en onbeweeglijke vloeistof,
een warboel van droge bladeren
aan de achterkant van een of ander plein.
Noch levend noch dood.
Noch storm nog windstilte
Noch storm noch troost.
Noch melk noch bloed.
Alleen een vergeten en blind insect
dat graaft onder de aarde.

o









39





Algo falla en el instante puro,
en el preciso momento en que el agua
se vuelve aire
y después aire en el aire.
Algo anula la vida celeste,
submarina, parte
en dos mitades diferentes el sueño,
deja cada pedazo en una mesa solitaria,
sin mantel, bajo la lluvia.
Algo hay entre los pastos,
en lo oscuro, en cada rincón
de cada casa sobre la que, sin falta,
a cada hora se precipita el cielo.
Algo recorta el cielo,
hunde la tierra, pone
demonios en el vientre de la parturienta.
Siempre es último día,
fuego que no refleja, cosa anónima,
vacía, que se ensucia y no se lava.






Iets ontbreekt in het pure ogenblik,
op het precieze moment waarop het water
lucht wordt
en daarna lucht in de lucht.
Iets heft het leven op, hemels en
onderzees, verdeelt
in twee verschillende helften de droom,
laat elk stuk achter op een eenzame tafel,
zonder kleed, in de regen.
Er is iets tussen het gras,
in het duister, in elke hoek
van elk huis waarop, zonder falen,
elk uur de hemel valt.
Iets snijdt de hemel uit,
begraaft de aarde, stopt
demonen in de buik van de vrouw die baart.
Het is altijd de laatste dag,
vuur dat niet weerkaatst, anoniem en leeg
ding, dat vuil wordt en zich niet wast.

o

40





Espera la tormenta.
Por ahora, apenas,
ecos, arenas. Un pálido foco de luz
alumbra un río oscuro
lleno de huellas y cenizas,
por cuyas aguas deriva,
desnudo bajo cortezas,
fórmulas, promesas.
¿Espera el reflejo
de sí mismo
contra un tácito cristal,
un animal sólido,
sabiamente inclinado?
No. Aguarda resplandores
cada vez más próximos,
ruidos, golpes
contra las puertas,
el fin de las horas
entre cuanto arrecia y se revuelve.








Hij verwacht de storm.
Voor het ogenblik nauwelijks
echo's, zand. Een bleke lantaarnpaal
verlicht een duistere rivier
vol met sporen en assen,
op wier wateren hij drijft
naakt onder de schorsen,
formules, beloften.
Wacht hij op de weerspiegeling
van zichzelf
in een zwijgend kristal,
een krachtig dier,
wijselijk gebogen?
Nee. Hij verwacht flitsen
telkens dichter bij,
geluiden, kloppen
op de deuren,
het einde van de uren
temidden van al wat achteruit gaat en slechter wordt.

o




41





En el desorden, entre lo que se inquieta,
se mezcla, se confunde. Otro modo
de la muerte, negro diluído
en el centro sólido de lo blanco.
En cada cuerpo, abajo y desde un extremo,
un no saber, un agitado hundirse
en la sombra. ¿Dónde,
ahora, tras la huella de la bestia en el incendio,
si no es en cuanto cae y es arrasado,
el cielo mezclado con la tierra?







In de wanorde, tussen wat zich ongerust maakt,
zich vermengt, zich vergist. Een ander soort
dood, zwart opgelost
in de harde kern van het wit.
In elk lichaam, onder en vanuit een uiteinde,
een niet weten, een bewogen verzinken
in de schaduw. Waar,
nu, achter het spoor van het dier in de brand,
tenzij in alles wat valt en vernietigd wordt,
de hemel vermengd met de aarde?

o

42





Ajusta, con dulce vileza, la soga
en el cuello ajeno, deja
que el otro respire
lo mínimo indispensable.
Desnudo, se extiende cuan largo es
arriba de la carne extraña,
la que vacila entre vida y muerte
y tiene una visión de piedra en llamas
que al Paraíso se precipita.







Hij spant, zoet gemeen, het touw
rond de vreemde hals, houdt zich in
opdat de ander kan inademen
het onmisbare minimum.
Naakt strekt hij zich in volle lengte uit
over het vreemde vlees,
dat aarzelt tussen leven en dood
en krijgt een visioen van een steen in vlammen
die zich haast naar het paradijs.

o

43





(El Grial en Punta Asunción)


Se lava en el agua encrespada;
en el horizonte, lejos,
nubes que el viento
junta por un momento
y luego disemina.
Está desnudo,
acaso sólo quien se desnuda
es un poco menos mortal,
un tanto menos efímero.
Se limpia. Se libra de mugre,
de santidad.









(El Grial in Punta Asunción)


Ze wast zich in het woelige water;
aan de horizon, ver weg,
wolken die de wind
voor één ogenblik tezamen voegt
en dan uiteenjaagt.
Ze is naakt,
wellicht is alleen wie zich ontbloot
een beetje minder sterfelijk,
een beetje minder vergankelijk.
Ze reinigt zich. Ze bevrijdt zich van vuil,
van heiligheid

o

44





(Ahab)

Delante de si, el mar helado. Bajo
el hielo, la huidiza criatura,
blanca máscara de lo insondable.
Al resplandor de los Fuegos de San Telmo
ni dios cristiano ni deidad pagana,
sangre humana mezclada con sangre de bestia,
toneles alquitranados,
esperma sin continente,
un hombre entre muchos hombres,
con una pierna de menos,
aferrado al timón, con una idea persistente
que lo empuja hacia el horror y la muerte.
Todo sucederá, está escrito.
Sucederá también aquí,
aunque no haya mar, ni ballena,
ni barco. No
será Ahab vomitado, a salvo,
en una remota playa. ¿Qué destino
me aguarda a mí entonces,
que persigo con la misma obsesión,
no las palabras, sino lo que en ellas
es manifestación de algo antiguo, profundo y secreto
y ni siquiera se distinguir
barlovento de sotavento?









(Ahab)

Voor hem, de bevroren zee. Onder
het ijs, het voortvluchtige creatuur,
wit masker van het onpeilbare.
In het schijnsel van het elmsvuur
noch christelijke god noch heidense godheid,
menselijk bloed vermengd met bloed van het dier,
tonnen geteerd,
sperma zonder vat,
een man onder andere mannen,
met één been minder,
verankerd aan zijn stuurwiel, met een niet aflatende gedachte
die hem voorstuwt tot de huiver van de dood.
Alles gaat voorbij, staat er geschreven.
Het zal voorbijgaan ook hier,
al is hier geen zee, geen walvis,
geen schip. Ahab
zal niet worden uitgespuwd, gered,
op een afgelegen strand. Welk lot
wacht mij dan,
die met eenzelfde gedrevenheid najaagt
niet de woorden, maar wat in hen
de weerklank is van iets oeroud, verborgen en geheim,
en die zelfs niet het onderscheid kent tussen
benedenwinds van bovenwinds?

o


45





El mar se amplía justo antes
de que en él se interne el nadador;
una viga deriva por la superficie,
nunca sabrá el nombre del que nada
- que no es, en la inmensidad del océano,
más que ese trozo de madera
arrancado por la tormenta a un barco
enmohecido, viejo-. Tal vez
se ahogue, luego de bracear durante horas.
¿Tiene sentido ese sacrificio? ¿Lo tiene
este minuto en que me inclino sobre el papel
y en el que cabe por entera mi vida,
cada visión, cada cópula, cada madrugada?
¿Si cerrara los ojos, me dejara llevar
por la corriente, desnudo,
entre algas y sargazos, lo tendría?







De zee komt op juist voordat
de zwemmer erin duikt;
een balk drijft op het oppervlak,
nooit zal men de naam weten van wie daar zwemt
- van wie, op de uitgestrektheid van de oceaan,
niet meer is dan dit stuk hout
door de storm gerukt uit een boot,
vermolmd en oud. Misschien
verdrinkt hij, na urenlang met de armen te hebben geslagen.
Heeft dit offer een zin? Heeft die minuut er een
dat ik me buig over het papier
en er mijn hele leven in leg,
elk visoen, elke paring, elke zonsopgang?
Had ik de ogen gesloten, me laten drijven
op de stroom, naakt,
tussen de algen en wieren, zou dat zinvol zijn geweest?

o

46





(Robert Lowell, aeropuerto de Ezeiza, 1962)

¿Cómo luchar contra la locura,
dolor azul en ninguna y todas partes?
Del mundo ahora apenas puede ver el dorso,
un número seco,
la zarza antes de las llamas:
no puede subir desde lo oscuro,
desatar el nudo, calmar el hambre:
hay una aguja que perfora una a una las olas,
un agua salobre y espesa
que llega hasta la boca
luego de infinidad de conductos,
un antiguo hedor que no se disipa.
En la palabra, la sutura.
En la razón, cuerpos
que no se adhieren a sus sombras,
ecos que resuenan sin origen aparente,
una memoria de infancia,
soterrada, transformada en escarcha.
Al sueño sucede una obsesión.
La obsesión precede a la muerte,
con precio y sin estética.
Y la muerte tarda,
viene a lomo de perro con tres patas.
Quiero empezar todo de nuevo con usted –
dice.
Se lo dice a una desconocida,
como se lo diría, en su desesperación,
a una rueda que no parara de girar,
a un evangelio bajo una roca,
a un pez envuelto en pasado y acre.
Y sopla piedad desinflada, apócrifa.








(Robert Lowell, vlieghaven van Ezeiza, 1962)

Hoe vechten tegen de waanzin,
de blauwe pijn die nergens is en overal?
Van de wereld kan men nu slechts de rug zien,
een droog getal,
de struik voor de vlammen:
men kan niet opstijgen uit de duisternis,
de knoop losmaken, de honger stillen:
er is een naald die één voor één de golven doorboort,
een brak en dicht water,
dat reikt tot de mond,
na een oneindigheid van buizen,
een oude geur die niet wegtrekt.
In het woord, de steek.
In de rede, lichamen
die niet horen bij hun schaduwen,
echo's die weerklinken zonder klaarblijkelijke oorzaak,
een herinnering uit de jeugd,
onderaards, tot rijp gekristalliseerd.
Op de droom volgt een obsessie.
De obsessie gaat de dood vooraf,
voor een prijs en zonder esthetiek.
En de dood laat op zich wachten,
hij komt op de rug van een hond met drie poten;
Met U wil ik helemaal opnieuw beginnen -
zegt hij.
Hij zegt het aan een onbekende,
zoalshij het zou zeggen, in zijn wanhoop,
aan een wiel dat nietstopt met draaien,
aan een evangelie onder een rots,
aan een vis gewikkeld in het voorbije en het bittere.
En er waait een leeggelopen medelijden, apocrief.

o




47





¿A qué atribuir el peso de cuanto pesa?
Se pregunta, cubierto de harina, debajo desnudo;
la tierra, abajo, desprende humores,
y no se ve ninguna casa. ¿Qué esperar,
qué apuntalar, desde qué polo
y hacia cuál fluir sin apoyo, exhalar
sobre lo líquido, en la tonalidad
que, agrisada y hueca, allí persiste y flota?
Gira la cabeza. Mira
en dirección a las hierbas duras,
más allá de ellas, de la arena, de los restos
de un fuego que a nada ni a nadie alumbrara:
aunque difusa, otra escena, otra instancia,
donde, sin que ello signifique todavía el final,
difusos pero visibles, una múltiple gama,
una rítmica respiración, un resguardo.








Waaraan het gewicht toeschrijven van alles wat weegt?
vraag hij zich af, bedekt met meel, daaronder naakt;
de aarde, beneden, geeft vochten af,
en men ziet geen enkel huis. Wat verwachten,
wat schragen, vanuit welke pool
naar welke stromen zonder houvast, uitademen
over het vloeibare, en de tonaliteit
die,vergrijsd en hol, daar voortduurt en zweeft?
Hij draait het hoofd. Hij kijkt
in de richting van de harde grassen,
veel verder dan hen, dan het zand, dan de resten
dan een vuur dat niets of niemand zal verlichten:
zij het vaag, een andere scone, een ander ogenblik,
alwaar, zonder dat dit nog het einde betekent,
wazig maar toch zichtbaar, een meervoudig gamma,
een ritmische ademhaling, een schuilplaats.

o

48





(A Marianne Moore)

Excluida la idea de la inmortalidad,
quedan el polvo,
la hierba,
el agua que forma charcos,
la rama desde la que canta el pájaro,
cierto misterio que la razón
supone sombra pasajera.
Queda, en fin, la vida,
el cuarto donde una mujer se sube las medias,
el otro cuarto, acaso contiguo,
donde dos se desnudan
y se abrazan, y al terminar
se dicen, uno al otro:
no moriremos.






(Aan Marianne Moore)

Uitgesloten het idee van onsterfelijkheid,
blijft over het stof,
het gras,
het water dat plassen vormt,
de tak waarop de vogel zingt,
een zeker mysterie dat de rede
voorbijgaande schaduw acht.
Blijft, ten slotte, het leven,
een kamer waar een vrouw haar kousen aantrekt,
of een andere kamer, wellicht ernaast,
waar twee zich ontkleden
en omhelzen, en als het gedaan is
zeggen, de ene tegen de andere:
wij zullen niet sterven.

o


49





Dos


(Amsterdam)

Agua, argamasa, caolín,
brea. ¿Y la carne?
Hay quien observa con lentes lo remoto.
Hay quien encuentra lo remoto
en lo más próximo, en una flor blanca,
de plástico, sobre la mesa.
Día: cuanto existe gira llaves,
abre puertas, deja entrar el mar.
Noche: en el mar, seres y cosas,
se internan y, mar adentro, se abandonan.


(Febrero,9)






Dos


(Amsterdam)

Water, mortel, kaolien,
teer. En het vlees?
Iemand observeertdoor lenzen wat ver is.
Iemand komt wat ver is tegen
in wat het meest nabij is, in een witte bloem
van plastiek, op de tafel.
De dag: wat bestaat draait sleutels om,
doet deuren open, laat de zee binnenkomen.
De nacht: in de zee dringen wezens en dingen
binnen, en, eens de zee in, verlaten ze elkaar.


(9 februari)

o

50





Sopla un juicio confuso,
que no distingue culpables
de inocentes.
Un insecto
empuja una bola de barro;
un niño delira por la fiebre
y ve lo que mañana
será su demencia o su arte.
Y, en alguna parte,
lo obviado, escarnecido,
para tantos, sucio, impío,
incapaz de dormir, de despertar,
vientre que ningún animal husmea,
espalda que se apoya contra muros
que apenas dan reparo
a hierbas duras, sin flores ni perfumes.
Adonde desde siempre me dirijo.






Er wordt een verward oordeel gefluisterd,
dat schuldigen niet scheidt
van onschuldigen.
Een insect
rolt een bolletje modder voort;
een jongen ijlt van de koorts
en ziet wat morgen
zijn waanzin of zijn kunst zal zijn.
en, ergens,
de verschoppeling, bespot
door allen, vuil, heidens,
niet in staat te slapen of wakker te worden,
schoot door geen dier besnuffeld,
schouder die zich tegen muren drukt
die nauwelijks houvast bieden
aan harde grassen, zonder bloemen of geuren.
Daarheen begeef ik me vanouds.

o

51





En carne magra, todavía difuso,
las vías en penumbras
desde la pupila hasta la idea.
Y la sombra, en porción,
recortada, entre ir y venir,
dubitativa y por ello inmóvil.
¿Y el sentido, la médula,
el vaso y adentro la sustancia,
el vuelo del poliedro
desde la madera hacia el cristal?
Por ahora, el pájaro picotea la cáscara,
la piedra reproduce piedra,
del papel no salta chispa,
todo es deriva por agua y los pies amarrados.
Adelante, antes de despertar,
no el súbito cromatismo,
no el relámpago bajando por el hilo hasta la llave,
no el silente tributo del mineral:
apenas un poco de aceite derramado
y en la puerta, aún superflua, ociosa,
la campanilla.








In mager vlees, nog diffuus,
de banen in het halfduister
van de pupil naar de idee.
En de schaduw, in porties,
uitgesneden, tussen gaan en komen,
twijfelend en daardoor onbeweeglijk.
En de zin, het merg,
de vaas met daarin de substantie,
de vlucht van de polyeder
van het hout naar het kristal?
Voor het ogenblik pikt de vogel in de schaal,
reproduceert steen de steen,
springt geen vonk uit het papier ,
is alles is zwalpen op het water met devoeten vastgebonden
Verder, voor het ontwaken,
noch het plotse chromatisme,
noch de bliksem neerdalend langs de draad tot de sleutel,
noch het stilzwijgend eerbetoon van het mineraal:
nauwelijks een beetje gemorste olie
en op de deur, nog overbodig, ongebruikt,
de bel.

o

52





Voces. Hablan lenguas diferentes,
sibilinas, furtivas, sinuosas.
En lo profundo, entre las raíces,
raras criaturas ciegas.
Hablan idiomas sumergidos,
umbríos, brumosos, nocturnos.
Dicen: almagre, cardenillo,
herrín, herrumbre, verdín.
Se lo dicen unos a otros,
no saben de otra vida,
no saben de otra muerte.






Stemmen. Ze praten verschillende talen,
sibillijns, vluchtig, in kronkels.
In de diepte, tussen de wortels,
vreemde blinde schepselen.
Ze spreken uitgestorven talen,
schaduwrijk, mistig, nachtelijk.
Ze zeggen: rode oker, kopergroen,
roet, roest, mosgroen.
Ze zeggen het de ene tegen de andere,
ze weten van geen ander leven,
ze weten van geen andere dood.

o


53





En el último remolino en el agua fangosa
En la tinta descolorida
En la danza inmóvil, sin espesor
En el frágil azar, abajo orines, huesos
En la ciega semejanza, toda escamas
En la chispa que debiera recorrer el cuerpo entero,
adherida a un frío pez esmaltado
En la pared del musgo y la hormiga, donde se
apoyan los amantes bajo la noche cúbica,
inmensa hasta ser abatidos sin tardanza por
una punta afilada y sin cloroformo
En el hueco en el costado
En la casi palabra, pólipo
Materia desnuda, sepultada antes de respirar y
ver la luz








In de laatste draaikolk, in het modderige water
In de ontkleurde inkt.
In de onbeweeglijke dans, zonder dikte
In het breekbare toeval, onder urine, beenderen.
In de blinde gelijkenis, een en alschalen
In de vonk die het hele lichaam zou moeten doorzinderen,
vastgemaakt aan een koude, gelakte vis
In de muur van het mos en de mier, waar de geliefden
zich tegen drukken onder de kubieke nacht,
immens tot ze worden geveld zonder uitstel
door een scherpe punt en zonder chloroform
In de holte in de zij
In het bijna woord, poliep
Naakte materie, begraven vooraleer te ademen en
het licht te zien.

o

54

I

El tiempo pasa, trae, finalmente,
podredumbre, enmohecimiento,
desintegración, la muerte.
Esto produce temor, espanto.
Ahora, ¿si se detuviese,
ahora mismo, en este preciso instante,
y ya no hubiese más
que un eterno presente,
habría en nosotros tranquilidad, sosiego?

II

¿Qué sobrevive a lo oscuro que esconde al reflejo,
a la marea que sepulta los incendios?

III

Un triste gato husmea su comida
y se aleja sin probarla siquiera.
Ahora voy abajo con los ojos cerrados.
Ni hilo de plata ni útero.
Desnudo y lejano
aunque esté cubierto
y lleve zapatos y pañuelo.

IV

Arropado en lo impropio,
amanecido ante lo ajeno y discordante.
En lo aislado y desguarnecido,
sumergido en lo diluido, lo licuado.






I

De tijd gat voorbij, brengt, uiteindelijk,
verrotting, verval,
desintegratie, de dood.
Dat wekt vrees op, angst.
Nu, als hij zou ophouden,
nu meteen, op dit eigenste ogenblik,
en als er niets meer was
dan een eeuwig heden,
zou er rust zijn in ons, vrede?

II

Wat overleeft het duister dat de weerspiegeling verbergt,
de vloed die de branden begraaft?

III

Een treurige kat besnuffelt haar eten
en gaat weg zonder het zelfs maar te proeven.
Nu ga ik naar beneden met gesloten ogen.
Zilverdraad noch uterus.
Naakt en ver
al ben ik gekleed
en heb ik schoenen aan en een zakdoek bij me

IV

Gewikkeld in het oneigenlijke,
ontwaakt bij de aanblik van het vreemde en de tegenspraak.
In het geïsoleerde en onbeschermde,
ondergedompeld in het opgeloste, het vloeibare.

o



55

(Greco)

(Retrato de familia, 1963)

Madre, padre, nunca hijo.
Nunca la unión de dios y sombra,
la mañana a ras de suelo, reverberando,
un coro de voces metálicas:
que lo internen, que lo internen...

(Verde quemado, 1961)

¿Hasta cuándo? Hasta el fin;
el comienzo: la espera
junto a un cuerpo que respira
un aire turbio, enviciado,
la devoción del caracol
adherido al vidrio,
el masticarse la propia lengua,
el comerse los propios labios,
los dientes.

(Nada, 1963)

La curva de la pierna ajena
vista a través de una grieta
en el Gran Muro;
esa carne
-como toda carne –
crece y madura
como madura y crece
cualquier animal
bajo un cielo en llamas
que no tardará en precipitarse.


(Greco)

(Familieportret, 1963)

Vader, moeder, nooit een zoon.
Nooit de vereniging van god en schaduw,
ochtend tot op de grond weerkaatsend
een koor van metalen stemmen:
dat ze hem opnemen, dat ze hem opnemen...

(Gebrand groen, 1961)

Tot wanneer? Tot het einde;
het begin: het wachten
gevoegd bij een lichaam dat een mistige
lucht ademt, vervuild,
de devotie van de slak
geplakt tegen de ruit,
het bijten op de eigen tong,
het opeten van de eigen lippen,
de tanden.

(Niets, 1963)

De curve van het vreemde been
gezien door een spleet
in de Grote Muur;
dat vlees
- als elk vlees -
groeit en rijpt
zoals groeit en rijpt
een dier
onder een hemel in vlammen
die weldra zal instorten.

o


56





El mundo,
lo que parece ser el mundo:
dilatadas orillas
llenas de bestias sedientas,
estiran sus lenguas
ante ríos secos, todo polvo.

Arriba ni una nube.









De wereld,
wat de wereld lijkt te zijn:
langgerekte oevers
vol dorstige dieren,
ze steken hun tong uit
bij de aanblik van droge rivieren, een en al stof.

Niet één wolk komt er aan.

o


57





El dolor no duele como dolor,
duele como otra cosa,
papel que se consume,
todavía en blanco, ante los ojos.






De pijn doet geen pijn zoals pijn,
hij doet pijn als iets anders,
als papier dat vergaat
nog onbeschreven, voor onze ogen.

o

58





(Pompeii)

Apenas una descolorida vasija
sobre una piedra gastada
y, en la penumbra,
un perro eternizado en el momento
de ladrar a eso que no entiende
y que lo quema y asfixia.







(Pompei)

Nauwelijks een ontkleurde vaas
op een verweerde steen
en, in het halfduister,
een hond vereeuwigd op het ogenblik
dat hij blaft tegen wat hij niet verstaat
en wat hem verbrandt en verstikt.

o

59




¿Es la vigilia ahora? Relámpagos
lejanos, detrás de los últimos árboles.
Tiene que haber un hombre allá,
con él una mujer. Huesos,
nervios, desdichas, palabras,
líquidos, hambre y sed.
Con ellos ni mi sombra estuvo.
Aquí sólo ras de tierra, breve océano mudo,
papeles esparcidos.
¿Es la vigilia
torpe calotipo que se consume?






Is het nu waken? Verre
bliksems, achter de laatste bomen.
Er moet een man zijn daar,
en bij hem een vrouw. Botten,
zenuwen, tegenslag, woorden,
vloeistoffen, honger en dorst.
Bij hen was mijn schaduw niet.
Hier alleen op de aarde, een kortstondige, sprakeloze oceaan,
verspreide papieren
Is het waken
een doffe kalotype die verbleekt?

o


60





La carne viva. El pellejo al aire.
El mundo lo parió,
un desnudo sobre otro desnudo
vistos por azar y al trasluz.
Lo parió un mar sumegido,
un mar bajo un mar,
allí, el temor a las tijeras,
al grito de los roedores,
a la llama en el papel,
al cartón rasgado,
a cuanto al respirar se evapora.
Duerme apenas, entreabre
las cortinas, se sopla las manos porque siempre tiene frío,
bebe un sorbo, se deja
tocar en la frente por un fugaz hilo de luz,
poco más que eso.
Si alguien lo llamara.
Si al menos hubiese un agua
para que sumergiera un dedo y luego toda la mano.






Het vlees levend. De huid aan de lucht.
De wereld baarde hem,
het ene naakt op het andere naakt
gezien bij toeval en in tegenlicht .
Hem baarde een verzonken zee,
een zee onder de zee,
daar, de angst voor de scharen,
voor de kreet van de knaagdieren,
voor de vlam in het papier,
voor het amandelvormige karton,
voor alles wat bij het inademen vervluchtigt.
Hij slaapt nauwelijks, opent
de gordijnen, blaast in de handen omdat hij het altijd koud heeft,
drinkt een slok, hij laat
zich aanraken op het voorhoofd door een vluchtige lichtstraal,
weinig meer dan dat.
Als iemand het zou uitschreeuwen.
Als er minstens een water was
waarin een vinger zou verdwijnen en vervolgens de hele hand.

o

61





(Scatterpieces)

Cal, barro, sal,
óxidos de clavo,
escamas, papeles apelmazados,
cadmio, unas gotas de sangre,
baba de caracol,
vellos púbicos,
un ala rota de paloma,
una cola de vaca,
algunos dientes,
gotas de tinta,
un trozo de fieltro,
todo disperso en el suelo,
sin un orden, una lógica,
pero que parezca
que algo poderoso,
urgente, salta
desde cada una de esas cosas
sobre quien las contempla,
lo asedia,
lo envuelve,
lo interroga.








(Scatterpieces)

Kalk, modder, zout,
roest van de nagel,
schubben, aan elkaar plakkende papieren,
cadmium, enkele druppels bloed,
slijm van de slak,
schaamharen,
de gebroken vleugel van een duif,
een koeienstaart,
enkele tanden,
druppels inkt,
een stuk vilt,
alles verspreid over de grond,
zonder enige orde, enige logica,
maar het lijkt
alsof iets krachtigs,
dringends, uit elk van deze dingen
springt
op wie ernaar kijkt,
hem belegert,
hem inwikkelt,
hem ondervraagt.

o



62





I

Las horas acaban entre sílabas,
casi inaudibles, una sombra escarba
las hojas secas, una culpa
-clavo, olor a orina en un trapo-
tuerce hacia abajo
el recorrido del cuerpo hacia la estrella.

II

En una casa remota
alguien provoca chispas
en una botella de Leyden.
Sin que nadie, ni siquiera él, lo sepa,
a cada destello, en ciudades emergidas
o bajo el mar, algo evapora el Tarot,
desata hija de padre
y la empuja, desvestida,
más allá de la puerta
hacia lo que se entreabre y respira.













I

De uren komen tot stilstand tussen lettergrepen,
bijna onhoorbaar, scharrelt een schaduw
in de droge blaren, een schuld
- een nagel, geur van urine in een doek -
buigt naar beneden om
de baan van de ziel naar de ster.

II

In een afgelegen huis
wekt iemand vonken op
in een Leidse fles.
Zonder dat iemand, zelfs hij niet, het weet,
vervluchtigt iets, bij elke vonk, in opgerezen steden
of onder de zee, de Tarot,
maakt iets de dochter van de vader los
en drijft ze, van haar kleren ontdaan,
naar ver buiten de deur
naar wat zich opent en ademt.

o


63





Se construye una casa
para vivir una temporada en ella,
luego llega el Gran Desalojo. Días, horas
(todo es tiempo), nada dura y hay siempre un límite;
somos playa y la playa no sobrevive
más allá de la orilla. En la casa,
vestidos, desnudos, cuerdos, locos,
poco importa, antes
de la primera ola que también es la última,
sueños que jamás se tumban a dormir
y fijan, en láminas, las paredes, la propia piel,
la ceniza y el agua, lo blanco y lo negro.
¿Para qué?
Encontrar la expresión – dijo Oscar Wilde.







Een huis wordt opgetrokken
om er een seizoen in te leven,
waarna de Grote Ontzetting komt. Dagen, uren
(alles is tijd), niets duurt en er is altijd een grens;
wij zijn een strand en een strand reikt niet verder dan
de kust. In het huis,
kleren, naakten, snaren, gekken,
van weinig belang, voor
de eerste golf die ook de laatste is,
dromen die nooit gaan liggen om te slapen
en die zich nestelen in de prenten, de muren, de huid zelve,
de as en het water, het witte en het zwarte.
Waartoe?
De uitdrukking vinden - zei Oscar Wilde.

o





Amsterdam.

Copyright : Carlos Barbarito 2004

Vertaling van de gedichten:
Copyright: © Stefan Beyst 2004.





Heeft deze gedichtenbundel je aangesproken?
Stuur dan het adres van deze pagina door naar je vriend(inn)en!

Wil je worden verwittigd als er nieuwe gedichten verschijnen?
Stuur dan een mail met de vermelding: 'barbarito'

Laat een boodschap aan de dichter achter in het gastenboek !
Wij vertalen ze voor hem in het Spaans.


Aanbevolen:

Het oog van de roos: internationaal poëzine




zoek op deze site

powered by FreeFind