CARLOS BARBARITO

een greep uit de gedichten...








best bekeken op volledig scherm

klik op È om het volgende gedicht te zien


1



















Cava, no lleva lámpara y está oscuro.
Deja atrás, arriba, los ruidos
de los truenos que los ecos multiplican,
la locura del cisne que mata
a picotazos a sus pichones. Cava,
no porque sienta que hay algo allá abajo,
ni porque crea que en su acto
está contenida la salvación.
Lo hace porque el deseo en sus uñas
es más poderoso que la voz interior
que le exige resignarse.











Hij graaft, hij nam geen lamp mee en het is donker.
Hij laat achter, boven, de geluiden
van de donder, almaar herhaald door de echo,
de waanzin van de zwaan die pikkend
haar kuikens vermoordt. Hij graaft,
niet omdat hij voelt dat er iets is, daar beneden,
noch omdat hij gelooft dat in zijn daad
de verlossing ligt besloten.
Hij doet het omdat het verlangen in zijn nagels
zwaarder weegt dan de innerlijke stem
die hem opdraagt te verzaken.

È

Uit: 'Het wegen van de dagen.'

2






El mundo,
lo que parece ser el mundo:
dilatadas orillas
llenas de bestias sedientas,
estiran sus lenguas
ante ríos secos, todo polvo.

Arriba ni una nube.








De wereld,
wat de wereld lijkt te zijn:
langgerekte oevers
vol dorstige dieren,
ze steken hun tong uit
bij de aanblik van droge rivieren, een en al stof.

Niet één wolk komt er aan.

È

Uit 'Amsterdam'


3






(A Marianne Moore)

Excluida la idea de la inmortalidad,
quedan el polvo,
la hierba,
el agua que forma charcos,
la rama desde la que canta el pájaro,
cierto misterio que la razón
supone sombra pasajera.
Queda, en fin, la vida,
el cuarto donde una mujer se sube las medias,
el otro cuarto, acaso contiguo,
donde dos se desnudan
y se abrazan, y al terminar
se dicen, uno al otro:
no moriremos.







(Aan Marianne Moore)

Uitgesloten het idee van onsterfelijkheid,
blijven over: het stof,
het gras,
het water dat plassen vormt,
de tak waarop de vogel zingt,
een zeker mysterie dat de rede
voorbijgaande schaduw acht.
Blijft, ten slotte, het leven,
een kamer waar een vrouw haar kousen aantrekt,
of een andere kamer, wellicht ernaast,
waar twee zich ontkleden
en omhelzen, en als het gedaan is
zeggen, de ene tegen de andere:
wij zullen niet sterven.

È

Uit 'Amsterdam'




4





Nada crece excepto el pasto.
Nada salta a la vista salvo alguna piedra
y lo que la piedra contiene y resguarda.
Aquí, lejos de la playa,
lejos del sitio donde el agua
devuelve cada tanto
metales oxidados, enmohecidas maderas,
algún cadáver de delfín o tortuga.
No sopla el viento capaz de empujarnos
hacia lo entonces prometido.
Los minutos que pasan se hacen horas
pero jamás días y sí noches
que jamás consienten en ser años
y sí siglos en los que alguien muere
y otro, que lo ignora, bosteza.














Niets groeit, behalve het gras.
Niets springt in het oog, behalve een of andere steen
en wat de steen bevat en bewaart.
Hier, ver van het strand,
ver van de plaats waar het water
almaar weerkeert:
verroeste metalen, vermolmd hout,
het kadaver van een dolfijn of een schildpad.
Er waait geen wind in staat ons te voeren
naar het beloofde dan.
De minuten die voorbijgaan worden uren,
nooit dagen, maar nachten
die nooit jaren willen worden
maar eeuwen, waarin iemand sterft,
en een ander, die het niet weet, geeuwt.

È

Uit 'Amsterdam'

5





(arcas)

Los manantiales brotaban desde el fondo del mar
y las compuertas del cielo se abrían.
El arca era de madera de ciprés
y estaba calafateada con brea
por dentro y por fuera. Las aguas crecían
mucho sobre la tierra, cubrían
los montes más altos; y en el arca
ellos se abrazaban entre bestias puras
e impuras, entre cestas con carne
de pez y de cordero, frutas y panes.
Y la piedra aún limpia de sangre,
la respiración innumerable, la paloma
y el cuervo dormidos en sus jaulas,
cenizas últimas de un mundo
junto a las que ellos se acostaban, temblando.
Larga espera por el alba y los caminos.

Afuera la lluvia no encontraba reposo.










(arken)

Van op de zeebodem borrelden de bronnen op
en de sluizen van de hemel werden geopend.
De ark was van cipressenhout
en bestreken met teer
van binnen en van buiten. De wateren wasten
over de aarde, bedekten
de hoogste bergen; en in de ark
omhelsden ze elkaar tussen de zuivere
en onzuivere dieren, tussen manden met vlees
van lam en vis, en fruit en brood.
En de steen nog onbevlekt door bloed,
het ademen ontelbaar, de duif
en de raaf slapend in kooien,
laatste as van een wereld
naast dewelke ze zich te slapen legden, bevend.
Lang wachten op de dageraad en de wegen.

Buiten vond de regen geen rust.


È

Uit: 'Bestiarium van de liefde'

6





No hay forma de llegar al océano.
El Motociclista, Rumble Fish.

Desde aquí y hasta donde da la vista,
tierra. Más allá del horizonte
-dicen-
está el mar (el mar:
vasto territorio
de bocas que se abren y se cierran,
horror y embriaguez de abismos, el origen)
- pero,
¿cómo llegar? ¿sobre qué ruedas,
o alas, o espaldas? ¿bajo
que fe, qué certeza?











Geen mogelijkheid om de oceaan te bereiken.

De motard, Rumble Fish.

Van hier tot waar het zicht reikt:
land. Ver achter de horizon
- zeggen ze -
is de zee (de zee:
uitgestrekt domein
van monden die opengaan en dichtgaan,
angsten roes van de afgrond, de oorsprong)
- maar,
hoe daar geraken? op welke wielen
of vleugels of ruggen? onder welk
geloof, in welke zekerheid?

È
:
Uit: 'Het wegen van de dagen.'

7





¿Qué colmillo o pétalo
vendrá a herirnos o a acariciarnos
cuando en nosotros el mundo se haya disipado
y seamos sólo furia inmaterial
contra la carne y el deseo?







Welke hoektand of kroonblad
komt ons verwonden of strelen
als in ons de wereld zich heeft opgelost
en wij slechts zijn: onstoffelijk razen
tegen vlees en verlangen?

È

Uit: 'Het wegen van de dagen.'


8





Cierro los ojos y el mundo muere.

Sylvia Plath.


Cantan los sapos en el jardín del vecino.
Se aproximan nubes negras, pesadas, muy lentas.
Lloverá y el mundo entero
quedará sepultado bajo el agua.
Los sapos lo saben - con su saber de sapos -
y cantan de un modo distinto, grave.
El resto, las demás bestias, los hombres,
lo ignoran, unos comen lo que encuentran
en la hierba, en las grietas de los muros,
otros se sientan a mesas con manteles a cuadros
y tragan cada bocado casi sin masticarlo.







Sluit de ogen en de wereld sterft
Sylvia Plath.


De padden kwaken in de tuin hiernaast
Er komen zwarte wolken aan, zware, heel traag.
Het zal regenen en de hele wereld
zal achterblijven begraven onder het water.
De padden weten het- met hun paddenverstand -
en kwaken anders dan anders, ernstig.
De rest, de overige dieren, de mensen,
weten het niet, de ene eten wat ze tegenkomen
in het gras, in de spleten van de muren,
de anderen gaan zitten aan tafels met geruite tafelkleden
en slikken elke hap haast zonder kauwen in.

È

Uit 'Steen gevat in steen'


9





El lobo muerde a la palabra conejo.

Ni grito, ni dolor, ni sangre.














De wolf bijt het woord konijn.

Geen kreet, geen pijn, geen bloed.

È

Uit 'Vigo bajo el agua'

10





El polvo cubre los frutos,
La carne se desgasta en semanas huecas, oscuros trabajos.









Het stof bedekt de vruchten.
Het vlees verslijt in holle weken, duistere werken.

È

Uit 'Vigo bajo el agua'


11





Sabe que toda luz
está destinada a acabar en la oscuridad.
Lo sabe y sin embargo
Se detiene en algún lugar en la noche,
frota una piedra contra otra,
hace la luz, y le dice:
serás eterna.












Hij weet dat elk licht
is voorbestemd om in het duister op te gaan.
Hij weet het, maar toch
stopt hij op een of andere plaats in de nacht,
slaat een steen tegen een andere,
maakt licht, en zegt ertegen:
jij zult eeuwig zijn.

È

Uit 'Viga bajo el agua'



12





No es la boca del infierno
ni el umbral del paraíso
ni un dios rugiendo entre llamas
ni una piedra de sueños, un metal puro,
la médula de toda gravedad y belleza
es agua silente, que apenas fluye,
olvidada por hierbas y bestias
de esa agua bebo
en esa agua me lavo





Noch de muil van de hel is het,
noch de navel van het paradijs,
noch een god die brult in de vlammen,
noch een droomsteen, een zuiver metaal,
het merg van alle ernst en schoonheid,
het is het stille water, dat nauwelijks vloeit,
vergeten door grassen en beesten,
van dit water drink ik
in dit water was ik mij.

È


13





I

Es tu pena, y
la sombra de tu pena en el suelo
y en las paredes, y
la mirada que te mira
con ojos de gato, y
la lluvia que cae
como si nunca antes hubiese llovido, y
es tu puntada en un costado, y
las voces que, afuera,
entierran palabras bajo las hojas
hasta que todo se calla
incluso las piedras
que una vez, dicen, gritaron.


II

Se enmohece un papel
donde está escrita una palabra
en un idioma que ya nadie entiende,
o
entiende sólo uno
al que le cortarán la lengua.













I

Het is je leed,
de schaduw van je leed op de grond
en op de muren, en
de blik die je aankijkt
met de ogen van een kat, en
de regen die valt
alsof het nooit tevoren had geregend, en
het is de steek in je zij, en
de stemmen die, buiten,
de woorden begraven onder de blaren
tot alles zwijgt
met inbegrip van de stenen
die het uitschreeuwden, naar men zegt, ooit.


II

Er vergeelt een papier
waarop een woord staat geschreven
in een taal die niemand meer begrijpt
of
alleen hij
wiens tong ze zullen uitsnijden.

È


14





Enterrarán al niño.
Leerán salmos de un libro
de hojas de fino cobre,
cantarán otros niños
un canto triste,
despeinados,
las rodillas sucias.
Nadie sabrá qué
causó su muerte,
culparán al frío,
al olor del alcanfor
que llevaba en el bolsillo,
a la palabra jaspe
que nunca conoció,
a algún pan
tirado en un patio,
cubierto de insectos.
Lo enterrarán dentro de un rato,
mañana, dentro
de un año, de un siglo.
No le cerrarán los ojos.








Ze zullen het kind begraven.
Ze zullen psalmen lezen uit een boek
met bladen van fijn koper;
andere kinderen zullen
een droef gezang zingen,
met ongekamde haren
en vuile knieën.
Niemand zal weten
wat de oorzaak was van zijn dood,
ze zullen de schuld geven aan de kou,
aan de geur van de kamfer
die het droeg in zijn zak,
aan het woord jasper*
dat het nooit kende,
aan een of ander stuk brood
weggegooid op een plein,
bedekt met insecten.
Ze zullen het begraven, binnen het ogenblik,
morgen, binnen
een jaar, een eeuw.
Ze zullen het niet de ogen sluiten.

È

*kostbaar dooraderd marmer

Uit 'Orilla desierta'


15






Entre los dos -uno
que no nadó nunca y esperó en la orilla,
y una que nadó entre campos de ahogados
y naciones de algas para abrazarlo-
hay ahora
algo a lo que no atinan a darle un nombre
(cubre de polvo el camino de piedras blancas
e inclina con su peso las ramas
hasta obligarlas a tocar el suelo).
Ayer
tenían la mirada puesta en un sol remoto
y sus pies pugnaban por abandonar el suelo;
la carne se les volvió vidrio, se hizo trizas,
un niño recoge los pedazos, se lastima.
Este lugar que fuera de ellos
es el actual desierto en el que se extravían;
lo que los separa desde hace un momento
dura ya siglos.
El niño
se mira la mano,
grita.






Tussen de twee - hij
die nog nooit gezwommen had en wachtte op de oever
,
en zij die zwom tussen velden van verdronkenen
en naties van wieren om hem te omhelzen -
is er nu
iets wat ze maar niet bij naam kunnen noemen
(het bedekt met stof de weg met de witte stenen
en buigt met zijn gewicht de takken
tot ze noodgedwongen de grond raken).
Gisteren
hielden ze de blik gericht op een ver verwijderde zon
en hun voeten worstelden om van de grond te komen,
tot glas werd hun het vlees en brak in stukken,
een kind raapt de scherven op en doet zich pijn.
De plaats die de hunne was
is thans de woestijn waarin ze verloren lopen,
wat één ogenblik geleden hen scheidde
duurt eeuwen intussen.
Het kind
kijkt naar zijn hand,
schreeuwt het uit.

È

Uit 'La luz y alguna cosa'


16






Un animal de pelaje espeso y blanco.
Lo golpean. Lejos,
un sol se apaga y se convierte
en una piedra enorme y helada.






Een dier met een dikke, witte vacht.
Ze slaan het. In de verte
dooft een zon uit en verandert
in een grote, ijzige steen.

È

Uit 'Het wegen van de dagen'


17





Está desnudo y tiene el cuerpo pintado.
Debe atravesar una muchedumbre
que ríe, gesticula y repite en trance su nombre,
Anda mientras los sacerdotes le clavan agujas
en la carne. Debes
olvidar que eres un hombre, así
no sentirás dolor alguno.
Te convertirás en otra cosa,
en un dios. Pero
él no logra olvidar lo que es,
lo intenta pero no puede.
A cada pinchazo siente aún más dolor.
Camino del altar que le han levantado,
sufre.





Hij is naakt en zijn lichaam is beschilderd.
Hij moet een menigte door
die lacht, gebaart en zijn naamin trance scandeert.
Hij stapt terwijl de priesters pinnen drijven
in zijn vlees. Je moet
vergeten dat je een mens bent, zo
zul je geen enkele pijn voelen.
Je zult veranderen in iets anders,
in een god. Maar
hij kan niet vergeten wat hij is,
probeert, maar kan het niet.
Bij elke steek voelt hij nog méér pijn.
De weg naar het altaar dat ze voor hem hebben opgericht,
lijdt hij.

È

Uit 'Het wegen van de dagen'

18





(A Susana Thenon)

Yo pude asistirla, lavarla,
llevarla desnuda hasta el mar,
pero yo estaba lejos.
Los perros ladran
a sombras cambiantes, huidizas,
cada palabra gira
alrededor de un eje de ceniza,
el polen se dispersa,
el légamo se pudre.
Yo pude secarla,
vestirla, peinarla,
hablarle, mientras tanto,
del Jardín, del Arbol en su centro,
pero yo estaba lejos.
Hace mucho el viento sopla
contra los muros de una casa
cerrada, vacía.





(Aan Susana Thenon)

Ik had haar kunnen verzorgen, wassen,
naakt dragen naar de zee,
maar ik was ver.
De honden blaffen
naar veranderende schaduwen vluchtig,
elk woord draait
rond een as van as,
het pollen zaait zich uit,
het slijm rot.
Ik had haar kunnen afdrogen,
kleden, kammen,
vertellen, intussen,
over de Tuin, over de Boom in zijn midden,
maar ik was ver.
Al lang waait de wind
tegen de muren van een huis
dat gesloten is, verlaten.

È

Uit 'Naakte materie'

19





Cerca de un poste de teléfono,
en el barro que dejó la lluvia,
el cadáver de un gato.
Lo veo y pienso en el tiempo,
en el deseo que el amor no consume,
en eso seco que se aferra a una idea
de fertilidad, de descendencia.
Me alejo. Detrás los insectos avanzan,
van a limpiar otra vez el mundo
de lo innecesario y superfluo.





Bij een telefooncel
in de modder die de regen achterliet,
het kreng van een kat.
Ik zie het en denk aan de tijd,
aan het verlangen dat liefde niet verteert,
aan dit uitgedroogde dat zich vastklampt aan de idee
van vruchtbaarheid, van nakomelingen.
Ik ga weg. Achter mij treden de insecten aan,
andermaal gaan ze de wereld zuiveren
van het onnodige en overbodige.

È

Uit 'Amsterdam'


20





I

Animal de borde,
jamás de centro.
En viaje, no llega al mar.
En realidad nunca parte.
¿Cuál es su casa, cuál es su cama?
Bajo la lluvia, bebe su agua.
¿Tiene sed, la tiene?
Husmea, levanta una pata y orina,
arriba, remotas, las esferas.
No conoce el cristal
y menos el cristal musical, puro.

II

¿Y si el cerdo profetizara,
el perro hablara en sueños,
toda visión se disipara
al menor contacto con el aire?





I

Dier van de kant,
nooit van het midden.
Op reis, komt nooit aan bij de zee.
In feite nergens.
Wat is zijn huis, wat is zijn bed?
Onder de regen drinkt het zijn water.
Heeft het dorst? Echt?
Het snuffelt, heft een poot op en pist,
boven, veraf, de sferen.
Het heeft geen weet van het kristal,
en nog minder van het muzikale kristal, het zuivere.

II

En als het varken profeteerde,
de hond sprak in zijn dromen,
elk visioen verdween
bij het geringste contact met het licht?

È

Uit 'steen gevat in steen'


21





(A Hilda Paz)

Está en la sangre, en la piedra
que resbala por la sangre, en
lo que se supone libre,
en lo que se cree a salvo.
Agua que contiene la cabeza
del cordero, todavía
sangrante. Ancha,
insomne, se tiñe de rojo,
rojo casi negro.
En el centro de lo dado,
en un extremo de lo negado:
clavo en la madera,
aguijón con culpa por su punta
y, sin embargo, muy profundo
en el hueso, en la carne.





(Aan Hilda Paz)

Het zit in het bloed, in de steen
die glimt van het bloed, in
wat zich vrij waant,
in wat zich veilig waant.
Water waarin de kop
van het lam, nog
bloedend. Breed,
slapeloos, kleurt het rood,
met een rood dat bijna zwart is.
In het middelpunt van het gegevene,
in een uithoek van het ontkende:
een nagel in het hout,
een doorn schuldig vanwege zijn steek
en, toch, heel diep
in het bot, in het vlees.

È

Uit 'Steen gevat in steen'

22





Vuelan tábanos sobre la carroña,
sobre lo que fue animal entero,
parado sobre sus patas,
con deseo.
Juegan los niños en un patio vecino.
Ignorantes de la tragedia,
cortan ramas de los árboles,
las hunden en el suelo
recién ablandado por la lluvia.






Paardenvliegen zwermen over het kadaver
van wat een heel dier was;
staand op zijn poten
met verlangen.
Spelende kinderen op een binnenplaats ernaast.
Zich niet bewust van de tragedie
snijden ze takken van de bomen,
en steken ze in de grond
pas zacht geworden van de regen

È

Uit 'La orilla desierta'







23





(Andrea Vesalio, Padova, 1538)

Corta materia inmóvil,
inútil eco de antiguo, ardoroso amor
entre raíces. Corta
como quien siente piedad
por un animal enfermo,
por una hoja que cae
como caen un astro, la inocencia.
(En un espejo remoto
se refleja, todavía,
el desnudo perfecto.)
Corta un dolor que persiste
después del corte,
impregna el metal, la mano,
más allá del cuarto, el suelo, las piedras,
más allá del mundo, esferas
tan improbables como puras.





(Andreas Vesalius, Padua, 1538)

Hij snijdt in de verstarde materie,
nutteloze echo van een oude, vurige liefde
tussen wortelstronken. Hij snijdt
als iemand die medelijden voelt
met een dier dat ziek is,
met een blad dat valt,
zoals ten val komt een ster, de onschuld.
(In een verre spiegel
weerspiegelt zich nog
het volmaakte naakt).
Hij snijdt een pijn die blijft duren
na de snede,
in het metaal dringt, de hand,
tot ver buiten de kamer, de grond, de stenen,
tot ver buiten de wereld, tot de sferen
die even onwaarschijnlijk zijn als zuiver.

È

Uit 'La orilla desierta'


24





I

¿Dormir y soñar que la carne
se derrite, se mezcla con un agua inmensa
sin olas ni orillas a la vista,
que la razón se extravía en un éter difuso,
ilimitado?

II

¿Pensar que hubo alguna vez
una lengua pura,
a salvo?






I

Slapen en dromen dat het vlees
vloeibaar wordt en oplost in een immens water
zonder golven noch oevers in zicht,
dat de rede verdwaaalt in een ether, diffuus
en onbegrensd?

II

Denken dat ooit bestond
een taal die zuiver was,
v eilig?

È

Uit 'La orilla desierta'


25





Un hombre sobre un puente, una mujer
orinando bajo los árboles
una espesa sustancia de miedo y sueño.
¿Quién nace, se abre paso a través de lo oscuro?






Een man op een brug, een vrouw
pissend onder de bomen
een dikke vloeistof van angst en droom.
Wie wordt geboren, baant zich een weg door het duister?

È

Uit 'La orilla desierta'

26






Huele a perro abandonado, a trapo en lo oscuro,
respira aire que otros respiraron,
se enferma de lluvia lenta,
de ruidos lejanos, de ojos que acechan,
huele a manojo de astillas,
a desnudo que ya no pregunta,
respira materia ciega, sin lugar en la Tabla,
duerme de perfil, o sentado,
con un ojo abierto y el otro ojo
vuelto hacia adentro, su dura lava inmóvil,
se enferma de nada, de vacío





Hij ruikt de verlaten hond, de vodden in het donker,
hij ademt lucht in die anderen al ademden,
hij wordt ziek van de trage regen,
van verre geluiden, van ogen die loeren,
hij ruikt een hoop schaafsel,
het naakt dat niet meer vraagt,
hij ademt blinde materie in, zonder plaats op de Tafel,
hij slaapt op zijn zij of gezeten
met één oog open en het andere oog
naar binnen gekeerd, naar zijn harde verstarde lava,
hij wordt ziek van niets, van leegte.

È








Dit is geen selectie van de gedichten die ik het beste vind (al vind ik ze alle goed),
wel een selectie van gedichten waar ik een bevredigende vertaling van meen te hebben gemaakt.
De beste gedichten zijn vaak niet makkelijk te vertalen,
en liggen in onze kelders nog te rijpen...

Stefan Beyst


Heb je genoten van de gedichten?
Stuur dan het adres van deze pagina door naar je vriend(inn)en!
Wil je worden verwittigd als er nieuwe gedichten verschijnen?
Stuur dan een mail met de vermelding: 'barbarito'

Laat een boodschap aan de dichter achter in het gastenboek !
Wij vertalen het voor hem in het Spaans.


.

interessante links:

arcadim in arcadië
de leeskamer: weblog over kunst, literatuur & andere rariteiten
poezie.pagina.nl
poëzie.startkabel.nl
poezie.verzamelgids.nl
literatuurlinks.net
schrijvers.zappsite.nl

Gedichten:
Copyright © Carlos Barbarito 2004


Vertaling van de gedichten:
Copyright: © Stefan Beyst 2004.